38

Verloren zaken

In juni 1937 had kardinaal Gomá de Spaanse Burgeroorlog omschreven als een ‘gewapend plebisciet’. Er werden inderdaad politieke meningsverschillen uitgevochten met militaire middelen. Het gewelddadige karakter van het conflict maakte grote indruk in het buitenland. Stereotype beelden van de Spaanse passie werden soms nog versterkt door het imago dat de Spaanse man van zichzelf had. ‘Ik doe niet alsof ik mezelf niet schuldig heb gemaakt aan afschuwelijke dingen,’ schreef El Campesino later, ‘of alsof ik nooit onnodig mensenlevens heb opgeofferd. Ik ben een Spanjaard. Wij hebben een tragische kijk op het leven. Wij verachten de dood.’1 Zulke verklaringen zijn niet alleen een groteske manier om je eigen fouten goed te praten, ze zijn ook nog eens enorm misleidend. Geweld is vaak het product van een verwrongen gevoel van angst. En hoe meer die angst wordt onderdrukt om moed te tonen, hoe explosiever het resultaat.

De manlijkheids- en dodencultus gingen in de symboliek van Queipo de Llano, de Falange en het Vreemdelingenlegioen hand in hand. Nationalistische leiders gingen zich ook te buiten aan het gebruik van hard, patriarchaal chirurgenjargon waarbij niet kon worden getornd aan de diagnose en de voorgestelde behandeling voor het land aangezien de patiënt zelf niet wist wat het beste voor hem was. Buitenlandse virussen en kankers moesten worden weggesneden. Het nationale herstel kon enkel worden bereikt door een middeleeuwse vorm van tuchtiging.

Ideologische en religieuze verwijzingen maakten het geweld abstract. Het verhaal gaat dat er een zachtaardige jongen was onder Moscardó’s verdedigers in Toledo, die de Engel van Alcázar werd genoemd omdat hij voor ieder schot riep: ‘Dood zonder haat!’ Deze depersonalisatie bestond ook aan de republikeinse zijde. David Antona, een CNT-leider, zei dat ‘de kogels die een einde aan het leven van de officieren in de Montañabarrakken maakten, niet hen doden, maar een heel maatschappelijk systeem’. De mensen werden aangemoedigd om hun identiteit en individuele verantwoordelijkheid ondergeschikt te maken aan mystieke of bovenmenselijke zaken. Carlistische requetés kregen te horen dat ze een jaar minder in het vagevuur hoefden door te brengen voor iedere Rode die ze ombrachten, alsof de christenen nog steeds tegen de Moren vochten. Het was deze ontmenselijking van de vijand die de oorlog zo verschrikkelijk maakte, uiteraard samen met de moderne wapens en de terreur die tegen de burgerbevolking werd gebruikt.

De verwoesting van Guernica werd het internationale symbool van de nieuwe verschrikkingen; de motieven achter de nazi-campagne in Spanje waren nog beangstigender. Er is veel debat geweest over de omvang en de timing van de buitenlandse interventie aan beide zijden in de oorlog. Maar het gaat niet om een vergelijking van de exacte aantallen vliegtuigen, tanks en militaire adviseurs. Veel was afhankelijk van het opleidingsniveau en de kwaliteit van het materieel. Er wordt bijvoorbeeld niet aan getwijfeld dat de Duitse piloten en vliegtuigen beduidend beter waren dan hun tegenstanders uit de Sovjet-Unie, een feit dat opnieuw werd benadrukt toen de Luftwaffe in juni 1941 in minder dan twee dagen tijd meer dan 2000 sovjetvliegtuigen kapotschoot. De Italiaanse bijdrage aan Franco’s overwinning was ook groot maar de soms haperende bombardementen en algemene onbetrouwbaarheid verminderden het militaire potentieel.

Zoals de nazi-regering al van meet af aan had ingezien, bood de Spaanse Burgeroorlog een perfect oefenterrein voor nieuwe wapens en tactieken. Ook het Rode Leger zag mogelijkheden, maar wegens de stalinistische militaire orthodoxie volgend op de executie van maarschalk Toechatsjevsky, kon het daar niet ten volle van profiteren. Het Condorlegioen van de Luftwaffe was daarentegen zeer nauwgezet in zijn verslagen over de effecten van de nieuwe wapensystemen. Hun eskaders ontdekten bijvoorbeeld dat het tijdens een offensief heel effectief was om de vijandelijke loopgraven te bombarderen zodra het artilleriebombardement was gestopt, zodat de hoofden van de republikeinen laag bleven terwijl de nationalistische infanterie de laatste paar honderd meter aflegde. Vijandige artilleriestellingen werden ook beschoten om tegenaanvallen te voorkomen en de bommenwerpereskaders werden verder ingezet in de rangschikkinggebieden en tegen de communicatie in de achterhoede om te voorkomen dat er versterkingen zouden worden ingebracht.

Wat gevechtstechnieken betreft, stapten de Messerschmitteskaders van de Luftwaffe af van de traditionele V-formaties tijdens hun gevechten boven de Ebro. Hun vliegtuigen begonnen daarentegen in dubbele paren te strijden, een tactiek die het RAF-gevechtscommando twee jaar later gedwongen zou imiteren tijdens de slag om Engeland. Maar het belangrijkste psychologische wapen dat het Condorlegioen testte in Spanje was waarschijnlijk de Junkers 87 of Stuka. Tijdens de opmars naar Aragon in de lente van 1938 bombardeerde het Condorlegioen steden en dorpen – inclusief Albocacer, Ares del Maestre, Benasal en Villar de Canes – om vervolgens vanuit de lucht en vanaf de grond uitgebreid foto’s te nemen om de bompatronen en de veroorzaakte schade te meten. Ze waren vooral geïnteresseerd in het bepalen van de accuratesse van Stukabombardementen met bommen van 500 kilo. In Benasal, dat met negen bommen van 500 kilo gebombardeerd was, namen ze veel foto’s van de grote kerk die ze volledig plat hadden gegooid. Veel van dit onder-zoekswerk werd uitgevoerd door majoor graaf Fugger, een telg uit een oude bankiersfamilie uit Augsburg.2

Ook op de grond leerden de Duitsers belangrijke lessen waar ze de daaropvolgende jaren veel profijt van zouden hebben. Hun tanks moesten zwaarder worden bewapend en worden geconcentreerd in pantserdivisies om Schwerpunkt-doorbraken te kunnen realiseren. Ze ontdekten in Spanje ook de accuratesse en kracht van hun 88mm-luchtafweergeschut indien het gebruikt werd tegen tankdoelen. Dit geschut werd later geïnstalleerd in de gevreesde Tiger tanks. Duitsland realiseerde zich in feite in Spanje dat de omvang en de slagkracht van de tankmacht vergroot moest worden. In Spanje bleken de sovjettanks die gebruikt werden – de T-26 en de BT-5 – effectiever dan de Duitse Panzer Mark I, terwijl de Italiaanse Fiat-Ansaldo miniatuurtank eruitzag en presteerde als opwindspeelgoed. De sovjetadviseurs konden echter niet pleiten voor moderne gevechtstactieken na het showproces tegen maarschalk Toechatsjevsky, en het gevolg daarvan was dat de tankbrigades vaak verkeerd werden gebruikt, zo niet werden verspild.

Ten tijde van de slag om de Jarama was ook al duidelijk geworden dat er een nauwer contact moest komen tussen de oprukkende grondtroepen en hun luchtsteun, maar toch weigerde het Rode Leger de hele Tweede Wereldoorlog en een groot deel van de Koude Oorlog om radio’s in de niet-commandotanks te plaatsen. De enige les die de sovjetadviseurs leerden was het voordeel van geconcentreerde centraal gecontroleerde langeafstandsartillerie, een tactiek die uiteindelijk zijn nut zou bewijzen tijdens de slag om Stalingrad.3

Een van de meest besproken kwesties is of de buitenlandse interventie wel of niet de beslissende factor is geweest. Hitlers besluit om Junkers 52 transportvliegtuigen te sturen om Franco te helpen om zijn eerste detachementen regulares en soldaten van het Vreemdelingenlegioen de Straat van Gibraltar over te zetten, was zonder twijfel van groot belang, maar er valt moeilijk te beweren dat het beslissend was. De incompetentie van de republikeinse marine en het gebrek aan initiatief gedurende de revolutionaire chaos van de eerste weken, betekende dat het leger van Afrika uiteindelijk toch wel aan de overkant was gekomen. En aangezien de republikeinse strijdkrachten niet in staat waren om een offensief te lanceren, was tijd niet zo cruciaal. Het argument dat de rebellie van de generaals in de zomer van 1936 dan zou zijn mislukt is niet overtuigend, tenzij wordt gewezen op die andere interventie, namelijk de munitieaanvoer vanuit Portugal. Franco en de andere rebellerende generaals waren al te ver gegaan om terug te trekken, en zo lang ze genoeg munitie hadden, was de strijd doorgegaan tot genoeg africanistas het Spaanse vasteland hadden bereikt.

De sovjetinterventie betekende in november 1936 misschien de redding voor republikeins Madrid, zoals franquisistische historici beweren, maar over het algemeen kan er geen twijfel over bestaan dat de Duitse en Italiaanse strijdmachten de oorlog behoorlijk hebben bekort ten gunste van de nationalisten. Het zou echter te ver gaan om te beweren dat zij de oorlog helemaal hebben gewonnen voor Franco. Het Condorlegioen versnelde vooral de verovering van het noorden, waardoor de nationalisten hun troepen in het centrum van Spanje konden concentreren. Maar de vernietigende effectiviteit van het Condorlegioen werd pas gebruikt tijdens het neerslaan van de grote republikeinse offensieven in 1937 en 1938, gevechten die de nekslag voor de republikeinse strijdmachten betekenden. Deze perfecte kansen om de luchtmacht maximaal uit te buiten werden echter mogelijk gemaakt door het desastreuze leiderschap van de communistische bevelhebbers en hun sovjetadviseurs.

De organisatie en de doelstellingen die het Volksleger vanaf de winter van 1936 had, kwamen eerder tot stand onder binnenlandse en buitenlandse politieke druk dan op basis van militaire overwegingen. De communistische eis om één centraal bevel en strenge discipline in te voeren, was vanuit militair oogpunt zeer logisch (terwijl het natuurlijk voor hen vooral een springplank naar de macht was). Maar het idee dat de enige mogelijke strategie bestond uit offensieven die regelrecht uit de Franse trainingshandboeken van de Eerste Wereldoorlog kwamen, was bijna net zo desastreus als het geloof van de milities in de triomf van het revolutionaire moreel. Het ergste was nog dat de besluiten om een offensief te beginnen niet gepaard gingen met een coherente denkwijze. In bijna alle gevallen waren deze aanvallen vergeefse pogingen om de druk van andere bedreigde sectoren weg te halen en werden ze ingezet uit propagandaoverwegingen. Als het verrassingeffect eenmaal zijn werk had gedaan, stonden de bevelhebbers van het Volksleger toe dat de vaart uit het offensief ging door dorpjes en kleine steden te belegeren. In een paar dagen tijd slaagden de nationalisten er dan in om de troepen en het Condorlegioen te hergroeperen.

Uit de oorlogsdagboeken blijkt dat het Condorlegioen vond dat de sovjetpiloten en de republikeinse luchtmacht niet voldoende vertrouwen in de strijd hadden en eerder als lastig dan als gevaarlijk werden beschouwd. De eskaders van het Condorlegioen waren in staat om de elitetroepen van het Volksleger naar believen te bombarderen, omdat ze meestal vast zaten in een klein of volledig open gebied. Het republikeinse leiderschap kon, zelfs nadat het verrassingseffect en de vaart verloren waren gegaan, de kostbare troepen en tanks niet terugtrekken vanwege de schromelijk overdreven propagandaclaims die waren gedaan bij de aankondiging van het offensief. Daardoor waren de slagen om Brunete, Belchite, Teruel en de Ebro allemaal een desastreuze herhaling van zetten. Tot overmaat van ramp schreef de stalinistische paranoia van de sovjetadviseurs en de Spaanse communistische leiders alle nederlagen toe aan trotskistisch verraad en de ‘vijfde colonne’. Er werden idiote theorieën bedacht, onschuldige officieren en soldaten gearresteerd en doodgeschoten en er werden verslagen naar Moskou gestuurd waaruit belachelijke waanideeën naar voren kwamen. Daarom is het niet verwonderlijk dat het republikeinse moreel zo onder druk stond.

De enige twee successen die de republikeinen hadden geboekt, waren Guadalajara, een overwinning die met name voortkwam uit het aangetaste Italiaanse moreel, en de verdediging van de XYZ-linie in de zomer van 1938. Die strijd bleek de meest rendabele van de hele oorlog voor de republikeinen, waarbij ze viermaal zoveel slachtoffers maakten dan leden. Er is waarschijnlijk slechts weinig aandacht aan besteed omdat er geen een communistische sterformatie aan meedeed en er weinig propaganda was gevoerd voor de strijd die niet conform het ‘actieve oorlogsbeleid van de regering Negrín’ was.

Dit alles suggereert dat de oorlog veel effectiever had kunnen worden gevoerd als een sterke defensieve strategie was gecombineerd met korte, felle, diepe aanvallen op verschillende punten om verwarring te zaaien onder de nationalisten. De tankbrigades van het Volksleger hadden achtergehouden moeten worden als reserve die klaarstond om elke mogelijke nationalistische doorbraak af te slaan. De Republiek had orthodoxe oorlogsvoering niet simpelweg kunnen inruilen voor onorthodoxe oorlogsvoering, waar sommige idealistische militieleden van droomden. De voorwaarden waren namelijk niet juist voor een algemene guerrillaoorlog. Het terrein was over het algemeen niet geschikt om de nationalisten op die manier uit te schakelen. Wel is zeker dat er veel meer nationalistische troepen hadden kunnen worden uitgeschakeld met commandoacties aan de slecht verdedigde fronten. Dit zou generaal Franco’s wrede en onsubtiele strategie veel effectiever onderuit hebben gehaald. Franco hoefde niet zoveel te doen om de oorlog te winnen. Het waren de republikeinse bevelhebbers zelf die de moed en offers van hun troepen verkwanselden en de oorlog verloren.

Het is weinig verrassend dat het non-interventiebeleid tot grote woede en morele verontwaardiging leidde. Voor de republikeinen leek het ondenkbaar dat een wettig gekozen regering van een land geen wapens mocht kopen om zichzelf te verdedigen. Er kan ook niet worden getwijfeld aan de hypocrisie van de voortzetting van een beleid dat duidelijk niet werkte, terwijl de commissie in Londen, inclusief de drie belangrijkste interventiemachten Duitsland, Italië en de Sovjet-Unie, het tegendeel beweerden. De grootste woede richtte zich begrijpelijkerwijze op de Britse regering, die het non-interventieplan weliswaar niet zelf had voorgesteld, maar wel de belangrijkste motor erachter was. Het beleid van de twee premiers, Baldwin en Chamberlain, en de twee ministers van Buitenlandse Zaken, Eden en Halifax, wordt vaak toegeschreven aan een conservatieve samenzwering om Franco te steunen. Hoewel plausibel, is dit gezien hun persoonlijke vriendschappen en smaak, waarschijnlijk een vertekening van de waarheid.

Geen van hen had sympathie voor de linkse, zo niet revolutionaire aard van republikeins Spanje, en zeker in de eerste dagen hadden ze de voorkeur gegeven aan een snel nationalistisch succes in plaats van wat zij zagen als een hellend vlak richting bolsjewistische verschrikkingen. Hun grootste angst was dat Spanje gecontroleerd zou worden door nazi-Duitsland of Italië, de grootste rivaal van Groot-Brittannië in het Middellandse-Zeegebied, of tot de invloedsfeer van de Sovjet-Unie zou gaan behoren. Zij waren bovendien bang dat het conflict in Spanje zou ontaarden in een nieuw Sarajevo, waarbij steeds meer landen betrokken zouden raken, waardoor een nieuwe Europese oorlog zou ontstaan. Het Britse ministerie van Buitenlandse Zaken nam echter volkomen onterecht de nobele rol van internationale politieman op zich terwijl Londen heimelijk bereid was om het Spaanse volk te offeren, net zoals de Tsjechen in 1938 werden geofferd.

Het is ook van belang om te kijken naar de effectieve gevolgen van het non-interventiebeleid waardoor de Republiek niet openlijk wapens kon kopen. De republikeinen hadden vooral behoefte aan vliegtuigen, tanks en automatische wapens. Het Franse materieel was vaak van slechte kwaliteit en de Britse vliegtuigen die toen beschikbaar waren, waren verouderd. Het enige land dat waarschijnlijk tegemoet kon komen aan hun behoefte was, naast de Sovjet-Unie, de Verenigde Staten. Roosevelt en Cordell Hull werden misschien beïnvloed door het non-interventieakkoord maar het was vooral de katholieke lobby die ervoor zorgde dat het Congres de wapenleveranties aan de Republiek blokkeerde. Dat betekent dat de Republiek, met uitzondering van een paar vliegtuigaankopen, Mexicaanse geweren en munitie en Tsjechoslowaakse mitrailleurs die privé werden aangeschaft, ook zonder de non-interventiecommissie waarschijnlijk geen alternatief had gehad voor het sovjetmonopolie op de wapenleveranties. Het besluit om Stalin de goudreserves van de Republiek te sturen was echter waarschijnlijk een cruciale fout.

De aartsbisschop van Burgos, die de wreedheid rechtvaardigde met het argument dat dat uiteindelijk tot minder wreedheid zou leiden omdat het de oorlog zou bekorten, had duidelijk ongelijk, zowel moreel als logisch. Geen van beide zijden liet zich onderwerpen door de terreur. Door de polarisatie van de politieke overtuigingen hadden beide partijen het gevoel dat alles waarin zij geloofden, inclusief hun eigen bestaan, op het spel stond. Deze overtuiging veranderde angst in de moed der wanhoop. De oorlog zou alleen maar kunnen eindigen als de nederlaag onvermijdelijk was geworden wegens een doorslaggevend gebrek aan troepen, wapens en munitie. Dit punt werd bereikt na de nederlaag van de Republiek bij de Ebro en het catastrofale verlies van materieel.

De enige mogelijke reden om de oorlog daarna nog voort te zetten was om betere voorwaarden voor de overgave los te krijgen bij Franco, maar die hoop bleek ijdel. Negrín sloeg de plank volledig mis met zijn dertien punten en er was geen reden om te verwachten dat Franco zijn standpunt zou wijzigen. Hij werd in feite nog minder flexibel naarmate zijn overwinning dichterbij kwam.

Elk besluit om verder te vechten leidde enkel tot meer vergeefs bloedvergieten. Een lid van de Internationale Brigades schreef later: ‘Het was prima dat links in Europa en Amerika zichzelf op de borst sloeg en eiste dat het gewone Spaanse volk tot de laatste man zou vechten, maar toen eenmaal duidelijk was geworden dat de oorlog niet gewonnen kon worden, had die moeten worden beëindigd.’4 Het is onmogelijk om te zeggen of een eerdere overgave de wrede wraak van de overwinnaars zou hebben verzacht, maar daar valt aan te twijfelen. Wel is zeker dat dat vele tienduizenden levens zou hebben gered van de mensen die omkwamen in de hopeloze slag om Catalonië.

Er valt nog wel iets te zeggen over de franquistische wraakneming, een proces dat vaak werd gerechtvaardigd op basis van veroordelingen wegens ‘militaire rebellie’, een omkering van de justitiële logica die voor zichzelf spreekt. De feiten die in de afgelopen jaren zo nauwkeurig zijn verzameld door Spaanse historici laten weinig twijfel bestaan over de schaal waarop de wreedheden plaatsvonden. De enige vraag die nog moet worden beantwoord, is hoe het denkproces functioneerde van degenen die dit regime draaiende hielden. Maar wie speculeert over de mentale staat van zulke tirannen, of het nu de nazi’s, de sovjets of de nationalisten zijn, loopt het risico om zich te bezondigen aan langeafstandspsychiatrie.

De repressie trof de bevolking als geheel en veroorzaakte een vreselijke claustrofobie die alleen werd overtroffen door de zware levensomstandigheden die door het regime van Franco werden opgelegd. Een van de grote vraagstukken van de afgelopen jaren is in hoeverre Franco’s beleid, dat was gericht op autarkie en een gecentraliseerd financieel beheer, de basis heeft gelegd voor de economische transformatie van Spanje. Het economische beleid dat onder Franco tot stand kwam, valt moeilijk te verdedigen aangezien het een dodelijke vorm van staatscontrole creëerde die sommige commentatoren wel vergelijken met die van de sovjetsatellietstaten ten tijde van de Koude Oorlog. De graad van corruptie en verspilling in Franco’s Spanje is echter misschien alleen vergelijkbaar met die in Ceausescu’s Roemenië. Bij de gedeeltelijke economische liberalisering die begon in de jaren zestig was er eerder sprake van buitenlandse invloeden dan van een vooropgezet plan.

Een relevante vraag blijft echter wat er zou zijn gebeurd als de republikeinen de oorlog hadden gewonnen. Als het Volksleger in pakweg 1937 of 1938 had gezegevierd, welke regering zou er dan zijn gekomen? De links-liberale regering van begin 1936 of een hardvochtig communistisch regime? De versnelde val van de republikeinse regering in de zomer van 1936 en het begin van de burgeroorlog zorgden voor een revolutionaire sfeer, maar leidden tot een andere weg dan de Russen na de chaos die volgde op de Eerste Wereldoorlog hadden gevolgd. Toch was er een overeenkomst met de Russische Revolutie: het communistische voornemen om hun linkse bondgenoten uit te schakelen zodra de oorlog tegen rechts was gewonnen. Kort na zijn aankomst in september 1936 rapporteerde generaal Vladimir Gorev aan Moskou: ‘Een strijd tegen de anarchisten is absoluut onvermijdelijk na de zege over de Witten. Dat zal een zware strijd worden.’5 André Marty, de Kominternvertegenwoordiger, meldde op 10 oktober: ‘Na de overwinning zullen we de rekening met hen [de anarchisten] vereffenen, helemaal omdat we op dat moment een sterk leger hebben’.6 En de Pravda schreef op 10 december dat ‘het opruimen van trotskisten en anarchosyndicalistische elementen met dezelfde kracht zal gebeuren als in de USSR’. Zoals uit talrijke verslagen aan Moskou blijkt, was de strategie van het Volksfront gericht op de korte termijn. De Kominternvertegenwoordigers in Spanje waren duidelijk uit op communistische hegemonie in Spanje.

De stalinisten waren wegens de aard van hun eigen ideologie niet bereid om op de lange termijn de macht met wie dan ook te delen. Er was slechts een factor die dit mogelijk heeft afgezwakt in Spanje en dat waren de overige sovjetbelangen op het internationale toneel. Stalin had laten zien dat hij bereid was om een buitenlandse communistische partij te offeren als dat in het belang was van het ‘socialistische moederland’. In het geval van Spanje waren vooral de gebeurtenissen in Midden-Europa bepalend voor het sovjetbeleid. De Britse verzoeningspolitiek ten aanzien van Hitler in 1938 met betrekking tot zijn eisen ten aanzien van Tsjechoslowakije, was aanleiding voor Stalin om een nieuwe koers te varen, zelfs als dat eventueel een alliantie met Hitler zelf betekende. De naoorlogse jaren zouden verschrikkelijk zijn geweest, welke regering er ook aan de macht was. Maar alles wat daarna zou zijn gebeurd, zou afhankelijk zijn geweest van het soort regime dat zou zijn aangetreden. Een volledig democratische regering zou waarschijnlijk in 1948 Marshallhulp hebben gekregen van de Verenigde Staten. Vervolgens zou met een redelijk open economie vrijwel zeker herstel zijn opgetreden vanaf 1950, net zoals elders in Europa. Maar met een autoritaire linkse en misschien openlijk communistische regering zou Spanje er waarschijnlijk net zo aan toe zijn geweest als de volksrepublieken in Midden-Europa en de Balkan tot na 1989.

De Spaanse Burgeroorlog kan echter het beste worden herinnerd in menselijke bewoordingen: de botsing tussen ideologieën, de wreedheid, de gulheid en het egoïsme, de hypocrisie van diplomaten en ministers, het verraad van idealen en politieke manoeuvres en vooral de moed en zelfopoffering van iedereen die aan een van beide zijden streed. Maar geschiedenis is geen uitgemaakte zaak en moet altijd vragen blijven oproepen. Het is al te gemakkelijk om conclusies te trekken.