36

De ballingen en de Tweede Wereldoorlog

De 450.000 republikeinen die de Franse grens overstaken toen Catalonië in 1939 viel, waren niet de eerste vluchtelingen van de burgeroorlog1 en zouden ook de laatste niet zijn. Nog eens 15.000 mensen die in de laatste dagen van de oorlog vanuit de mediterrane havens konden vluchten, bereikten de Franse kolonie Tunesië. Daar werden ze in de kampen Getta en Gafsa, vlak bij Tunis, geplaatst en in kampen in de buurt van Bizerta en in Algerije. De omstandigheden daar werden omschreven als onmenselijk. De Franse koloniale autoriteiten zaten niet te wachten op deze toestroom van Roden. Een van de vele gevangenen daar was Cipriano Mera, de voormalige metselaar die commandant van het 4de korps was geworden en de militaire kameraad van Casado in de coup was. Zoals veel andere republikeinen werd Mera uitgeleverd aan nationalistisch Spanje na de val van Frankrijk in 1940, maar zijn doodstraf werd omgezet in gevangenisstraf.2

De vluchtelingen die in februari en maart 1939 de Franse grens waren overgestoken, werden opgedeeld in vrouwen, kinderen, ouderen en zwakken aan de ene kant en mannen van militaire leeftijd aan de andere kant. De eerste groep, ongeveer 170.000 mensen, ging naar kampen in Prats de Molló, La Tour-de-Carol, Le Boulu, Bourg-Madame en Arles-sur-Tech, en werd later verspreid over zeventig Franse departementen. De andere groep werd in geimproviseerde kampen geplaatst, meestal aan de stranden van zuidwest Frankrijk.

De plekken waar de verslagen republikeinen heen werden gebracht bestonden uit uitgestrekte kustvlaktes, die nat en zout waren en geen enkele bescherming tegen de wind boden. Het eerste kamp dat half februari openging, was bij Argelès-sur-Mer. Het was niet veel meer dan een stuk moerasland, verdeeld in rechthoeken van één hectare met een omheining van prikkeldraad die werd bewaakt door Senegalese troepen. Wegens het tekort aan drinkwater dronken velen zeewater en er werd niets gedaan om wasfaciliteiten of latrines aan te leggen. Het voedsel dat ze kregen was schaars en van slechte kwaliteit. De mannen leden aan schurft en luizen. De 77.000 vluchtelingen, die veelal geen fatsoenlijke kleding, bezittingen, geld of eten hadden, moesten hutten bouwen voor de zieken en gewonden. De rest groef zich in het zand in om te schuilen voor de wind. Pas na de eerste paar weken werd er drinkwater in kannen uitgedeeld en hout om bij de zee latrines te maken.

Emil Shteingold, het Letse Internationale Brigadelid, beschreef het grootste kamp, Saint-Cyprien, waar tegen de 90.000 mannen werden geherbergd. ‘Stel je een mistroostige, zanderige landtong voor, zonder enige begroeiing, van ongeveer 2 kilometer lang en 400 tot 500 meter breed. Deze werd aan de ene kant overspoeld door de Middellandse Zee en eindigde aan de andere kant in een moeras. Dit gebied werd omheind door prikkeldraad en opgedeeld in vierkante kralen. Langs de rand van het kamp waren machinegeweren geplaatst. Op het strand werd een latrine neergezet, bestaande uit een lang blok hout op palen, waaronder de getijden heen en weer stroomden. Dit was hoe we door republikeins Frankrijk, met zijn socialistische regering, verwelkomd werden. Als een gebaar van dankbaarheid voor dit warme welkom besloten we de latrine “De Daladier Boulevard” te noemen... Het zand zag er droog uit, maar dat was alleen aan de oppervlakte. We moesten er in de open lucht op slapen, in groepen van vijf tot tien man. Sommige overjassen en handdoeken legden we onder ons, en met andere jassen en doeken bedekten we onszelf. Het was geen goed idee om van de ene kant op de andere te draaien, omdat de natte kant in de koude wind zou bevriezen, wat tot longontsteking kon leiden... Gewonde en zieke mannen werden hier ook gebracht. Het sterftecijfer lag erg hoog, per dag stierven er zeker wel honderd mensen.’3

De andere kampen in het zuiden waren ongeveer hetzelfde en er kwamen ook nieuwe kampen bij. In april werden Basken, piloten en Internationale Brigadeleden overgebracht naar Gurs. Barcarès was iets beter omdat de mensen die daarheen werden gestuurd, aangegeven hadden dat ze naar Spanje gerepatrieerd wilden worden. Het veel kleinere Bram, vlak bij Carcassone, was een van de weinige goede kampen. Het had zelfs een sanatorium van tachtig bedden. In een poging om de erbarmelijke omstandigheden in de grote kampen te verbeteren, probeerden de Franse autoriteiten een aantal van hun gevangenen naar de classificatiekampen in Arles en Prats de Molló in de bergen over te brengen. Ze moesten hier echter mee stoppen omdat veel mannen letterlijk doodgingen van de kou.4

Het kamp Vernet-les-Bains, tussen Saverdun en Foix, was een strafkamp uit de Eerste Wereldoorlog, compleet geïsoleerd van de buitenwereld. Het was ongeveer 50 hectare groot en verdeeld in drie secties die allemaal omheind waren door hekken van prikkeldraad. Hier werden de republikeinen vastgehouden die de Franse autoriteiten als ‘een gevaar voor de openbare veiligheid’ beschouwden, onder wie de overlevenden van de 26ste divisie, de oude Durruticolonne en 150 Internationale Brigadeleden, die waren afgescheiden in een sector die als de ‘leprakolonie’ bekendstond. Onder de Vichy-regering kwam het kamp onder gezag van de Duitsers, die het volgens hun eigen concentratiekamprichtlijnen herinrichtten. Arthur Koestler schreef echter dat ‘vanuit het oogpunt van voedsel, voorzieningen en hygiëne, Vernet nog erger was dan een nazi-concentratiekamp’.5 Het was te verwachten dat vele duizenden vluchtelingen onder dergelijke omstandigheden zouden sterven. Verdachte mannelijke politieke activisten in andere kampen werden overgebracht naar het Templarkasteel van Collioure en vrouwelijke militanten naar het Rieucroskamp.

De Franse autoriteiten waren nooit voorbereid geweest op zo’n toestroom, maar zelfs toen de omvang van de menselijke ramp duidelijk werd, kwamen ze slechts langzaam en aarzelend in actie. Dit was niet geheel verrassend, omdat de kosten voor het verzorgen van zo veel vluchtelingen opliepen tot zeven miljoen franc per dag. De rechtse pers viel Daladiers regering constant aan omdat ze zoveel linksgeoriënteerden toeliet en Candide klaagde over de hoge voedselkosten.6 De Franse autoriteiten moedigden de vluchtelingen aan om terug te keren naar Spanje en zichzelf daar aan de nationalisten over te geven. Alleen mensen met contacten in Frankrijk die bereid waren een formulier te tekenen dat ze nooit meer om staatshulp zouden vragen, werden uit de kampen vrijgelaten. De alternatieven voor terugkeer naar Spanje waren remigratie naar de Nieuwe Wereld of elk ander land dat hen zou accepteren; of aanmelden als vrijwilliger bij het Franse Vreemdelingenlegioen of de arbeidsbataljons, die gebruikt werden bij het verbeteren van versterkingen en andere projecten die werden uitgevoerd met het oog op de toenemende oorlogsdreiging.7

Tegen het eind van 1939 hadden tussen de 140.000 en 180.000 mensen besloten om het risico te nemen en terug te keren naar Spanje.8 Ongeveer 300.000 vluchtelingen kozen voor ballingschap in Frankrijk, in andere Europese landen of in Latijns-Amerika. De Mexicaanse regering onder president Lázaro Cárdenas had kinderen die uit de republikeinse zone waren geëvacueerd al verwelkomd. Duizenden anderen van alle leeftijden zouden in verschillende golven volgen, waaronder José Giral en generaal Miaja. Sommigen gingen naar Chili, toen geregeerd door een Volksfront, anderen naar de Dominicaanse Republiek en dan naar Venezuela en Cuba. Argentinië liet maar 2500 mensen toe, met voorrang voor Basken. In Europa liet België 5000 vluchtelingen toe terwijl Engeland de immigratie beperkte tot maar een paar honderd mensen. De Sovjet-Unie nam niet meer dan 3000 vluchtelingen op, met name hoge leden van de Spaanse Communistische Partij. Van de 50.000 tot 60.000 die in Frankrijk bleven, waren de meeste ingeschreven bij Bedrijven van Buitenlandse Arbeiders, een semi-militaire organisatie, die hen in de mijnen, de oorlogsindustrie of in de landbouw aan het werk zette.9

Republikeinse leiders hoefden zelden aan dezelfde ontberingen en frustraties te lijden als de gewone ballingen. Azaña, die werd getroffen door een ernstige hartaandoening, stierf op 4 november 1940 in Montauban. Juan Negrín en Indalecio Prieto, de voormalige vrienden die verbitterde vijanden waren geworden, zetten hun strijd voort in Frankrijk. Hoewel Negrín op 31 maart 1939 een vergadering van de permanente delegatie van de Cortes had afgekondigd, organiseerde Prieto op 27 juli een andere bijeenkomst om de regering van de Republiek formeel te ontbinden. Negrín weigerde de stemming echter te accepteren.

De confrontatie werd steeds feller toen Prieto en de permanente delegatie de JARE opzetten, de Raad voor Hulp aan Spaanse Republikeinen.10 Prieto eiste dat Negrín afstand zou doen van zijn zeggenschap over de kostbaarheden en het geld dat de republikeinse regering in Europa en Noord-Amerika bezat, waaronder de beroemde ‘schat’ van de jacht Vita. Negrín had deze toegewezen aan zijn eigen organisatie, de SERE, de Evacuatiedienst voor Spaanse Republikeinen. De schat – die bestond uit juwelen, obligaties en andere kostbaarheden ter waarde van zo’n 300 miljoen dollar – was afkomstig van de confiscatie van eigendommen van nationalisten door het Volkstribunaal van Burgerlijke Verantwoordelijkheden. De schat was opgeborgen op de Vita, het voormalige privéjacht van Alfonso XIII dat nu werd bewaakt door een detachement van Negríns carabineros.

De Vita zeilde van Le Havre richting Mexico en bereikte Veracruz een paar dagen eerder dan verwacht. Daardoor stond Dr. José Puche, een vertrouweling van Negrín, niet bij de haven om zich over de inhoud te ontfermen. Enrique Puente, de commandant van de carabineros, belde Prieto om hem te vragen wat hij moest doen en Prieto nam, met goedkeuring van president Cárdenas, de hele zending in beslag. De schat werd naar Mexico-stad gebracht onder leiding van de JARE, en zo kon Prieto de buit onder de neus van Negrín en de communisten wegkapen.

Maar zelfs na deze klap raakten Negrín en zijn metgezellen nooit echt aan de bedelstaf. Hij beheerde zelf een vermogen bestaande uit fondsen die onder zijn regering in beslag waren genomen. Zo kon hij een groot landhuis in de buurt van Londen kopen waar hij tot 1945 zou wonen. Hier verschafte hij onderdak aan twaalf republikeinse politici. Andere leiders hadden bij lange na niet zo veel geluk. Toen Frankrijk in de zomer van 1940 eenmaal door Duitse troepen was bezet, vroeg generaal Franco aan maarschalk Pétain om 3617 republikeinse leiders uit te leveren. De Vichyregering ging slechts akkoord met een klein aantal, maar overhandigde wel zeven leiders aan de Gestapo, waaronder de president van de Generalitat, Lluis Companys; Joan Peiró, de voormalige anarchistische minister; Francisco Cruz Salido en Julián Zugazagoitia. De laatste vier werden geëxecuteerd, de andere drie werden tot levenslange gevangenisstraffen veroordeeld. Largo Caballero werd gevangengenomen door de Gestapo en nadat hij in Berlijn was ondervraagd naar het concentratiekamp Sachsenhausen gestuurd. Hij was nauwelijks meer in leven bij de bevrijding in 1945 en stierf kort daarna.

Buitenlandse communisten in Frankrijk bleven onder Kominternbevel en waren verplicht hun mond te houden toen in augustus het nazi-sovjetpact werd gesloten. De communisten die in Spanje waren achtergebleven, probeerden ondergrondse organisaties op te zetten, maar de franquistische geheime politie rolde het ene na het andere netwerk op, meestal door via marteling namen te ontfutselen.

De Tweede Wereldoorlog stelde Franco’s staatsmanschap zwaar op de proef. Toen Duitsland Polen op 1 september 1939 binnenviel, vaardigde Franco een decreet uit waarmee hij ‘de meest strikte neutraliteit’ aan de Spaanse onderdanen oplegde. Maar twee maanden later, op 31 oktober, liet hij de Junta de Defensa Nacional aankondigen dat hij een ambitieus plan had bedacht om de troepen te herbewapenen en het leger met behulp van dienstplichtigen te vergroten naar 150 divisies. Zijn doel was om 2 miljoen mannen onder de wapenen te brengen. Hij beval de legerleiders om zich voor te bereiden op de afsluiting van de Straat van Gibraltar door de artillerie aan die kust te concentreren. Hij wilde ook dat ze het leger in Marokko versterkten en klaar zouden staan om het veel grotere Franse gebied binnen te vallen. De marine moest een blokkade voorbereiden van Frans zeeverkeer in de Middellandse Zee, waaronder ook hun Noord-Afrikaanse havens. Verder zouden ze de Britse scheepvaart belemmeren, zo nodig door tevens de Portugese kust te blokkeren.11

De Spaanse kusten en territoriale wateren werden ter beschikking gesteld van de Duitse Kriegsmarine, die een basis had in Cádiz en vanuit Vigo 21 onderzeeboten moest herbevoorraden. Tankers en voorraadschepen voeren af en aan om de U-boten bij te vullen. Italiaanse schepen en onderzeeboten die de Straat van Gibraltar in de gaten hielden, maakten dagelijks gebruik van de Spaanse territoriale wateren, zowel aan de mediterrane als aan de Atlantische kant.12

In april 1940 besloot Mussolini aan de oorlog deel te nemen aan de Duitse kant en op 12 juni veranderde Franco van neutraliteit in een staat van no beligerancia. Achtenveertig uur later beval hij de bezetting van Tanger. Diezelfde dag gaf hij tijdens een vergadering met de Duitse ambassadeur Von Stohrer een boodschap door aan Hitler, waarin hij zijn verlangen uitte om deel te nemen aan de oorlog als de Führer hem nodig had. Half juli stuurde hij generaal Vigón naar Hitler en Von Ribbentrop, in het Château de Acoz in België, om kenbaar te maken dat hij mee wilde strijden in de oorlog aan de kant van de asmogendheden. Hij wilde onderhandelen over de voorwaarden. Naast wapens, brandstof, munitie en voedsel, wilde hij ter compensatie: ‘Marokko, Oran, de Sahara tot de 20ste breedtecirkel, en het kustgebied van Guinea tot de Nigerdelta’.13

De nazi’s waren met stomheid geslagen over de prijs die Franco vroeg voor deelname aan de oorlog en waren weinig enthousiast. Maar een paar dagen later stuurde Hitler een bericht via Von Richthofen, dat Franco zich moest voorbereiden op een samenwerking voor een op handen zijnde operatie tegen Gibraltar, die zou samenvallen met Operatie Zeeleeuw, de invasie van Engeland. Von Richthofen en Vigón spraken af om aanvalsplannen te coördineren, maar op 31 juli werd Zeeleeuw uitgesteld omdat admiraal Raeder de Führer had gewaarschuwd dat de Kriegsmarine geen succes kon garanderen.

Hitlers aandacht begon zich algauw op zijn ultieme ambitie te richten, de invasie van de Sovjet-Unie. Franco bood Spanje aan als een bastion voor de asmogendheden in het Atlantische gebied en schreef op 15 augustus aan Mussolini om hem te vragen om bemiddeling bij Hitler en hem over te halen akkoord te gaan met zijn voorwaarden, zodat Spanje ‘op een gunstig moment’ kon gaan participeren aan de oorlog. Maar Hitler wilde Franco geen macht geven over het westelijke Middellandse-Zeegebied, omdat dat het domein van Italië moest blijven.14

Hitler besloot op 23 oktober een privébespreking met Franco te organiseren in Hendaye aan de Franse grens. Helaas reisde Franco met het Spaanse spoorwegsysteem en kwam hij te laat, wat de nazi-leider vreselijk irriteerde. Hitler weigerde nogmaals om akkoord te gaan met Franco’s eisen ten aanzien van het Franse rijk in Noord-Afrika. Hij had de volgende dag een afspraak met maarschalk Pétain en wilde de samenwerking met het Franse Vichyregime verstevigen. Uiteindelijk werd er een protocol opgesteld waarin verklaard werd dat Franco aan de oorlog zou deelnemen als dat hem gevraagd werd en dat Gibraltar aan Spanje geschonken zou worden. Ook werden er wat vage beloftes gedaan over compensatie met niet nader genoemde Afrikaanse gebiedsdelen in een later stadium.

In december stuurde Hitler Canaris naar Franco om hem te vertellen dat de Wehrmacht 15 divisies infanterie en pantservoertuigen klaar had staan om Gibraltar in te nemen in operatie Felix. Franco uitte zijn bezorgdheid dat de Britten als vergelding de Canarische Eilanden zouden aanvallen en eiste garanties. Hitler was woedend toen hij hoorde van Franco’s ‘verraad’ ten aanzien van de overeenkomst van Hendaye. Op 6 februari 1941 stuurde Hitler Franco nog een beleefde maar dwingende brief. Deze kruiste met een memorandum waarin Franco om zoveel artillerie, reserveonderdelen, seinapparatuur, vrachtwagens, locomotieven en wagons vroeg, dat Duitsland volgens rijksambtenaren onmogelijk aan het verzoek kon voldoen.15 Hitler schreef toen aan Mussolini en vroeg hem om de zaken met Franco te regelen. Hij dacht dat de ‘Latijnse charlatans’ elkaar wel zouden begrijpen.

Mussolini had op 12 februari een bespreking met Franco in de Villa Margherita in Bordighera. Serrano Súñer, nu minister van Buitenlandse Zaken, was ook aanwezig. Franco zei dat hij bang was voor een te late deelname aan de oorlog en klaagde dat de Duitsers zo traag waren met de levering van de wapens die hij nodig had. Mussolini liet Hitler de uitkomst van de bespreking weten en raadde hem aan om verder geen druk op Franco uit te oefenen. Het is heel goed mogelijk dat Mussolini Franco niet als rivaal wilde in het Middellandse-Zeegebied.16

Op de terugweg naar Madrid voelde Serrano Súñer, die Hitler pas geleden had ontmoet en vijf besprekingen met Von Ribbentrop had gehad, zich de man van het moment. Maar hij realiseerde zich niet hoezeer hij gehaat werd door de Spaanse generaals en door de ‘oude hemden’ van de Falange. In de voorgaande maanden had de Britse geheime dienst grote hoeveelheden smeergeld betaald aan de meer monarchistische en katholieke generaals om hen aan te moedigen om zich te verzetten tegen Franco en zijn zwager. Vanaf halverwege 1940 tot eind van 1941 hadden ongeveer 30 generaals 13 miljoen dollar ontvangen en ze kregen nog steeds geld. Aranda alleen al ontving in 1942 2 miljoen dollar. De financiële regelingen waren het werk van de grote smokkelaar Juan March, die nu samenwerkte met de Britten.17 Generaal Vigón had een privé-onderhoud met de Caudillo, waarin hij hem waarschuwde voor de diepe haat die de generaals voelden jegens de enorme macht die Serrano Súñer had vergaard. Hij voegde eraan toe dat er in Spanje geruchten de ronde deden dat zijn zwager alles controleerde.

Er keerde zich zelfs een aantal falangisten tegen Serrano Súñer, maar anderen waren vastbesloten om hun macht te vergroten. De situatie begon gevaarlijk te worden omdat zij werden gesteund door Duitse agenten. Serrano Súñer had het gevoel dat hij het beste vooruit kon komen door de druk op Franco op te voeren om zo snel mogelijk deel te nemen aan de oorlog. De Duitsers hadden in de lente van 1941 net Joegoslavië en Griekenland veroverd en Kreta ingenomen.

Franco voerde gefaseerd een aantal wijzigingen door in de top. Serrano Súñer merkte dat hij niet alleen het ministerie van Binnenlandse Zaken en de macht over de Beweging had verloren, maar dat in regeringskringen ook werd getwijfeld aan zijn buitenlandbeleid. Toen viel op 22 juni de Wehrmacht de Sovjet-Unie binnen. Twee dagen later gingen de falangisten massaal de straat op en schreeuwden leuzen tegen het ‘atheïstische communisme’. Serrano Súñer dacht dat dit zijn kans was. In uniform hield hij een toespraak vanaf het balkon van het Algemene Secretariaat van de Beweging, dat uitkeek over de calle de Alcalá. ‘Rusland is schuldig! Schuldig aan onze burgeroorlog!... De uitroeiing van Rusland wordt geëist door de geschiedenis en de toekomst van Europa!’ De falangistische demonstranten schreeuwden strijdlustig ‘Gibraltar is Spaans!’ naar de Britse Ambassade.

Serrano Súñer dacht dat hij al zijn macht kon heroveren als hij de falangistische energiestroom zou kunnen kanaliseren. Toen verzon hij een zet die hem een klinkende overwinning leek te bezorgen in de ogen van de Spanjaarden en de Duitsers. Hij ging naar Franco en sprak met hem over de noodzaak om een divisie van vrijwillige falangisten te vormen om naar Rusland te gaan en naast de Wehrmacht te vechten tegen het ‘apocalyptische beest’. Maar de hoge generaals lieten via hun woordvoerder Varela weten dat ze tegen Serrano’s poging waren om zich met militaire zaken te bemoeien, vooral omdat dit ook de Falange aanging. Maar Franco kwam weer eens met een tweesnijdende oplossing. Hij zou akkoord gaan met een falangistische vrijwillige divisie, maar die moest worden aangevoerd door een van zijn generaals.

De ‘División Española de Voluntarios’, meestal bekend als de ‘División Azul’ of blauwe divisie, vertrok op 13 juli naar het trainingskamp Grafenwöhr in Duitsland. Onder leiding van generaal Agustín Muñoz Grandes werd deze, de 250ste infanteriedivisie in het Duitse leger, naar het Volkhovfront gestuurd, vlak bij het Ilmenmeer, ten oosten van Leningrad.18 Een paar dagen na hun aankomst hield Franco een toespraak op de verjaardag van de opstand, waarin hij het lot van Spanje verbond aan de overwinning van de nazi’s en stelde dat de geallieerden hadden verloren. Deze toespraak, in combinatie met de inzet van de blauwe divisie, alarmeerde de Britten. Zij begonnen Operatie Pelgrim voor te bereiden, de invasie van de Canarische Eilanden. Uiteindelijk annuleerde Churchill de operatie, maar hij vergrootte de druk op Franco’s regime door de toevoer van olie en tarwe te verminderen en te eisen dat de export van wolfraam naar Duitsland zou stoppen.

Zelfs na de gebeurtenissen in Rusland in december 1941 en de inmenging van de Verenigde Staten in de oorlog, werd Serrano Súñer steeds zekerder van zichzelf. Maar op 16 augustus 1942, net toen Hitlers legers begonnen op te rukken richting Stalingrad en de Kaukasus, vond er een vreemde gebeurtenis plaats in Bilbao. Tijdens een religieus festival bij de heilige tombe van de Maagd van Begoña was er een confrontatie tussen carlistische traditionalisten en falangisten. De confrontatie ontwikkelde zich van scheldpartijen en geduw en getrek tot een bloedbad. De falangist Juan Domínguez gooide een handgranaat die 30 personen verwondde. Generaal Varela, een traditionalist, beschouwde de onrust als een aanslag op zijn leven, verklaarde dat het een ‘aanval tegen het hele leger’ betrof en stuurde telegrammen naar alle opperbevelhebbers. Domínguez werd ervan beschuldigd een provocateur te zijn in dienst van de Britten en werd geëxecuteerd. Voor Franco was dit de perfecte gelegenheid om zijn verdeel- en heerspolitiek toe te passen. Op 3 september accepteerde hij Varela’s ontslag als een protest tegen de ‘falangisering’ van het regime, maar om de rekening te vereffenen ontsloeg hij ook Serrano Súñer. Hij verving hem als minister van Buitenlandse Zaken door generaal Gómez-Jordana, een anglofiel. De politieke carrière van zijn zwager zat erop.

Toen de geallieerden in november 1942 Operation Torch lanceerden, hun landing in Noord-Afrika, werd Gibraltar gebruikt als hoofdbasis. Roosevelt schreef Franco een brief om hem gerust te stellen over de geallieerde plannen ten opzichte van Spanje en zijn bezittingen in Marokko. Ondertussen moedigden de Britten Kindelán aan om druk op Franco uit te oefenen om de monarchie te herstellen, maar dit had geen succes. Franco, die onder druk stond in het buitenland en in eigen land, kon alleen maar toekijken hoe zijn imperialistische dromen in rook opgingen. Na het geallieerde succes in Noord-Afrika, waardoor de machtsbalans in het westelijke Middellandse-Zeegebied compleet veranderde, capituleerde veldmaarschalk Paulus eind januari 1943 in Stalingrad. Vervolgens verpletterde het Rode Leger in juli, tijdens de slag om Koersk, de pantserdivisies van de Wehrmacht en landden de geallieerden in Sicilië, wat al snel tot de val van Mussolini zou leiden. De volgende zomer vond de geallieerde invasie van Normandië plaats en werd het Duitse leger in Wit-Rusland verslagen. Frankrijk werd eind augustus bevrijd, en aan het eind van dat jaar werd het laatste grote Duitse offensief neergeslagen in de Ardennen. In mei 1945 viel het Derde Rijk uiteindelijk.

Franco paste zich aan deze dramatische geopolitieke veranderingen aan door zijn beleid ten aanzien van de geallieerden te wijzigen, waarbij hij Gómez-Jordana goed kon gebruiken. Op 16 maart 1943 opende hij de franquistische versie van de Cortes met een toespraak waarin hij opriep tot een overeenkomst met de geallieerden om de ‘westerse beschaving’ te beschermen tegen de Russen. In november trok hij zijn blauwe divisie terug en keerde hij zelf terug van zijn ‘niet oorlogvoerende’-positie naar neutraliteit. In mei 1944 sloot hij het Duitse consulaat in Tanger en maakte een eind aan de export van wolfraam naar Duitsland. In augustus, na de dood van Gómez-Jordana, benoemde hij José Felix de Lequerica tot minister van Buitenlandse Zaken. Die was even onderdanig aan de geallieerden als Serrano Súñer aan de astroepen was geweest.

In eigen land voerde hij een strenger beleid. In reactie op de druk om de monarchie te herstellen in juni 1943 verklaarde hij tegenover zijn hoogste generaals dat dit een samenzwering van vrijmetselaars was om het regime van 18 juli 1936 omver te werpen. En in september dat jaar ontsloeg hij een groep monarchistische generaals omdat hij bang was dat hem hetzelfde lot was beschoren als Mussolini, die ten prooi was gevallen aan de Fascistische Grote Raad. Op 4 november 1944 gaf hij een interview aan de United Press waarin hij verklaarde dat nationalistisch Spanje nooit fascistisch of nationaalsocialistisch was geweest, en nooit aan de asmogendheden verbonden was geweest. Toen Hitler hiervan hoorde, zei hij dat ‘het lef van señor Franco’ geen grenzen kende.19

Toen de Tweede Wereldoorlog eenmaal voorbij was, vaardigde Franco op 17 juli 1945 een decreet uit over de Rechten van Spanjaarden, waarin een generaal pardon werd verleend aan de politieke gevangenen van de burgeroorlog. Hij stelde de grootgrondbezitters en hogere generaals gerust en nam wederom zijn toevlucht tot de kerk. Op 18 juli 1945 vormde hij een nieuwe regering waarbij hij belangrijke posities aan katholieke politici gaf om zo een overgang naar nationaalkatholicisme tot stand te brengen. Op 13 december 1946 adviseerden de Verenigde Naties om alle ambassadeurs uit Spanje terug te trekken, maar het begin van de Koude Oorlog, die meer dan veertig jaar zou duren, bleek de redding van Franco’s regime. Op 17 april 1948 beëindigde generaal Franco de staat van oorlog in Spanje. Dat was bijna twaalf jaar na het begin van de burgeroorlog.