10

De nationalistische zone

Voor een staatsgreep is geen positief credo nodig, maar enkel een vijand. Een burgeroorlog, anderzijds, vereist een motief, een vaandel en een soort manifest. Tijdens de voorbereiding van de coup hadden de militaire samenzweerders niet echt nagedacht over de vraag welke staatsvorm er op hun pronunciamiento moest volgen. De haast die de samenzweerders hadden, stond geen tijdrovende discussies toe over hypothetische grondwetten. Zij zouden de fijnere details pas bespreken nadat het land veroverd was. De basis was voor iedereen duidelijk: een gecentraliseerd autoritair gezag. De vorm waarin dat zou worden gegoten was echter minder duidelijk, maar falangisme, carlisme, herstel van de alfonsine monarchie en een republikeinse dictatuur behoorden tot de mogelijkheden.1

Tot dit probleem was opgelost, werd nationalistisch Spanje vanaf 24 juli officieel geregeerd vanuit Burgos door de Junta de Defensa Nacional.

Generaal Cabanellas, de divisiecommandant in Zaragoza, werd president met ondersteuning van negen generaals en twee kolonels. Dit bestuur van stromannen werd georganiseerd door Mola, die bevelvoerder was van het leger in het noorden van het land. Het was waarschijnlijk een poging om de macht van Franco, die bevelhebber was van de belangrijkste militaire formatie, in te perken. Voor de opstand had generaal Hidalgo de Cisneros, de loyale commandant van de republikeinse luchtmacht, gezegd: ‘Generaal Goded is intelligenter. General Mola is een betere soldaat, maar Franco is het meest ambitieus.’2 (Zijn mening over Mola bleek later overigens compleet inaccuraat.)

Mola had gesproken over een republikeinse dictatuur waarin de scheiding tussen kerk en staat gehandhaafd zou blijven. Hij had zelfs bevel gegeven tot het neerhalen van de monarchistische vlag in Pamplona. De carlisten waren zo geschokt door die houding dat het in de laatste dagen voor de opstand nog maar de vraag was of zij hun requetés zouden inzetten, die dringend nodig waren om de reguliere troepen tot gehoorzaamheid te dwingen. De plotselinge opkomst van Queipo de Llano in de rebellie door de inname van Sevilla moet hen net zoveel zorgen hebben gebaard. Hij eindigde zijn radio-uitzendingen niet alleen met ‘Viva la Republica!’ en de liberale hymne, de Himno de Riego, maar was bovendien vrijmetselaar. Het idee om onder de republikeinse driekleur te vechten was voor alle traditionalisten compleet uitgesloten. Alleen de militaire samenzweerders hadden trouw aan die vlag gezworen.

De belangrijkste hoop van de carlisten dat hun belangen zouden worden veiliggesteld, werd op 20 juli verwoest door de dood van generaal Sanjurjo. De monarchistische piloot majoor Ansaldo was naar Portugal gekomen om de generaal ‘op bevel van het Spaanse staatshoofd’ naar Burgos te vliegen. Die aankondiging leidde tot emotionele scènes onder de entourage van de generaal. Hun lichte vliegtuig crashte bij de start en Sanjurjo kwam om in de vlammen. Dit ongeluk werd enerzijds toegeschreven aan sabotage door een aanhanger van Franco, maar ook aan Sanjurjo’s eigen ijdelheid. Hij had zo veel koffers met uniformen en onderscheidingen meegenomen dat het kleine vliegtuigje te zwaar was geworden. De laatste verklaring is het meest waarschijnlijk, hoewel Ansaldo volhield dat er sprake was van sabotage.

Tijdens deze tijd van onzekerheid over de vorm van het nieuwe staatsbestel verschafte de kerk de nationalistische alliantie een gezamenlijk traditioneel symbool en, belangrijker nog, een gezamenlijk ideaal dat de ideologische verwarring oversteeg. De autoritaire, centralistische aard en de houding ten opzichte van bezit waren acceptabel voor alle facties, behalve voor de linkervleugel van de Falange. De hoogste kerkelijke gezagsdragers sloten zich aan bij het rechterkamp en sommige prominente kerkleiders brachten zelfs de fascistische groet. Kardinaal Gomá verklaarde dat ‘joden en vrijmetselaars de nationale ziel vergiftigen met absurde doctrines’.3 De meest markante kerkelijke steun voor de nationalistische opstand was de herderlijke brief ‘De twee steden’ op 30 september, gepubliceerd door de bisschop van Salamanca, Pla y Daniel. Hierin werden de linkse aanvallen op de katholieke kerk veroordeeld en werd de nationalistische beweging geprezen als ‘de hemelse stad van de kinderen van God’.4 Pla y Daniel vroeg ook om de herziening van alle anti-klerikale restricties en hervormingen die onder de Republiek van kracht waren geworden. Hij zou niet teleurgesteld worden.

Een aantal moedige priesters zette hun leven op het spel door de nationalistische wreedheden te bekritiseren, maar de meerderheid van de clerus in de nationalistische gebieden genoot van hun nieuw verworven macht en de groei van hun congregaties. Iedereen die niet trouw de mis bijwoonde kon worden verdacht van rode tendensen. Ondernemers verdienden veel geld aan de verkoop van religieuze symbolen, die opzichtig werden gedragen, niet om de kwade geesten te verdrijven maar om iedere mogelijke verdachtmaking te ontkrachten. Het deed denken aan de vervolging van de joden en Moren door de Inquisitie die ertoe leidde dat varkensvlees zo’n belangrijke plaats wist te veroveren in het Spaanse menu.

De verschillende groepen die samen de nationalistische beweging vormden, waren zich bewust van het gevaar van hun onderneming aangezien zij minder dan de helft van het Spaanse grondgebied in handen hadden en minder dan de helft van de bevolking achter zich wisten. Het was deze onzekerheid en het verlangen naar een sterke leider die Franco in de volgende maanden handig wist uit te buiten. Hij was een grote bewonderaar en waardige opvolger van de grootste cynicus onder de staatslieden, Ferdinand van Aragon, die meestal wordt genoemd als het voorbeeld voor Machiavelli’s Prins. In augustus was het al bijna zeker dat Franco de nationalistische caudillo, of leider, zou worden maar bijna niemand wist welke ideeën er schuilgingen achter de vriendelijke, zelfingenomen uitdrukking op zijn gezicht en niemand kon van tevoren vermoeden in hoeverre hij in staat zou zijn om de tegengestelde meningen over de toekomstige nationalistische staat te verzoenen. De vertegenwoordigers van de Falange waren bang dat zij onder zijn bevel zouden verworden tot hulptroepen. De monarchisten wilden Alfonso terug. De carlisten wilden een koninklijke katholieke dictatuur met een populistisch tintje, hoewel zij zich realiseerden dat hun kroonpretendent, de tachtigjarige Don Alfonso Carlos, geen steun zou krijgen van hun bondgenoten. (Hij kwam overigens in september om bij een auto-ongeluk en liet geen erfgenamen achter).

Franco’s constitutionele formule om de nationalisten te verenigen was zowel briljant vanwege de aangedragen oplossingen als vanwege de kwesties die onbesproken bleven. De basis van zijn benadering was dat er een monarchie zou komen zonder koning. Alfonso was geen optie voor de meerderheid van de nationalisten en hij had weinig aanhang onder het volk. Deze oplossing stelde de traditionele krachten tevreden zonder dat de Falange of republikeinen als Queipo de Llano of Mola zich geprovoceerd voelden. Hij vermeed er ook de problemen mee die Mussolini had gehad rond koning Vittorio Emanuele, die tot ernstige spanningen tussen de royalisten en de fascisten in het Italiaanse leger hadden geleid.

Op 15 augustus, de dag van Maria-Hemelvaart, werd er een grote ceremonie georganiseerd in Sevilla. Het doel was om een hommage te brengen aan de oude monarchistische vlag en deze om te dopen tot het symbool van de ‘nieuwe reconquista’. De ceremonie maakte ook deel uit van Franco’s plan om zijn overwicht over potentiële rivalen voor het nationalistische leiderschip te bevestigen. Queipo liet weten dat hij niet aanwezig zou zijn. ‘Als Franco mij wil zien, dan weet hij me te vinden,’5 was zijn commentaar. Franco arriveerde met een groot gevolg, inclusief generaal Milán Astray, de oprichter van het vreemdelingenlegioen. Hij werd ontvangen door alle lokale hoogwaardigheidsbekleders, aangevoerd door kardinaal Ilundáin, maar Queipo was er niet bij. Zij gingen verder naar het stadhuis op het Plaza de San Fernando. Queipo, die uiteindelijk toch was komen opdagen, hield een verwarde, langdradige toespraak die nogal wat consternatie veroorzaakte onder Franco’s entourage. De republikeinse driekleur werd gestreken en daarna werd de monarchistische vlag van rood-goud-rood gehesen op de tonen van de Koninklijke Mars. Franco hield een veel kortere toespraak waarin hij zich prijzend uitliet over ‘onze vlag, de echte vlag, de vlag waaraan wij allen trouw hebben gezworen en waarvoor onze voorvaderen zijn gestorven, die honderdmaal bedekt is met glorie’.6 Vervolgens omhelsde hij de vlag, gevolgd door kardinaal Ilundaín.

Sevilla was al snel het persoonlijke leengoed van Queipo geworden en Franco was geïrriteerd door diens arrogante gedrag. Queipo’s portret hing overal. Zijn gezicht domineerde de stad en was zelfs afgebeeld op vazen, asbakken en spiegels. Huishoudens waar Roden waren gedood, werden als eerste gedwongen om zijn afbeelding voor het raam te hangen. Om tegenwicht te bieden aan dit spervuur aan publiciteit probeerde Franco’s staf wanhopig om ook publiciteit voor hun leider te maken. Uiteindelijk slaagden zij erin om zijn foto te laten projecteren op filmdoeken op de melodie van de Koninklijke Mars. Het publiek bracht de fascistische groet tijdens deze vijf minuten durende publiciteitsstunt. Later werden openbare gelegenheden in de nationalistische gebieden gedwongen om zijn portret op te hangen. En iedere keer als de Koninklijke Mars werd gespeeld op de radio ging iedereen die niet verdacht wilde worden van disloyaliteit staan om de fascistische groet te brengen.

De publiciteit van andere nationalistische groeperingen was net zo fel. Overal verschenen posters. De carlistische boodschap luidde: ‘Als je een goede Spanjaard bent en houdt van je land en zijn roemrijke tradities, sluit je dan aan bij de requetés.’ De slogan van de Falange was korter en dreigender: ‘De Falange roept u. Nu of nooit.’ Het verhaal gaat dat zich in Sevilla in een dag tijd meer dan 2000 nieuwe Falange-leden meldden. Queipo de Llano was cynisch maar had ook volkomen gelijk toen hij hun blauwe hemd als ‘reddingsvest’ omschreef. Veel linkse of neutrale inwoners van de stad, die aan de máquina de matar, de moordmachine, wilden ontsnappen, meldden zich aan en gedroegen zich vaak nog fascistischer dan de fascisten.

De angst die José Antonio al voor de oorlog had, bleek gegrond toen de grote instroom van opportunisten de resterende camisas viejas, de ‘oude hemden’ begon te overvleugelen. Bijna de helft van de veteranen die voor de oorlog al lid waren, was gedood bij de opstand. José Antonio zelf zat intussen in de gevangenis in Alicante, Onésimo Redondo was vermoord en ook Ledesma Ramos was in handen van de vijand. De Falange bevond zich dus in een netelige positie. Het lidmaatschap was enorm toegenomen in de tijd dat de leiders waren uitgeschakeld.7 Als gevolg daarvan was de Falange zeer onvoorspelbaar. Sommige militie-eenheden gingen naar het front, maar de meerderheid bleef achter om een geïmproviseerde bureaucratie op te zetten en een amateuristische politiemacht. De falangistische patrouilles in hun blauwe hemden hielden met veel bombarie voorbijgangers aan om de fascistische groet te brengen en ‘¡Arriba España!’ te roepen. Falangistische meisjes liepen cafés binnen om mannen te vragen waarom zijn niet in uniform waren terwijl ze door de ramen in de gaten werden gehouden door manlijke Falangeleden. Een Duitse bezoeker berichtte aan de Wilhelmstrasse: ‘Je krijgt de indruk dat de leden van de falangistische milities zelf geen echte doelen en ideeën hebben; het lijken meer jongeren die het een leuke sport vinden om te spelen met vuurwapens en om communisten en socialisten te pakken te nemen.’8

José Antonio was door de republikeinse autoriteiten net voor het begin van de opstand begin juli overgeplaatst naar de gevangenis in Alicante. Het gevangenisregime was zo laks dat de graaf van Mayalde erin slaagde om in de ontmoetingsruimte twee pistolen aan hem te geven. De wilde plannen om José Antonio te bevrijden op de dag van de opstand of de dag daarna werden nooit uitgevoerd. Een groep falangisten werd ontdekt door asaltos en bij een schietpartij werden drie leden van het bevrijdingsteam gedood.9 Nieuwe plannen om hem te redden werden in oktober besproken aan boord van het slagschip Deutschland, maar deze stuitten op verzet van de commandant van het Duitse smaldeel, admiraal Carls, en het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken. Bij een volgende mislukte poging was de Duitse torpedoboot Iltis betrokken.10 Een andere bevrijdingspoging zou zijn gedwarsboomd door generaal Franco die niet wilde dat zijn charismatische rivaal vrij zou rondlopen.11

De procedures om José Antonio en zijn broer Miguel te berechten begonnen op 3 oktober voor het Volkstribunaal in Alicante. Zij werden beschuldigd van samenzwering tegen de Republiek, en militaire rebellie. Toen de rechtszaak zelf op 16 november begon, kreeg José Antonio toestemming om zichzelf en zijn schoonzus Margarita Larios te verdedigen. Vanwege zijn juridische achtergrond kon hij een indrukwekkende prestatie leveren. Hoewel hij wist dat hem de doodstraf te wachten stond, vroeg hij niet om clementie. Hij slaagde er echter wel in om een milder vonnis in de wacht te slepen voor zijn broer en schoonzus met de opmerking dat ‘het leven geen vuurwerk is dat aan het eind van het feestje wordt afgestoken’. Zijn broer werd tot levenslang veroordeeld terwijl zijn schoonzus zes jaar en een dag moest zitten.

José Antonio werd op 20 november snel geëxecuteerd door de lokale autoriteiten om te voorkomen dat het kabinet dat die ochtend bijeen zou komen het vonnis zou omzetten in levenslange gevangenisstraf. Als gevolg daarvan kreeg de Falange een grote martelaar, maar was er geen grote leider meer – een situatie die Franco waarschijnlijk niet betreurde. Hij censureerde al het nieuws over de executie twee jaar lang tot de Republiek ten dode was opgeschreven. Franco was echter te pragmatisch om later nog jaloers te zijn op een dode rivaal en had er niets op tegen dat er later een cultus rondom José Antonio ontstond.

Nationalistisch Spanje moest niet alleen aandacht besteden aan de militaire opbouw maar ook aan economische zaken. Een van de belangrijkste prioriteiten van de rebellerende generaals was om harde valuta te verkrijgen via de export om de oorlog mee te kunnen betalen. In Andalusië bleek Queipo de Llano een verrassend competent commercieel bestuurder, hoewel hij altijd zijn pistool in de hand hield. Smokkel, fraude en de export van kapitaal werden halsmisdaden. De belangrijkste exportartikelen zoals sherry, olijven en citrusfruit kregen de hoogste prioriteit en hij regelde handelsverdragen met het regime van Salazar in Lissabon. Exporteurs moesten alle ontvangen gelden in ponden of dollars binnen drie dagen aan de militaire autoriteiten geven. De verlening van importvergunningen, monopolies en handelsrechten leidden echter tot corruptie en woekerhandel in heel nationalistisch Spanje. Contributies aan de beweging waren een goede investering voor snelle jongens. Goede doelen schoten als paddestoelen uit de grond en hielden de clerus, begijnen, oorlogsweduwen en andere burgers met een ambitieus oog voor de toekomst bezig.

Ondertussen klonk door de luidsprekers in de straten muziek zoals de gewelddadige legioenmars El Novio de la Muerte (‘de verloofde van de dood’). En bij het radiostation stond elke avond een hoornblazer voor de microfoon om het dagelijkse bulletin uit het hoofdkwartier van de Generalísimo aan te kondigen. Het was deze militaristische sfeer die een opmerkelijke daad van morele moed opriep. Op 12 oktober, de dag waarop de ontdekking van Amerika door Columbus wordt gevierd, vond een feestelijke bijeenkomst plaats in de Universiteit van Salamanca. Het publiek bestond uit prominente aanhangers van de nationalistische beweging inclusief een grote vertegenwoordiging van de lokale Falange. Op het erepodium zaten Franco’s echtgenote, de bisschop van Salamanca die de herderlijke brief had geschreven, generaal Millán Astray, de oprichter van het vreemdelingenlegioen, en Miguel de Unamuno, de Baskische filosoof die de rector van de universiteit was. Unamuno had zich geërgerd aan de Republiek en had daarom aanvankelijk de nationalistische opstand gesteund. Maar hij kon de slachting in Salamanca niet negeren noch de moord op zijn vrienden Casto Prieto, de burgemeester van Salamanca; Salvador Vila, de hoogleraar Arabisch en Hebreeuws aan de Universiteit van Granada en García Lorca.

Vlak na het begin van de ceremonie haalde professor Francisco Maldonado fel uit naar het Baskische en Catalaanse nationalisme dat hij als de ‘kanker van de natie’ omschreef dat moest worden weggesneden met het mes van het fascisme. Achter in de hal riep iemand de strijdkreet van het legioen ‘¡Viva la muerte!’ – ‘Lang leve de dood!’ Generaal Millán Astray, die de oorlog gadesloeg met één arm en één oog, stond op en riep dezelfde kreet. Daarop riepen de aanwezige falangisten ‘¡Vivas!’, met hun armen omhoog om de fascistische groet te brengen aan het portret van generaal Franco dat boven zijn vrouw hing.

Het lawaai stierf weg toen Unamuno langzaam opstond. Zijn rustige stem vormde een indrukwekkend contrast. ‘U wacht allemaal op mijn woorden. U kent me en weet dat ik niet kan zwijgen. Soms is zwijgen hetzelfde als liegen. Want stilte kan worden geïnterpreteerd als aanvaarding. Ik wil enkele opmerkingen maken over de rede, om het zo maar te noemen, van professor Maldonado. Ik zal het niet hebben over de persoonlijke belediging die uw plotselinge uitbarsting tegen de Basken en Catalanen impliceert. Ik ben zelf natuurlijk geboren in Bilbao. De bisschop is een Catalaan uit Barcelona, of hij dat nu wil of niet. Ik hoorde net de necrofiele en onnadenkende kreet: “Lang leve de dood!” En ik, die mijn leven lang naar paradoxen heb gezocht, moet u als deskundige zeggen dat ik deze belachelijke paradox walgelijk vind. Generaal Millán Astray is een invalide. Daar hoeven we geen doekjes om te winden. Hij is een oorlogsinvalide, net als Cervantes.14

Maar helaas zijn er op dit moment te veel verminkten in Spanje. En er zullen binnenkort nog veel meer zijn als God ons niet bijstaat. Het doet me pijn als ik eraan denk dat generaal Millán Astray de normen voor de massapsychologie zou gaan voorschrijven. Van een verminkte die de spirituele grootheid van Cervantes mist, kan worden verwacht dat hij een vreselijke opluchting voelt als hij ziet hoe de mensen om hem heen ook verminkt raken. Generaal Millán Astray wil een nieuw Spanje creëren, een negatieve creatie naar zijn eigen beeld; om die reden wil hij Spanje verminkt zien zoals hij onbewust heeft duidelijk gemaakt.’

Op dat moment kon de generaal zijn woede niet meer inhouden. Hij kon enkel nog schreeuwen ‘¡Muera la inteligencia! ¡Viva la muerte!’ (‘Dood aan de intelligentsia! Lang leve de dood!’). De falangisten vielen hem bij en legerofficieren trokken hun pistolen. De bodyguard van de generaal richtte zelfs zijn machinepistool op Unamuno’s hoofd, maar dat weerhield de filosoof er niet van om zijn betoog onverstoord af te maken.

‘Dit is de tempel van de intelligentsia en ik ben de hogepriester. U bent het die het heiligdom schendt. U zult winnen omdat u meer dan genoeg brute kracht hebt. Maar u zult niet overtuigen. Want om te overtuigen hebt u iets nodig dat u niet bezit: recht en rede in uw strijd. Het lijkt me zinloos om u te vragen aan Spanje te denken.’

Hij pauzeerde even en liet zijn armen slap langs zijn lichaam vallen om te eindigen op een rustige en berustende toon. ‘Ik heb gesproken.’ Waarschijnlijk heeft de aanwezigheid van Franco’s echtgenote voorkomen dat hij niet ter plekke werd gelyncht, hoewel haar man toen hij alles hoorde, zou hebben gezegd dat hij liever wilde dat Unamuno was doodgeschoten. Dat gebeurde echter niet vanwege de internationale reputatie van de filosoof en met het oog op de reacties die de moord op Lorca had uitgelokt in het buitenland. Maar Unamuno werd ontzet uit zijn functie en stierf zes weken later met een gebroken hart omdat hij voor Rode en verrader was uitgemaakt door mensen die hij als vrienden had beschouwd.15