17
De strijd om Madrid
Het succes van het Afrikaanse leger bij de opmars richting Madrid zorgde voor een groot optimisme onder de nationalisten en hooggespannen verwachtingen onder hun bondgenoten. Er werden berichten naar Duitsland gestuurd dat er geen voedselreserves waren in Madrid en geen luchtafweergeschut en versterkingen. De milities waren slecht bewapend met oude wapens van verschillende kalibers en zij hadden weinig werkende machinegeweren. De republikeinse gevechtsvliegtuigen en bommenwerpers, met name de Franse Dewoitines en Potez, waren geen partij voor de Heinkel en Fiat gevechtsvliegtuigen. Het was de combinatie van artillerievuur en luchtaanvallen die voor de complete demoralisering van de milities had gezorgd. Zelfs getrainde soldaten begonnen ongecontroleerd te beven als ze de motoren van de vliegtuigen hoorden naderen.
Er wordt vaak vergeten dat het leger dat de Spaanse hoofdstad moest verdedigen geen enkele gevechtservaring had en dat de meerderheid van de officieren nog nooit manoeuvres had uitgevoerd met hun manschappen. Dit gebrek aan training gecombineerd met de instinctieve afkeer van veel officieren van het militiesysteem, zorgde voor de chaotische terugtrekking van de republikeinse troepen uit Extremadura. Aangezien het commando in de achterhoede zich regelmatig terugtrok zonder de voorhoede te waarschuwen, was het geen wonder dat veel groepjes miliciens er vandoor gingen voor ze aan hun lot werden overgelaten. Ook een betere commandostructuur had de verschillende sectoren niet beter kunnen laten opereren aangezien er bijna geen communicatiemiddelen beschikbaar waren. Generaal Carlos Masquelet probeerde toch om een defensielinie rond Madrid op te bouwen met 4 concentrische verdedigingslinies die zo’n 10 kilometer uit elkaar lagen. Zij vormden niet een geheel, maar waren geconcentreerd rond de belangrijkste kruisingen van wegen.1
De nationalistische opmars naar de hoofdstad begon aan het einde van de eerste week van oktober. Het Afrikaanse leger zette een aanval in op 3 fronten: noordwaarts vanuit Toledo, noordoostwaarts langs de Navalcarneroweg en oostwaarts vanuit San Martín de Valdeiglesias. Mola had het officiële bevel over de operatie gekregen, wat waarschijnlijk een slimme zet van Franco was, voor het geval alles fout zou lopen,2 terwijl kolonel Varela de koloniale troepen leidde. Yagüe was terug bij het Afrikaanse leger maar in een ondergeschikte positie. De colonnes van zo’n 1000 man elk werden geleid door de luitenant-kolonels Carlos Asensio, Fernando Barrón, Heli Rolando de Tella, Delgado Serrano en majoor Castejón. Kolonel Monasterio voerde het bevel over de cavalerie. De linkerflank van de aanval werd versterkt met 10.000 man van Mola’s leger, bestaande uit carlistische requetés, falangistische milities en gewone soldaten. De nationalistische troepen wilden de hoofdstad veroveren op 12 oktober, de feestdag waarop de ontdekking van Amerika wordt gevierd. Mola zei dat hij die dag een kop koffie op de Gran Vía zou drinken, en hoewel de aanval werd uitgesteld, trof zelfs Franco’s staf al voorbereidingen voor de triomfantelijke intocht. De verovering van Madrid, die voor de nationalisten gesneden koek leek, betekende niet enkel een enorme psychologische klap voor de republikeinen maar hield eventueel ook erkenning door het buitenland in.
Nadat Navalcarnero op de noordoostas was gevallen, werd op 19 oktober Illescas op de weg naar Toledo bezet. Het even verderop gelegen Torrejón werd een paar dagen later ingenomen waarmee de nationalisten de stad tot op dertig kilometer waren genaderd. De nationalisten waren niet de enigen die dachten dat ze Madrid snel in handen zouden krijgen. Buitenlandse journalisten waren er zeker van dat het Afrikaanse leger, met rugdekking van de Luftwaffe en de Italiaanse luchtmacht, niet te stoppen was. De republikeinse regering leek verlamd door een vreemde mengeling van nerveuze overactiviteit en inertie. Velen gaven de ‘sabotage door reactionaire ambtenaren’ de schuld, maar hoe waar dat ook mag zijn, het was enkel een manier om de aandacht af te leiden van de chaos die er binnen de regering zelf heerste.
In de tweede helft van oktober begon Largo Caballero decreten uit te vaardigen om de mobilisatie uit te breiden teneinde de verdediging van Madrid te verbeteren. Maar voor veel inwoners leek de oorlog nog een vervan-mijn-bedshow. Veel militieleden die eindeloos wacht wilden lopen in de hoofdstad om te voorkomen dat ze naar het front moesten, probeerden de officiële communiqués te negeren. De premier zelf stond bovendien ook niet boven alle partijen. Hij weigerde om UGT-bouwvakkers loopgraven te laten graven uit angst dat ze zouden overlopen naar de CNT. De opmars ging intussen zo snel dat toen Largo Caballero op 18 oktober contact probeerde te krijgen met de republikeinse commandant in Illescas, hij de nationalistische commandant aan de lijn kreeg die de stad net had ingenomen.
Van alle regeringsdecreten die in deze tijd werden uitgevaardigd, zou die van 18 oktober de meest verstrekkende gevolgen hebben. Hiermee werden de ‘gemengde brigades’ ingevoerd van 4000 man elk. Hoewel dit niet meteen werd doorgevoerd, betekende dit de eerste grote stap naar de vorming van een regulier leger in plaats van een lappendeken van milities. De brigades zouden worden samengesteld uit 4 bataljons met artilleriesteun.3 Een paar dagen later werden in Albacete de 11de en 12de Internationale Brigades geformeerd onder bevel van Kléber en Lukács. De Republiek had al snel 80.000 mannen onder de wapenen, van wie het merendeel de verdediging van Madrid op zich moest nemen.
Aleksandr Rodimtsev, een van de sleutelfiguren bij de strijd om Stalingrad zes jaar later, beschreef zijn komst naar het Madrileense front op dit onzalige moment. Hij was met een truck vanuit Albacete naar de hoofdstad gekomen. Telkens als ze onderweg stopten hadden dorpsjongetjes hun uniformen bewonderd en hun pistoolholsters geaaid. Toen het konvooi door bommenwerpers werd bestookt, sprong iedereen vloekend in zijn eigen taal de auto’s uit. In Madrid had hij met behulp van een tolk verslag uitgebracht aan het ministerie van Oorlog. Hij werd bij generaal Pozas gebracht, de ex-leider van de Guardia Civil en toekomstige leider van de Communistische Partij, die nu bevelhebber was van het leger van het centrum. Pozas waarschuwde hem dat er weinig discipline bestond in de milities. Zo gingen soldaten van het front regelmatig op eigen houtje naar huis.
Rodimtsev bezocht het front en ontmoette daar een jonge vrouw met een machinegeweer en anarchistische dinamiteros die waren volgehangen met granaten. Een van hen schoot met een pistool in de lucht en vroeg hem naar zijn papieren. Rodimtsev werd gelegerd bij de Lísters brigade die zijn hoofdkwartier had in een verlaten dorp. Een deel van de staf zat net siësta te houden toen hij aankwam. Anderen zaten in een weitje en zongen een melancholiek liedje. Toen kwam de bevelhebber eraan. ‘Líster was gedrongen en getaand,’ schreef Rodimtsev. ‘Hij had een hoog voorhoofd en zwart lang haar dat aan de punten was gebleekt door de zon. Als hij lachte, verschenen er kuiltjes in zijn wangen wat hem een vriendelijke, bijna kinderlijke uitstraling gaf. Hij zei in het Russisch met een licht accent: “Hallo, Pablito, ik verwachtte je al. Ze hebben me vanmorgen gebeld om te vertellen dat je in aantocht was.” Hij stelde me voor aan zijn commissaris en aan de officiers. Ze sloegen me op de schouder en gaven me een ferme hand. Ze spraken allemaal een paar woordjes Russisch. “Kom hier. Wil je koffie? Wil je een sigaret?” Líster fluisterde me waarschuwend toe dat ik op moest passen: er zouden leden van de “vijfde colonne” kunnen rondlopen.’4 De term ‘vijfde colonne’ was afkomstig van generaal Mola, die zei dat de stad werd aangevallen door vier colonnes en dat hij verder kon rekenen op de ‘vijfde colonne’ van medestanders in de stad zelf die in opstand wilden komen.
De nationalistische opmars verliep zo snel dat ze op 21 oktober, drie dagen na de inname van Illescas, Navalcarnero al konden innemen. De militieleden die oog in oog kwamen te staan met de 3 ton zware Ansaldotanks waren hun loopgraven aan de westkant van de stad ontvlucht. In zijn laatste bevelen voor de aanval op Madrid had Franco er de nadruk op gelegd dat concentratie van de troepen de val van Madrid zou kunnen bespoedigen. Op 23 oktober werd Madrid zelf voor het eerst gebombardeerd door Junkers. ‘Iedereen die de stad kan ontvluchten, vlucht,’ schreef Koltsov de volgende dag in zijn dagboek. ‘Alle rijken, alle topfunctionarissen vluchten. Slechts 4 of 5 correspondenten zijn achtergebleven. De straten zijn ’s avonds helemaal verduisterd. Overal lopen patrouilles die pascontroles uitvoeren en het is gevaarlijk geworden om ongewapend rond te rijden. Aragon is plotseling uit Parijs aangekomen samen met Elsa Triolet.’5
Vier dagen later namen de nationalisten Torrejón de Velasco, Seseña, Torrejón de la Calzada en Griñón in. De volgende dag, 28 oktober, ontvouwde Largo Caballero in een wonderlijke radio-uitzending de republikeinse plannen in een poging het moreel op te vijzelen. ‘Luister naar mij, kameraden! Morgenochtend 29 oktober zullen onze artillerie en tanks het vuur openen op de vijand. Vervolgens zal onze luchtmacht verschijnen en bommen op hen werpen en hen met machinegeweren beschieten. Op het moment van de luchtaanval zullen onze tanks de meest kwetsbare flank van de vijand aanvallen en paniek zaaien onder hun manschappen... Nu hebben we tanks en vliegtuigen! Voorwaarts kameraden aan het front, heroïsche zonen van de arbeidersklasse. Wij zullen overwinnen!’6
Zoals hij had gezegd openden 15 T-26 tanks onder bevel van kapitein Pavel Arman van het Rode Leger de volgende ochtend de aanval op Seseña. Zij waren het speerpunt van de 1ste gemengde brigade onder bevel van kolonel Líster. Paul Arman was een avonturier die ondanks zijn heldendaden in Spanje later in aanvaring kwam met de stalinistische autoriteiten en sneuvelde aan het Oostfront. De tankbrigades bestonden vooral uit Russische instructeurs en Spaanse rekruten die de beschietingen uitvoerden.7
De nationalistische artillerie werd verrast door de aanval en trok zich terug, terwijl er een aantal slachtoffers viel onder de cavalerie van Monasterio. Maar een detachement van regulares die een reeks benzinebommen hadden gemaakt, slaagde erin om 3 tanks, een vijfde van de troepen van Arman, uit te schakelen. De schermutseling werd door de republikeinen als een overwinning opgeëist en Arman was de held van de Sovjet-Unie, maar de aanval was eigenlijk volledig mislukt omdat Lísters mannen de tanks niet konden of wilden bijhouden. Koltsov die erbij aanwezig was, wilde uitzoeken wat er mis was gegaan. ‘Líster stond bij de deur van een huisje in Valdemoro te wachten tot de groep terugging. Hij vertelde met een grimas op zijn gezicht dat zijn eenheden eerst goed waren opgetrokken maar na 1500 meter vermoeid waren gaan zitten. Zij kwamen in kleine groepjes “vast” te zitten in de heuvels. Toen ze de tanks eenmaal uit het oog waren verloren, stopte de infanterie op de hoofdas om vervolgens weer verder te trekken. Toen ze in Seseña slechts zwak geschut hoorden, keerden ze terug… Terwijl de tankbrigades werden gefeliciteerd, verzorgd en gevoed, bleven ze zich afvragen waar de infanterie was gebleven.’8
Begin november vroeg Largo Caballero de anarchisten opnieuw om deel te nemen aan de regering aangezien zij de grootste groep waren die betrokken was bij de strijd tegen de nationalisten. De andere partijen van het Volksfront steunden zijn poging om een einde te maken aan de staat binnen de staat. De enige prominente tegenstander was president Azaña, wiens intense afkeer van de anarchisten lijkt te hebben gedateerd van het Casas Viejasincident, de gebeurtenis die had geleid tot de val van zijn regering.
Opnieuw werden de leiders van de CNT-FAI geconfronteerd met een fundamenteel dilemma. Zij geloofden dat de aard van de staat niet kon veranderen, wat het beleid van zijn leiders ook mocht zijn, en toch waren zij buitengewoon bezorgd over de groeiende macht van de communisten. De FAI-intellectueel Federica Montseny zei later tegen de Amerikaanse historicus Burnett Bolloten: ‘Op dat moment zagen we enkel de realiteit van de situatie die voor ons was gecreëerd: de communisten in de regering en wijzelf eruit, alle mogelijkheden en alles wat wij bereikt hadden in gevaar.’
De CNT-FAI wilde 5 ministeries inclusief het ministerie van Financiën en het ministerie van Oorlog om zichzelf te beschermen op die terreinen waarop zij het meest kwetsbaar waren. Ze stemden uiteindelijk in met 4 kleinere portefeuilles: gezondheid, dat voorheen alleen onder een directoraat-generaal viel, justitie, industrie en handel. De ‘puristen’ werden er door de ‘reformisten’ als Horacio Prieto, de secretaris van het nationaal comité van de CNT, Juan Peiró, de nieuwe minister van Industrie en Juan López, die handel kreeg, overtuigd dat ze hier mee in moesten stemmen. Federica Montseny reageerde niet op de voorgevoelens en waarschuwingen van haar vader en werd de eerste vrouwelijke minister van Spanje. García Oliver bleek een onconventionele minister van Justitie. Alle juridische kosten werden afgeschaft en de misdaaddossiers werden vernietigd.
De CNT-FAI-leiders zaten net op hun post toen Largo Caballero in de ochtend van 6 november het kabinet bijeenriep om het vertrek naar Valencia aan te kondigen. Azaña was al naar Barcelona vertrokken zonder de meeste ministers op de hoogte te stellen en veel van hen, met name Largo Caballero en Prieto, waren ervan overtuigd dat Madrid vrijwel meteen zou vallen. Het kabinet was van mening dat de Republiek geen wettige regering meer zou hebben als ze zouden worden opgepakt, waarmee de rebellen meteen internationale erkenning zouden kunnen verwerven. (In feite zou de val van de hoofdstad op zich al hetzelfde effect hebben gehad en hadden ze de luchthaven Barajas tot het laatste moment kunnen bereiken.) De nieuwe CNT-FAI-ministers verzetten zich heftig tegen dit plan en zeiden dat ze de verdedigers van de stad niet alleen zouden achterlaten. Maar de anarchisten stonden alleen in hun verzet en het kabinet besloot dat de hoofdstad, bij afwezigheid van de regering, zou worden geleid door een junta.
Terwijl de regering voorbereidingen trof om de stad te verlaten, stroomden de straten vol met boeren en hun vee. ‘Er trekken veel vluchtelingen door de stad,’ noteerde Koltsov die dag. ‘Zij komen met name uit dorpen in de buurt van de hoofdstad. Een grote kudde schapen werd langs het Palace Hotel, de parlementgebouwen en de Castellana gevoerd. Niemand is nu meer verbaasd over schapen in de straten van Madrid.’10
Generaal Pozas kreeg het legerbevel in het centrum van Madrid terwijl generaal Miaja de junta die de hoofdstad ging besturen moest leiden. De bevelen aan deze twee generaals werden in de verkeerde enveloppen gestopt maar gelukkig maakten ze de enveloppen meteen open, in plaats van te wachten zoals het bevel luidde. Volgens Pozas huilde Miaja bijna van woede toen hij de envelop opende. Hij zag het als een poging om hem te offeren in Madrid.
Intussen laadde de regering op 6 november ’s avonds dossiers in een enorm konvooi vrachtwagens om naar Valencia te vertrekken. De angst dat de weg naar Valencia ieder moment zou kunnen worden afgesloten door de nationalisten bleek ongegrond. Wel werd het konvooi bij Tarancón aangehouden door een CNT-militie. De anarchisten arresteerden een aantal van hen wegens desertie: minister van Buitenlandse Zaken Álvarez del Vayo, generaal Pozas, hun eigen CNT-minister Juan Lopéz en generaal Asensio, de onderminister van Oorlog die bekend stond om zijn discriminatie van anarchosyndicalistische milities. Zij hielden ook de sovjetambassadeur aan om hem te vertellen wat ze van het communisme dachten. Uiteindelijk haalde Horacio Prieto van het Nationaal Comité van de CNT de militie over om het konvooi te laten passeren.
Het effect van de vlucht van de regering uit Madrid was opmerkelijk. De anarchisten vierden feest en riepen ‘lang leve Madrid zonder regering’ en ook in andere kampen was het onrustig. De koortsachtige sfeer van de eerste dagen na de opstand keerde terug in de straten. De communisten riepen op tot de vorming van lokale comités, instellingen waar ze zich eerst zo fel tegen hadden verzet. De installatie van een junta was op zichzelf een stap terug naar de gefragmenteerde machtssituatie die de stad in de zomer had gekend. Slogans die een paar dagen eerder taboe zouden zijn geweest, lagen nu op de lippen van ieder communistisch kaderlid. De bevolking ging instinctief de straat op om de stad te verdedigen tegen ‘de fascisten en hun Moren’. Er is vaak een parallel getrokken met de verdediging van Petrograd tegen de Witten in de Russische Burgeroorlog, en in de bioscopen werden films vertoond als Matrozen uit Kronstadt en Pantserkruiser Potemkin. De communistische afgevaardigde La Pasionaria bleef de bevolking via de radio en tijdens massabijeenkomsten onvermoeibaar aansporen tot verzet.
Evenals in juli in Barcelona leidde het besluit van de massa om de stad te verdedigen tot collectieve moed. De angst en haat die de koloniale troepen de Madrilenen inboezemden, hielpen hen om de eerste paniek om te buigen in fel verzet. Op het Plaza de Atocha werden ze via een groot bord gewaarschuwd: ‘In Badajoz hebben de fascisten 2000 mensen doodgeschoten. Als Madrid valt, zullen ze de halve stad doodschieten.’ Vrouwen en kinderen vormden ketens die stenen doorgaven om barricades op te werpen. Aan de bedreigde westkant van de stad werden loopgraven gegraven. De huizen in de zuidwestelijke buitenwijk Carabanchel werden voorbereid op een intensieve verdediging.
Op dit grote crisismoment, toen de gevechten de zuidelijke buitenwijken al bereikten, leek de hele bevolking bereid om te vechten. Metaalarbeiders verzonnen de slogan: ‘Ieder syndicaat een militie, ieder syndicaatlid een militielid’. De UGT- en CNT-syndicaten vormden zichzelf om in bataljons van spoorwegarbeiders, kappers en kleermakers. Er was een bataljon schoolmeesters en een bataljon grafische kunst. Transportmiddelen en gebouwen werden gevorderd en net als in Barcelona werd het Ritz Hotel omgevormd tot een veldmenage voor vluchtelingen en daklozen. De junta zelf installeerde zich in het paleis van Juan March, waar typisten onder gigantische kroonluchters in de balzaal zaten te werken, wat een enorm gerinkel veroorzaakte bij luchtbombardementen en beschietingen
Miaja’s junta was een vreemde mengelmoes. Bijna alle leden waren jong en energiek, sommigen waren nog onder de dertig. Dat was de reden dat ze ‘Miaja’s kindergarde’ werden genoemd. De oude generaal, die kortzichtig en praatziek was en onmogelijk hoofdzaken van bijzaken kon scheiden, was echter allesbehalve revolutionair. Hij was immers ook lid geweest van de Unión Militar Española, die een belangrijke rol had gespeeld in de eerste plannen voor de opstand. Hij hunkerde echter naar populariteit en was makkelijk te vleien. De communisten behandelden hem als de held van Madrid en idealiseerden hem wereldwijd in hun persorganen. Miaja vond het prachtig en werd uit dankbaarheid zelfs lid van de Communistische Partij, hoewel hij erom bekend stond dat hij met alle politieke winden meewaaide. Azaña had maling aan Miaja’s ‘communisme’, en herinnerde zich dat de generaal hem vier jaar daarvoor nog had gezegd dat socialisten moesten worden doodgeschoten.11
Het veto van sovjetambassadeur Rosenberg op deelname van de POUM aan de junta bleek een veeg voorteken van de latere ontwikkelingen. Dit was duidelijk in strijd met het principe van politieke gelijkheid dat tot dan toe zo positief had uitgepakt voor de communisten. Rosenberg maakte duidelijk dat er geen Russische wapens zouden komen als er ‘trotskisten’ meededen. (Andrés Nin had gebroken met Trotski, die juist kritisch was ten aanzien van de POUM, maar Nin bleef een antistalinist.) ‘De openbare orde’ in Madrid zou een angstaanjagend aspect krijgen; NKVD-officieren bleven in de hoofdstad nadat alle andere niet-militaire Russen Madrid hadden verlaten. De situatie werd nog verergerd door Mola’s waarschuwing tegen de ‘vijfde colonne’, waarmee hij doelde op de nationalistische krachten in Madrid zelf die de vier colonnes die Madrid naderden te hulp zouden kunnen schieten. Het is niet verwonderlijk dat deze onverstandige uitlating van Mola leidde tot grote angst voor verraad van binnenuit.
De burgerwacht, die nu de Republikeinse Garde werd genoemd, werd op hardhandige wijze gezuiverd. Deze drastische maatregelen werden mede ingegeven door de gebeurtenissen in Badajoz, waar zij de kant van Yagüe hadden gekozen. De asaltos werden net zo behandeld en later naar Valencia gestuurd. Het communistische 5de regiment nam het grootste deel van de veiligheidsoperaties op zich en veiligheidsadviseur Santiago Carrillo was verantwoordelijk voor een grote reeks aanhoudingen en executies waarbij die van juli en augustus in het niet vielen. Er bestaat geen twijfel over dat er veel nationalisten in Madrid waren, maar de overgrote meerderheid van de aanvallen die worden toegeschreven aan de vijfde colonne waren waarschijnlijk het werk van de bange bevolking die niet precies kon aangeven waar het vuur vandaan kwam of die artilleriebeschietingen verwarde met ‘granaten die uit ramen werden gegooid’.
Het is moeilijk vast te stellen of de junta-autoriteiten werkelijk uit angst voor een ‘steek in de rug’ opereerden, of dat ze met opzet incidenten opbliezen om de meedogenloze werkwijze van de veiligheidstroepen te rechtvaardigen. Iedereen was op zijn hoede voor spionnen en telefoonlijnen werden afgesneden om te voorkomen dat nationalisten informatie zouden doorspelen naar het Afrikaanse leger in de buitenwijken. De aanwezigheid van de vijfde colonne vormde echter geen enkele rechtvaardiging voor het besluit om 970 gevangenen uit de Modelgevangenis in Paracuellos del Jarama te evacueren om hen daarna dood te schieten. Veel van de slachtoffers waren bekende nationalisten.
Onbekend is of het bevel was gegeven door Carrillo’s assistent, José Cazorla, of door Koltsov, de Pravda-correspondent en speciale gezant, die verklaarde dat ‘zulke belangrijke elementen niet in fascistische handen moeten vallen’. De executies werden onmiddellijk fel veroordeeld door Melchor Rodríguez, de anarchistische gevangenisdirecteur die net was aangewezen door Juan García Oliver. Er waren echter weinig anderen die de communisten op zo’n kritiek moment durfden te bekritiseren.
De beslissing om de gevangenen te doden werd op 8 november om half elf ’s ochtends genomen tijdens een vergadering van vertegenwoordigers van de Verenigde Socialistische Jeugd en de lokale federatie van de CNT. De gevangenen werden in 3 groepen ingedeeld:
Eerste groep: Fascisten en gevaarlijke
elementen. Onmiddellijke executie, [onze] verantwoordelijkheid
geheim houden.
Tweede groep: Ongevaarlijke gevangenen. Onmiddellijke evacuatie
naar de gevangenis van Chinchilla, met alle
veiligheidsmaatregelen.
Derde groep: Gevangenen die niet verantwoordelijk zijn [voor enige
misdaad]. Onmiddellijke vrijlating om onze humaniteit te tonen aan
buitenlandse ambassades.13
Er bestaat geen bewijs dat Miaja’s verdedigingsjunta of de regering in Valencia op de hoogte waren van deze beslissing van de net twintigjarige Santiago Carrillo en Amor Nuño, die aan ten minste 2000 mensen het leven kostte. (Santiago Carrillo werd later de leider van de Spaanse Communistische Partij en aan het einde van de Koude Oorlog was hij een groot voorvechter van eurocommunisme, een poging om westerse communistische partijen los te weken van de roestige ijzeren sovjethand). Er werd beweerd dat hun meedogenloze actie een opstand van de ‘vijfde colonne’ had voorkomen, maar hoewel er geen twijfel bestaat dat er veel nationalisten in de stad zaten, hadden zij wapens noch de organisatie om een dergelijke actie te ondernemen.
Ondertussen trokken militie-eenheden zich uitgeput en gedemoraliseerd terug in de stad. Sommige waren openlijk gevlucht voor de Moren, soms zelfs met in beslag genomen ambulances, terwijl anderen heldhaftig terug vochten en zo de nationalistische opmars vertraagden. Journalisten die de vluchtende militieleden zagen, spraken al over de totale nederlaag, maar dat bleek overdreven. Wel namen de nationalisten op 4 november Getafe en het bijbehorende vliegveld in, waarna Varela de pers vertelde dat zij nog die week de hoofdstad zouden veroveren. Twee dagen eerder was in het westen Brunete al veroverd. De krant ABC in Sevilla kopte: ‘We zijn nog maar een taxiritje van 4,60 peseta van het centrum verwijderd’.
De nationalisten organiseerden al voedselkonvooien om de bevolking te kunnen voeden zodra ze de stad zouden betreden. Zelfs de altijd zo behoedzame Franco had het gevoel dat de overwinning zo goed als zeker was, zo zeker zelfs dat hij een ontsnappingsroute openliet voor de republikeinen zodat ze konden vluchten en niet werden gedwongen om te vechten voor hun leven. Als gevolg daarvan was er geen opmars richting Vallecas om de weg naar Valencia af te snijden. Dit was een beslissing waar de nationalisten later veel spijt van zouden krijgen.
Ondanks de aftocht van de republikeinen werd er hard gewerkt aan het opkrikken van het moreel van de milities. De Russische hulp die met de goudreserves was gekocht, begon de stad inmiddels te bereiken. Maiski, de Russische ambassadeur in Londen en daarmee een vertegenwoordiger van de non-interventiecommissie, had op 28 oktober verklaard dat zijn land zich niet meer gebonden voelde aan het verdrag dan Duitsland, Italië of Portugal. Dat was de dag voordat de T-26 tanks Sesena aanvielen.
De eerste lading Russisch wapentuig die in oktober aankwam, bestond uit 42 Iljoesjin 15 (Chato) tweedekkers en 31 Iljoesjin 16 (Mosca) eendekkers. Op 29 oktober viel een eskader Katjoeska bommenwerpers, dat net was gearriveerd, Sevilla aan, en op 3 november werden Russische Chato-gevechtsvliegtuigen gezien boven Madrid. Een dag later verjoegen ze een formatie Fiat gevechtsvliegtuigen en hielden ze stand in een actie tegen de Heinkel 51 toestellen. De straten van Madrid stroomden vol mensen die naar de lucht staarden en luidkeels juichten als er een vliegtuig werd geraakt; ze gingen er altijd vanuit dat het een toestel van de vijand was. Wat zij echter niet wisten, was dat de sovjettoestellen bevel hadden om alleen luchtaanvallen boven eigen grondgebied uit te voeren en het vijandelijke gebied niet verder binnen te dringen dan noodzakelijk was om gemakkelijk terug te kunnen zweven naar eigen grondgebied indien de motor uitviel.14 De komst van dit moderne Russische wapentuig, met name de tanks en de compacte I-16 Mosca eendekkers, waren aanleiding voor de nazi’s om hun hulp verder op te voeren. Met instemming van Franco werd dit georganiseerd binnen een onafhankelijk Duits commando: het Condorlegioen.
Varela, die was opgerukt tot de zuidwestelijke buitenwijken van de stad, moest op 5 november besluiten wat zijn vervolgtactiek zou zijn. De westkant van de stad had geen buitenwijken als buffer omdat de oude koninklijke jachtgronden van de Casa de Campo langs de rivier de Manzanares liepen. Het centrum van Madrid en belangrijke gebouwen lagen allemaal binnen een kilometer van deze driehoek, die werd afgebakend door de weg naar La Coruña richting het noordwesten, de weg naar Extremadura naar het zuidwesten en aan de noordzijde de nieuwe universiteitswijk met zijn ruim opgezette moderne gebouwencomplexen. Varela, die in totaal over niet meer dan 15.000 man beschikte, wilde via de noordkant van het Casa de Campo een flankaanval inzetten in de buurt van de San Fernandobrug, maar Franco drong aan op een frontale aanval. Hij wilde de straatgevechten tot een minimum beperken, met name in arbeiderswijken. De nationalistische troepen waren duidelijk superieur in het open veld, maar het merendeel van de slacht-offers, met name onder regulares, was gevallen bij het schoonvegen van dorpen en steden.
De volgende dag gaf Varela instructies voor de aanval die op 7 november moest worden ingezet. Er zouden schijnaanvallen plaatsvinden tegen de Segovia- en Princesabruggen om de verdedigers af te leiden, terwijl de hoofdaanval zou worden ingezet in de sector die liep van de universiteitswijk tot het Plaza de España. Castejóns colonne zou de linkerflank afdekken en de Garabitasheuvel en een deel van het Casa de Campo bezetten. Asensio zou met zijn colonne vanuit het centrum van de driehoek oprukken naar Rosales en Princesa. Delgado Serrano kreeg opdracht om richting de Calle Ferraz en het Plaza de España op te trekken. Hij zou daarbij steun krijgen van de Italiaanse Ansaldo’s en de Panzer Mark I tanks van kolonel Von Thoma.
Miaja had op 6 november, de dag dat de regering naar Valencia was vertrokken, zijn militaire hoofdkwartier ingericht in het ministerie van Financiën. Zijn stafchef, kolonel Vicente Rojo, werd door tegenstanders omschreven als ‘een van de meest competente leden van het Spaanse leger’. Maar daar was niet iedereen het mee eens. Generaal Alonso Baquer schreef later dat Rojo ‘een mengeling van Russisch populisme en Franse scholastiek was’. Met het laatste doelde hij op diens tijd aan de École Supérieure de Guerre, waar hij werd ingewijd in de Franse doctrines van de Eerste Wereldoorlog. Opvallend genoeg leidde de slaafse navolging van de Franse militaire doctrine ertoe dat Franco en zijn asbondgenoten ervan overtuigd waren dat officieren uit het Franse leger in het geheim operaties van het republikeinse leger leidden.16
In werkelijkheid wist noch Miaja noch Rojo precies over welke strijdkrachten zij het bevel voerden en zelfs niet wie er precies de leiding hadden. Veel officieren waren in de verwarring de stad ontvlucht, en sommigen van hen, inclusief de officier die verantwoordelijk was voor alle militaire operaties, waren overgelopen naar de nationalisten. Zelfs de instructies die Miaja van de centrale regering kreeg, waren tegenstrijdig. Aan de ene kant kreeg hij de opdracht om Madrid tot de laatste man te verdedigen en aan de andere kant kreeg hij aanwijzingen voor een terugtrekking richting Cuenca.
Generaal Gorjev, de man die volgens velen de werkelijke bevelhebber in Madrid was, zat ook in het ministerie van Financiën. Een van zijn officieren, kolonel Nikolaj Voronov, leidde de artillerie hoewel er, wegens de chaos op het ministerie van Oorlog, weinig eenheden waren die over patronen beschikten. (Zes jaar later was Voronov bevelhebber van de artillerie in Stalingrad waar hij Paulus tot overgave dwong.) Samen met zijn Spaanse collega installeerde hij een observatiepost in de top van het Telefónicagebouw dat later het meest gewilde doelwit zou worden van de nationalistische artillerie. Ironisch genoeg werd deze wolkenkrabber, die eigendom was van het Amerikaanse bedrijf International Telephone en Telegraph, ITT, later het symbool van het linkse verzet. Beneden trakteerde de president van ITT, Sosthenes Behn, journalisten op brandy, terwijl ze wachtten op de komst van generaal Franco. Volgens Hitlers tolk, Paul Schmidt, had hij zelfs al een banket laten bereiden om de overwinnaars te verwelkomen.17
De internationale pers schreef over ‘de laatste uren van Madrid’. Sommige Franse correspondenten gaven zelfs al details over de inname van de stad om hun collega’s voor te zijn. De correspondent van L’Illustration, Jean-Clair Guyot, verklaarde: ‘De totale overwinning is nabij,’ terwijl zijn collega en landgenoot Léon Bailby schreef: ‘We moeten de waarheid nu onder ogen zien. Madrid zal snel worden ingenomen en dat zal de slotoverwinning zijn voor de nationalisten.’18 De Portugese radio gaf al levendige details van de triomfantelijke intocht van generaal Franco, gezeten op een wit strijdros. Er werd zelfs gezegd dat José Antonio Primo de Rivera had weten te ontsnappen uit de gevangenis in Alicante en Madrid nu naderde aan het hoofd van een colonne burgers.19
De telegrammen waarmee de Oostenrijkse en Guatemalteekse regering Franco feliciteerden met zijn overwinning, werden bezorgd bij generaal Miaja. De nationalisten en hun bondgenoten twijfelden geen seconde aan hun snelle overwinning. Volgens de correspondent van de Daily Telegraph haastten carlistische requetés zich richting Madrid zodat de katholieke troepen de glorieuze intocht konden meemaken. Achter de frontlinie waren al oorlogstribunalen gevormd en stonden speciale eenheden van de Guardia Civil paraat om aanhoudingen van Roden te verrichten. Zelfs de immer behoedzame Franco had al verklaard dat hij op 7 november de mis zou bijwonen in Madrid en hij had zijn staf opgedragen om de reis van kerkleiders voor te bereiden.
De wereld wachtte op de uitkomst van deze ‘beslissende strijd’ tussen vooruitgang en reactie of, voor anderen, tussen beschaving en rode barbarij. Liberalen en links in heel Europa vonden dat het internationale fascisme in Madrid moest worden verslagen om te voorkomen dat heel Europa zou terugkeren naar de totalitaire ijstijd, terwijl conservatieven het zagen als de kans om het communistische tij te keren. Op dit cruciale moment deden de verdedigers van de stad bij toeval een gelukkige vondst. Op 7 november, de dag voor de grote aanval, inspecteerde een militiedetachement het lichaam van kapitein Vidal-Quadras, een nationalistische officier in een Italiaanse tank die was uitgeschakeld. In zijn jas vonden zij de gevechtsorders.
Het plan was om ‘de zone tussen en inclusief de Ciudad Universitaria en het Plaza de España te bezetten, wat de uitvalsbasis zal vormen voor de verdere opmars naar het centrum van Madrid’.20 Nu de republikeinen wisten dat de aanval op Carabanchel enkel een afleidingmanoeuvre was, verplaatste de generale staf de meeste troepen richting Casa de Campo om daar de verdedigingposities voor de volgende ochtend in te nemen. Leden van UGT die niet actief waren in milities verzamelden zich in hun casas del pueblo en CNT-leden in hun ateneos libertarios voor ze als reserve naar het front gingen. Zij wachtten samen met alle anderen, inclusief de vluchtelingen uit het zuidwesten, onmiddellijk achter de frontlinie, klaar om de wapens over te nemen van gesneuvelde strijdmakkers. De geruststellende aanwezigheid van zo veel kameraden moest de voorhoede een hart onder de riem steken. Toch waren er die nacht onervaren schildwachten die bang waren voor schaduwen en het vuur openden. Dit leidde tot een enorme schotenwisseling in het hele gebied waarmee veel kostbare munitie werd verspild. Dat was een ernstige zaak, aangezien er volgens de overlevering niet meer dan 10 patronen per geweer beschikbaar waren. De naar Valencia vertrokken beambten van het ministerie van Oorlog hadden namelijk niet aangegeven waar de munitiedepots waren.
Op de ochtend van 8 november opende de 3 belangrijkste aanvalstroepen van Varela het vuur in het Casa de Campo. De republikeinen schoten terug en de colonne van Castejón kwam zwaar onder vuur te liggen, waarbij Castejón zelf ernstig gewond raakte. Op dat moment trokken de kleinere colonnes van Barrón en Tella naar Carabanchel om de afleidingsmanoeuvre uit te voeren. Miaja had slechts 12.000 soldaten van zijn totale leger van 40.000 man in Carabanchel gelaten; de rest was opgesteld tegenover het Casa de Campo. De heterogene massamilities, waartoe ook een bataljon vrouwen behoorde dat bij de Puente de Segovia stond opgesteld, was een mengeling van carabineros, gewone soldaten en totaal ongetrainde vrijwilligers. In totaal waren de republikeinen erin geslaagd om tweemaal zoveel strijders op de been te krijgen dan de nationalisten, maar dat doet niets af aan hun prestatie die dag, gezien het enorme verschil in ervaring en bewapening. Waarschijnlijk was nog minder dan de helft van de republikeinen bij eerdere gevechten betrokken geweest, en de meeste strijders hadden pas de avond daarvoor geleerd hoe ze een geweer moesten laden en hoe ze moesten schieten. Velen van hen hadden nog steeds geen idee hoe ze een blokkade moesten wegnemen, een operatie die zelfs moeilijk was voor getrainde vingers. Desondanks slaagden de republikeinen erin om de nationalistische aanvalstroepen die dag tot staan te brengen aan de westkant van de stad, een overwinning met een enorme psychologische impact. Het Afrikaanse leger bleek niet langer onoverwinnelijk. Het republikeinse moreel werd nog verder opgeschroefd door de inzet van de 1ste Internationale Brigade die avond in de Casa de Camposector.
De komst van de 11de Internationale Brigade onder bevel van generaal Kléber had een krachtig effect op de bevolking van Madrid omdat deze beschouwd werd als de beste van alle brigades. Haar behendigheid, kennis van munitiegebruik en bereidheid om loopgraven te graven, had een positieve invloed op de milities. Toen de 1900 gedrilde buitenlanders door de Gran Via marcheerden, juichten de Madrilenen hen toe met kreten als ‘Vivan los rusos!’. Zij gingen er ten onrechte vanuit dat zij de infanterie waren die bij de gevechtsvliegtuigen hoorde. ‘Er waren veel oude vrouwen onder de lokale bevolking die ons verwelkomden,’ schreef een Serviër met de nom de guerre Karl Anger. ‘Met een hand wisten ze de tranen van hun gezicht, terwijl ze hun andere hand gebald omhoog hielden… Deze gebalde vuisten van de oude Spaanse vrouwen maakten ons nog dapperder en vastberadener.’21
De bijna suïcidale moed van de 11de Internationale Brigade, met name van de Duitsers, staat buiten kijf, maar de propagandistische uitbuiting van hun heldendaden was bijzonder onaangenaam. Generaal Kléber (alias Manfred Stern) was de grote held, maar dat zou zich later nog tegen hem keren toen hij door zijn collega-officieren werd beticht van ‘Kléberisme’, wat inhield dat hij de overwinning volledig voor zichzelf opeiste ten koste van de Spanjaarden.22 Madrid moest hoe dan ook de overwinning van de Communistische Partij worden. Communistische troepen onder de Italiaan Luigi Longo hadden de dag voor de 11de Internationale Brigade arriveerde, nog geprobeerd om met 2 bataljons vrijwilligers en een batterij Vickers 105mmveldkanonnen majoor Palacios tot staan te brengen in diens opmars naar de hoofdstad. Palacios slaagde er echter in om door de verdediging heen te breken en werd verwelkomd door generaal Miaja en kolonel Rojo. De volgende dag zetten de 2 bataljons nog voor zonsopgang via de San Fernandobrug de tegenaanval in op de linkerflank van de nationalistische troepen in het Casa de Campo, waarbij ze bijna de helft van hun manschappen verloren maar er wel in slaagden om het noordoostelijke deel dat ze de dag ervoor hadden moeten afstaan, terug te veroveren. Deze overwinning werd echter niet gemeld in de pers en ook andere acties van de milities werden niet door de buitenwereld opgepikt. Voor het gemak werd vergeten dat de brigadisten niet op tijd waren om deel te nemen aan de gevechten van 8 november en dat zij slechts 5 procent van de totale republikeinse strijdmacht vormden. De propaganda van de Komintern was zo succesvol dat de Britse ambassadeur Sir Henry Chilton ervan overtuigd was dat Madrid enkel door buitenlanders werd verdedigd. Ondertussen overdreven ook de nationalisten het belang van de brigades om hun eigen falen te verbloemen en te waarschuwen tegen de ‘bedreiging van het internationale communisme’.
Lísters eenheid werd naar het universiteitswijk aan de overkant van de Manzanares gestuurd. In zijn commandopost zag Rodimtsev luid schreeuwende Marokkaanse regulares naderen. Telkens rende een groepje vooruit dat gedekt werd door de rest van de groep. Miguel, een van Lísters mannen met machinegeweren, schoot in korte salvo’s op de vijand, tot zijn wapen dienst weigerde. Rodimtsev, die mitrailleursinstructeur was, rende naar hem toe. ‘De kogelriem zat vast. Ik gaf met mijn palm een harde klap op de kolf en toen zat hij weer goed… Ik begon te schieten op de Marokkanen die op me af renden. De Maxim werkte voortreffelijk. Er was een knelpunt op de brug. De Marokkanen in de voorhoede keerden om en kwamen in botsing met de mannen achter hen.’ Gómez, een andere schutter, zei later dat de Sovjet-Unie hen slechte mitrailleurs had gestuurd. Ze konden er geen Marokkanen mee doden. ‘Wij schieten op hen, maar er gebeurt niets. En dan beschiet de vijand ons met mortieren.’ Rodimtsev zei dat ze de machinegeweren moesten camoufleren. De Marokkanen gebruikten daarom losse flodders om de vijand uit de tent te lokken. Als de republikeinse schutters eenmaal hun positie hadden prijsgegeven, werden zij aangevallen door de nationalisten.23
Na de grote tegenstand aan het westfront besloot Varela op 9 november zijn aanval te verplaatsen naar Carabanchel. Er ontstonden felle gevechten van huis tot huis in deze arbeidersbuitenwijk die voor veel militieleden bekend terrein was. Zij slaagden er niet alleen in om de aanval af te slaan, maar wisten ook een groot aantal tegenstanders te doden. Die avond leed de 11de Internationale Brigade 2 kilometer noordwaarts zware verliezen toen ze de nationalisten een paar honderd meter probeerden terug te dringen in het centrum van het Casa de Campo. De dagen erop bleven er felle gevechten woeden in Carabanchel tot generaal Miaja (of waarschijnlijk generaal Gorjev), uit angst dat de nationalisten de weg naar Valencia zouden afsnijden, de 12de Internationale Brigade en 4 Spaanse brigades de belangrijke heuvel Cerro de los Angeles liet aanvallen om de aandacht af te leiden. Deze 2de Internationale Brigade had minder training gekregen dan de 1ste en hoewel er een aantal veteranen uit de Eerste Wereldoorlog in streden, liep de aanval uit op een chaos. Dat was vooral te wijten aan taal- en communicatieproblemen, maar ook aan het feit dat deze brigadisten bijna net zo weinig wisten van aanvalstactieken als de milities.
Op dat moment arriveerde de anarchistenleider Buenaventura Durruti met meer dan 3000 man van het front in Aragon. Hij was door Federica Montseny, een vertegenwoordiger van de regering in Valencia, overgehaald om naar Madrid te gaan. Tijdens een ontmoeting met García Oliver in het hoofdkwartier van de CNT in Madrid waarschuwde Cipriano Mera Durruti dat hij geen frontale aanval moest inzetten op het Casa de Campo, hoewel de anarchisten gealarmeerd waren door de invloed die de communisten verwierven via de Internationale Brigades. Durruti bleef erbij dat hij geen andere keuze had dan een tegenaanval vanuit de Ciudad Universitaria in de richting van het Casa de Velázquez. De aanval werd op 17 november in de ochtend ingezet, maar de artillerie- en luchtdekking die hem was toegezegd, bleef achterwege. Of dat nu wegens overmacht of opzet was, zeker is dat de anarchisten hier de hand van de communisten in zagen. Durruti’s manschappen, die zich zo dapper en onverschrokken hadden verzet tijdens de gevechten in Barcelona, werden teruggedreven naar de plek waar ze vandaan kwamen nadat ze oog in oog waren komen te staan met zware artillerie- en machinegeweerbeschietingen van de nationalisten.
‘De hele dag vonden er luchtgevechten plaats,’ schreef Koltsov die avond. ‘Om 16.00 uur raakte een republikeins gevechtsvliegtuig z’n groep kwijt en viel het in z’n eentje een Junkers aan. Verschillende Heinkel vliegtuigen gingen er achteraan en schoten het neer. De piloot, Pablo Palancar, sprong eruit met zijn parachute en landde veilig op de Paseo de Castellana. De menigte, die vol bewondering toe stond te kijken, bracht de dappere man naar een auto. Vijf minuten later werd hij naar het ministerie van Oorlog van de junta gebracht waar hij werd toegejuicht en omhelsd.’24
Op 19 november vielen de nationalisten aan met zware artilleriesteun en ontdekte de colonne van Asensio een gat in de republikeinse verdediging. Als gevolg daarvan konden de nationalisten de Manzanares oversteken en een bruggenhoofd opzetten tot de faculteit Architectuur, diep in de Ciudad Universitaria. De legioensoldaten en regulares hielden stand, ondanks felle aanvallen van de 11de Internationale Brigade en andere eenheden in die sector, dat daarmee het meest bevochten stuk grond zou worden van het hele front. Als voorproefje op Stalingrad streden de legioensoldaten van de 4de bandera en het Edgar Andrébataljon van de 11de Internationale Brigade een hevige strijd in de gebouwen daar. ‘Eenmaal op de universiteitscampus,’ schreef Karl Anger, ‘begonnen we een meedogenloze strijd om ieder pad, ieder huis, iedere verdieping en iedere ingang. De frontlinie loopt hier soms door de meest kostbare laboratoria en bibliotheken. Soms worden er borstweringen gemaakt van alle delen van de Encyclopedia Britannica. Hier zijn de fascisten het dichtste bij Madrid gekomen. Het is nog maar drie- tot vijfhonderd meter van het Casa Velázquez tot het dichtstbijzijnde café in de stad.’25
Durruti raakte dodelijk gewond tijdens de gevechten die dag en overleed de volgende ochtend in een geïmproviseerde ziekenboeg in het Ritz Hotel, op hetzelfde moment dat José Antonio Primo de Rivera in Alicante werd geëxecuteerd. Al snel deed het gerucht de ronde dat Durruti was neergeschoten door een van zijn eigen mannen die zich verzette tegen zijn strenge discipline. Uit propagandaoverwegingen en om het moreel hoog te houden, beweerden de anarchisten dat hij was beschoten door een sluipschutter, maar in werkelijkheid was zijn dood gewoon een ongeluk. De kogel uit het ‘naranjero’ machinepistool dat door een strijdmakker was afgevuurd, ketste op een autodeur en drong door de borst van de bevelhebber. Durruti was zonder twijfel de populairste anarchistenleider. Hij was zijn levenlang een rebel geweest en had de terechte reputatie van een revolutionaire Robin Hood. Zijn begrafenis in Barcelona, met een rouwstoet van een half miljoen mensen, was de grootste rouwplechtigheid die ooit in de Catalaanse hoofdstad heeft plaatsgevonden. Zijn reputatie was zo groot, en niet alleen onder anarchisten, dat iedereen na zijn dood aanspraak op zijn politieke erfgoed wilde maken. De Falange zei dat hij net als zijn twee broers, in zijn hart eigenlijk een falangist was, terwijl de communisten er zeker van waren dat hij op het punt stond om zich bij hen aan te sluiten.
Toen de nationalisten er niet in slaagden om door de verdediging heen te breken, besloot Franco op 19 november om van strategie te veranderen. Hij kon zijn beste troepen niet blijven inzetten voor aanvallen die geen resultaat opleverden, nu het ernaar uitzag dat een snelle overwinning er waarschijnlijk niet in zat. Voor het eerst in de geschiedenis werd daarom besloten om een stad met artillerie en vanuit de lucht te bombarderen. In een poging om het moreel van de burgerbevolking te breken, werden alle woonwijken gebombardeerd, behalve het chique Salamancadistrict. De Italiaanse Aviazione Legionaria en de Luftwaffe experimenteerden voor het eerst met psychologische oorlogsvoering met hun Savoia 81 en Junkers 52 toestellen. Zij slaagden echter niet in hun opzet. Het moreel werd niet gebroken maar de bevolking werd juist opstandiger. In Londen lachte de Duitse chargé d’affaires prins Otto von Bismarck om de Britse angst voor luchtaanvallen ‘want je ziet hoe weinig schade ze hebben aangericht in Madrid’.
Na de verklaring dat het Salamancadistrict zou worden gespaard, liep de hele wijk vol met mensen en waren de straten bijna niet meer begaanbaar. Ondertussen regelde de UGT de overplaatsing van de meest essentiële industrieën van de stad naar ongebruikte metrotunnels, een opmerkelijk effectieve operatie. Tegelijkertijd zorgde de algemeen directeur van Bellas Artes, de kunstenaar Josep Renau, voor de evacuatie van schilderijen uit het Museo del Prado naar Valencia. Bij de luchtbombardementen in Madrid werden duizenden gebouwen verwoest, van oude krotten tot het Palacio de Liria van de hertog van Alba. De hertog gaf de Republiek cynisch genoeg de schuld van de schade, terwijl hij er geen problemen mee leek te hebben dat de nationalisten de hoofdstad met buitenlandse bommenwerpers platgooiden. Franco had toen al klip en klaar aan de correspondent van The Times laten weten: ‘Ik verwoest Madrid nog liever dan dat ik het aan de marxisten overlaat.’
Die week escaleerde de luchtoorlog. Op 13 november vond het grootste luchtgevecht plaats tot dan toe, waarbij 14 Fiats en 13 Chatos elkaar bestookten boven de Paseo de Rosales.27 De volgende dag beval Miaja om niet te schieten op piloten die uit hun toestel sprongen. Op 16 november bombardeerden de bondgenoten van Franco het Prado, het Museo Antropológico, de Academia de Bellas Artes de San Fernando, de Biblioteca Nacional, het Museo de Arte Moderno, het Museo Arqueológico en het Archivo Histórico Nacional alsmede enkele ziekenhuizen: de San Carloskliniek, het Provinciale ziekenhuis en het Rode Kruisziekenhuis. Deze aanvallen werden beschreven door Malraux in zijn roman L’Espoir.28 Een bom raakte een school en de aanblik van de rijen dode kinderen sterkte de Madrilenen in hun strijd tegen de nationalisten.
De schattingen over het aantal bommen dat boven Madrid is uitgeworpen, variëren sterk, maar uit het persoonlijke oorlogsdagboek van kolonel Wolfram von Richthofen valt op te maken dat op 4 december alleen al 36.000 bommen werden afgeworpen door zijn Junkers 52 toestellen.29 In vergelijking met de Tweede Wereldoorlog, toen een Britse Lancaster 10.000 bommen kon afwerpen, was dit niet veel, maar aangezien het ging om het eerste grote bombardement op een grote stad, was het psychologische effect zeer sterk. De Chileense dichter Pablo Neruda, wiens huis werd verwoest, voelde een soort afschuw die niets te maken had met zijn eigen materiële verlies:
Kom en zie het bloed in de straten,
kom en zie
het bloed in de straten,
kom en zie het bloed
in de straten!30
De zware gevechten in het westen van de stad gingen onverminderd verder. ‘De ochtend was zwaar geweest,’ schreef de Franse vrijwilliger André Cayatte. ‘Het bataljon werd afgelost om een paar uur rust te nemen. Vanuit het westen kwam onverminderd het geroffel van de beschietingen. De mensen spraken en zongen met elkaar in alle Europese talen en er was zo veel vriendschap dat je er samen wel uitkwam ook al verstond je elkaar niet.’ Op 20 november kwamen ze weer in actie bij het Palacete de la Moncloa. ‘Majoor Rivière stierf net zo elegant als hij had geleefd, met een glimlach om zijn lippen. Rivière verdedigde met 115 vrijwilligers een weekendhuis dat was omringd door vijandelijke tanks. De overlevenden probeerden driemaal te ontsnappen maar uiteindelijk staken de Moren het huis in brand. Rivière stak een laatste sigaret aan in de vlammen. “Niemand zal ooit weten,” zei hij, “wat we allemaal hebben gedaan.” Een paar tellen later was hij dood.’31
De terugkeer naar de lokale comités bleek van grote waarde. Ondanks een evacuatieprogramma zat de stad nog steeds vol met vluchtelingen. Naar schatting bivakkeerden er zo’n half miljoen vluchtelingen tussen de miljoen bewoners van de stad. Door het systeem van lokale comités konden zij en de mensen die dakloos waren geworden door de bombardementen goed worden opgevangen. De comités zagen toe op de bouw van tijdelijke onderkomens, vorderden lege gebouwen en organiseerden de nodige hulpgoederen en voedselvoorzieningen. Naast deze voorzieningen ontstond er ook een zwarte markt die slecht bleek voor het moreel van de republikeinen.
De sovjetadviseurs, commissarissen, hoge officieren en belangrijke kaderleden van de Communistische Partij hadden hun luxe en goed bevoorraadde basis in Hotel Gaylord. Er werd ook goed gezorgd voor het grote aantal bezoekers, onderzoeksmissies en toegewijde sympathisanten uit het buitenland. Buitenlandse journalisten (‘die rondfladderden als filmsterren’ om Auden te citeren) ondervonden weinig last van de oorlogshandelingen. Maar voor de overgrote meerderheid van de bevolking was de spoeling dun. Als er een paard of een ezel werd gedood door een beschieting of bombardement, dan stortten huisvrouwen zich op het dier om het tot op het bot te strippen, terwijl hongerige honden eromheen zwierven. Een Internationale Brigadist herinnerde zich dat een militielid een straathond had neergeschoten die aan de hersenen van een dode man stond te likken. Hij verontschuldigde zich en zei dat de dieren gewend raakten aan het eten van mensenvlees. Ook katten en ratten werden gegeten, om toch nog een beetje smaak aan de linzensoep te geven. De dood van een vogel in de dierentuin in Madrid was echter niet het werk van hongerige bezoekers. Het arme dier werd doodgeschoten omdat het niet meer ophield met het luidkeels imiteren van het geluid van de inslaande granaten.
Het leven in Madrid was vol tegenstellingen. Twee buitenlandse journalisten, Sefton Delmer en Virginia Cowles, zagen bij de Puerta del Sol een oud vrouwtje op de stoep staan dat roodzwarte anarchistensjaaltjes verkocht. Daarna liepen ze een chique kleermakerszaak binnen die luxe capes verkocht. Delmer en Cowles waren verrast dat er nog steeds zo’n zaak werd gerund midden in het revolutionaire Madrid. De eigenaar, die duidelijk weinig te doen had, verwelkomde de bezoekers enthousiast. Delmer vroeg hem hoe de zaken gingen. ‘Het is heel moeilijk, señor,’ antwoordde hij bedroefd. ‘Er zijn zo weinig echte heren over in Madrid.’32 Vervolgens gingen ze lunchen bij de Gran Vía, terwijl ze ondertussen dekking moesten zoeken voor de beschietingen die elke dag vlak voor lunchtijd plaatsvonden. Cowles was er vooral van onder de indruk dat de straten zich na de laatste beschietingen weer vulden met mensen, dat de winkeliers hun luiken weer opentrokken en het leven weer z’n gewone gang leek te gaan.
Een Engels brigadelid zei later tegen haar dat hij toen hij net was aangekomen, vooral verbluft was geweest door een Spanjaard die tijdens een bombardement op straat in alle rust zijn gebit stond te reinigen met een tandenstoker. Buitenlanders werden geïntrigeerd door de onverschrokkenheid van de Spanjaarden. Een Servisch brigadelid schreef: ‘De Spanjaarden zijn erg dapper in de strijd. Maar het gaat hier ook om een ridderlijke, poëtische moed. Het is moeilijk voor hen om zich aan te passen aan de prozaïsche eisen van een moderne oorlog.’33
Zelfs tijdens de hevige luchtaanvallen van 19-23 november ging het leven in Madrid bijna z’n gewone gangetje. De mensen gingen gewoon naar hun werk, de trams reden nog, hoewel er constant reparaties aan het spoor nodig waren. De metro was natuurlijk veiliger, hoewel de mensen grapten dat de tram tenminste moest stoppen voor de frontlinie terwijl je met de metro in het vijandelijke kamp kon belanden. Door deze communicatiesystemen konden versterkingen en voorraden snel worden vervoerd over relatief korte afstanden. Warme maaltijden voor de troepen aan de frontlijn konden veel makkelijker worden verzorgd dan bij normale verdediginglinies en de troepen zelf konden regelmatig worden afgelost of zelfs bezoek krijgen aan het front.
De republikeinse troepen, en met name de Internationale Brigades, kregen regelmatig grote groepen buitenlanders op bezoek in hun loopgraven. Dat waren bijvoorbeeld journalisten, oorlogtoeristen en politieke aanhangers van de Republiek. Sommige bezoekers waren daar vanwege de ‘pseudo-militaire opwinding’, zoals een brigadelid het omschreef. Bij bezoeken aan de frontlinie leenden ze vaak een geweer of zelfs een machinegeweer om een paar kogels op de nationalisten af te vuren. Ernest Hemingway was hier een goed voorbeeld van en hoewel de meeste mannen het leuk vonden om nieuwe gezichten te zien, vooral als het beroemdheden waren, werden zij minder enthousiast als de sensatiebeluste bezoekers vijandelijke bombardementen uitlokten.
Eind november was de strijd om Madrid veranderd in een koude, hongerige belegering, onderbroken door bombardementen, luchtaanvallen en een enkele schotenwisseling. In Carabanchel, waar de frontlijn midden door de straten liep, bleven de partijen een vreemde strijd op leven en dood voeren. Er waren sluipschutters actief, er werd met molotovcocktails gegooid en soms werd een huis ondergraven en opgeblazen met dynamiet. De carlisten raakten bij zo’n explosie een hele compagnie kwijt. Het enthousiasme van de Madrileense bevolking verminderde echter sterk nadat het directe gevaar was geweken. Geleidelijk werden ook de taken van de lokale comités weer overgedragen aan de centrale regering. De communistische geheime politie bleef echter actief, zelfs toen er geen gevaar meer dreigde. Dat zette kwaad bloed bij veel mensen. Anarchistische militieleden raakten slaags met de communistische autoriteiten en er werden pogingen gedaan om de anarchistische pers te censureren. Dit was het begin van een proces dat in mei het jaar erna leidde tot een hevige uitbarsting: het begin van een soort burgeroorlog binnen de burgeroorlog.
Het was in die tijd van toenemende wederzijdse beschuldigingen tussen de marxistische rivalen dat de communisten hun eerste stap zetten tegen de POUM. De POUM had de woede van de orthodoxe communisten gewekt met een artikel in de krant La Batalla op 15 november waarin de politiek van de Russen werd ontleed. ‘Stalin is niet werkelijk geïnteresseerd in het lot van het Spaanse en internationale proletariaat,’ aldus het artikel, ‘maar in de verdediging van de sovjetregering overeenkomstig de politiek van de pacten die door anderen zijn gesloten.’ Sovjetadviseurs beschuldigden La Batalla er meteen van te zijn omgekocht door het internationale fascisme. De directe controle van de Russen over de Partido Comunista de España was inmiddels sterk toegenomen en als gevolg daarvan begon ook in Spanje een heksenjacht op trotskisten. Zodra het directe gevaar was geweken, stopten de communisten met de betaling en bevoorrading van de kleine POUM-strijdmacht aan het Madrileense front. De POUM-militie, die buiten de junta was gehouden, had geen andere optie dan ontbinding en de leden sloten zich aan bij de eenheden van de UGT of de CNT.
De Spaanse hoofdstad was gered en de hele wereld stond versteld, maar toch was Madrid niet ‘het graf van het fascisme’ geworden zoals de communistische leus had beloofd. De strijd om Madrid veranderde wel het karakter van de oorlog. De staatsgreep van de nationalisten was definitief mislukt en nu was er echt sprake van een burgeroorlog met internationale vertakkingen. Dat betekende dat er nog meer hulp vanuit het buitenland moest komen. Op 2 december 1936 schreef kolonel von Richthofen in zijn dagboek: ‘Salamanca wil Duitse grondtroepen – minstens twee divisies.’ Maar een behoedzame Hitler besloot zijn hulp te beperken tot Franco en het Condorlegioen.