9
De witte terreur
Het patroon van de moorden in wit Spanje was inderdaad anders. Het idee van een limpieza of een ‘zuivering’ was een essentieel onderdeel geworden van de strategie van de rebellen en dat proces kwam op gang zodra een gebied was ingenomen. Generaal Mola beval zijn troepen tijdens zijn instructies voor 30 juni voor het Marokkaanse gebied om ‘linkse elementen, communisten, anarchisten, vakbondsleden, vrijmetselaars etc. te elimineren.’1 Generaal Queipo de Llano, die sprak van ‘de zuivering van het Spaanse volk’, noemde geen specifieke politieke bewegingen. Hij omschreef de vijand simpelweg als iedereen die sympathiseerde ‘met moderne sociale stromingen of eenvoudige bewegingen met een democratische of liberale opinie’.2
De nationalisten voelden zich in feite genoodzaakt om een hardvochtige en krachtige repressie uit te oefenen, deels om de democratische aspiraties die waren gevoed door de Republiek uit te vagen, en deels omdat zij in veel delen van het land een vijandige meerderheid de baas moesten zien te worden. Een van generaal Franco’s persattachés, kapitein Gonzalo de Aguilera, zei zelfs tegen de Amerikaanse journalist John Whitaker dat zij alle Roden moesten ‘doden, doden en doden’ en verder moesten zij ‘een derde van de mannelijke bevolking uitroeien en het land zuiveren van het proletariaat’.3 Tussen juli 1936 en begin 1937 stonden de nationalisten onder de oorlogsvlag toe dat er ‘naar eigen goeddunken’ werd gemoord, maar al snel werd de repressie gepland en systematisch aangepakt met steun van de militaire en burgerautoriteiten en met de zegen van de katholieke kerk.
De repressie in nationalistisch Spanje begon zodra er een gebied was veroverd. De eerste slachtoffers, na de mannen die waren opgepakt aan de frontlinie en meestal meteen werden doodgeschoten, waren vakbondleiders en vertegenwoordigers van de republikeinse regering, met name gouverneurs en burgemeesters, maar ook andere ambtenaren die loyaal waren aan de regering. Van meet af aan werden zelfs republikeinen gedood die zich overgaven op voorwaarde dat ze niet gedood zouden worden. Ook officieren die loyaal aan de regering bleven, werden doodgeschoten of gevangengezet. Volgens het krijgsrecht moesten gewone officieren die loyaal of neutraal waren indien mogelijk voor de krijgsraad verschijnen. Over het algemeen werden weifelaars gevangengezet terwijl de meesten die de regering trouw bleven, onder wie zeven generaals en een admiraal, werden doodgeschoten wegens ‘rebellie’. Deze opmerkelijke omkering van definities vond ook plaats bij de marine, waar nationalisten matrozen die de bevelen van het ministerie van Marine opvolgden, ‘muitziek’ noemden.
Toen de troepen verder waren gegaan, begon een tweede nog intensievere golf van geweld, toen de Falange en in sommige gebieden de carlisten hun meedogenloze zuivering van de bevolking uitvoerden. Tot hun doelwit behoorden vakbondsleiders, regeringsfunctionarissen, linkse politici (40 Cortesleden van het Volksfront werden doodgeschoten)4, intellectuelen, onderwijzers,5 artsen, en zelfs typistes die werkten voor revolutionaire comités; in feite liep iedereen die er ook maar van werd verdacht dat hij op het Volksfront had gestemd gevaar. In Huesca werden 100 mensen doodgeschoten die werden beschuldigd van vrijmetselarij, terwijl de loge van die stad niet meer dan 12 leden telde.6
De nationalistische tegenhanger van de checas in het republikeinse grondgebied waren de lokale comités, die gewoonlijk bestonden uit prominente conservatieven zoals grootgrondbezitters, lokale commandanten van de Guardia Civil, falangisten en vaak ook priesters, hoewel er ook leden van de clerus waren die hun leven in de waagschaal stelden om bloedbaden te voorkomen. Iedereen van wie bekend was of vermoed werd dat hij liberaal, vrijmetselaar of links was, moest voor het comité verschijnen. Een paar gevangenen probeerden misschien in paniek de schuld in de schoenen van anderen te schuiven, maar gewoonlijk waren de gevangenen of totaal verbluft of opstandig. Hun polsen werden met een touw achter op hun rug gebonden voor zij werden weggevoerd om te worden geëxecuteerd. In Navarra diende een priester voor een open greppel vlak voor het salvo en masse de laatste sacramenten toe aan Baskische nationalisten, maar in de meeste gevallen werden de veroordeelden in groepen naar de muur van de begraafplaats gebracht. Degenen die ‘goed konden sterven’ riepen ‘¡Viva la República!’ of ‘¡Viva la Libertad!’ net zoals veroordeelde nationalisten ‘¡Viva España!’ schreeuwden.
De Falange gebruikte de lokale gevangenis als een reserve van slachtoffers voor het geval de moordbrigades buiten niemand konden vinden om te fusilleren. In Granada alleen al kwamen 2000 mensen op deze manier aan hun einde. Niemand weet precies hoeveel mensen er thuis of op hun werk werden opgepakt om ’s nachts te worden doodgeschoten in het licht van de koplampen van een auto. Mensen die ’s nachts wakker lagen, sloegen instinctief een kruis als ze ergens in de buurt schoten hoorden. De lichamen van de ‘klanten’, zoals de slachtoffers soms werden genoemd, bleven gewoon op straat liggen. Als het vakbondsleden waren, werd hun lidmaatschapskaart vaak op hun borst geprikt ten teken van hun schuld.
In sommige gebieden, zoals bijvoorbeeld Sevilla en Huelva, werden speciale vrachtwagens gebruikt, die ‘vleeswagens’ werden genoemd, waarmee de lichamen naar de begraafplaats werden gebracht.7 Soms werden de lichamen echter als waarschuwing getoond, bijvoorbeeld in het geval van de moeder van de communistenleider Saturnino Barnero, wier lichaam een aantal dagen op het Plaza del Pumarejo in Sevilla werd getoond. In Huelva werd het lichaam van een banketbakker die na de mislukte coup van Sanjurjo in augustus 1932 een espadrille naar de generaal had gegooid, getoond. Deze praktijk werd lange tijd volgehouden,8 tot de nationalisten om gezondheidsredenen opdracht gaven tot een snelle begrafenis.
Het leek de nationalisten weinig uit te maken of er wel of niet sprake was geweest van openlijk verzet. In het militaire centrum Burgos en de carlistische hoofdstad Pamplona was geen verzet geweest, en toch werd onmiddellijk gestart met de zuivering. In Burgos, de hoofdstad van Castilië, werden elke nacht groepen naar de hoofdweg gebracht om daar te worden neergeschoten. Ruiz Vilaplana, de voorzitter van het college van gerechtsgriffiers, schreef in zijn memoires dat hij ooggetuige was geweest van een charge waarbij 70 mensen tegelijkertijd werden gefusilleerd.9
Tijdens de processie van de Virgin del Sagrario in Pamplona namen falangisten en requetés op 15 augustus 50 tot 60 gevangenen mee, onder wie enkele priesters die verdacht werden van Baskisch separatisme. Voor zij werden doodgeschoten wilden de requetés hun de mogelijkheid geven om te biechten, maar dat weigerden de falangisten. In de verwarring die daarbij ontstond, probeerden sommige gevangenen te ontsnappen maar zij werden meteen neergeschoten. ‘Om de situatie weer onder controle te krijgen, verleende de priester in een keer absolutie aan de rest. De executies werden uitgevoerd en de vrachtwagens keerden op tijd terug naar Pamplona zodat de requetés zich nog konden aansluiten bij de processie voor de aankomst in de kathedraal.’10 De Vereniging van Families van de Vermoorden in Navarra stelt het aantal executies in de provincie op 2789.11
Zoals te verwachten valt, was de repressie nog veel krachtiger en systematischer in gebieden waar de UGT en de CNT veel leden hadden, met name daar waar het Volksfront in februari de verkiezingen had gewonnen. In de Rioja was bijvoorbeeld 60 procent van de slachtoffers lid van de Volksfrontpartijen. Meer dan 2000 mensen werden geëxecuteerd en begraven in massagraven buiten Logroño.12 Er was praktisch geen enkel dorp in de Rioja waarvan geen inwoners in de massagraven van La Barranca terechtkwamen.13 In Teruel werden de 84 meter diepe bronnen van Caudé gebruikt om de lichamen van de doden in te begraven. Een boer in de omgeving hoorde en noteerde in totaal 1005 coups de grâce.14
In Sevilla, waar de verwarde soldaten waren ingepakt door de blufpoker van Queipo de Llano, zouden de eerste slachtingen zijn uitgevoerd in een militaire operatie. Toen de versterkingen van het Afrikaanse leger onder leiding van majoor Castejón waren gearriveerd, veranderden de zuiveringen in een angstaanjagend bloedbad waarbij overlevenden met messen of bajonetten werden doodgestoken of -geslagen. Vlak daarna kreeg kolonel Díaz Criado opdracht om de openbare orde te herstellen en werden bijna alle lokale beambten gedood. Omdat de gevangenis niet groot genoeg was, gebruikten de nationalisten de Jáuregui-bioscoop als detentiecentrum voor meer dan 2000 mensen, evenals de Muziekhal Variedades, het hoofdkwartier van de falangisten en zelfs twee boten die bij Torre del Oro lagen aangemeerd. De toen achttienjarige zus van de secretaris-generaal van de Communistische Partij, Francisca Díaz, werd de hele nacht ondervraagd. Zij zag veel arbeiders van de olijfoliefabriek die aan elkaar waren vastgebonden. Zij zouden later worden meegenomen om te worden neergeschoten.15 De nationalistische repressie eiste in 1936 in de provincie Sevilla 8000 slachtoffers.
In Córdoba stuitten de rebellen op weinig verzet en de stad werd op 18 juni in een paar uur ingenomen. Queipo de Llano was woedend dat er geen represaillemaatregelen werden genomen en stuurde onmiddellijk majoor Bruno Ibáñez van de Guardia Civil naar de stad. Hij arresteerde 109 mensen van lijsten die hij had gekregen van landeigenaren en priesters. Een paar dagen later begonnen ze de gevangenen dood te schieten op straat en tussen de olijfbomen. ‘De kelder van het hoofdkwartier van de Falange waar de mensen werden vastgehouden was als een ballon die ’s middags werd opgeblazen en die de volgende morgen helemaal leeg was. Er waren dagelijks executies op de begraafplaats en langs de uitvalswegen van de stad.’16 Volgens de berekeningen werden in de oorlogsjaren 10.000 mensen gedood in Córdoba, wat neerkomt op een tiende van de bevolking. ‘Don Bruno had de hele stad kunnen doodschieten,’ vertelde een falangistische advocaat. ‘Ze hadden hem carte blanche gegeven.’17
In Huelva, een stad die pas half september volledig in handen van de nationalisten viel, werden meer dan 2000 mensen vermoord, onder wie de gouverneur, Diego Jiménez Castellano, en de bevelhebbers van de Guardia Civil en de carabineros die trouw waren gebleven aan de Republiek. In totaal zouden nog eens 2500 inwoners zijn verdwenen, maar veel van hen zijn mogelijk naar Portugal gevlucht.18
Toen majoor Castejóns ‘doodscolonne’ Zafra bereikte, op de weg naar Badajoz, gaf hij de lokale autoriteiten opdracht om een lijst te overhandigen met 60 mensen die moesten worden doodgeschoten. ‘Geleidelijk aan werden de mensen van de lijst opgesloten in een kamer van het stadhuis. Sommige inwoners die in het kantoor van de burgemeester kwamen, kregen de groeiende lijst te zien. Zij mochten drie namen verwijderen, indien ze drie andere namen zouden toevoegen. Uiteindelijk waren 48 van de namen substituten.’19
Een van de belangrijkste lieux de mémoire van de Spaanse Burgeroorlog was Badajoz zelf.20 Het bloedbad dat daar werd aangericht door de troepen van luitenant-kolonel Yagüe tijdens de verovering en de daarop volgende repressie, leidde tot de eerste propagandastrijd van de oorlog. De nationalisten overdreven hun verliezen en slachtoffers schromelijk. In feite vielen aan de kant van de opstandelingen niet meer dan 44 doden en 141 gewonden. Zelfs na de oorlog konden de nationalisten niet meer dan 243 doden op het conto van links schrijven, terwijl de nationalisten in de provincie naar schatting 6000 tot 12.000 mensen ombrachten.21
Op de weg naar Madrid volgden de nationalistische troepen hetzelfde patroon. Ze onderwierpen de dorpen die ze onderweg tegenkwamen en kalkten teksten op de muren als ‘uw vrouwen zullen fascisten baren’. Ondertussen bedreigde generaal Queipo de Llano de republikeinen die naar Radio Sevilla luisterden met verhalen over de seksuele potentie van de Afrikaanse troepen die hij de vrouwen van Madrid in het vooruitzicht had gesteld. In Toledo werden oorlogscorrespondenten op een afstand gehouden zodat zij geen getuigen waren van de gebeurtenissen die volgden op de verovering van het Alcázar. Daar werden 200 gewonde militieleden die in het ziekenhuis lagen omgebracht met granaten en bajonetten. Het gedrag tijdens deze expeditie werd vergeleken met de Spaanse furie van de infanterie van Philips II in de zestiende eeuw, waarbij Antwerpen en omgeving werden geterroriseerd.
Een falangist uit de buurt van Gibraltar vertelde dat de vrouw van een linkse man voor ze werd doodgeschoten was verkracht door een heel vuurpeloton Marokkanen. De Amerikaanse journalist Jon Whitaker was erbij toen twee jonge meisjes in de buurt van Navalcarnero werden overhandigd aan de Marokkaanse troepen door hun bevelhebber Mohammed Ben Mizzian, die hem kalm liet weten dat zij niet meer dan vier uur te leven hadden.22 Deze majoor werd later luitenant-generaal in het leger van Franco en de regulares werden later door de nationalisten ‘erechristenen’ gemaakt. De gruwelverhalen die in het republikeinse gebied over hen de ronde deden, leidden ertoe dat twee van hen door een menigte uiteen werden gereten toen de vrachtauto waarmee ze als gevangenen werden teruggezonden, was gestopt om te tanken.
Een andere plek waar de bevolking het zwaar te verduren kreeg was Granada, vooral bekend vanwege de moord op de dichter Federico García Lorca, het opvallendste slachtoffer van de burgeroorlog. De fascistische en militaire houding ten opzichte van intellectuelen getuigde op z’n minst van een diep wantrouwen en bestond gewoonlijk uit een onsamenhangende reactie gebaseerd op een mengeling van haat, angst en minachting. Dat werd bijvoorbeeld duidelijk in Granada waar vijf universitaire docenten werden vermoord. García Lorca was vlak voor de opstand teruggekeerd naar zijn huis buiten de stad in de Huerta de San Vicente. (Het begin van de zomervakantie betekende aan beide zijden voor velen hun redding of juist hun ondergang vanwege hun reisplannen.) De dichter liep gevaar omdat hij liberale sympathieën had, hoewel hij geen lid van een partij was. Hij kon onderduiken bij de falangistische dichter Luis Rosales en diens gezin maar werd toch vermoord.
Op zondag 16 augustus, een paar uur na de moord op zijn zwager Manuel Fernández Montesinos, de burgemeester van Granada, werd hij gevangen genomen door een voormalige afgevaardigde van de CEDA, Ramón Ruiz Alonso, die later beweerde dat ‘Lorca meer kapotmaakte met zijn pen dan anderen met hun geweren’. Hij werd vergezeld door Luis García Alix, de secretaris van Acción Popular en de falangistische landeigenaar Juan Luis Trescastro, de man die de misdaad voltrok. Later zei hij hierover: ‘Wij hebben Federico García Lorca gedood. Ik gaf hem als homoseksueel twee schoten in zijn kont.’23 H.G. Wells, de voorzitter van PEN, vroeg zodra het nieuws de buitenwereld had bereikt details over de moord op Lorca, maar de nationalisten zeiden dat ze niet precies wisten wat er was gebeurd. De dood van Lorca bleef een verboden onderwerp in Spanje tot de dood van Franco in 1975.
De nationalisten rechtvaardigden de wrede repressie door te wijzen op de rode terreur, maar zoals was gebleken in Sevilla, Córdoba en in Badajoz, en zoals zes maanden later zou blijken in Málaga, lag het aantal moorden van de nationalisten enkele malen, zo niet vele malen, hoger dan die in het linkse kamp. In Málaga sloegen de nationalisten aan het moorden nadat de milities, en daarmee ongetwijfeld bijna alle verantwoordelijken voor de moorden op de conservatieven, naar de kust waren gevlucht. Hieruit blijkt dat niet of nauwelijks werd geprobeerd om uit zoeken wie de schuldigen waren. Maar bovenal konden de contrasten tussen de aantallen die aan beide zijden zijn vermoord niet groter zijn.
In augustus 1944 kreeg de Britse consul in Málaga de cijfers van de nationalisten in handen en stuurde die door naar de ambassadeur in Madrid, die ervoor zorgde dat ze in Londen terechtkwamen. Hij rapporteerde dat in de tijd dat ‘de Roden de dienst uitmaakten in Málaga, van 18 juli 1936 tot 7 februari 1937, […] zij 1005 mensen executeerden of vermoordden’, maar dat ‘tijdens de eerste week van de bevrijding, dat is van 8 tot 14 februari, er 3500 mensen werden geëxecuteerd door de nationalisten’. En ‘van 15 februari 1937 tot 25 augustus 1944 werden 16.952 mensen “legaal” ter dood veroordeeld en doodgeschoten in Málaga’.24 Volgens andere bronnen werden tussen 1 en 23 maart 1937 700 mensen doodgeschoten tegen de muren van de begraafplaats San Rafael,25 maar een lokale historicus stelt het totale aantal executies in Málaga op 7000,26 ongeveer een derde van het aantal dat werd genoemd door de Britse consul. Wat het exacte aantal ook mag zijn geweest, de nationalistische ‘represailles’ waren duidelijk niet alleen een kwestie van vergelding, maar werden ook gemotiveerd door de wens om terreur te zaaien in gebieden waar rechts getalsmatig in de minderheid was.
Maar zelfs in de gebieden waar zij sterk waren werd de ‘moordmachine’ ook gebruikt om een duidelijk signaal af te geven. In Valladolid schoten de falangistische ‘ochtendpatrouilles’ 914 mensen neer, maar het belangrijkste slachtofferreservoir was het grote aantal gevangenen dat vlak na de opstand was opgepakt. Zij werden opgesloten in tramwagons en de falangisten pikten er bijna dagelijks een stuk of tien uit om hen in het openbaar te executeren.27 ‘Er kwam niet alleen een ongeletterde meute naar het spektakel kijken,’ herinnerde Jesús Álvarez, een lokale apotheker, zich. ‘Het waren mensen van stand, zonen van voorname families, ontwikkelde mensen, mensen die zichzelf gelovig noemden… Zij gingen zo vaak naar die executies dat er zelfs koffie- en churrosstalletjes werden neergezet zodat ze iets konden eten en drinken terwijl zij toekeken.’28 Op 24 september publiceerde het kantoor van de gouverneur van Valladolid een verklaring dat recentelijk was waargenomen dat zich grote menigten verzamelden rond de plek van de executies. De gouverneur riep alle ‘godvruchtige’ mensen op ‘om niet naar zulke dingen te komen kijken, en zeker geen vrouwen en kinderen mee te nemen.’29
In de afgelegen gebieden had de Falange zich snel ontwikkeld tot de nationalistische paramilitaire macht die de legale taak kreeg om voor de ‘zuiveringen’ te zorgen. De jonge señoritos, die vaak werden geholpen door hun zussen en vriendinnen, organiseerden zichzelf in mobiele brigades, waarbij zij de reiswagens van hun ouders gebruikten. Hun leider José Antonio had op hoogdravende toon gedeclameerd dat ‘de Spaanse Falange, vlammend van liefde en standvastig in het geloof, Spanje voor Spanje zal veroveren op de klanken van militaire muziek’. De echte militanten waren geobsedeerd door hun taak om de ‘rottende delen van de natie’ weg te snijden en het buitenlandse rode virus te vernietigen. De rest had er gewoon lol in om legaal voor gangster te spelen. De carlisten daarentegen werden aangevuurd door hun religieuze fanatisme en wilden wraak nemen door het moderne kwaad, zoals vrijmetselarij, atheïsme en socialisme, uit te roeien. Zij beschikten ook over een veel groter aantal goedgetrainde mannen aan het front dan de Falange, en hoewel zij zich vaak te buiten gingen aan gewelddadige excessen, stonden zij erom bekend dat zij hun krijgsgevangen nog het meest correct behandelden.
De piek van de nationalistische moorden werd in september bereikt, maar ook na het einde van de oorlog werd de moordmachine nog niet stopgezet. Het is niet verwonderlijk dat mensen zich afvroegen of Franco de laatste woorden die de negentiende-eeuwse generaal Narváez op zijn doodsbed sprak wilde herhalen toen hem werd gevraagd of hij zijn vijanden wilde vergeven: ‘Ik heb geen vijanden. Ik heb hen allemaal laten doodschieten.’
In de afgelopen tien jaar is er in alle Spaanse regio’s uitgebreid onderzoek gedaan om exact na te gaan hoeveel mensen er zijn vermoord, om hun identiteit vast te stellen en de manier waarop zij aan hun einde zijn gekomen. Inmiddels bestaan er accurate gegevens van 25 provincies en voorlopige gegevens van 4 andere. Voor iets meer dan de helft van Spanje komt het totale aantal slachtoffers van de nationalisten op 80.000.30 Rekening houdend met de doden die nooit zijn geregistreerd en met de provincies waarvan de cijfers nog niet bekend zijn, komt het totale aantal nationalistische moorden tijdens en na de oorlog op ongeveer 200.000 mensen uit. Dit aantal zal niet zoveel verschillen van het aantal waarmee generaal Gonzalo Queipo de Llano de republikeinen bedreigde toen hij beloofde dat ‘op mijn erewoord als fatsoenlijk man wij voor iedereen die u doodt op z’n minst tien anderen zullen doden’.31