19
De strijd om de Jarama en Guadalajara
Nadat de bloedige confrontatie op de weg naar La Coruña in een impasse was geëindigd, begon Franco met de voorbereiding van een nieuwe operatie tegen Madrid. De generaal weigerde afstand te doen van het plan om de hoofdstad voor de lente in te nemen, maar hij zette zijn solide strategie om de stad in een tangbeweging vanuit het oosten in te nemen, niet door.
In de tweede helft van januari 1937 liep het front vanaf Madrid zuidwaarts langs de weg naar Aranjuez. Het nieuwe offensief was in het centrum van deze sector gepland en liep via de rivier de Jarama noordoostwaarts om de weg naar Valencia af te snijden. Dit offensief zou worden begeleid door een aanval van het Italiaanse Corpo di Truppe Volontarie onder Roatta, dat vanuit het noordelijke deel van het nationalistische gebied zou aanvallen richting Guadalajra. De troepen zouden zich volgens plan rond Alcalá de Henares in een tangbeweging aansluiten om zo Madrid volledig af te sluiten. Maar de twee aanvallen vielen niet samen omdat het slechte weer van januari de hergroepering van de Italiaanse troepen na de campagne van Málaga had vertraagd. Er was weinig kans dat ze in de eerste week van februari op hun positie zouden zijn, maar Franco besloot toch om het Jaramaoffensief te lanceren zonder op zijn Italiaanse bondgenoten te wachten. Het weer was ook hier een probleem. ‘Regen, regen en nog eens regen,’ schreef Von Richthofen eind januari in zijn dagboek. ‘Luchthavens staan vol plassen. IJs en mist!’1
Het drong slechts langzaam tot Franco door hoezeer de oorlog was veranderd in de laatste paar maanden en dat zijn beste troepen de republikeinse strijdmachten niet op de vlucht konden drijven, zoals ze de afgelopen herfst wel hadden gedaan. Het was niet langer een oorlog van snelle manoeuvres, maar een oorlog van frontaal geploeter, en als gevolg daarvan behaalden zijn troepen minder voordeel uit hun vaardigheden op het veld en hun tactische bekwaamheid. Zelfs de uitbreiding van de lucht- en artilleriesteun was niet genoeg om de overwinning veilig te stellen, vooral ook omdat de Russische Mosca veel sneller en efficiënter was dan de Heinkel 51. Er werd meer vaart gezet achter de levering van de nieuwe Messerschmitt 109 aan het Condorlegioen, maar de eerste modellen kwamen pas in maart. Bovendien waren de republikeinse troepen nu beter voorbereid om luchtaanvallen of artilleriebeschietingen te overleven.
Hoewel generaal Mola het opperbevel had, had generaal Orgaz de leiding aan het front. Varela was opnieuw de veldcommandant. Hij had vijf brigades van elk zes bataljons, met nog eens elf reservebataljons, in totaal 25.000 man. Ze werden bijgestaan door twee Duitse mitrailleurbataljons, Von Thoma’s tanks, zes batterijen 155mm-artillerie en het 88mm-geschut van het Condorlegioen, dat voor het eerst getest zou worden in de strijd. Kolonel García Escámez leidde de brigade aan de rechterzijde bij Ciempozuelos, dicht bij Aranjuez. Kolonel Rada bevond zich aan de linker- of noordflank, grenzend aan de plek waar de rivier de Manzanares oostwaarts stroomt om over te gaan in de Jarama. In het midden bevonden zich de brigades van Asensio, Barrón en Sáenz de Buruaga, met een vorderingslinie richting Arganda. De meeste troepen bestonden uit Marokkaanse regulares en legioensoldaten. Rada had ook een carlistisch regiment en Barrón had tien eskadrons cavalerie.
De republikeinse generale staf was ook een offensief in deze regio aan het voorbereiden, maar jaloezie tussen generaal Miaja in Madrid en generaal Pozas, die het leger in het centrum aanvoerde, had voor vertraging gezorgd. Toch wist de Republiek 50 bataljons te verzamelen in het gebied, waarmee ze ongeveer evenveel man op de been had gebracht als de vijand.
Toen de regen op 5 februari eindelijk afnam, gaf Mola het bevel om de volgende morgen de aanval in te zetten. Aan de linkerkant bestormden Rada’s strijdmachten La Marañosa, een berg van bijna 700 meter hoog die vurig werd verdedigd door twee republikeinse bataljons. Vijf kilometer zuidelijker nam de brigade van Sáenz de Buruaga het gehucht Gózquez de Abajo in, dat maar een kilometer was verwijderd van de rivier de Jarama. De brigade van Asensio trok oostwaarts en overmeesterde San Martín de la Vega, terwijl de troepen van García Escaméz Ciempozuelos innamen na een hevige strijd waarin de verdedigende 18de brigade 1300 man verloor. Op de ochtend van 8 februari beheersten de nationalisten het grootste deel van de westelijke Jaramaoever. De volgende dag vielen Rada’s mannen de gebieden aan die in een lus lagen tussen de Manzanares en de Jarama tegenover Vaciamadrid. Varela volgde de juiste tactiek door de brigades van Rada en García Escámez de flanken te laten verdedigen, maar de overgebleven drie colonnes in het midden bleken te klein om een doorbraak te verzekeren.
De republikeinen hadden geen idee waar de volgende aanval zou plaatsvinden, dus besloten ze de weg naar Madrid en de rechteroever van de Manzanares te versterken. Het nationalistische offensief werd de volgende twee dagen opgehouden doordat hevige regenval de Jarama onbegaanbaar had gemaakt. Bij het eerste licht op 11 februari gebruikten de Marokkaanse troepen van Barróns brigade hun grote driehoekige messen om de Franse schildwachten van het André Martybataljon (14de Internationale Brigade) te vermoorden. Deze wachters bewaakten de Pindoquespoorwegbrug tussen Vaciamadrid en San Martin de la Vega.2 De brug was voorbereid op vernietiging door explosieven en werd meteen na de inname opgeblazen, maar de metalen constructie, die leek op die van de baileybrug, vloog een paar meter de lucht in om daarna weer neer te komen. Barróns brigade stak snel over, gevolgd door de troepen van Sáenz de Buruaga, maar de strijders werden toen enige tijd opgehouden door zware beschietingen van het Garibaldibataljon van de 12de Internationale Brigade. Later die dag gingen 25 T-26’s twee keer in de tegenaanval, maar die werden afgeslagen door de 155mm-batterijen van de nationalisten op La Marañosa. Asensio’s regulares namen bij het ochtendgloren de volgende morgen, in een soortgelijke aanval, de brug bij San Martín de la Vega in, ondanks het bevel van Varela om te wachten tot het andere bruggenhoofd klaar was. Zijn brigade trok toen zuidoostwaarts richting het hoger gelegen Pingarrón, dat net als andere belangrijke plekken in het gebied niet was voorbereid op de verdediging. Generaal Pozas, de republikeinse commandant van het leger van het centrum, had zich onmiddellijk naar Arganda gehaast om een tegenaanval op te zetten. De zaken werden niet geholpen door zijn gekibbel met Miaja, wiens stafchef, kolonel Casado, hun meningsverschillen als ‘kinderachtig’ omschreef. Miaja weigerde de vijf brigades te sturen die hij beschikbaar had om zich bij de strijd te voegen, tenzij hij het bevel over het front kreeg. Hij kreeg zijn zin, maar tegen die tijd waren de nationalisten al met al hun troepen de rivier overgestoken ondanks luchtaanvallen op de twee oversteekpunten, waarbij de Chato gevechtseskaders hevige verliezen leden door het 88mm-geschut van het Condorlegioen.
Tijdens de nacht van 11 februari arriveerde de nieuw gevormde 15de Internationale Brigade onder leiding van Generaal ‘Gal’ (Janos Galicz). Zijn stafchef was majoor George Nathan, die veelal werd beschouwd als een van de meest bekwame officiers van de Internationale Brigades. Het Britse bataljon onder leiding van Tom Wintringham stond aan de linkerkant; het Frans-Belgische ‘6-februaribataljon’ in het midden en het ‘Dimitrov’ aan de rechterkant. De brigade vorderde onder hevige vijandige beschietingen door de doorweekte olijfgaarden die hen geen rust gunden.3 Gals bevel was om de troepen van Sáenz de Buruaga aan te vallen op de weg tussen San Martín en Morata. Ondertussen werd het Noord-Amerikaanse Lincolnbataljon naar Albacete gestuurd om de troepen daar te versterken.
De volgende dag namen Asensio’s troepen de heuvels van Pingarrón in, terwijl de 11de Internationale Brigade en de 17de brigade Pajares veroverden. Het Britse bataljon had het het zwaarst te verduren tijdens de aanval op het zuiden van de weg. Ze verloren meer dan de helft van hun mannen bij de inname en daarna de verdediging van de ‘Zelfmoordberg’ met hun Maxim machinegeweren tot ze geen munitie meer hadden.4 Het Franse 6-februaribataljon aan hun rechterkant werd teruggedrongen. De Britten werden niet gewaarschuwd over wat er gebeurd was en hun machinegeweercompagnie werd vanaf hun ongedekte flank overmeesterd door een groep regulares. Ze zeiden dat ze werden verrast door de nationalisten die de Internationale zouden hebben gezongen terwijl ze optrokken.5 De ‘Zelfmoordberg’ kon niet langer worden behouden en de hele brigade moest zich terugtrekken. Maar een doorbraak in het midden was voorkomen, omdat de nationalisten geloofden dat de republikeinse troepen veel sterker waren. Ze slaagden er ook niet in de zwakte van de zuidflank van de 15de Internationale Brigade te ontdekken.
Het Britse bataljon had 225 van de 600 man verloren. Wintringham zelf raakte ernstig gewond en de communistische schrijver Christopher Caudwell was een van de dodelijke slachtoffers. Ondertussen konden het Dimitrovbataljon bestaande uit ballingen van de Balkan en het hervormde Thaelmannbataljon van de 11de Internationale aan de rechterflank een even zo zware aanval tegenhouden. Zij wisten veel slachtoffers onder de regulares te maken totdat hun oude Colt machinegeweren ermee ophielden.
In de heuvels en olijfgaarden ten oosten van de Jarama, tussen Pajares en Pingarrón, volgde op 13 februari aanval na aanval, terwijl Varela wanhopig probeerde om een doorbraak te forceren. Uiteindelijk werd het Edgar Andrébataljon van de 11de Internationale Brigade teruggedwongen door de beschietingen van een machinegeweerbataljon van het Condorlegioen en een 155mm-bombardement vanuit La Marañosa. Bij de beschietingen werden ook de brigadehoofdkwartieren vernietigd en alle telefoonlijnen met de achterhoede afgesneden. De colonne van Barrón maakte gebruik van dit gat bij Pajares, en de aanval richtte zich op de rechterflank van de 15de Internationale Brigade. Omdat de andere nationalistische formaties al tot stilstand waren gebracht, trokken de troepen van Barrón in hun eentje naar voren richting Arganda aan de weg naar Valencia.
Het front stond die nacht op het punt uit elkaar te vallen, toen de 11de Internationale Brigade en diens flankformaties zich terugtrokken om weer een linie te vormen. Varela maakte zich zorgen over het feit dat Barróns brigade ongedekt was, dus hij beval hem halt te houden totdat de andere colonnes ver genoeg waren om zijn flanken te verdedigen. Het zou het verste punt van hun opmars worden, aangezien de volgende dag 50 Pavlov T-26’s de tegenaanval inzetten. Ook al was deze op zichzelf geen succes, de aanval gaf de republikeinen wel genoeg tijd om reserve-eenheden naar voren te brengen om het midden van de sector te verstevigen.
Von Richthofen noteerde wat hij van nationalistische officieren hoorde. ‘Rode tegenstanders voor Madrid – felle gevechten. Fransen, Belgen en Engelsen zijn gevangengenomen. Allen neergeschoten behalve de Engelsen. Tanks goed verscholen in de olijfgaarden. Er liggen overal veel doden. De Moren deden hun werk met handgranaten.’6 Waarom Britse gevangenen gespaard werden is niet duidelijk. Misschien had Franco, op Duits advies, het veiliger geacht de organisatoren van de non-interventiecommissie niet boos te maken.
Mola was op dit moment zeer bezorgd over het oponthoud van het offensief. Ook hij was geobsedeerd door de verovering van Madrid en hij had Franco overgehaald om hem de laatste zes reservebataljons toe te wijzen, maar zelfs deze eenheden konden de verliezen die de colonnes hadden geleden niet compenseren. Beide kanten hadden gevochten tot een tijdelijke wapenstilstand. Frontlinietroepen hadden grote verliezen geleden tijdens dappere maar hopeloze aanvallen. Beide kanten waren ook door honger verzwakt omdat de intensiteit van de gevechten de aanvoer van proviand vaak had verhinderd. De generale staf van de republikeinen had zo langzaam gereageerd op de crisis, dat nieuwe eenheden niet op tijd in positie waren om, gebruikmakend van de nationalistische uitputting, tegenaanvallen in te zetten. De enige versterking die op dat moment beschikbaar was, was de 14de Internationale Brigade, die het midden van de sector tussen Arganda en Morata kwam versterken.
Op 15 februari beval Franco Orgaz om de opmars door te zetten, ondanks nationalistische verliezen. Het was een koppige en onverantwoorde beslissing, omdat de Italiaanse troepen nog steeds aan het hergroeperen waren om over te steken naar het Guadalajarafront. Elke verdere opmars had op zijn minst gecoördineerd moeten worden met hun offensief. De nationalisten verloren veel van hun beste troepen om een onbelangrijk stuk terrein te winnen.
Diezelfde dag ging aan de andere kant van de linies Miaja het Jaramafront officieel leiden. Samen met kolonel Rojo reorganiseerde hij de republikeinse formaties in vier divisies. Op 17 februari gingen de republikeinse troepen verder met het offensief. De 11de divisie van Líster zette bij Pingarrón de frontale aanval in, wat afschuwelijke slachtoffers eiste. De 70ste brigade, een onderdeel van Mera’s 14de divisie, verloor 1100 man, wat meer dan de helft was. Op dezelfde dag stak Modesto’s divisie de Manzanares over vanuit het noorden om La Marañosa aan te vallen, die verdedigd werd door Rada’s carlisten. Een communistisch bataljon dat de ‘Grijze Wolven van La Pasionaria’ werd genoemd, werd compleet in de pan gehakt bij een noodlottige aanval op een groot stuk open veld. Peter Kemp, een Engelse vrijwilliger die als carlistische subalterne officier diende, beschreef hoe hij werd gehinderd door hun kapelaan, die in zijn oor schreeuwde dat hij meer atheïstisch gespuis moest neerschieten.7
Bij het enige effectieve deel van de republikeinse tegenaanval werd de brigade van Barrón teruggedrongen naar de weg tussen Chinchón en Madrid. De Russische tankbrigade speelde een belangrijke rol met haar T-26’s die opdoken vanuit hun gecamoufleerde posities onder de olijfbomen. Moskou kreeg te horen hoe juniorofficier Bilibin erin slaagde een beschadigde tank onder hevige machinegeweervuren en bombardementen te evacueren. En op 19 februari ‘ontving de tank van juniorofficier Novikov drie voltreffers. De lader werd gedood en ook de technicus/bestuurder werd dodelijk geraakt. Novikov zelf raakte zwaargewond maar hij hield de vijand meer dan 24 uur op afstand van zijn brandende tank. Hij werd later gered door zijn kameraden.’ Dit verhaal over een dag lang overleven in een brandende tank vergt veel van iemands goedgelovigheid, maar de Russische gevechtsrapporten, waarin vaak heldendaden werden bezongen, waren net zo schromelijk overdreven als de stalinistische beweringen over de arbeidsprestatie.8
Krasilnikov, een tankcommandant en lid van de Communistische Partij, deed ook een boekje open over de belachelijke invloed van een Stakhanoviete mentaliteit op militaire zaken. ‘Tijdens de gevechten bij Jarama beweerde bataljoncommandant kameraad Glaziev dat de ploegen die de meeste bommen afvuurden, de beste waren. Alleen vuurden ze deze bommen drie kilometer van de vijand af.’9
De volgende tien dagen gebeurde er weinig, totdat generaal Gal zijn nieuw gevormde divisie in een onmogelijke aanval op Pingarrón stortte. Zijn bevel luidde dat het ‘koste wat het kost ingenomen moet worden’, en hij volhardde in zijn aanval, ook al bleef de beloofde luchtdekking en tanksteun uit. Mensen die met verrekijkers in de achterhoede bleven, zagen dat de grond bezaaid lag met lijken, en keken naar de gewonden die terug probeerden te kruipen, weg van de vuurlinie. Opnieuw betaalden zowel de brigades als de Spaanse troepen de prijs voor de tekortkomingen van hun commandanten en staf.
Op de ochtend van 21 februari gebruikte de Scandinavische compagnie van het Thaelmannbataljon een korte gevechtspauze om de loopgraven dieper te maken en meer takken te verzamelen voor camouflage. Het was eindelijk opgehouden met regenen. Conny Andersson, een Zweedse overlevende van de strijd, beschreef de situatie. ‘De ochtendzon streelde onze aardegrijze gezichten en droogde langzaam de vochtige dekens.’ Sommige mannen kropen terug om koffie te halen bij een enorme groene container die tot vlak achter de frontlinie gebracht was. Er werden dadels en biscuitjes uitgedeeld. ‘We dommelden een beetje in het zonnetje, spraken over koetjes en kalfjes, we rolden de gedroogde dekens op, maakten onze geweren schoon en maakten de munitie gereed. Een Duitser die aanstellerig rondlummelde met een helm op om de scherpschutters te treiteren, werd met een professionele knal naar de eeuwige jachtvelden gestuurd. Een paar ziekenbroeders brachten hem stilletjes naar de weg en breidden het gemeenschappelijke graf verder uit.’ De 2de compagnie van het bataljon werd die dag versterkt door een aantal Oostenrijkers, ‘die allemaal onverschrokken en vriendelijk waren en uitgerust met korte schapenvachten. Ze trokken behoorlijk veel aandacht, tenminste de schapenvachten. Iedereen die ze zag, begeerde ze, denkend aan de koude nachten van schildwacht in de vroege ochtenduren.’10
De strakke politieke controle van ambitieuze commissarissen zorgde ervoor dat propagandamotieven en militaire zaken met elkaar verweven raakten. Er was een aantal zeer bekwame officieren, zoals de Franse kolonel Putz of de Britse majoor Nathan (die niet gepromoveerd werd omdat hij geen partijlid wilde worden), maar de meeste hoge officieren bluften zichzelf erdoorheen en vertrouwden op ijzeren discipline. Vaak leidden hun beslissingen tot massa’s nutteloze slachtoffers. Hun dappere dramatische bevelen, zoals ‘blijf staan en sterf’ of ‘geen centimeter terugtrekken’ als de munitie opgebruikt was, klonken wel goed in de propaganda en de staf had er weinig onder te lijden.
Een van de meest tragische episodes had te maken met de mannen van het Lincolnbataljon die midden februari vers gearriveerd waren in hun Amerikaanse uniformen. Ze kwamen onder leiding te staan van een Engelse charlatan die beweerde officier te zijn geweest bij de 11de Huzaren. Hij beval aanval na aanval, waarbij 120 van de 500 manschappen omkwamen. De Amerikanen kwamen in opstand en lynchten hun bevelhebber bijna. Ze weigerden terug te gaan naar de linie tot ze hun eigen commandant konden kiezen. Vlak na deze laatste aanvallen eind februari stabiliseerde het front, omdat beide zijden nu compleet uitgeput waren. De weg naar Valencia was niet afgesneden en de nationalisten hadden zware verliezen geleden onder hun beste troepen. (Het lijkt of het slachtoffertal aan beide kanten ongeveer gelijk was, hoewel de schattingen variëren tussen de 6000 en 20.000.)
Tijdens de slag om de Jarama werkten de grond- en luchttroepen aan de nationalistische kant beter samen, maar dit was niet het geval bij de republikeinen, zo meldde een volkscommissaris van de Russische eskaders aan Moskou. ‘De luchtmacht werkt de hele dag onder grote druk en spant zich erg in voor de gevechten. Ze verslaat haar vijanden in de lucht (een overoptimistische claim) en op de grond en tankeenheden breken door de frontlinie. Het enige wat de infanterie moet doen, is de resultaten van de lucht- en tankoperaties veiligstellen. Maar de zwakke schutterseenheden falen hierin. Als onze mannen dat horen, hebben ze het gevoel dat hun werk voor niets is geweest. De piloten van gevechtsvliegtuigen zeiden bijvoorbeeld na de luchtgevechten boven de Jarama: “Het maakt ons niet uit om nog vijf of zes vluchten per dag te maken, als de infanterie maar zou optrekken en de resultaten van ons werk veilig zou stellen.” Nadat onze gevechtsvliegtuigen een succesvolle dag boven de Jaramasector achter de rug hadden, vroegen de piloten wat de schutterseenheden hadden bereikt. En als ze er dan achter kwamen dat de infanterie zelfs een beetje was teruggetrokken, bracht dit veel onvrede. Piloot Sokolov werd erg nerveus en huilde zelfs.’11
De nationalisten hadden de Junkers 52 toestellen van het Condorlegioen gebruikt om de T-26 aanval op de Pindoquebrug en Modesto’s opmars op La Marañosa te bestrijden. De republikeinse luchtmacht had zich kranig geweerd tijdens de eerste dagen van de strijd, maar na 13 februari werd hun superioriteit bedreigd door de Fiat CR 32 toestellen van de nationalisten. Deze vielen de Chatos aan, in een grootschalig luchtgevecht boven Arganda. Vijf dagen later werd de ‘Blauwe Patrouille’ Fiatgroep, onder leiding van de nationalistische troef Morato, overgebracht naar het front. Samen met Fiats van de Italiaanse Legionaire Luchtmacht brachten ze zware verliezen toe aan een republikeinse groep die bestond uit een Chato-eskader met Amerikaanse vrijwilligers, een Russisch Chato-eskader en een Russisch Mosca-eskader. Later zou blijken dat de Russische piloten bevel kregen om voortaan heel voorzichtig te opereren naar aanleiding van deze rampzalige gebeurtenissen waarbij acht Chatos werden neergeschoten terwijl de nationalisten maar één Fiat verloren.12
Nadat beide partijen zich hadden ingegraven, leidde deze tweede impasse tot een monotoon bestaan in de vochtige olijfgaarden. Het was een leven van loopgraven gevuld met regen, koude stoofpot, incidentele doden door plotselinge schotenwisselingen en nutteloze pogingen om de luizen uit de naden van de uniformen te halen. De commissarissen probeerden het moreel hoog te houden met politieke ‘discussies’ en door pamfletten of partijkranten uit te delen. Wegens de spaarzame gevechten, kwamen ook diverse beroemdheden de Internationale Brigades aan het front opzoeken, zoals Stephen Spender, Henri Cartier-Bresson, de natuurkundige professor J.B.S. Haldane en Errol Flynn.
De gebeurtenissen van de voorgaande maanden, met name de val van Málaga, veroorzaakten verdeeldheid binnen de regering over de verdere planning van de oorlog. De communisten leidden een vastberaden aanval op generaal Asensio Torrado, de staatssecretaris van Oorlog, die in oktober nog in bescherming was genomen door Largo Caballero. (Eerder hadden de communisten nog geprobeerd om Asensio Torrado te vlijen als de ‘held van de democratische republiek’, maar hij wees hun avances af en nam maatregelen tegen hen. Hij drong bijvoorbeeld aan op een onderzoek naar onregelmatigheden in de rekeningen van hun 5de regiment en probeerde hun infiltratie van de asaltos te stoppen.) Omdat ze hem niet van incompetentie konden beschuldigen na het succes bij de Jarama, verweten ze hem dat hij te weinig munitie had gestuurd om de val van Málaga te voorkomen.
Álvarez del Vayo steunde de communistische ministers openlijk, wat uiteindelijk het einde van zijn vriendschap met de premier betekende. De anarchistische ministers deden niets om de generaal te helpen omdat zij vonden dat hij hun troepen consequent had gediscrimineerd. De republikeinen en rechtse socialisten mochten hem ook niet, vooral door de obsessieve reactie van Largo op elke kritiek op de door hem gekozen generaal. Asensio Torrado moest uiteindelijk op 21 februari het veld ruimen. Zijn plek werd opgevuld door Carlos de Baráibar, een naaste collega van Largo Caballero. De communisten waren teleurgesteld dat niet een van hun eigen mannen werd aangesteld.
André Marty gaf in een lang rapport aan Moskou zijn verklaring voor Largo Caballero’s hardnekkige verzet tegen de communisten. ‘Caballero wil niet verliezen, maar hij is bang om te winnen. Hij is bang voor de overwinning, omdat de overwinning niet mogelijk is zonder de actieve deelname van de communisten. Overwinning betekent een nog grotere versterking van de positie van de Communistische Partij. Een definitieve militaire overwinning op de vijand betekent voor Caballero en voor de hele wereld de politieke hegemonie van de Communistische Partij in Spanje. Dit is een natuurlijke en onbetwistbare zaak… een republikeins Spanje, opgebouwd uit de ruïnes van het fascisme en geleid door Communisten, een vrij Spanje van een nieuwe republikeinse soort, georganiseerd met de hulp van bekwame personen, zal een economische en militaire grootmacht zijn, dat een beleid zal voeren waarin de solidariteit en de nauwe betrekkingen met de Sovjet-Unie voorop zullen staan.’13 Hoewel deze schaamteloze verklaring van communistische ambities in republikeins Spanje niet samenviel met de plannen van Stalin, leek de Komintern het idee op geen enkele manier te ontmoedigen.
De politieke strijd over Asensio Torrado in Valencia volgde direct na de machtsstrijd tussen Miaja en Pozas. Miaja, die nu verantwoordelijk was voor zowel het Jarama- als het Guadalajarafront, zou het algemene commando gaan voeren tijdens de grootste gevechten van het eerste jaar van de burgeroorlog, inclusief de enige slag die een republikeinse overwinning opleverde, die bij Guadalajara.
Franco’s beslissing om door te gaan met de tweede helft van de tangbeweging was net zo ongerechtvaardigd als het Jaramaoffensief in zijn eentje lanceren.14 Varela’s troepen moesten hun opmars richting Alcalá de Henares hervatten, maar de nationalistische troepen aan het Jaramafront waren niet in staat om enige beweging te creëren.15 Het zou kunnen zijn dat Franco doorging met de operatie als reactie op het misplaatste optimisme van de Italianen na de gemakkelijke overwinning van Málaga. De opmars zou bijna een volledig Italiaanse aangelegenheid worden.
Generaal Roatta had nu ongeveer 35.000 man in de Llamas Negrasdivisie van generaal Coppi, de Flechas Negrasdivisie van generaal Nuvolini, de Dio lo vuoledivisie van Generaal Rossi en de Littoriodivisie van generaal Bergonzoli. De laatste divisie bestond uit beroepsofficiers en dienstplichtige militairen; de andere formaties bestonden uit fascistische milities. Deze strijdmacht van gemotoriseerde infanterie werd gesteund door 4 compagnieën van Fiat-Ansaldo miniatuur tanks, 1500 vrachtwagens, 160 veldkanonnen en 4 eskaders Fiat CR 32 gevechtsvliegtuigen die door slecht zicht en overstroomde luchthavens praktisch niet inzetbaar waren. Mussolini’s honger naar militaire overwinning drukte op de officiers van deze ‘onvrijwillige vrijwilligers’, die hij nu onder een onafhankelijk bevel had weten te plaatsen.
De republikeinse generale staf leek zich bewust van de groeiende bedreiging voor de Guadalajarasector op de weg tussen Madrid en Zaragoza. Er werd echter maar 1 compagnie T-26 tanks gestuurd om de onervaren 12de divisie, onder leiding van kolonel Lacalle, te versterken.
Bij het eerste ochtendlicht van 8 maart brak de gemotoriseerde Zwarte Vlammendivisie van Coppi, aangevoerd door pantserwagens en Fiat-Ansaldo’s, dwars door de republikeinse linies. Aan de rechterkant brak de 2de brigade van de Soriadivisie ook door het republikeinse front. Deze brigade werd geleid door generaal Moscardó, de onlangs gepromoveerde verdediger van het Alcázar. Zij waren echter te voet en raakten al snel achterop. Tijdens die dag verminderden mist en hagelbuien het zicht op sommige plekken tot 100 meter. Het slechte weer duurde voort op 9 maart en de Italianen lieten hun aanval wat langzamer verlopen, terwijl ze het gat in het republikeinse front breder maakten. Die nacht stopten ze om te rusten omdat hun mannen het koud hadden en moe waren (veel militieleden droegen nog steeds hun tropenuniform). Deze onderbreking in de snelheid van de aanval was in strijd met de blitzkrieg-tactieken en was des te ernstiger omdat er geen gecoördineerde aanval aan het Jaramafront was. Roatta stuurde dringende verzoeken aan Franco, maar er werd niets gedaan.16 Engelse en Franse strategen (met de opmerkelijke uitzondering van Liddell Hart en Charles de Gaulle) wezen op het Guadalajaraoffensief om aan te tonen dat een dergelijke aanval met pantserwagens een waardeloze strategie was. De Duitsers wisten echter dat de strategie niet goed gevolgd was en dat de Italiaanse troepen om te beginnen slecht getraind waren voor een dergelijke manoeuvre.
Miaja en Rojo reageerden nu sneller op de bedreiging dan ze bij de Jarama hadden gedaan, en haastten zich om versterkingen op te zetten en de commandostructuur te reorganiseren. Kolonel Jurado kreeg bevel om het 4de korps bij Guadalajara te legeren. Onder zijn bevel vielen Lísters divisies die zich bij Torija aan weerszijden van de hoofdweg tussen Madrid en Zaragoza bevonden; Mera’s 14de divisie aan de rechterkant, tegenover Brihuega, en Lacalles 12de divisie aan de linkerkant. Kolonel Lacalle was woedend dat hij gepasseerd was ten gunste van Jurado, maar weinig mensen waren onder de indruk van deze beroepsofficier. De Russische adviseur Rodimtsev, die vlak voor het offensief begon het front bezocht, werd met afschuw vervuld door wat hij zag. Na drie dagen strijd beweerde Lacalle ziek te zijn en kreeg de Italiaanse communist Nino Nanetti het bevel. Er was sprake van een grote mate van buitenlandse communistische controle op de hoofdkwartieren en de staf van Jurado werd scherp in de gaten gehouden door Russische adviseurs, waaronder Meretskov, Malinovsky, Rodimstev en Voronov.
Rodimtsev, die de Held van de Sovjet-Unie gemaakt zou worden vanwege zijn dappere optreden in de komende strijd, en die later wereldberoemd zou worden als commandant bij Stalingrad, was verbonden aan de 2de brigade onder leiding van majoor González Pando. La Pasionaria had zojuist Lísters 11de divisie bezocht. Gekleed in een mannenuniform en met een pet op, had ze in de loopgraven met de soldaten gepraat, waaronder met twee jonge vrouwelijke schutters die er, in Rodimtsevs ogen, niet ouder uitzagen dan zestien of zeventien jaar.17
Op 10 maart bereikten de Zwarte Vlammen en de Zwarte Pijlen bijna zonder slag of stoot Brihuega, waarna ze de oude ommuurde stad bezetten. In de middag rukte het Italiaanse Garibaldibataljon van de 12de Internationale Brigade verder op langs de weg van Torija. Een van hun patrouilles stuitte op de voorhoede van een formatie landgenoten die voor de nationalisten vochten. De fascistische patrouille sprak met hen, en ging toen terug om te rapporteren dat ze contact hadden gemaakt met elementen van de Littoriodivisie, die aan weerszijden van de hoofdweg oprukte. Snel daarna kwam een fascistische colonne geleid door Fiat-Ansaldo’s vanuit Brihuega de weg op in de veronderstelling dat de weg naar Torija open was. Vervolgens barstte er een Italiaanse burgeroorlog los die zich later concentreerde rond een nabijgelegen landhuis, het Ibarrapaleis. Met behulp van luidsprekers probeerden de Italiaanse communisten onder leiding van Nenni en Nanetti de fascistische milities op te roepen om zich bij hun broeders de arbeiders te voegen. Republikeinse vliegtuigen dropten tevens pamfletten waarin 50 peseta werd beloofd aan deserteurs en 100 peseta aan hen die gewapend zouden oversteken.18
De volgende dag dreven de Zwarte Pijlen de troepen van Líster verder terug langs de hoofdweg, maar de opmars werd vlakbij Torija met behulp van tanksteun tegengehouden door het Thaelmannbataljon. Op 12 maart zetten de republikeinse troepen een tegenaanval in. Ze hadden daarbij veel profijt van de betonnen landingsbaan bij Albacete, waar generaal ‘Duglas’ de leiding had. Bijna 100 Chato en Mosca gevechtsvliegtuigen en twee eskaders Katjoeska-bommenwerpers bestookten de Italianen terwijl zij naar het midden werden teruggedrongen door tegenaanvallen die gesteund werden door Pavlovs T-26 tanks en een aantal snellere BT-5 tanks. De Fiats van de Aviazione Legionaria konden niet van de grond komen om hen te steunen omdat de startbanen onder water stonden, en de Italiaanse troepen trokken zich terug op de weg naar Zaragoza richting Brihuega. Generaal Roatta wijzigde daarop de posities van zijn gemotoriseerde divisies. Dit was een gecompliceerde manoeuvre waarbij veel voertuigen vast kwamen te zitten in de modder en gemakkelijke doelwitten werden voor de gevechtsvliegtuigen.
De 11de divisie van Líster begon bij zonsopgang op te rukken op de ‘Franse snelweg’, met de 2de brigade aan kop. Het was koud, met sneeuw en modder, wat beweging naast de weg onmogelijk maakte. Dit zorgde voor verkeersopstoppingen en chaos. Rodimstev was getuige van een woedende discussie tussen een batterijcommandant en een kwartiermeester over wie voorrang had. ‘Artillerie is alles,’ schreeuwde de batterijcommandant. ‘Het bepaalt het succes van een strijd en een operatie.’
‘Vuur je dan op de vijand met Italiaanse spaghetti?’ antwoordde de intendant. ‘Wie brengt je munitie als wij het niet doen?’ De artillerieofficier, nog steeds woedend, beval zijn mannen om de voorraadwagens van de weg af te duwen, waarop de kwartiermeester zijn pistool trok.19
De 11de Internationale Brigade en El Campesino’s brigade heroverden Trijueque en trokken verder op op de Brihuegaweg, waarbij ze de Italianen die ze tegenkwamen verjoegen. De inwoners van Trijueque waren getraumatiseerd door de artilleriebeschietingen en de luchtaanvallen. Vaders ruimden balken en puin uit de weg om overlevenden te vinden. Onder de slachtoffers was een achttienjarige heldin, Antonia Portero, die volgens een Russisch verslag een compagnie had aangevoerd. Zij was een van de eersten die Trijueque binnenkwamen, maar ze werd gedood door een Italiaanse bommenwerper en begraven onder de ruïnes van een huis.20 Karl Anger, die getuige was van de gebeurtenis zag ook de aankomst van Mikhail Koltsov, de Russische journalist en gevolmachtigde. ‘Er komt een auto aan. Koltsov klimt eruit en groet ons stilletjes, zoals in een huis waar net iemand overleden is.’21 Maar Koltsovs moreel kwam weer boven toen hij bewijs zag van de snelle Italiaanse aftocht. ‘De snelweg staat vast met Fiat tractors die ze gebruikten om wapens mee te vervoeren. Ook staat het vol met enorme Lancia vrachtwagens en auto’s. De weg ligt bezaaid met rugzakken, wapens en patronen. Er liggen veel spullen in de vrachtwagens… Een opgewonden jonge knaap haalt de troepen over om een handvol handgranaten en zo veel mogelijk Moskovisch gebak mee te nemen. De soldaten vullen hun tassen met granaten en gebak zonder hun mars te onderbreken.’22
De volgende dag, op 13 maart, begon het republikeinse 4de korps zich voor te bereiden op een enorm tegenoffensief, terwijl de republikeinse afgevaardigden protesteerden bij de Volkenbond en de non-interventiecommissie, waarbij ze documenten van gevangenen als bewijs gebruikten voor de aanwezigheid van Italiaanse formaties op Spaans grondgebied.23 Het republikeinse plan was duidelijk. Lísters divisie en alle beschikbare tanks zouden op de weg naar Zaragoza samenkomen, terwijl de 14de divisie van Mera de rivier de Tajuña vanaf de zuidoostelijke oever zou oversteken en Brihuega zou aanvallen. Franco’s chef operaties, kolonel Barroso, had de Italianen gewaarschuwd dat republikeinse troepen op deze manier hun flanken zouden kunnen aanvallen, maar hij werd genegeerd.
Kort na de middaguur stormden Pavlovs T-26’s de weg op met infanterie tegen de zijkanten gedrukt, en vuurden er op los. De Italianen, die zich hadden voorbereid op een verdere opmars, hadden geen verdedigingsposities en werden in het open veld gepakt. Het lukte de tanks zelfs om een konvooi Italiaanse vrachtwagens in een hinderlaag te lokken. De Spaanse infanterie sprong van de tanks af, die doorreden om de vrachtwagens te rammen en een paar onder de rupsbanden te vermorzelen. Een groep tanks vond een kamp dat verstopt was in een ravijn en begon er op te schieten. Maar de republikeinse soldaten waren moe na de lange en zware tocht door de modder van de vorige nacht. En toen ze Trijueque naderden, werden ze teruggedrongen door mitrailleurvuur. Ze stonden ook voor een tegenaanval van Italianen die bommenwerpers hadden vastgebonden aan hun Fiat-Ansaldo miniatuurtanks. Toen kwam er een Italiaans infanteriebataljon uit een olijfgaard tevoorschijn. Majoor Pando en Rodimtsev organiseerden een verdediging aan de voet van een kleine heuvel. Hun machinegeweercompagnie, dat geleid werd door een vrouw, kapitein Encarnación Fernández Luna, kon het bataljon nog tegenhouden totdat Líster een tegenaanval met tanks en versterkingen inzette. Rodimtsev en Pando renden naar de machinegeweerschutters om hun commandant in dankbaarheid te omhelzen en troffen haar aan terwijl ze haar haar kamde en in een stuk gebroken spiegel keek.24
Ondertussen verliepen Mera’s voorbereidingen voor zijn deel van de tegenaanval niet zonder problemen. Hij had een bataljon carabineros bij de rivier geplaatst om een smalle brug te bewaken, die door zijn dinamiteros klaar was gemaakt om op te blazen, indien de vijand nog verder zou oprukken. Maar de bevelhebbende officier van de carabineros blies de brug ondanks zijn bevelen toch al op.25
Mera wist de schade te beperken met behulp van lokale CNT-leden, die als spionnen en scouts opereerden en hem de beste plekken wezen om een pontonbrug over de gezwollen rivier uit te gooien. Bij zonsopgang op de ochtend van 18 maart stak zijn divisie de pontonbrug over en bezette de hoogtes boven Brihuega. Hevige hagel zorgde ervoor dat ze niet gezien werden door de vijand, maar leidde ook tot vertraging van het algemene offensief. Mera kon niets anders doen dan de divisie op de natte grond te laten liggen met de instructies om niet te vuren, in de hoop dat de Italianen hen niet zouden ontdekken.
Het weer klaarde niet op tot na de middag; toen pas werden de Chato- en Katjoeska-eskaders operationeel. Jurado gaf het bevel voor een algehele aanval. Lísters divisie trok verder de hoofdweg op, alweer gesteund door T-26 tanks. Deze troepenmacht raakte slaags met de Littoriodivisie van Bergonzoli, die bestond uit reguliere troepen. De 11de Internationale Brigade deed ook mee aan het offensief. Karl Anger schreef over ‘het tapdansen van machinegeweren’.26
Aan de republikeinse rechterflank was Mera’s divisie er bijna in geslaagd om Brihuega te omsingelen, toen de vijand door paniek overmand werd en vluchtte. De CTV werd behoed voor een nog grotere ramp door het vallen van de avond, de beter geordende aftocht van de Littoriodivisie en het aantal Italiaanse vrachtwagens dat gereed stond voor hun ontsnapping. Toch had hun offensief 5000 Italiaanse slachtoffers geëist, alsmede het verlies van een aanzienlijk aantal wapens en voertuigen. Uit in beslag genomen Italiaanse documenten bleek dat veel soldaten die zogenaamd gewond waren, helemaal niets mankeerden onder hun verband.
Voor de republikeinen bracht het einde van de strijd een moment van respijt. Ezels voerden voedsel aan en er werd wijn uitgedeeld. Sommige mannen maakten paella klaar in hun loopgraven. Commissarissen deelden drie sigaretten uit aan elke soldaat en vrachtwagens brachten nieuwe alpargatas (canvas schoenen met touwzolen) om de schoenen die waren vergaan in de modder en de sneeuw te vervangen.27 Het Italiaanse moreel daarentegen was verwoest en Mussolini was woedend. Omdat er onder de troepen van Moscardó weinig slachtoffers waren gevallen, weigerden Franco’s officieren de gebeurtenissen te zien als een nationalistische nederlaag. Ze maakten het optreden van hun bondgenoten belachelijk en componeerden een lied op de melodie van Faccetta nera dat zo ging: ‘Guadalajara is geen Abessinië; hier gooien de Roden bommen die ontploffen.’ Het eindigde met: ‘De terugtocht was een vreselijke zaak; een Italiaan arriveerde zelfs in Badajoz.’
Omdat het de enige duidelijke republikeinse overwinning van de oorlog was, werd de strijd uitgebuit in de propagandaoorlog. De communisten beweerden dat de stad Brihuega door El Campesino’s brigade was ingenomen en voegden daar zelfs een aantal anekdotes aan toe. Eigenlijk arriveerde El Campesino in zijn eentje op een motor bij zonsondergang en werd hij beschoten door afgelegen piketten van de 14de divisie. Hij snelde terug om te melden dat de stad nog steeds in vijandelijke handen was. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat Lísters divisie op de weg naar Zaragoza zou oprukken. El Campesino had geen officiële reden om in de buurt van Brihuega te zijn. De communistische versie van de gebeurtenissen werd later losgelaten, jaren nadat hij te schande gemaakt was tijdens zijn Russische ballingschap en naar een werkkamp was gestuurd.
In dat gevaarlijke jaar 1937 zouden
Russische officieren veel sneller in kampen verdwijnen dan El
Campesino. De stalinistische spionagemanie bereikte een hoogtepunt.
Achterdocht in Spanje en achterdocht in de Sovjet-Unie voedden
elkaar. Regimentcommissaris A. Agaltsov meldde in 1937 aan Moskou
dat de ‘fascistische interventie in Spanje en de Trotski-Bukharin
bendes die in ons land opereren schakels van dezelfde ketting
zijn’.28 En sommige
Russische militaire adviseurs die terugkeerden van speciale missies
in Spanje voerden de ‘gehaktmolen’ van de zuiveringen verder
op.
G. Kulik, de commandant van het 3de schutterskorps, schreef op 29
april 1937 aan Vorosjilov: ‘Een mens kan het niet helpen dat hij
zich afvraagt hoe het kon gebeuren dat de vijanden van het volk,
verraders van mijn vaderland, voor wiens belang ik aan het front in
Spanje heb gevochten, leidende posities hebben gekregen?… Als
bolsjewist wil ik geen onnodig bloedvergieten van onze mensen
vanwege de carrièremakers, de verborgen verraders en de
middelmatige leiders van troepen die ik in het Spaanse leger heb
gezien. Ik acht het noodzakelijk dat er een zorgvuldig onderzoek
wordt ingesteld naar al onze commandanten, in de eerste plaats de
hooggeplaatste, zowel in het leger als in hoofdkwartieren.’29 Stalins
zuivering van het Rode Leger was begonnen.
De mislukking van het Guadalajaraoffensief was uitstekend voor het moreel, maar het was niet het keerpunt in de strijd zoals de Republiek en haar aanhangers het buitenland probeerden voor te houden. Herbert Matthews van de New York Times schreef zelfs: ‘Guadalajara is voor het fascisme wat Bailén voor Napoleon was.’30 Vanuit politiek oogpunt bepleitten sommigen echter dat ‘Guadalajara het enthousiasme van alle antifascisten aanwakkerde… en een harde klap betekende voor het prestige van het fascisme en Mussolini’.31 Paradoxaal genoeg bracht Mussolini’s zucht om wraak om de vernedering uit te wissen hem alleen maar dichter bij Franco’s zaak.32 Zoals de Wilhelmstrasse verwoordde: ‘De nederlaag was van weinig militair belang, om eerlijk te zijn, maar aan de andere kant had het ongunstige psychologische en politieke effecten, die er door een militaire overwinning uit geslagen moesten worden.’33 Mussolini verving Roatta door generaal Ettore Bastico en trok nog meer geld en wapens voor de oorlog uit, waar Italië een hoge prijs voor moest betalen.
Het enige duidelijke gevolg voor de nationalisten was dat Franco zijn obsessie met de snelle inname van Madrid los moest laten en een langetermijnstrategie moest bedenken. Na het grote aantal slachtoffers aan de Jarama konden Duitse adviseurs sterker pleiten voor een strategie waarbij eerst de kwetsbare republikeinse zones werden ingenomen. Om een aantal redenen was de noordelijke republikeinse zone, langs de Golf van Biskaje, het aantrekkelijkste doelwit.