33

De val van Catalonië

Begin december, twee weken nadat de laatste republikeinse eenheden de Ebro weer waren overgestoken, hergroepeerde het nationalistische manoeuvreleger zich langs de riviergrenzen van de oostelijke zone van de Republiek. De republikeinse generale staf, die deze ontwikkeling al had voorzien, had de verdediging van Catalonië al voorbereid en aanvallen in het westen en zuiden gepland om de aandacht van de vijand af te leiden.1

Negrín moest ook rekening houden met de gevoelens in de achterhoede. Er waren maar weinig partijen die zijn beleid steunden om tot het bittere einde toe verzet te bieden. De republikeinse alliantie was verdeeld in zijn aanhangers, met name de communisten,2 en de andere facties onder leiding van Prieto, Largo Caballero en Besteiro. Vooral Besteiro zag niets in Negríns opstelling. Op 16 november was hij van Madrid naar Barcelona vertrokken om te spreken met de president van de Republiek. Hij zei tegen Azaña dat hij ervan overtuigd was dat Negrín volledig was overgeleverd aan de communisten. Op een bijeenkomst van het uitvoerend comité van de socialistische partij zei hij tegen de regeringsleider: ‘Ik beschouw u als een agent van de communisten.’3

Tijdens een diner met de nieuwe Britse vertegenwoordiger R.C. Shrine Stevenson, slaagde Negrín erin om hem ervan te overtuigen dat zijn houding ten opzichte van het communisme uit nood was geboren. Stevenson liet later aan Lord Halifax weten dat Negrín had betoogd dat het communisme de verkeerde ideologie was voor de Spanjaarden. De republikeinen hadden alleen met de communisten samengewerkt omdat zij in de begindagen de best georganiseerde macht waren en omdat de Sovjet-Unie het enige land was dat solide steun had gegeven. De communisten waren het meest enthousiast en fel geweest in hun steun aan de regering en om die reden had de regering hen ook nodig, maar als hij van de Republiek van Frankrijk en Groot-Brittannië alles had kunnen krijgen wat nodig was, dan zou hij de Communistische Partij naar eigen zeggen in een week hebben kunnen uitschakelen.4 Maar deze opmerkingen van Negrín zijn moeilijk te rijmen met zijn eigen voorstellen aan de communisten om gezamenlijk een Frente Nacional Unido te vormen.

Begin januari probeerde Negrín Frankrijk er opnieuw van te overtuigen om de Republiek in extremis te steunen. Op 7 januari vertrok hij in het geheim naar Parijs, waar hij een ontmoeting had met de Britse en Amerikaanse ambassadeurs en met Georges Bonnet, de minister van Buitenlandse Zaken. Hij zei hen dat ze voor het verzet 2000 mitrailleurs en 100.000 geweren nodig hadden.5 De Franse autoriteiten weigerden niet alleen om in te gaan op dit wanhopige en eerlijke verzoek, maar Bonnet zorgde in samenwerking met Franco’s vertegenwoordiger in Parijs, Quiñones de León, ook nog voor de gedeeltelijke blokkade van de laatste zending sovjetwapens die op 15 januari in Bordeaux aankwamen.6

Met het oog op de enorme nationalistische troepenconcentratie aan de rivier de Segre zette de republikeinse generale staf zijn plan in werking om de afleidingsaanvallen uit te voeren. Op 8 december rukten de republikeinse troepen op bij het Cordóba-Peñarroysfront in de richting van Sevilla en tegelijkertijd was er een aanval gepland aan de noordkant van het front in Extremadura. Dezelfde dag moest er ook een amfibische operatie plaatsvinden aan de Andalusische kust bij Motril, maar die werd afgeblazen op het moment dat de troepen zouden vertrekken. Het offensief in Extremadura zou pas vier weken later van start gaan nadat de nationalistische aanval op Catalonië al was begonnen.

Het nationalistische offensief in het oosten zou op 10 december beginnen maar moest wegens noodweer worden uitgesteld. Franco wilde geen enkel risico nemen en drong erop aan dat de vliegcondities goed genoeg moesten zijn om de ‘vliegende artillerie’ in te zetten. De nationalisten beschikten over 340.000 manschappen, circa 300 tanks, meer dan 500 vliegtuigen en 1400 kanonnen. Hun enige angst was dat ze op fel verzet zouden stuiten in Barcelona. De Italianen hadden dubbele gevoelens over de aanval. ‘De zaken lijken goed te gaan en de campagne in Catalonië zou een beslissend karakter kunnen hebben,’ schreef Ciano op 6 december in zijn dagboek. ‘Ik ben een beetje sceptisch. Deze zin is te vaak gebruikt om nog geloofwaardig te zijn.’7

Ondertussen realiseerden buitenlandse staatslieden als Roosevelt, die toegaf dat het wapenembargo ‘een grote fout’8 was geweest, en Churchill en Eden, die de Republiek eerst hadden gewantrouwd, zich wat het zou betekenen als de Republiek zou verdwijnen. De enige democratieën die dan nog over waren op het Europese vasteland waren Frankrijk, Zwitserland, Nederland, België en Scandinavië en zelfs de grootste pessimisten konden niet bevroeden dat ook het merendeel van deze democratieën binnen anderhalf jaar zou zijn verdwenen. Veel buitenlandse regeringen deden pogingen om te bemiddelen in het Spaanse conflict, maar Franco wees elke toenadering af. De houding van de Britse regering zorgde er bovendien voor dat hij zich zeker genoeg voelde om voor de terugtrekking van de vrijwilligers opnieuw op de toekenning van oorlogsrechten aan te dringen. De Caudillo kon het gemakkelijk zonder de Italianen stellen, maar het Condorlegioen vormde zijn garantie op de slotoverwinning.

Niemand twijfelde aan de uiteindelijke afloop van de oorlog, tenzij Frankrijk nog zou ingrijpen. Ciano waarschuwde Londen op 5 januari (kort na de inzet van nog meer Italiaanse gevechtstoestellen en artillerie) dat ‘er een einde komt aan de non-interventie als de Fransen actief worden. We zullen reguliere divisies sturen. Dat wil zeggen dat we oorlog zullen voeren op Frans en Spaans grondgebied’.9 Maar zijn dreigement was overbodig omdat Lord Halifax Parijs al eerder op het hart had gedrukt dat Groot-Brittannië Frankrijk niet zou helpen als de asmogendheden zouden worden geprovoceerd in Spanje. Franco’s vrees dat Catalonië zichzelf onafhankelijk zou verklaren en om Franse bescherming zou vragen bleek ook ongegrond. Negrín was bijna net zo centralistisch als hijzelf. Er was nooit sprake van een serieuze mogelijkheid dat Franse troepen zouden ingrijpen, ondanks het dramatische gemopper van de Fransen die zich vernederd voelden door het verraad van Tsjechoslowakije.

De nationalistische luchtmacht had ervan geprofiteerd dat er meer dan een maand tijd was voor reorganisaties voor de aanval op Catalonië werd ingezet. De Fiat eskaders werden versterkt met bijna 400 nieuwe Spaanse piloten die net hun vliegopleiding hadden afgerond. Tegelijkertijd begon het Condorlegioen de Messerschmitt 109b gevechtsvliegtuigen over te dragen aan de meer ervaren Spaanse piloten, omdat hun eigen eskaders werden uitgerust met de 109-e’s. Een ander Spaans eskader vloog met de Heinkel 112, die was verouderd door de komst van de Messerschmitts. De Italianen zetten ook hun laatste gevechtsvliegtuig in, de Fiat G.50 eendekker, zodat hij tijdens de gevechten getest kon worden, maar hij kwam nooit in actie.10

De 7 republikeinse eskaders hadden nu minder Moscas dan Chatos. Dat kwam omdat de Moscas uit de Sovjet-Unie kwamen terwijl de Chatos werden gemaakt in Sabadell. De 45 vliegtuigen die zij in de laatste 3 maanden van 1938 hadden gefabriceerd, konden de verliezen bij de Ebro bij lange na niet compenseren. De republikeinse grondtroepen kampten met een acuut tekort aan reserveonderdelen en machines, en wapens en voertuigen werden genadeloos gekannibaliseerd om toch operationeel te kunnen blijven.

Aan de vooravond van het offensief van Catalonië bestond het oostelijke leger uit 220.000 manschappen, waarvan 140.000 in gemengde brigades waren georganiseerd.11 Veel soldaten hadden niet eens een geweer. Van de 250 veldkanonnen deed de helft het niet en van de 40 tanks waren er maar een paar in gevechtswaardige conditie.

De nationalisten hadden langs de Segre 3 legerkorpsen opgesteld: het nieuw gevormde leger van Urgel, onder bevel van Muñoz Grandes, het legerkorps van Maestrazgo, aangevoerd door García Valiño en het legerkorps van Aragon, onder leiding van Moscardó. Vlak bij het punt waar de Segre en de Ebro samenvloeien, bevonden zich het omgedoopte Cuerpo Legionario Italiano bestaande uit 55.000 man onder generaal Gambara, en Solchaga’s legerkorps van Navarra, terwijl Yagüe’s Marokkaanse legerkorps langs de Ebro was gelegerd. De prioriteit die aan de Segre werd gegeven liet zien dat de nationalistische generale staf in ieder geval had geleerd dat dat hun beste uitgangspunt was. Het is niet moeilijk om de hand van generaal Vigón te herkennen in deze verbetering.

Hoewel het Vaticaan had verzocht om een kerstbestand, werd het nationalistische offensief op 23 december gelanceerd. Het was een heldere, koude dag, met enkele sneeuwbuien, een contrast met de regen en wind van de voorgaande weken. Het Navarrese korps en de Italianen vielen met steun van het Condorlegioen aan vanaf hun bruggenhoofden richting Montblanc en Valls. Ze kwamen tegenover de 56ste divisie van het 12de legerkorps te staan. Hoewel deze carabineros het best bewapende korps van het Volksleger waren, trokken ze zich onmiddellijk terug. Door de bres in de linie stortte die hele sector in en konden requetés en Italianen 16 kilometer oprukken richting Granadella in de achterhoede van het Ebrofront. De volgende dag bereikten ze Mayals, maar ze werden op 25 december tot stilstand gebracht door formaties van het 5de en 15de korps.

In de ochtend van 23 december zetten de nationalisten ook een grote aanval in op de linkerflank ten zuiden van Tremp, richting Artesa de Segre en Cervera. De korpsen van Maestrazgo en Urgel, die werden gesteund door een massaal artilleriebombardement, stuitten op de 26ste divisie, de voormalige colonne van Durruti, die volgens Rojo ‘indrukwekkend verzet’ bood en slechts een fractie terrein moest prijsgeven. Een doorbraak aan de westflank zou catastrofaal zijn geweest. Na vijf dagen van zware gevechten zag generaal Vigón zich gedwongen om het zwaartepunt van de aanval te verleggen naar de sector van Balaguer, zo’n 30 kilometer stroomafwaarts. Hij verplaatste het Aragonkorps daarheen en beval het Maestrazgokorps om langs de zuidoever van de bocht in de Segre op te trekken met maximale artilleriesteun, alle beschikbare tanks en drie antitankdetachementen van het Condorlegioen.12

De grootste bedreiging voor Catalonië bleef de uitval bij de hoek van de twee fronten waar de Italianen en de carlisten streden tegen een georganiseerd korps onder leiding van Líster. Deze strijdmacht, met name de 11de divisie, slaagde erin om de nationalisten op kerstdag af te remmen bij Granadella. Zij hadden net als andere formaties die de Ebro verdedigden het geluk dat Yagüe’s troepen werden tegengehouden doordat de rivier buiten haar oevers was getreden door water uit de Pyreneeën. Maar de luchtoorlog verliep slecht voor de Republiek. Tijdens een luchtgevecht op kerstavond was bijna een heel eskader Natashas uitgeschakeld en in de eerste tien dagen van de campagne werden ongeveer veertig gevechtsvliegtuigen neergeschoten. Uiteindelijk bleef er slechts een handjevol gefragmenteerde eskaders over.

De cruciale dag was 3 januari 1939. Solchaga’s carlisten bereikten de weg tussen Borges Blanques en Montblanc, zo’n 50 kilometer achter het Ebrofront. Diezelfde dag werd in de sector Balaguer de belangrijke stad Artesa ingenomen. Yagüe’s troepen trokken uiteindelijk de Ebro over en installeerden een bruggenhoofd tegenover Asco in het centrum van de saillant die in de herfst door het Volksfront was bezet.

De volgende dagen verbreedden de legerkorpsen van Urgel en Maestrazgo hun saillant in het midden van het Segrefront, terwijl het Aragonkorps oprukte vanuit Lérida om de linkerflank te beschermen tegen het Cuerpo Legionario Italiano dat op 5 januari Borges Blanques innam. De Italianen vochten veel beter dan voorheen. Von Richthofen bleef echter sceptisch. ‘5 januari. Artesa ingenomen,’ schreef hij in zijn dagboek. ‘Fel verzet. Vandaag is het offensief [in het westen] gestart. Hopelijk geeft Franco de moed niet op.’13

Die ochtend lanceerde het 12de korps van de republikeinen in Extremadura een verrassingsaanval en brak door de nationalistische frontlinie heen in de sector Hinojosa del Duque, waarbij ze een bres van acht kilometer lang sloegen. De volgende dag slaagden deze manschappen erin om door de tweede linie heen te breken en Fuenteovejuna te bezetten, maar het gros van de nationalistische troepen daar, zo’n 80.000 manschappen met 100 kanonnen, hield hen tegen bij de Heuvel van de Heiligen en voorkwam zo dat de republikeinen Peñarroya bereikten.

In Catalonië namen de troepen van generaal Solchaga op 6 januari Vinaixa in, maar Von Richthofen was niet onder de indruk. Hij stuurde een ultimatum naar generaal Vigón. ‘Als Agramunt morgen niet wordt aangevallen, dan zal het Condorlegioen geen steun meer geven.’14 De volgende dag schreef hij: ‘7 januari. Korps Valiño faalt weer. De Roden worden driemaal uit hun posities verjaagd door [Duitse] artillerie- en luchtaanvallen. In plaats van de mogelijke 15 kilometer wordt slechts twee kilometer ingenomen. Van het hele korps bestaande uit 36 bataljons, vallen slechts twee aan.’ Von Richthofen zag dit als ‘slecht vertrouwen’ en staakte de operaties omdat hij vond dat de nationalisten het Condorlegioen al het werk lieten doen. De volgende dag zei hij tijdens een ontmoeting met Franco, Dávila en Vigón wat hij vond van het gebrek aan leiderschap in Artesa: ‘Goede troepen en miserabele generaals die slechts bataljoncommandanten zijn, wat een logische consequentie is van de ontwikkelingen hier. De Spanjaarden zagen dat ze de commandanten kunnen vervangen maar ze hebben geen betere.’

Op 9 januari sloten het Aragonkorps en de Italianen van Gambara zich bij elkaar aan bij Mollerusa. Het republikeinse 5de en 15de korps waren niet in staat om de carlistische requetés en de Italianen tegen te houden. Het noordelijke deel van het Ebrofront stortte ineen door de dreiging in de achterhoede. Het was een droevig einde voor de manschappen die voor niets zo hard hadden gevochten aan de Ebro.

Een dag eerder waren de nationalisten begonnen aan de tweede fase van hun offensief met het bombardement op Montsant. Op 12 januari namen ze Montblanc in. Op 13 januari diende zich een nieuwe ramp aan voor de republikeinen. ‘Onze gevechtsvliegtuigen hebben tien rode gevechtsvliegtuigen verwoest op het vliegveld van Vendrell,’ schreef Von Richthofen.15 Op 14 januari namen de nationalisten Valls in. Solchaga’s carlistische troepen trokken zuidwaarts richting Tarragona dat werd gebombardeerd door het Condorlegioen. Tegen het vallen van de avond op 15 januari voegde het Navarrese korps zich bij Tarragona, bij het Marokkaanse korps dat net in één dag een mars van 50 kilometer had gelopen vanuit Tortosa. Diezelfde dag slaagde de korpsen van Aragon en Maestrazgo erin om Cervera in te nemen.

Op dat moment hadden de nationalisten al 23.000 krijgsgevangenen ingerekend, 5000 vijanden gedood en 40.000 verwond. De slag om Catalonië was al beslist op het moment dat er nog maar een derde van het grondgebied was veroverd. Franco beging niet opnieuw de fout die hij in Aragon had begaan: hij wilde de vijand geen enkele kans geven om zich te hergroeperen.

Intussen was het republikeinse offensief in Extremadura door hevige regenval tot staan gekomen nadat er ongeveer 500 vierkante kilometer was veroverd. De aanval verloor daarna aan tempo, met name vanwege de luchtaanvallen van de vijand maar ook omdat de tanks en kanonnen vast bleven zitten in de modder. De nationalisten gingen in de tegenaanval en heroverden op 22 januari Peraleda del Saucejo en drie dagen later Fuenteovejuna.

In Catalonië had de republikeinse generale staf linies aangewezen voor een ordelijke terugtrekking, maar die waren puur theoretisch. ‘Pas toen Tarragona viel,’ schreef Stepánov, ‘realiseerden we ons dat er geen Maginotlinie rond Barcelona lag zoals enkele van onze militaire leiders leken te denken. Er was zelfs geen kilometer aan loopgraven.’16

De republikeinse autoriteiten hadden op 9 januari reserves opgeroepen van de lichtingen van 1922 en 1942 en een week later bevalen ze de algemene mobilisatie van alle burgers van beide seksen tussen de 17 en 55 jaar oud. Ook alle industrie en transport werd gemilitariseerd.17 Maar deze maatregelen kwamen veel te laat om enig effect te kunnen hebben. De legermacht van de nationalisten was zesmaal zo sterk als die van de republikeinen en veel soldaten hadden geen wapens of munitie. De verdediging van de stad was ook onmogelijk omdat het moreel en de vastberadenheid van 1936 volledig waren verdwenen. Er zou misschien wel verzet zijn geboden als de stad volledig omsingeld was, maar er was nog een vluchtroute open naar de Franse grens.

Sinds de val van Tarragona had de nationalistische luchtmacht de stad onophoudelijk gebombardeerd, maar Franco bleef bang voor Franse interventie. Op 17 januari moest Von Richthofen hem ervan verzekeren dat het te laat was voor de Fransen om nu nog troepen te sturen. De nationalisten en hun bondgenoten waren ervan overtuigd dat ze hun campagne nu tot het bittere einde toe konden doorzetten zonder zich zorgen te hoeven maken over de internationale reactie.

Aan de republikeinse kant riep Negrín de ministerraad op 18 januari in crisisberaad bijeen, waarbij ook Companys en Martínez Barrio werden uitgenodigd. Na tweeënhalf jaar strijd verklaarde hij het land in staat van oorlog; een vreemd en loos gebaar. Voor Federica Montseny, en voor bijna alle andere betrokkenen, was de oorlog al verloren. ‘Het Spaanse volk kon niets meer doen,’ schreef zij. ‘Iedere oplossing die was gericht op het redden van levens […] was voor ons een collectieve redding.’18

Op de ochtend van 22 januari zei generaal Rojo tegen Negrín dat het front niet meer bestond.19 Diezelfde dag beval Negrín alle regeringsdepartementen om Barcelona te verlaten en te vertrekken naar Gerona en Figueras. De divisies van Solchaga en Yagüe staken de rivier de Llobregat over, de twee korpsen van Muñoz Grandes en García Valiño vielen Sabadell en Tarrasa aan, terwijl de Italianen van Gambara optrokken richting Badalona. ‘Barcelona was 48 uur voor de komst van de vijand een dode stad,’ schreef Rojo.20

In de nacht van 25 januari belde Lluís Companys zijn vriend Josep Andreu i Abelló, de president van het hooggerechtshof in Catalonië, om hem uit te nodigen voor het diner. Nadat ze hadden gegeten, reden de twee mannen door de verlaten straten van het centrum van de oude stad. Pamfletten waarin werd opgeroepen om tot het bittere eind verzet te bieden, waaiden met de wind mee, samen met identiteitskaarten die waren weggegooid. ‘Het was een nacht die ik nooit zal vergeten,’ zei Abelló jaren later. ‘Het was helemaal stil, een vreselijke stilte, zo’n stilte die komt voor de climax van een tragedie. We gingen naar het Plaza de Sant Jaume en zeiden vaarwel tegen de Generalitat en de stad. Het was twee uur ’s ochtends. De voorhoede van het nationalistische leger bevond zich al bij Tibidabo en dicht bij Montjuïc. We dachten dat we nooit meer zouden terugkeren.’21

Maar Companys zou wel terugkeren. Dat gebeurde tegen zijn wil toen de Gestapo hem het volgende najaar vond in Frankrijk. Hij werd overgedragen aan de nationalisten en de grens overgebracht. De president van de Generalitat werd schuldig bevonden aan ‘militaire rebellie’, ter dood veroordeeld en op 15 oktober 1940 geëxecuteerd bij de Montjuïc.

Een groot deel van de bevolking van Barcelona vluchtte in paniek de stad uit. Er werden zoveel documenten verbrand rond de stad dat er veel brandjes uitbraken.22 Voedselwinkels werden geplunderd door mensen die iets te eten mee wilden nemen op de zware reis die hen te wachten stond. De kustweg stond vol met bussen, zware vrachtwagens, bestelwagens, personenwagens en paardenkarren die waren volgestouwd met matrassen, huisraad, koffers en uitgeputte vrouwen en kinderen. Sommige mannen vervoerden de bezittingen van hun gezinnen op handkarren, maar zij hadden vaak niet de kracht om deze mee te nemen door de Pyreneeën.

De militaire konvooien vol soldaten maakten het vertrek nog triester. Teresa Pàmies, een jonge militante van de communistische PSUC, beschreef wat ze zag:

Ik zal nooit de gewonden vergeten die ik tijdens mijn vlucht uit Barcelona op 26 januari uit het ziekenhuis van Vallcarca zag kruipen. Verminkt en in verband gewikkeld, halfnaakt ondanks de kou, sleepten ze zichzelf voorwaarts naar de weg terwijl ze schreeuwden dat ze niet moesten worden achtergelaten om in de handen van de overwinnaars te vallen… Mensen die hun benen hadden verloren, kropen over de grond, mensen die een arm waren kwijtgeraakt staken de andere met gebalde vuist in de lucht, de jongsten schreeuwden van angst en de ouderen schreeuwden van woede en vervloekten ons omdat we vluchtten en hen achterlieten.23

Op 26 januari kwam ook de vijfde colonne, mannen en vrouwen die tweeënhalf jaar verborgen waren geweest, weer de straat op om rekeningen te vereffenen. Zij vermengden zich met de voorhoede van de nationalistische troepen die de stad binnenkwamen, met name Yagüe’s regulares, die enkele dagen mochten plunderen om hun ‘oorlogsbelasting’ te innen. Ze haalden alles overhoop in winkels en appartementen zonder zich af te vragen of de eigenaars Roden of Witten waren. Hoewel de republikeinen voor de val bijna alle gevangenen hadden vrijgelaten, vermoordden de nationalisten en hun aanhangers bijna 10.000 mensen in de eerste vijf dagen van de ‘bevrijding’.24 De Italiaanse officieren gruwden van deze bloedbaden maar gaven toch gehoor aan het bevel van Mussolini dat iedere Italiaan die voor de republikeinen had gevochten, onmiddellijk moest worden geëxecuteerd omdat ‘de doden geen verhalen kunnen vertellen’.25

Generaal Dávila, de opperbevelhebber van de nationalistische strijdkrachten die Barcelona hadden bezet, publiceerde die dag een edict waarmee ‘de stad Barcelona en ander bevrijd gebied van de Catalaanse provincies’ weer onder de ‘soevereiniteit van de Spaanse staat’ kwam. Alle afspraken en decreten die sinds 18 juli 1936 waren gemaakt vervielen en de Catalaanse provincies kregen ‘de eer om te worden geregeerd op gelijke voet met hun tegenhangers in de rest van Spanje’.26

Generaal Eliseo Álvarez Arenas, de staatssecretaris van Openbare Orde die was aangewezen als het hoofd van de bezettingsmacht, publiceerde een decreet waaruit bleek dat de nationalisten zichzelf zagen als een invasieleger in een veroverd gebied. De falangist Dionisio Ridruejo, die verantwoordelijk was voor de propaganda, had folders in het Catalaans laten drukken. Toen generaal Álvarez Arenas dit hoorde, gaf hij bevel om ze allemaal te vernietigen. De Catalaanse taal werd bij wet verboden. ‘Het is een stad die ernstig heeft gezondigd,’ zei hij tegen Ridruejo, ‘en nu moet de stad worden gezuiverd. Er moeten altaren in iedere straat worden opgericht en er moeten voortdurend missen worden voorgedragen.’27 Serrano Súñer zei in minder liturgische bewoordingen tegen de speciale correspondent van de nazistische Völkischer Beobachter: ‘De stad is volledig ingepakt door de bolsjewisten. De desintegratie is compleet. De bevolking die ik met eigen ogen heb kunnen gadeslaan, is moreel en politiek ziek. Barcelona zal door ons worden behandeld zoals je een zieke behandelt.’28

Op de dag van de val van Barcelona verscheen er geen krant in de stad. Alle kranten werden gevorderd en kwamen onder de controle te staan van de ‘Prensa del Movimiento’. Op 27 januari verscheen het eerste exemplaar van de Hoja Oficial de Barcelona waarin te lezen viel: ‘Gisteren is Barcelona bevrijd! Om twee uur in de middag kwamen de nationalistische troepen onder bevel van generaal Yagüe de stad binnen zonder een schot te lossen. Op dezelfde dag verschenen ook La Vanguardia en El Correo Catalán weer. De eerste krant heette nu La Vanguardia Española en had zijn motto ‘Dagblad ten dienste van de democratie’ veranderd in ‘Dagblad ten dienste van Spanje en Generalísimo Franco’. Er werden posters aan de muur gehangen met de tekst ‘Als je Spaans bent, spreek dan Spaans’, en ‘Spreek de taal van het imperium’. Door de kerk of het leger gecensureerde boeken werden verbrand.

Een aantal republikeinse functionarissen was niet naar de grens gevlucht maar had zich verscholen in afwachting van de nationalistische troepen. Onder hen was Antonio Rodíguez Sastré, het hoofd van de republikeinse inlichtingendienst die voor Franco had gewerkt en later de advocaat werd van Juan March. Anderen bleven ook omdat ze het idee hadden dat ze niets te vrezen hadden of omdat ze uitgeput en apathisch waren. Het was in zekere zin een opluchting dat de strijd nu voorbij was, en zij zeiden tegen zichzelf dat niets erger kon zijn dan de afgelopen maanden. Voor de meesten leidde de sfeer die overal in de stad hing tot paniek. Sommige nationalistische gevangenen waren voor de terugtrekkende troepen uitgedreven. Een aantal van hen werd neergeschoten door hun bewakers die hun hoofd verloren of die handelden uit bitterheid en verslagenheid. Onder de slachtoffers waren de bisschop van Teruel en kolonel Rey d’Harcourt.

Op 28 januari om elf uur ’s ochtends paradeerden de nationalistische troepen door Barcelona. Von Richthofen zag, ongetwijfeld tot zijn genoegen, dat de Italiaanse bevelhebbers woest waren dat de nationalisten niet toestonden dat ook zij deelnamen aan de triomfantelijke intocht. Een eskader Messerschmitts van het Condorlegioen vloog over de parade heen voor het geval de republikeinse gevechtsvliegtuigen zouden aanvallen. De volgende dag vielen de gevechtspiloten van de Luftwaffe spoorwegen en wegen aan die minstens zo vol stonden met burgervluchtelingen als met soldaten. ‘Zij behaalden geweldige successen,’ rapporteerde het Condorlegioen, ‘en de piloten krijgen zo langzamerhand de smaak te pakken.’29

De weinige republikeinse formaties die nog intact waren, bleven met de moed der wanhoop actief in de achterhoede, ze verdedigden de Montsec, of vielen terug van de ene positie naar de andere waarbij ze hun achtervolgers in hinderlagen lokten. De Italianen deden er vijf dagen over om de 30 kilometer tussen Barcelona en Arenys de Mar af te leggen. Ondertusen probeerde Negrín in het kasteel van Figueras orde te scheppen in de brokstukken van het republikeinse bestuur dat over twee steden was verdeeld.

Op 1 februari kwam de Cortes bijeen in de stallen van het kasteel van Figueras. Er waren slechts 64 van de 473 afgevaardigden aanwezig. In zijn toespraak noemde Negrín drie minimumvereisten voor vredesonderhandelingen: de onafhankelijkheid van Spanje van iedere buitenlandse interventie; het houden van een volksraadpleging zodat de Spaanse bevolking kon beslissen welke regering zij wilde; en verwerping van alle vormen van vergelding en politieke repressie na het einde van de oorlog. Negrín hoopte dat de democratieën zijn plan zouden steunen, maar Franco zou nooit kunnen instemmen met de laatste twee punten.

De volgende dag veroverden de nationalisten Gerona. Hun opmars werd vertraagd doordat bruggen waren opgeblazen door terugtrekkende troepen of waren verwoest door hun eigen bommenwerpers. Het Condorlegioen berichtte: ‘Het aantal gevangenen neemt opmerkelijk toe, evenals het verzet in sommige sectoren.’ Onder de gevangenen waren ook Sudeten-Duitsers Als zij werden overhandigd aan de nationalisten was ‘het beste waar ze op konden hopen de kogel’. De hoofdtaak van het Condorlegioen was om republikeinse piloten te onderscheppen die probeerden terug te vliegen naar de centrale zone. In twee dagen schoten ze nog eens vijftien vliegtuigen neer.30

Tijdens de slag om Catalonië hadden Internationale Brigadeleden die op repatriëring wachtten er sinds begin januari op aangedrongen om weer mee te mogen vechten. De republikeinse autoriteiten weigerden omdat het in strijd was met de overeenkomst inzake de terugtrekking van buitenlandse vrijwilligers. De vrijwilligers die zich ergerden aan het gedwongen nietsdoen, deden toen een beroep op de Spaanse Communistische Partij. Slechts zo’n 5000 van hen waren fit genoeg om te vechten en kregen daar uiteindelijk ook toestemming voor. Een van hen was de Let Emil Shteingold die zich later herinnerde wat er was gebeurd: ‘Soldaten en officieren werden haastig ingedeeld in pelotons, compagnieën en bataljons. We werden in allerijl op treinen gezet en vertrokken naar Barcelona. Het was koud in de trein omdat de wind vrij spel had in de rijtuigen. Er zat allang geen glas meer in de ramen. Soms misten ook de tussenwanden en compartimenten. Ons rijtuig kreunde als een gewond beest toen de trein begon te rijden. We kropen tegen elkaar aan in een poging om warm te blijven. Tegen de ochtend kwamen we aan in Granollers. Omdat de trein niet verder reed, stapten we uit. Barcelona was gevallen en Italiaanse gemotoriseerde divisies trokken langs alle wegen noordwaarts. Uitgeputte vluchtelingen met kinderen en huisraad sleepten zich voort over de wegen.’

Er kwam een truck aan met wapens en munitie die werden verdeeld, waarna de Internationale Brigadeleden zo snel mogelijk vertrokken. Tijdens het marcheren verwijderden ze het vet van de geweren. Na een half uur namen ze hun posities in aan weerszijden van een kleine brug om de weg af te snijden. ‘Enige tijd later arriveerden de verkenners van de vijand. Het waren twee motorfietsen en achter hen een ambulance met officieren. Toen we hen probeerden te pakken, keerden de motorfietsers om en schoten we hen dood in de bocht van de weg. De ambulance keerde ook terug maar werd omsingeld door onze soldaten… De officieren gaven zich over en werden naar het hoofdkwartier van onze brigade gebracht.’ Toen verscheen er een korte colonne gemotoriseerde infanterie. Zij hielden hen tegen door de eerste en de laatste voertuigen uit te schakelen en begonnen daarna met hun geweren en mitrailleurs te schieten. De Italiaanse troepen raakten in paniek. ‘De soldaten rolden als erwten uit de truck. Velen van hen vielen en stonden nooit meer op. Wie nog leefde, probeerde zich verschuilend achter de voertuigen te vluchten. Voertuigen vlogen in brand en de munitie en benzine aan boord begonnen te exploderen. De lichamen van deze Italianen werden gratis gecremeerd.’

Maar dit was een kortstondig succes. Ze werden al snel aangevallen door gevechtsvliegtuigen en vervolgens overvleugeld door sterkere strijdkrachten. Ze moesten zich via de heuvels terugtrekken over kleine paadjes om een andere positie te zoeken voor een verrassingsaanval. Het regende en ze hadden weinig voedsel gekregen. ‘Onze schoenen waren doorweekt en gescheurd door scherp grind en begonnen uit elkaar te vallen. Na de slapeloze nacht begonnen mensen tijdens de mars in slaap te vallen. Niemand mocht gaan zitten want dan het zou onmogelijk zijn om hen weer op de been te krijgen.’ Dit patroon van verrassingsaanvallen en terugtrekkende bewegingen herhaalde zich een week lang tot uiteindelijk bevel werd gegeven voor terugtrekking via de grens met Frankrijk.31

Op 5 februari staken Negrín, president Azaña, zijn vrouw en zijn zwager, Cipriano Rivas Cherif, de grens over samen met Martínez Barrio, Giral, Companys en Aguirre. Azaña wilde aftreden op dat moment maar hij werd overgehaald om nog even aan te blijven. Hij verbleef, zogenaamd incognito, in de Spaanse ambassade in Parijs. Ondertussen trok de eindeloze karavaan vluchtelingen moeizaam richting de Franse grens.

De nationalisten waren blij dat ze de tweede stad van Spanje hadden veroverd en deden het rustig aan om de vluchtelingen meer tijd te geven. De officiële regeringsvoertuigen probeerden zich een weg te banen door de massa’s vluchtelingen die te voet waren. In een sfeer van sauve qui peut vorderden sommige bureaucraten en politici ambulances voor zichzelf en hun families, terwijl de gewonden moesten lopen. ‘Een mensenmassa,’ schreef Julián Zugazagoitia, de socialistische ex-minister die ook aan Franco zou worden uitgeleverd en geëxecuteerd zou worden, ‘verspreidde zich over het platteland en sliep op de harde wintergrond terwijl ze zichzelf warm hielden met vuurtjes gemaakt van karren en takken. Sommigen stierven ’s nachts van de kou. Moeders weigerden hun dode baby’s af te staan en vrouwen die net waren bevallen, maakten weinig kans.’32

De nationalistische troepen die hen achtervolgden waren ook vermoeid van de lange marsen door het veld, maar Franco maakte zich vooral zorgen over de achterbleven republikeinse gevechtsvliegtuigen. De generale staf wilde niet dat ze zich zouden aansluiten bij de eskaders in de centrale zone. Alle nationalistische en geallieerde gevechtsvliegtuigen en bommenwerpers kregen het bevel om de resterende republikeinse vliegvelden te bombarderen.

De Franse regering werd geconfronteerd met een enorme stroom vluchtelingen zonder voorzorgsmaatregelen te hebben genomen. Het enige wat Parijs had gedaan was gendarmes, mobiele eenheden en Senegalese troepen naar de grens sturen.33 In eerste instantie besloten de Fransen om de grens te sluiten nadat de republikeinse regering had verzocht om 150.000 bejaarden, vrouwen en kinderen toe te laten. Maar de druk van de menigte was zo groot dat de Franse regering genoodzaakt was om de grens op 28 januari toch open te stellen voor burgers. Troepen en mannen die de leeftijd hadden om mee te vechten mochten de grens niet over. Meer dan 200.000 mensen passeerden de grens plus nog een paar duizenden die via de bergen naar Frankrijk trokken om de Senegalese bataljons te ontlopen.

Op 3 februari naderden de nationalisten de grens tot op 50 kilometer en het was duidelijk dat de republikeinse achterhoede hen niet kon tegenhouden. De Franse regering kreeg felle aanvallen te verwerken van de rechtse pers en politici. Frankrijk gaf al onderdak aan massa’s ballingen zowel uit Spanje als uit totalitaire staten in het zuiden en het oosten van Europa. Sinds 1936 was er 344 miljoen franc uitgegeven aan de opvang van politieke vluchtelingen. Maar de regering moest de republikeinse troepen toelaten of met machinegeweren proberen om de grens gesloten te houden voor de goedbewapende troepen.

Op 8 februari tekende generaal Rojo het bevel voor de republikeinse troepen om zich terug te trekken naar de grensdoorgangen. Het Condorlegioen liet weten dat er overal witte vlaggen te zien waren en dat Franse luchtafweerbatterijen die ochtend waarschuwingsschoten hadden gelost op hun vliegtuigen die vlak bij de grens vlogen.34 ‘De Duitse wapens hebben ook een beslissende rol gespeeld in deze overwinning,’ schreef kolonel Von Richthofen in zijn oorlogsdagboek. De volgende dag voegde hij eraan toe: ‘We denken aan onze dappere kameraden die graag hun leven gaven voor de vernietiging van de rode wereldpest en voor de vrede en de eer van ons Vaderland.’35

Voor de Franse regering die al een slecht geweten had vanwege het verraad van Tsjechoslowakije bestond er geen andere keus. Op 5 februari maakte ze bekend dat de overgebleven troepen van het Volksleger de grens over mochten. Vanaf 28 januari kwamen er rond een haf miljoen vluchtelingen naar Frankrijk. Nog eens 60.000 waren niet op tijd en vielen in de handen van de nationalisten. Negrín was getuige van de komst van de eerste eenheden van het Volksleger naar Frankrijk. Het 5de en het 15de korps kwamen binnen via Port Bou; het 18de korps via La Junquera; de 46ste divisie bij Le Perthus; de 27ste divisie bij La Vajol.

De aanblik van deze uitgemergelde massa’s die beefden van de kou was tragisch en meelijwekkend. Maar veel toeschouwers merkten op dat veel van deze mannen en vrouwen weigerden toe te geven dat ze verslagen waren. Sommige republikeinse eenheden marcheerden de grens over en zetten, onder toeziend oog van de gendarmes, hun geweren aan rotten terwijl de koloniale troepen uit Senegal met hun geweren in de aanslag stonden en de situatie niet begrepen. Een garde mobile opende de vuist van een vluchteling waardoor deze een handvol Spaanse aarde die hij mee had gebracht op de grond liet vallen.36 Het werd een beroemd tafereel dat aangaf dat de republikeinse diaspora was begonnen.