23
De burgeroorlog binnen de Burgeroorlog
Door een aantal ontwikkelingen en gebeurtenissen in Barcelona namen de spanningen eind april nog verder toe. Op 16 april bracht Companys wijzigingen aan in zijn kabinet, waarbij hij de post van Justitie gaf aan Juan Comorera, de leider van de communistische PSUC. Dit zorgde voor grote onrust, met name bij de POUM. Op 24 april vond er een mislukte moordaanslag plaats op de commissaris voor openbare orde, Eusebi Rodríguez Salas, een ander vooraanstaand lid van de PSUC.
De volgende dag, 25 april, stuurde Juan Negrín carabineros naar de grensposten in de Pyreneeën om daar de controletaak over te nemen van de CNT-milities. In Bellver de Cerdanya raakten zij slaags met anarchisten waarbij verschillende anarchisten werden gedood, onder wie Antonio Martín, de voorzitter van het revolutionaire comité van Puigcerdà.1 In Madrid sloot José Cazorla, die woedend was over Melchor Rodríguez’ onthullingen over zijn geheime gevangenissen, de CNT-krant Solidaridad Obrera. Diezelfde dag werd in Barcelona de communist en UGT-leider Roldán Cortada vermoord in Molins de Rei. Waarschijnlijk was de dader een anarchist, maar lange tijd deden ook andere theorieën de ronde.2 De PSUC organiseerde een openbare begrafenis die moest uitgroeien tot een massademonstratie tegen de CNT. Ondertussen haalde Rodríguez Salas flink de bezem door het anarchistische bastion in Hospitalet de Llobregat om de moordenaars van Cortada op te sporen.
Uit angst voor openlijk geweld op straat besloot de Generalitat, met instemming van de UGT en de CNT, om alle 1-meiparades te verbieden. Op 2 mei riep Solidaridad Obrera de arbeiders op om zich onder geen enkele voorwaarde te laten ontwapenen. ‘De donkere wolken die zich boven Barcelona samenpakken worden steeds dreigender.’3
De volgende dag nam de Generalitat, die had besloten om de macht die sinds 19 juli 1936 verloren was gegaan weer terug te veroveren, het Telefónicagebouw aan het Plaza de Cataluña in bezit. Hoewel deze telefooncentrale werd geleid door een gemengd comité van de CNT en de UGT samen met een afgevaardigde van de Catalaanse regering, beschouwden de anarchisten het sinds hun verovering in juli 1935 als hun eigen centrale. Daarmee konden zij alle telefoongesprekken naar en vanuit Barcelona afluisteren, inclusief die van Companys en Azaña.
Om drie uur ’s middags arriveerde de communistische commissaris voor openbare orde, Rodríguez Salas, bij het Telefónicagebouw met drie vrachtauto’s vol asaltos. (Hoewel het niet zeker is, wordt aangenomen dat hij was gestuurd door de minister van Binnenlandse Veiligheid, Artemi Aiguader). Ze overmeesterden de wachtposten en ontwapenden hen, maar werden toen staande gehouden door een salvo van mitrailleurvuur dat afkomstig was van de bovengelegen verdieping. De anarchisten schoten door de ramen heen naar buiten om alarm te slaan, waarna het nieuws over de gebeurtenissen zich binnen enkele minuten als een lopend vuurtje verspreidde door de arbeiderswijken van de stad.
Dionisio Eroles, de directeur van de controlepatrouilles, toog naar het Telefónicagebouw en probeerde de asaltos er tevergeefs van te overtuigen om de belegering van het gebouw te stoppen. Tijdens de uren die daarop volgden begonnen mensen stoepstenen en keien op te stapelen om barricades op te werpen in de Ramblas, de Paralelo, de oude stad, de Via Layetana en ook in de wijken Sants en Sant Andreu. De winkels sloten hun deuren en de trams konden niet meer rijden. Aan de ene kant stonden de regeringstroepen, de communistische PSUC, de Verenigde Socialistische Jeugd en enkele mensen uit de Estat Català; aan de andere kant stonden de CNT en de FAI, de Juventudes Libertarias, de Vrienden van Durruti, de POUM en de jeugdorganisatie van de POUM, de Juventudes Comunistas Ibéricas.
De leiders van de CNT gingen naar het paleis van de Generalitat om te praten met Companys en de eerste minister, Josep Tarradellas. Zij eisten het onmiddellijke aftreden van Aiguader en Rodríguez Salas om de rust te laten terugkeren, maar na een marathonsessie die duurde tot in de vroege uurtjes van de volgende ochtend, liepen de onderhandelingen op niets uit. Intussen had het regionale comité van de CNT een algemene staking uitgeroepen voor de volgende dag.
Het netwerk van barricades dat op dinsdag 4 april was opgeworpen, deed velen denken aan de Semana Trágica in 1909 en aan 19 juli 1936. Groepen arbeiders deelden wapens uit op de barricades terwijl anderen de verdediging van gebouwen voorbereidden. Een Duitse Kominternagent in Barcelona rapporteerde een week later naar Moskou: ‘Er mocht geen enkel voertuig meer langs dat niet van de CNT was en meer dan 200 politieagenten en asaltos werden ontwapend.’4 Ambulances met grote rode kruizen evacueerden de eerste gewonden, en vanwege de gevechten haalde de CNT de zelfgemaakte pantserwagens van de vorige zomer weer tevoorschijn. Er werd gevochten op de Paralelo, op de Paseo de Colón, op het Plaza de Palau, in de treinstations en rond het gebouw van de Generalitat. De paramilitaire politie schoot vanuit hotel Colón en hotel Victoria. De regeringstroepen en de PSUC bezetten slechts een paar plaatsen in het centrum terwijl de anarchosyndicalisten en hun bondgenoten een groter deel van de stad controleerden, evenals het zware geschut van de Montjuïc.
Telkens als de asaltos een gebouw probeerden in te nemen, werden ze onthaald op een regen van kogels. Het vuur dat afkomstig was van daken en met zandzakken versterkte balkons galmde door de straten. ‘Zo nu en dan,’ schreef Orwell, ‘vermengden de salvo’s van geweren en mitrailleurs zich met de explosie van granaten. En met grotere tussenpozen hoorden wij enorme explosies die op dat moment door niemand konden worden verklaard. Ze klonken als bommen, maar dat was niet mogelijk omdat er op dat moment geen vliegtuigen zichtbaar waren. Later vertelden ze me – en misschien is het waar – dat provocerende agenten grote hoeveelheden explosieven tot ontploffing hadden gebracht om het lawaai en het paniekgevoel nog te versterken.’5
In de middag kwamen Juan García Oliver, Mariano Vázquez, de nationale secretaris van de CNT, en Carlos Hernández Zancajo en Mariano Muñoz Sánchez van de UGT naar Barcelona. Zij waren gestuurd door de regering in Valencia die een uitweg wilde vinden voor deze uitermate gevaarlijke situatie die de Republiek in een zeer pijnlijke positie bracht, met name ten overstaan van de Europese pers. Tijdens een ontmoeting bleef de Generalitat weigeren om Aiguader en Rodríguez Salas tot aftreden te dwingen. Companys zei hen dat hij gezien de omstandigheden geen andere uitweg zag dan dat de centrale regering opnieuw de macht in handen nam, zelfs als dat het einde van de Verdedigingsraad van de Generalitat betekende.
De anarchistische leiders riepen via de radio op tot een staakt-het-vuren, terwijl Abad de Santillán met de controlepatrouilles sprak.6 De raad van ministers kwam nog diezelfde avond bijeen in Valencia en besloot om kolonel Escobar aan te wijzen als regeringsvertegenwoordiger in Catalonië (die zijn post niet kon innemen omdat hij zwaargewond was geraakt). De communistische generaal Pozas kreeg het bevel over alle troepen aan het front in Aragon.
Terwijl de anarchistische leiders probeerden om de gemoederen tot bedaren te brengen schreef La Batalla, de krant van de POUM, dat de aanval de beste verdediging was en riep op tot de onmiddellijke vorming van comités ter verdediging van de revolutie. Op woensdag 5 mei hadden de anarchistische leiders opnieuw een ontmoeting met Companys en bereikten ze een compromis over de vorming van een nieuwe Catalaanse regering zonder Aiguader. Op straat bleef de situatie echter gespannen. Die middag om 13.00 uur werd de secretaris-generaal van de UGT in Catalonië, Antonio Sesé, doodgeschoten terwijl hij in zijn auto onderweg was naar de Generalitat om daar zijn nieuwe ambt als minister van Defensie te aanvaarden. Later op de dag werden de lichamen ontdekt van twee Italiaanse anarchisten, Camillo Berneri, die filosofie had gedoceerd aan de Universiteit van Florence en Franco Barbieri, en de lichamen van de Spanjaarden Francisco Ferrer, de neef van de pedagoog die na de Semana Trágica was geëxecuteerd op de Montjuïc, en Domingo Ascaso, de broer van de anarchistische held die het jaar ervoor was omgekomen bij de aanval om de Atarazanasbarakken.7
De Barcelonese middenklasse, die boos was over de onrust en schietpartijen op straat, wilde dat de regeringsautoriteit werd hersteld. De centrale regering vroeg Federica Montseny om naar Barcelona te gaan en daar via de radio een oproep te doen aan de anarchistische achterban om de wapens neer te leggen. Ze had geen succes en moest accepteren dat de orde alleen met geweld kon worden hersteld. ‘Dat waren de meest verschrikkelijke en bittere dagen van mijn leven,’ zei ze daar vele jaren later over.8
Largo Caballero bevond zich in een moeilijke positie. Hij had de CNT nodig, maar de gebeurtenissen in Barcelona gaven munitie aan de communisten. Hij vond dat hij geen andere optie meer had dan in te stemmen met de transfer van asaltoversterkingen van het Jaramafront. Bovendien stuurde Prieto nog twee torpedojagers met paramilitaire troepen vanuit Valencia. Intussen hadden de communisten de gebeurtenissen uitgebuit en hun offensief verbreed in andere delen van Catalonië door de telefoongebouwen in Tarragona, Tolosa en verschillende kleinere plaatsen in te nemen. Al deze veroveringen stuitten op verzet en liepen uit op straatgevechten. Daarom hield de colonne asaltos die van de Jarama onderweg was naar Barcelona stil in Tarragona om daar het verzet neer te slaan.
Diezelfde dag vertrok een groep van meer dan 1500 mannen van de rode en zwarte colonne van de 127ste brigade van de 28de divisie en de Lenindivisie van de POUM van het front naar Barcelona, maar ze werden bij Binéfar tegengehouden door de republikeinse luchtmacht. Zij werden uiteindelijk overgehaald om weer terug te keren naar het front, wat ze pas deden nadat ze eerst hun woede hadden gekoeld op Barbastro en andere Aragonese dorpen.9
Hidalgo de Cisneros vloog intussen met twee eskaders gevechtsvliegtuigen en twee bommenwerpers naar het vliegveld van Reus ‘om operaties uit te voeren tegen de regio voor het geval dat de opstandelingen winnen’.10 Door de versterkingen die inmiddels aan boord van de torpedojagers Lepanto en Sánchez Barcáiztegui waren aangekomen in Barcelona, waren de regeringstroepen ongeveer op de sterkte die de rebellentroepen in juli het jaar daarvoor hadden gehad, maar zij hadden nog minder hoop dat ze de stad konden innemen. De anarchisten waren getalsmatig veruit superieur en hadden bijna 90 procent van Barcelona en de buitenwijken van de stad in handen, plus het zware geschut op de Montjuïc. Maar dit machtsoverwicht werd niet gebruikt omdat de CNT-FAI wist dat verdere strijd zou leiden tot een complete burgeroorlog binnen de burgeroorlog, waarbij zij als verraders zouden worden afgeschilderd, zelfs als de nationalisten niet in staat waren om de situatie uit te buiten.
Die dag werd het beroemde pamflet van de Vrienden van Durruti verspreid op de barricades en de volgende dag werd het gepubliceerd in La Batalla. Het was op de avond van de vierde mei samen met de POUM opgesteld en gericht aan de arbeiders. Het pamflet eiste ‘een revolutionaire junta – executie van de schuldigen – de ontwapening van de paramilitaire politie – de socialisering van de economie – de ontbinding van politieke partijen die de arbeidersklasse hebben aangevallen,’ en verklaarde verder: ‘We geven de straten niet op! Revolutie voor alles! Lang leve de sociale revolutie! Weg met de contrarevolutie!’ Diezelfde middag verwierpen de CNT en de FAI het pamflet.
In de vroege ochtend van donderdag 6 mei deden de leiders van de CNT-FAI een voorstel voor de vorming van een pact met de regering. Ze boden aan de barricades weg te halen en de arbeiders op te roepen om weer aan het werk te gaan op voorwaarde dat de asaltos werden teruggetrokken en geen represailles zouden uitvoeren. De Generalitat gaf om vijf uur de volgende ochtend een positieve reactie. Solidaridad Obrera deed een algemene oproep: ‘Kameraden van de regeringstroepen, terug naar uw barakken! Kameraden van de CNT, terug naar uw vakbonden! Kameraden van de UGT en de PSUC, ook terug naar uw centra! Laat er vrede zijn.’ Maar de communistische publicatie, El Noticiero Universal, viel in een reactie op het pamflet van de Vrienden van Durruti het ‘misdadige trotskisme’ aan dat de antifascisten in Catalonië had aangemoedigd om tegen zichzelf te strijden. Ook andere communistische publicaties gooiden olie op het vuur met soortgelijke aanvallen.
Op vrijdag 7 mei kwamen er 150 vrachtauto’s met 5000 asaltos en carabineros aan in Barcelona. Het regionale comité van de CNT riep iedereen via de radio op om mee te werken aan het herstel van het wettelijke gezag. Er werd nog sporadisch geschoten, maar de barricades werden neergehaald. Maar de PSUC en de asaltos gaven hun posities niet op en voerden gewelddadige represailles uit tegen de libertairen.
De anarchisten hadden zelfs geen pyrrusoverwinning geboekt. Companys had Rodríguez Salas’ poging om het telefoongebouw te veroveren verworpen en Ayguadé uit de regering gezet, maar in feite leden zowel de libertaire beweging als Companys een nederlaag, terwijl de communisten ook een instrument in handen hadden gekregen om Largo Caballero tot aftreden te dwingen.
De morele verontwaardiging van de communistische pers kende geen grenzen ten overstaan van het trotskistische verraad. Dit had ook zijn weerslag in de verslagen aan de Komintern in Moskou, waarin werd beweerd dat het oproer al van tevoren was gepland. Een Kominternvertegenwoordiger beweerde dat de gebeurtenissen in Barcelona een ‘putsch’ waren en voegde eraan toe dat er ‘zeer interessante documenten’ bestonden die een bewijs zouden vormen voor ‘de connectie van Spaanse trotskisten met Franco’. ‘De voorbereidingen voor de putsch begonnen zelfs twee maanden geleden al. Ook dat is bewezen.’11
‘We zijn er in geslaagd om nauwe betrekkingen te onthullen,’ schreef een ander, ‘tussen Gestapoagenten, agenten van de OVRA, agenten van Franco die in Freiburg wonen, trotskisten en Catalaanse fascisten. Het is bekend dat er systematisch wapens en mitrailleurs zijn vervoerd over de Catalaanse grens en dat Spaanse fascisten waardevolle objecten vanuit Catalonië naar het buitenland hebben gestuurd als betaling voor deze wapens. Het feit dat de rebellie in Catalonië snel de kop in werd gedrukt, wordt door de fascistische organen als een grote mislukking beschouwd.’12 In een ander verslag werd beweerd dat ‘er geen enkele twijfel over bestaat dat mensen van de POUM voor Franco en de Italiaanse en Duitse fascisten werken’.13
Soms sloegen de stalinisten compleet op hol. ‘In een aantal plaatsen zijn walgelijke plunderingen begonnen,’ zo meldde weer een ander verslag. ‘Bendes trotskistische bandieten roofden alle schaarse voorraden van de burgerbevolking en al hun min of meer waardevolle bezittingen. Spanjaarden die wapens hadden, reageerden daar onmiddellijk op. De trotskistische verraders werden letterlijk binnen een paar uur uitgeschakeld.’14
Orlovs NKVD-officieren werden naar Barcelona gestuurd om de zaak te onderzoeken en verslag uit te brengen. Zij fabriceerden al snel een nog groteskere samenzweringstheorie van het soort dat de norm begon te worden onder de stalinistische terreur, die in de Sovjet-Unie bekendstond als de yezhovschina, genoemd naar het hoofd van de NKVD. ‘Tijdens onderzoek naar de rebellie in Catalonië, ontdekten staatveiligheidsorganen een grote organisatie die zich bezighield met spionage. In deze organisatie werkten trotskisten nauw samen met de fascistische organisatie “Falange Española”. Het netwerk had vertakkingen in legerhoofdkwartieren, het ministerie van Oorlog, de nationale republikeinse garde etc. Met behulp van geheime radiostations gaf deze organisatie informatie over geplande operaties van het republikeinse leger, troepenbewegingen en de locatie van batterijen door aan de vijand en regisseerde via lichtsignalen luchtaanvallen. Bij een van de leden van deze organisatie werd een plan gevonden waarop de doelwitten die de fascisten wilden bombarderen stonden aangegeven en op de achtergrond van de plattegrond was met onzichtbare inkt de volgende boodschap geschreven: “Aan de Generalísimo. We zijn momenteel in staat om u te informeren over alles wat we weten over de situatie en de bewegingen van de rode troepen. De laatste uitzending van ons radiostation betekent een grote verbetering van onze informatiedienst”.’15
Zoals veel gedesillusioneerde communisten later toegaven, was het effect groter naarmate de leugen groter was, want alleen een fervent anticommunist kon deze berichten in twijfel trekken. De ‘Russische syfilis’, zoals Gustav Regler het noemde, had de Republiek inderdaad besmet. Enkele Russische historici hebben onlangs betoogd dat de gebeurtenissen in Spanje ook werden gebruikt om de ‘gehaktmolen’ van de Grote Terreur in de Sovjet-Unie sneller te laten draaien. Door dit enorme spervuur aan communistische leugens was de kans op republikeinse eenheid ondanks het herstel van de centrale regeringscontrole en het herstel van de militaire discipline voorgoed verkeken.
Franco was uiteraard verheugd met de gebeurtenissen in Barcelona, hoewel de nationalisten er niet in militaire zin van hadden geprofiteerd. Tegen Faupel blufte hij dat ‘de straatgevechten zijn begonnen door mijn agenten,’ en Nicolás Franco vertelde de Duitse ambassadeur dat zij in totaal zo’n 13 agenten in Barcelona hadden.16
Een ander gevolg van de gebeurtenissen in mei was dat er nu een reorganisatie van het gerechtelijke systeem van Catalonië kon plaatsvinden. Joan Comorera, de communistische minister van Justitie, introduceerde speciale Catalaanse volkstribunalen die veel weg hadden van militaire tribunalen. De volgende maand werd onder auspiciën van de centrale regering een Speciaal Tribunaal voor Spionage en Hoogverraad opgezet. Van de vele duizenden mensen die werden gearresteerd en beschuldigd van deelname aan de gebeurtenissen in mei, werd 94 procent vrijgelaten door de gewone volkstribunalen, maar slechts 57 procent door Comorera’s variant.17 Veel politieke gevangenen werden opgesloten tussen gewone misdadigers. Anderen werden vastgehouden door de door de communisten geleide contraspionagedienst de DEDIDE, die dienst deed als militaire onderzoeksdienst. Zij werden opgesloten in een aantal geheime gevangenissen, waaronder het Palacio de las Misiones, Preventorio C (het ‘Seminario’), Preventorio G (klooster van de Damas Juanas), alsmede de staatsgevangenis aan de Calle Déu i Mata. Er waren ook werkkampen waar 20.000 gevangenen werden vastgehouden.18
Terwijl de communisten de onrust toeschreven aan trotskistische fascisten, beschuldigden de CNT en de POUM de Catalaanse Communistische Partij, de PSUC, ervan de aanval op het Telefónicagebouw te hebben gepland om een rebellie te ontketenen en zo een excuus te hebben om af te rekenen met alle tegenstanders. De timing was perfect voor de communisten, die dolgraag afwilden van Largo Caballero en bovendien een einde wilden maken aan de macht van de anarchisten in Catalonië die volgens hen snel tanende was. Het is echter vrijwel uitgesloten dat het een opzetje was van de communisten want als dat het geval was, dan hadden ze van tevoren wel een veel grotere krijgsmacht in stelling gebracht en volgens Companys telde de stad op 3 mei niet meer dan 2000 gewapende politieagenten.
De gebeurtenissen betekenden in ieder geval een nederlaag voor de CNT en de POUM. Hun kranten kregen nu te maken met een strenge censuur. Vooral de POUM was niet in staat om te reageren op de vele beschimpingen, hoe bespottelijk die soms ook mochten zijn. Ze werden zelfs beschuldigd van moordcomplotten op Prieto en de communistische generaal Walter, ‘een van de populairste commandanten in het Spaanse leger’. De onbeschaamdheid van de leugens zorgde ervoor dat de mensen gedesoriënteerd raakten en geneigd waren om alles te geloven omdat de aantijgingen vaak zo absurd waren, dat niemand ze zou hebben kunnen verzinnen. De communistische minister Jesús Hernández, die de Communistische Partij na de oorlog de rug toekeerde, zei met enige overdrijving dat ‘als we zouden besluiten om aan te tonen dat Largo Caballero, of Prieto, of Azaña, of Durruti verantwoordelijk waren voor onze nederlagen, dan zouden een half miljoen mensen, tientallen kranten, miljoenen demonstranten en honderden redenaars het kwaad van deze burgers met zoveel overtuiging en volharding als waarheid aannemen dat heel Spanje het in een paar weken met ons eens zou zijn’. Verschillende Spaanse communistenleiders voelden zich echter ongemakkelijk bij de onbeschaamde tactieken waarop werd aangedrongen door hun adviseurs uit de Sovjet-Unie en van de Komintern. La Pasionaria realiseerde zich dat zulke methodes in Spanje, waar de communisten geen volledige controle over de pers hadden, ‘prematuur’ waren.
Net na het ingaan van het staakt-het-vuren in Barcelona ontvouwde José Díaz van het centrale partijcomité op 9 mei hun strategie om Largo Caballero af te zetten en meedogenloos af te rekenen met de POUM. ‘De vijfde colonne is ontmaskerd,’ sprak hij hoogdravend, ‘we moeten hem vernietigen… Sommigen noemen zichzelf trotskisten, wat de naam is van veel vermomde fascisten die revolutionaire taal gebruiken om verwarring te zaaien. Ik vraag daarom: als iedereen dit weet, als de regering dit weet, waarom behandelt ze hen dan niet als fascisten en roeit ze hen dan niet meedogenloos uit? Trotski zelf leidde de bende criminelen die in de Sovjet-Unie treinen liet ontsporen, sabotageacties pleegde in grote fabrieken en al het mogelijke deed om achter militaire geheimen te komen met het doel om die aan Hitler en de Japanse imperialisten te overhandigen…’ Met deze woorden onthulden de communisten hun plannen voor een spectaculaire aanklacht tegen de POUM. Een hernieuwde aanval op de POUM door Trotski’s Vierde Internationale werd uiteraard genegeerd door de stalinisten, die vastbesloten waren om hun plan te laten slagen.19
Tijdens een kabinetszitting op 15 mei (twee dagen voor de maatregelen van Largo Caballero tegen de communistische infiltratie van het commissarissendepartement in werking traden) vroeg de communistische minister Uribe op bevel van Moskou om opheffing van de POUM en de arrestatie van haar leiders. Largo Caballero weigerde met het argument dat hij geen arbeiderspartij kon verbieden waartegen geen bewijzen bestonden. De anarchistische ministers steunden hem en bleven de communisten ervan beschuldigen dat zij de gebeurtenissen in Barcelona teweeg hadden gebracht. Uribe en Hernández stapten op en hun voorbeeld werd gevolgd door Prieto en Negrín, de Baskische nationalist Irujo, Álvarez del Vayo en Giral.20 Largo Caballero bleef over met vier anarchistische ministers en twee van zijn oude socialistische collega’s.
Azaña was op 7 mei door Giral gewaarschuwd dat de sociaaldemocraten en liberalen de communisten op de volgende kabinetszitting zouden steunen. Zij namen deze beslissing deels omdat zij zich identificeerden met het communistische beleid van toenemende centrale regeringsmacht en deels omdat zij dachten dat de wapenvoorraden van de Republiek in gevaar zouden komen als ze een andere koers zouden varen. Prieto drong erop aan dat de president zou worden geraadpleegd als de coalitie verbrokkeld raakte, maar Azaña wenste alle verdere complicaties te vermijden. Hij zei tegen Largo Caballero dat hij door kon gaan zodat de continuïteit van de planning van het offensief in Extermadura, dat later die maand moest beginnen, gewaarborgd was. De anarchistische pers schaarde zich achter zijn leiders en steunde Largo Caballero en zijn ‘vastberaden en juiste houding die wij allen prijzen’. Maar zolang het kabinet niet werd gesteund door de Sovjet-Unie, zouden er geen wapens zijn. Largo Caballero had niet voldoende beseft hoe geïsoleerd hij was geraakt. Hij wist het van Álvarez del Vayo; hij vermoedde het waarschijnlijk van Negrín; maar, hoewel hij regelmatig met Prieto in de clinch had gelegen, had hij waarschijnlijk nooit verwacht dat hij de kant van de communisten zou kiezen.
Toen Largo Caballero op 14 mei werd gevraagd om aan te blijven als premier, wist de oude vakbondsman dat hij geen kabinet kon vormen met de bestaande verdeling van de ministeries. Daarom keerde hij terug naar het idee om een syndicalistische regering te vormen. Dit was vergelijkbaar met de Nationale Verdedigingsraad die de anarchisten in september het jaar ervoor hadden voorgesteld, waarbij Largo Caballero de regeringsleider werd en de ministersposten werden verdeeld onder de UGT en de CNT. Hij had het idee in februari weer uit de kast gehaald toen hij voor het eerst gealarmeerd raakte door de groeiende communistische invloed, maar Azaña had het voorstel kwaad van de hand gewezen. Het voorstel was onuitvoerbaar omdat de wapenleveranties van de Sovjet-Unie daarmee gevaar liepen. Largo Caballero kreeg daarom toestemming om alleen als premier aan te blijven en af te treden als minister van Oorlog, zoals Stalin wilde. Dit weigerde hij omdat hij ervan overtuigd was dat zijn aanwezigheid op het ministerie van Oorlog nog het enige obstakel vormde voor een communistische coup.
Op 17 mei kwam er met het aftreden van Largo Caballero een einde aan de langdurige regeringscrisis. Sommige historici beweren dat de oorsprong van de ministeriële crisis van mei 1937 terug te voeren was tot de opstand van oktober 1934, en dat Largo Caballero niet het slachtoffer was van de communisten maar van een splitsing in de gematigde vleugel van de PSOE.21
De communisten hadden Negrín aan het einde van het jaar daarvoor al gepolst of hij de volgende premier wilde zijn, en wisten dat hij beschikbaar was.22 Generaal Krivitsky, de NKVD-overloper, beweerde dat dit al in de herfst daarvoor was bekokstoofd door Stasjevski. De andere belangrijke communistische afvallige, Hernández, zei dat het besluit was genomen tijdens een bijeenkomst van het Politburo in maart, waarbij er minder leden van de Spaanse Communistische Partij aanwezig waren dan buitenlandse communisten zoals Marty, Togliatti, Gerö en Codovilla. Prieto en de liberale republikeinen gingen akkoord met hun keuze en Azaña vroeg Juan Negrín op 17 mei om een nieuwe regering te vormen.
Negrín behield het ministerie van Financiën, naast het premierschap. Prieto werd minister van Defensie, Julián Zugazagoitia minister van Binnenlandse Zaken, Giral minister van Buitenlandse Zaken en de Baskische conservatief Irujo minister van Justitie. Om de invloed van de communisten op instructie van Stalin te verbloemen, kreeg de Communistische Partij slechts twee kleinere posten: Jesús Hernández werd minister van Onderwijs en Gezondheidszorg en Vicente Uribe minister van Landbouw.23
Het regeringssysteem van de Republiek werd later door Negrín en de communisten aangeduid als ‘gecontroleerde democratie’. Dit betekende in feite dat de leiders van de belangrijkste partijen onderhandelden over de verdeling van de ministeries. Het normale politieke leven en debat was door de oorlogsomstandigheden erg moeilijk en het contact tussen de partijleden en hun leiders was zeer beperkt. Azaña klaagde over het gebrek aan parlementair debat en het gevolg daarvan: ‘De kranten lijken door eenzelfde persoon te zijn geschreven en zij publiceren niets anders meer dan schotschriften tegen het “internationale fascisme” en beloften op de overwinning.’24 De onregelmatige bijeenkomsten van de Cortes waren niet meer dan hol democratisch vertoon. Alleen de overgebleven leden van de partijen van het Volksfront bleven meedoen aan deze schijnvertoning.
Negrín wordt vaak afgeschilderd als een marionet van Moskou of als de man die door nood gedwongen probeerde om de communistische tijger te bedwingen en zo de Spaanse Republiek te redden. Beide interpretaties zijn echter misleidend. Juan Negrín López werd in 1892 op Gran Canaria geboren in een rijk gezin dat behoorde tot de hogere middenklasse. In zijn jeugd separatische hij met de autonomistische beweging op de Canarische Eilanden en was hij het eens met het federalistische programma van de PSOE. Hij was bovenal altijd overtuigd van zijn eigen kunnen en er zijn tekenen dat hij ontevreden was over zijn succes als medicus, dat hij zonder enige moeite had behaald. Na studies in Duitsland was hij op 29-jarige leeftijd professor fysiologie geworden aan de Universiteit van Madrid. Hij raakte al snel actiever betrokken bij de politiek en beschikte ongetwijfeld over meer talenten dan de professionele politici. Zoals meer mensen die overtuigd zijn van hun eigen kunnen, toonde hij zich een grote voorstander van hiërarchie als een autoritaire politicus zonder scrupules die weet wat goed is voor anderen. Weldra ontwikkelde hij een sterke zucht naar macht die in zijn geval parallel leek te lopen met zijn grote verlangen naar eten en seks.
Negríns geloofsbrieven en zijn ‘ijzeren hand’ werden goed ontvangen in officiële kringen in Londen en Washington. Toch liet deze regering, die door Churchill werd verwelkomd omdat ze de wet en het gezag wilde herstellen, de door de NKVD gecontroleerde geheime politie ongehinderd haar gang gaan bij de vervolging van mensen die zich verzetten tegen de lijn van Moskou, en offerde ze de POUM aan Stalin om wapens te blijven ontvangen om de oorlog mee te winnen.
Negríns regering liet er geen gras over groeien en besloot meteen op de eerste dag om La Batalla, de krant van de POUM, te verbieden. De adviseurs uit de Sovjet-Unie en van de Komintern moesten nu snel resultaat laten zien. Luitenant-kolonel Antonio Ortega, de nieuwe communistische directeurgeneraal voor de veiligheid, handelde op bevel van Orlov, waarbij Zugazagoitia, de minister van Binnenlandse Zaken, buitenspel bleef. Op 16 juni, de dag waarop de POUM werd verboden, werd het hoofdgebouw in Barcelona door de communisten meteen in gebruik genomen als gevangenis voor ‘trotskisten’. De commandant van de 29ste divisie, kolonel Rovira, moest bij het legerhoofdkwartier komen en werd aangehouden. POUM-leiders die gelokaliseerd konden worden, onder wie Andrés Nin, werden ook gearresteerd. Als de mannelijke leden niet gevonden werden, werden in hun plaats hun vrouwen opgepakt. Deze acties werden van een legaal sausje voorzien door een decreet dat een week later met terugwerkende kracht werd ingevoerd en waarmee de tribunalen voor spionage en hoogverraad in het leven werden geroepen.
De POUM-leiders werden overgedragen aan stille NKVD-agenten en naar een geheime gevangenis in Madrid overgeplaatst, een kerk in de calle Atocha. Nin werd gescheiden van zijn kameraden en naar Alcalá de Henares gebracht, waar hij van 18 tot 21 juni werd ondervraagd. Ondanks de martelingen waar Orlov en zijn mannen hem aan onderwierpen, weigerde hij de valse beschuldigingen te bekennen dat er artilleriedoelen aan de vijand waren doorgegeven. Daarna werd hij naar het buitenhuis van Constancia de la Mora, de vrouw van Hidalgo de Cisneros, gebracht dat buiten de stad lag. Daar vond even later een van de meest groteske staaltjes van stalinistische mis-en-scènes plaats. Een groep Duitse vrijwilligers van de Internationale Brigades in uniformen zonder insignes, die zich voordeden als leden van de Gestapo, viel het huis binnen en deed het voorkomen of ze Nin wilden komen redden. Er werd ‘bewijsmateriaal’ van hun bezoek achtergelaten inclusief Duitse documenten, falangistische badges en nationalistisch papiergeld. Nin werd omgebracht door Orlovs handlangers en in de omgeving van het huis begraven. Toen de vraag ‘Waar is Nin?’ op muren werd geklad, krabbelen de communisten eronder: ‘In Salamanca of in Berlijn.’ De officiële partijversie, die werd gepubliceerd in Mundo Obrero, luidde dat Nin was bevrijd door de falangisten en zich nu in Burgos bevond.25
Ondanks de protesten in republikeins Spanje en petities uit het buitenland, deed Negrín, die de officiële versie nooit kan hebben geloofd, helemaal niets toen de communisten beweerden dat zij niet wisten wat er met Nin was gebeurd. Dit beschamende gedrag zorgde voor grote verdeeldheid binnen de nieuwe regering. Toen Negrín de communistische versie herhaalde ten overstaan van Azaña, geloofde de oude vos er geen woord van. ‘Is dat niet te romanesk?’, vroeg hij.26
Achteraf is moeilijk te begrijpen hoe het mogelijk is dat destijds geloof werd gehecht aan de beschuldigingen dat de POUM fascistisch was en dat de regering niets ondernam om de vuile oorlog van de stalinisten tegen Nin en zijn volgelingen, die werden gemarteld en ‘verdwenen’, te stoppen. De ‘gedisciplineerde machine’ had het nu overgenomen, maar de steun van het volk bleef uit. Voor de meeste mensen waren er geen idealen meer over die verdedigd moesten worden. De anarchistische theoreticus, Abad de Santillán, schreef: ‘Of Negrín nu won met zijn communistische trawanten of Franco met zijn Italianen en Duitsers, het resultaat zou voor ons hetzelfde zijn geweest.’27