32
De Republiek in de Europese crisis
Terwijl de slachting aan het Ebrofront aan de gang was, hadden rooskleurige propagandabulletins de achterhoede steeds hoop gegeven op een goede afloop. Zelfs de immer pessimistische Azaña had er na de eerste berichten alle vertrouwen in. Er waren maar weinig mensen in Barcelona die zich realiseerden dat het offensief in feite al op 1 augustus mislukt was.
Negrín probeerde intussen steeds meer zijn eigen stempel op zijn regering te drukken. Op 5 augustus riep hij de ministerraad bijeen en vroeg instemming voor de bekrachtiging van 58 doodvonnissen; verder presenteerde hij een ontwerpdecreet om de oorlogsindustrieën te militariseren en onder het bevel van de staatssecretaris van Bewapening te plaatsen; hij legde zijn ministers ook nog een ander decreet voor om een speciaal hof op te zetten voor de berechting van mensen die werden beschuldigd van smokkel en de export van kapitaal; tot slot kwam hij nog met een decreet om ook de noodtribunalen te militariseren. Deze maatregelen stuitten echter op felle protesten van vijf ministers, onder wie ook Manuel de Irujo en Jaime Ayguadé (de broer van Artemio Ayguadé die betrokken was bij de gebeurtenissen in mei 1937). Irujo leverde onomwonden kritiek op de activiteiten van de SIM en zei dat de Republiek dictatoriale trekjes begon te krijgen, terwijl Ayguadé protesteerde dat Negríns decreet een schending van het Catalaanse autonomiestatuut betekende. Ondanks de kritiek won Negrín de stemming over zijn voorstellen. Het departement Censuur deed zijn best om te voorkomen dat er ruchtbaarheid aan de affaire zou worden gegeven. Zelfs Azaña kreeg niet te horen dat de doodvonnissen waren bekrachtigd. Maar toen het nieuws over de aanvaring in de ministerraad uitlekte, beschuldigden de communisten de Bask Irujo en de Catalaan Ayguadé onmiddellijk van betrokkenheid bij een ‘separatistisch complot’.
Op 11 augustus traden Irujo en Ayguadé af. De doodvonnissen werden voltrokken en twee dagen later schreef een geschokte Azaña in zijn dagboek: ‘Tarradellas vertelde me dat er gisteren 58 mensen zijn doodgeschoten. Irujo stuurde me details. Het is verschrikkelijk. Ik ben verontwaardigd over de hele affaire. Acht dagen na [mijn toespraak over] medelijden en vergeving doden ze 58 mensen zonder mij iets te vertellen of me om mijn mening te vragen. Ik kwam er pas achter via de pers, nadat het kwaad al was geschied.’1 Negrín vetrok die avond zonder een spier te vertrekken voor een bezoek aan het Ebrofront.
Iedereen sprak over de regeringscrisis. La Vanguardia publiceerde (misschien op Negríns eigen initiatief) een artikel waarin werd gewaarschuwd voor een mogelijke coup om hem ten val te brengen, waarna er wellicht een defaitistische regering zou worden gevormd die vrede met de nationalisten zou willen sluiten. De soldaten in de communistische formaties stuurden op verzoek telegrammen waarin ze hun steun betuigden aan de regeringsleider. Op 16 augustus dreigde Negrín in een ontmoeting met Azaña die de president ‘onvergetelijk’ noemde, in een nauwelijks verhuld dreigement dat de legerleiders achter hem stonden. En de communisten stonden inderdaad ook achter hem. Twee dagen eerder had Frente Rojo verkondigd: ‘Bij al dit gemanoeuvreer staan de arbeiders, de soldaten en het hele volk als één man achter de regering en haar leider, Negrín.’
Het kan bijna geen toeval zijn geweest dat op de dag van de ontmoeting tussen de twee kemphanen een militaire parade van het 18de legerkorps onder leiding van de communist José del Barrio door de straten van Barcelona trok, met tanks en laag overvliegende vliegtuigen. Dit opmerkelijke machtsvertoon was vooral zo provocerend omdat de republikeinen op dat moment aan de overkant van de Ebro vochten voor hun leven. Negríns voormalige liberale en sociaaldemocratische bondgenoten waren buiten zichzelf van woede. Prieto veroordeelde de premier omdat hij ‘zijn wil over de samenstelling van de regering oplegt met een show van militair machtsvertoon in de straten van Barcelona’. Hun protesten kwamen te laat en bovendien werd Negríns actie overschaduwd door ergere gebeurtenissen. Het verschrikkelijke offer dat aan de Ebro werd gebracht werd nagenoeg genegeerd door Europa, dat zich aan het eind van de zomer van 1938 op de rand van een oorlog om Tsjechoslowakije bevond.
Negríns volgende stap betrof een opvallend voorbeeld van crisisdiplomatie. Hij ging naar de residentie van de president van Catalonië voor een ontmoeting met Companys, Tarradellas, Sbert, Bosch Gimpera en Pi Sunyer. Negrín zei dat hij uitgeput was en van plan was om af te treden. Hij stelde voor dat Companys hem zou opvolgen. Negrín, een man die bekend stond als veelvraat en vrouwenverslinder, zou tegen Companys hebben gezegd dat hij een ‘beest’ was en zijn handen vrij wilde hebben om zijn lust te kunnen botvieren. ‘Iedere tien dagen een nieuwe vrouw,’2 aldus Companys, die het verhaal doorvertelde aan Azaña.
Hoewel Companys Negrín fel had aangevallen, vroeg hij hem om aan te blijven als premier van de Republiek en in gesprek te blijven met de Generalitat om een oplossing te zoeken voor alle meningsverschillen. Er was in feite ook geen andere mogelijkheid voor Negrín. Alleen door zijn nauwe banden met de communisten kon worden voorkomen dat de militaire machine, die toen verwikkeld was in een van de meest wanhopige slagen van de hele oorlog, volledig werd lamgelegd. Er was nochtans weinig kans op een overeenkomst over de Catalaanse autonomie. Negrín was bijna net zo centralistisch als Franco. ‘Ik strijd niet tegen Franco om het stompzinnige en boerse separatisme weer op te laten komen in Barcelona,’ zei hij in juli. ‘Ik voer oorlog voor Spanje en namens Spanje... Er is maar een natie: Spanje!’3
Negrín besloot een nieuwe regering te vormen, maar hij beperkte zijn wijzigingen in het kabinet tot de vervanging van Ayguadé en Irujo door José Moix van de Catalaanse communistische PSUC en Tomás Bilbao van de Acción Nacionalista Vasca. Hij vertrok vervolgens naar Zurich, officieel om deel te nemen aan een medische conferentie maar ook om geheime besprekingen te voeren met, volgens Azaña, ‘enkele pro-Franco Duitsers’4 of, volgens Hugh Thomas, met de Duitse ambassadeur in Frankrijk, graaf Welczek,5 of, zoals ook vaak is gezegd, met de hertog van Alba, om via onderhandelingen tot een vredesregeling te komen. Hoe het ook moge zijn, Negrín probeerde in ieder geval om een manier te vinden om een einde aan de oorlog te maken terwijl hij zijn vijanden verweet dat ze het bijltje erbij neer wilde gooien. Maar zowel zijn oorlogshandelingen als zijn vredesacties werden overschaduwd door de ingrijpende gebeurtenissen in het oosten van Europa.
Het Brits-Italiaanse verdrag van april 1938, wat de stilzwijgende goedkeuring van de Italiaanse interventie betekende, vormde een grote domper voor de republikeinen, die de internationale gemeenschap voor hun zaak probeerden te winnen. De overeenkomst die in september in München werd gesloten was nog ingrijpender. Deze climax van de appeasement betekende niet alleen dat het Britse beleid ten opzichte van Spanje niet zou veranderen, maar bracht Stalin ook tot het inzicht dat het in het belang was van de Sovjet-Unie om toenadering te zoeken tot Hitler. De sovjetsteun aan de Republiek was een blok aan het been van Stalin geworden. Het Verdrag van München betekende ook het uitstel van de Europese oorlog waar Negrín op rekende om Groot-Brittannië en Frankrijk te dwingen om de Republiek te helpen. Het was uiteraard lichtvaardig van hem om te veronderstellen dat hun interventie nog veel had kunnen uithalen op dat moment. Er zou voor de Britse regering weinig aanleiding zijn geweest om de sterk verzwakte Republiek te helpen op een moment dat alle wapentuig nodig was voor de eigen troepen. Bovendien zou actieve deelname kunnen betekenen dat Franco Gibraltar kon aanvallen voor er een programma was gestart om de verdediging van dit Britse grondgebied te verbeteren.
De andere potentiële bondgenoot van de Republiek, Frankrijk, begon zich er op dat moment steeds meer aan te ergeren dat de Britten zo’n grote invloed op hun buitenlandse politiek hadden. De Fransen waren telkens weer tot nieuwe compromissen gedwongen in hun poging om de democratische eenheid te verdedigen. Uiteindelijk stond Chamberlain in zekere zin dichter bij Franco, Mussolini en Hitler in zijn overtuiging dat Frankrijk politiek en moreel decadent was. Angst voor de traditionele Duitse vijand in combinatie met wrevel over de overwegend anti-Franse houding in de Britse regering zorgde ervoor dat zelfs conservatieve legerofficieren het gevoel hadden dat ze de republikeinen in Catalonië te hulp moesten schieten. Maar de Franse generale staf was fel gekant tegen iedere stap die zou kunnen leiden tot een oorlog aan twee fronten. Frankrijk was daarom zeer opgelucht toen Franco tijdens de Tsjechoslowakijecrisis (op Brits advies) verzekerde dat Spanje neutraal zou blijven indien er een Europese oorlog zou uitbreken en dat hij de garantie gaf dat de astroepen de Pyreneeëngrens niet zouden naderen. Ciano werd misselijk van dit gepaai van Frankrijk, maar de Duitse en Italiaanse regimes waren er tenminste wel van verzekerd dat Frankrijk en Groot-Brittannië niets zouden ondernemen tegen hun interventie in Spanje. Toch bleef Franco daar niet gerust op.
In feite hadden de gebeurtenissen in de non-interventiecommissie nooit reden tot alarm gegeven. De zittingen bleven ondanks het Anglo-Italiaanse pact van april gewoon doorgaan. ‘De gehele onderhandelingen in de commissie hebben iets onwerkelijks omdat alle partijen het spel van de andere doorzien,’ rapporteerde de Duitse vertegenwoordiger. ‘Het non-interventiebeleid is zo instabiel en het is zo’n kunstmatige creatie dat iedereen bang is om het met een duidelijk “nee” onderuit te halen en daar dan verantwoordelijk voor te worden gesteld.’6 Het plan voor de terugtrekking van de vrijwilligers, dat de Britten hadden bedacht als een formule om de toekenning van oorlogsrechten tegen te houden, was ondermijnd door het Brits-Italiaanse pact. Voor Lord Halifax was een gedeeltelijke troepenterugtrekking meer dan voldoende om te voldoen aan het non-interventiepact.
Franco wist niet precies hoe hij moest reageren op het herziene Britse plan voor de terugtrekking van de buitenlandse troepen uit Spanje nadat het op 5 juli was goedgekeurd door de commissie. Hij had zijn bondgenoten om raad gevraagd en zij adviseerden hem om het plan in principe te aanvaarden maar het niet meteen in praktijk te brengen. Op 26 juli stemde Negríns regering in met de terugtrekkingvoorstellen, hoewel ze niet blij was met het vooruitzicht dat de nationalisten oorlogsrechten zouden krijgen. Dit betekende dat zelfs schepen die onder Britse vlag voeren doorzocht mochten worden, waarmee de blokkade veel effectiever zou worden. Uiteindelijk gaf Franco op 16 augustus zijn antwoord aan de Britse vertegenwoordiger, Robert Hodgson. Hij vroeg oorlogsrechten aan nog voor de minimale terugtrekking van 10.000 man aan beide kanten was bereikt. Hij werd hierbij zeker aangemoedigd door het feit dat de Britten druk hadden uitgeoefend op de Fransen om de grens te sluiten voor republikeins oorlogsmaterieel.
Zo stonden de zaken ervoor toen Negrín op 21 september in een toespraak in de Volkenbond de onvoorwaardelijke terugtrekking van de Internationale Brigades aankondigde. Dit verrassende gebaar had niet het dramatische effect dat hij had verwacht om weer buitenlandse sympathie voor de republikeinse zaak te kunnen krijgen. De crisis rond Tsjechoslowakije bereikte bijna een climax en maakte Spanje tot een bijzaak die de vertegenwoordigers in Genève liever wilden vergeten omdat het een wrang en beschamend voorbeeld was van falende internationale diplomatie. Ciano was verbijsterd door Negríns stap. ‘Waarom doen ze dit?’ vroeg hij zich af in zijn dagboek. ‘Voelen ze zichzelf zo sterk? Of is het enkel een platonische vertoning? Wat ons betreft denk ik dat deze actie onze gedeeltelijke evacuatie minder spectaculair maakt. Maar het voordeel is dat dit initiatief niet van ons afkomstig lijkt, wat zeker zou hebben geleid tot vervelende opmerkingen over Italiaanse moeheid, verraad van Franco etc.’7
Hoewel Mussolini soms kwaad werd over Franco’s ‘serene optimisme’ en zijn ‘slappe aanpak van de oorlog’, zond de Duce toch nieuwe divisies. Op dat moment waren er ongeveer 40.000 Italiaanse troepen in Spanje. Uiteindelijk werd afgesproken dat de beste van hen zouden blijven en geconcentreerd zouden worden in een supersterke divisie, terwijl de rest gerepatrieerd zou worden. Om deze terugtrekking te compenseren, beloofde Mussolini extra vliegtuigen en artillerie, wat Franco eigenlijk altijd al het liefste had gewild. De Italiaanse regering kon dan wijzen op de terugtrekking van de infanterie en blijven aandringen op de implementatie van het Brits-Italiaanse pact. Chamberlain vroeg om een kort uitstel zodat het in het Lagerhuis niet zou lijken of ‘Mussolini de datum had geprikt’, zoals Ciano het noemde. Dit was nodig omdat er sporadisch Italiaanse aanvallen bleven plaatsvinden op schepen die onder Britse vlag voeren. De eerste Italiaanse troepen die gerepatrieerd werden kregen op 20 oktober een goed georkestreerde ontvangst in Napels. Lord Perth vroeg toestemming voor zijn militaire attaché om het evenement bij te wonen, waarna Ciano schreef: ‘In principe geen bezwaar van onze kant – zolang het Chamberlain van nut is in de parlementaire debatten.’8
Ciano had na München alle reden voor deze toegeeflijkheid. De kans op een Europese oorlog (die Mussolini en Ciano ondanks hun bombastische uitlatingen angst aanjoeg) was verminderd. Mussolini beweerde dat ‘we met de verovering van Praag ook Barcelona praktisch al hebben ingenomen’. Deze opmerking onderstreept hoezeer de Britten de Spaanse Republiek hadden geofferd aan hun wanhopige streven om een oorlog te voorkomen, net zoals ze de Tsjechen zouden offeren. De behoedzame sovjetsteun aan de Republiek werd ingeruild voor actieve terugtrekking. Het verraad van Tsjechoslowakije overtuigde Stalin er uiteindelijk van dat hij niet kon rekenen op Groot-Brittannië en Frankrijk als bondgenoten tegen Hitler en daarom zag hij geen andere keuze dan toenadering te zoeken tot Duitsland om zijn eigen kwetsbaarheid te verhullen. Maar het zou misleidend zijn om het lot van de Republiek volledig te koppelen aan dat van Tsjechoslowakije. Het begin van het einde van de Republiek werd immers ingeluid door de slag om de Ebro, ruim een maand voordat het akkoord van München werd bereikt.
Chamberlain was er echter van overtuigd dat het Verdrag van München een diplomatieke overwinning voor hem was. Hij was zo ingenomen met zijn eigen prestaties dat hij, net voor Mussolini en Ciano München verlieten, opperde om een ‘conferentie van vier’ te houden om het Spaanse probleem op te lossen.9 Hij was er zichtbaar van overtuigd dat de Spaanse republikeinen er net zoals de Tsjechen van konden worden overtuigd dat het beter was om zichzelf op te offeren voor de zogenaamde Europese stabiliteit. De late jaren dertig waren een tijd waarin staatslieden er vaak heilig van overtuigd waren dat ze over grote diplomatieke capaciteiten beschikten. En diplomatiek succes kon in tijden van grote spanning tot een felbegeerde diplomatieke sterrenstatus leiden. Anthony Eden zei bijvoorbeeld over Chamberlain: ‘Dit is een vorm van pluimstekerij waarop premiers recht denken te hebben: het is heerlijk om eraan toe te geven en moeilijk om tegenstand aan te bieden.’ Dit gold ook voor Negrín, die, wellicht wegens zijn onmiskenbare talenten op andere gebieden, zwaar overschatte wat hij kon bereiken op basis van zijn persoonlijke reputatie en overtuigingskracht. Het is anders moeilijk te begrijpen hoe hij zo’n onrechtvaardige gok als het Ebro-offensief kon aangrijpen voor zijn diplomatieke waagstukken.
In feite betekende Negríns verklaring in de Volkenbond op 21 september geen groot offer voor de Republiek omdat het aantal buitenlanders dat in het Volksleger streed, toch al sterk was teruggelopen. De internationale militaire commissie voor toezicht op de terugtrekking van niet-Spaanse strijders uit republikeins Spanje merkte terecht op dat ‘het besluit van de regering Negrín om de internationale vrijwilligers terug te trekken en weg te sturen en om dit te laten plaatsvinden onder supervisie van de Volkenbond, een manier was om van de nood een deugd te maken.’10 Het was een slimme propagandastunt want zowel de Republiek als de nationalisten hadden hun rol altijd schromelijk overdreven. In september 1938 waren er nog maar 7102 buitenlanders in de Internationale Brigades. De overige plekken werden opgevuld door Spanjaarden.
De verhalen die in de tweede helft van 1937 de ronde deden over communistische heksenjachten en de behandeling van vrijwilligers die wilden vertrekken, hadden zulke grote gevolgen voor de rekrutering dat de handjesvol nieuwe vrijwilligers bij lange na niet voldoende waren om de verliezen in Teruel en Aragon te compenseren. (Het dodencijfer onder niet-Spanjaarden in de Internationale Brigades lag volgens legerstatistieken van de Sovjet-Unie net onder de 15 procent aan het einde van de campagne in Aragon. Het totale slachtoffertal wordt meestal op 40 procent gesteld.) De internationale militaire commissie die toezag op de terugtrekking was later verbaasd over de hoge leeftijd van veel buitenlandse vrijwilligers. De Zweedse kolonel Ribbing keek vooral naar zijn landgenoten. ‘Wat de Zweden, die ik controleerde in Sant Quirze de Besuara, betreft noteerde ik: “Opmerkelijk veel in en rond de veertig.” ’11
Aan het Ebrofront werd Negríns plan voor de terugtrekking van de buitenlanders niet doorgegeven aan de Amerikanen, Canadezen en Britten van de 15de Internationale Brigade, omdat ze net op het punt stonden om de volgende dag Punt 401 aan te vallen en het nieuws slecht kon zijn voor het moreel. In de laatste week van september werden de overlevenden van het front naar Barcelona gebracht voor hun officiële afscheid, hoewel meer dan de helft van hen de Spaanse nationaliteit kreeg en verhuisde naar het Volksleger. Dat waren veelal mannen die in hun eigen land werden opgewacht door de geheime politie: Duitsers, Italianen, Hongaren en vrijwilligers die afkomstig waren uit andere dictaturen in Europa en Latijns-Amerika.12
André Marty riep ‘de antifascistische strijders’ in het laatste hoofdartikel van de krant van de Internationale Brigade, Volunteer for Liberty, echter op om terug te keren naar hun vaderland om daar de strijd tegen het fascisme voort te zetten. Het was een manier om aan te geven dat alleen een select gezelschap van hogere kaderleden onderdak zou kunnen krijgen in de USSR. Marty was ook bang dat bewijzen voor standrechtelijke executies hem later in de problemen zouden kunnen brengen en daarom probeerde hij in Albacete het personeel van het hoofdkwartier onschadelijk te maken, maar dat wist op het nippertje aan de dood te ontsnappen.13
Op 28 oktober, zeven weken na hun terugtrekking van het front, verzamelden de Internationale Brigades zich voor een grote afscheidsparade over de Diagonal in Barcelona langs president Azaña, Negrín, Companys en generaal Rojo en nog vele andere republikeinse leiders. Er waren 300.000 mensen bij het defilé die door de luchtmacht werden beschermd tegen nationalistische aanvallen. La Pasionaria zei in haar toespraak: ‘Kameraden van de Internationale Brigades! Politieke redenen, staatsredenen, de steun aan dezelfde zaak waar jullie op niet te evenaren gulle wijze jullie bloed aan hebben gegeven, verplichten enkelen van jullie nu tot terugkeer naar jullie vaderland en anderen moeten gedwongen in ballingschap. Jullie kunnen trots vertrekken. Jullie zijn geschiedenis. Jullie zijn het heroïsche voorbeeld van de democratische solidariteit en universaliteit. We zullen jullie niet vergeten en als de olijfboom van de vrede weer nieuwe blaadjes krijgt, die vermengd worden met de lauweren van de overwinning van de Spaanse Republiek... kom dan terug!’14
Het was een emotionele gebeurtenis. Zelfs de kille blik op het enorme portret van Stalin, die op dat moment een verbond met Hitler overwoog, kon niet verhoeden dat veel brigadeleden en toeschouwers hun tranen niet konden bedwingen. Hun strijd had aan 9934 medestrijders het leven gekost, 7686 waren vermist en 37.541 waren gewond geraakt.15
De internationale commissie die toezag op de terugtrekking van de buitenlandse vrijwilligers was duidelijk geschokt toen ze hoorden dat er ongeveer 400 Internationale Brigadeleden gevangen werden gehouden in gevangenissen in en rond Barcelona, inclusief de Montjuïc en de ‘Carlos Marx’-gevangenis. Kolonel Ribbing, het Zweedse lid van de commissie, rapporteerde: ‘Wat de internationale vrijwilligers betreft waren ze vaak veroordeeld wegens kleinigheidjes en soms voor duidelijk en ernstig ongedisciplineerd gedrag. Veel van hen beweerden dat ze waren beschuldigd van spionage of sabotage en de meesten van hen beweerden dat ze volledig onschuldig waren.’ Hoewel de regering Negrín ook had ingestemd met de repatriëring van gevangen Internationale Brigadeleden, ontdekte de commissie dat er half januari 1939, toen de nationalisten oprukten richting Barcelona, nog steeds 400 van hen gevangen zaten. Dit was waarschijnlijk eerder het gevolg van incompetentie of bureaucratische traagheid dan dat het een opzettelijke poging was om hen over te leveren aan de vijand.16
Het vertrek van de buitenlandse communisten in de tweede helft van 1938 had geen grote gevolgen voor het beleid van de Spaanse Communistische Partij. De Spaanse communisten moeten zich echter opgelucht hebben gevoeld dat de exporteurs van de stalinistische paranoia huiswaarts keerden. De Spaanse communisten beweerden later dat ze herhaalde keren tegen de bevelen van Moskou waren ingegaan, niet zozeer omdat ze niet achter de sovjetmethodes stonden, maar meer omdat ze die methodes als ‘prematuur’ beschouwden, zoals La Pasionaria het noemde. Er is echter nooit bewijs gevonden in de Russische archieven dat Spanje zich inderdaad soms verzette tegen het opgelegde beleid. Er bestaat zelfs geen bewijs in de Kominternarchieven dat Dimitrov de sovjetadviseurs in Spanje ooit heeft gewaarschuwd dat hun drang om de regering volledig over te nemen volledig in strijd was met Stalins beleid om de bourgeoisdemocratieën gerust te stellen.
Toen hij terug was uit Zürich bezocht Negrín een zitting van de Cortes die op 30 september en 1 oktober werd gehouden in het klooster van Sant Cugat del Vallès boven Barcelona. De regeringsleider hield een toespraak waarin hij geëmotioneerd de laatste eer bewees aan de soldaten die aan het Ebrofront waren gesneuveld, uiteraard zonder toe te geven dat het aanvalsplan desastreus was geweest. Daarna ging hij in op de regeringscrisis en de verhouding tussen de centrale regering en de Generalitat, waarbij hij de slogan ‘verzet is winst’ opnieuw herhaalde. Hij sprak niet over zijn eigen geheime pogingen om een oplossing te zoeken via de onderhandelingstafel, maar toonde zich wel bereid om een overeenkomst te bereiken met de nationalisten op basis van zijn 13-puntenplan, hoewel dit voor Franco duidelijk onacceptabel was.
Veel afgevaardigden staken hun twijfels over Negríns plannen niet onder stoelen of banken. De premier maakte ook bedekte toespelingen die Prieto en Zugazagoitia opvatten als een dreigement om af te treden. Na een schorsing waarin Negrín zijn ministers bijeenriep en sprak over een nieuwe regeringscrisis die wel eens onomkeerbaar kon zijn, riep hij de Cortes opnieuw bijeen en zette het debat in felle bewoordingen voort. De oppositie ging door de knieën vanwege zijn harde opstelling en de kamer sprak zijn vertrouwen in hem uit, hoewel dit volgens Zugazagoitia ‘zonder enthousiasme en uit pure noodzaak’ gebeurde. ‘Negrín en het parlement zagen in dat ze vijanden waren.’17
Op 11 oktober, vijftien maanden na de moord op Andreu Nin, begon de rechtzaak tegen de POUM-leiders18. De meeste Spaanse communisten realiseerden zich dat het niet verstandig was om onverbiddelijk te zijn, hoewel het proces wel moest worden voortgezet. Desondanks werd de POUM op een zeer klungelige manier van hoogverraad beschuldigd op basis van valse documenten die ‘aantoonden’ dat de POUM banden had met een nationalistische spionagegroep in Perpignan. De communisten hadden bovendien een reserveaanklacht klaarliggen die betrekking had op het gedrag van de POUM tijdens de gebeurtenissen in mei 1937. Ze beweerden dat de POUM een ‘non-agressiepact met de vijand’ had gesloten zodat hun 29ste divisie kon deelnemen aan de strijd in Barcelona. De rechtszaak eindigde met een soort compromis. De reputatie van de Republiek kon op dat moment niet met een showproces door het slijk worden gehaald en de meest vergezochte beschuldigingen werden van de hand gewezen. Maar de rol van de POUM tijdens de gebeurtenissen in Barcelona werd wel gebruikt als rechtvaardiging om de leiders van de partij gevangen te nemen.
Het begin van de winter was zwaar voor republikeins Spanje. De voedselaanvoer was nog verder verslechterd, de industriële productie was ingezakt als gevolg van tekorten aan grondstoffen en gebrek aan elektriciteit in Barcelona. Er was nauwelijks brandstof voor kachels, en sigaretten en zeep waren al maandenlang vrijwel niet verkrijgbaar. Iedereen was de wanhoop nabij en zelfs de optimisten die nog lange tijd hadden geloofd in de overwinning moesten de waarheid nu onder ogen zien. Zij realiseerden zich dat de volgende slag wel eens de laatste kon zijn, wat hen met grote bitterheid vervulde.
In Barcelona was de situatie nog ernstiger. De bevolking leed honger en het rantsoen linzen bedroeg met de winter op komst nog maar 100 gram per dag. De mensen stierven letterlijk van de honger in de kapotgeschoten straten en er braken ziektes als scheurbuik uit. De propaganda-uitzendingen klonken in hun oren steeds holler. Ze gingen alleen verder omdat er geen alternatief bestond. Arbeiders die verzwakt waren vanwege het gebrek aan voedsel bleven werken in de fabrieken waar nauwelijks elektriciteit en grondstoffen waren, om dezelfde redenen als de soldaten bleven vechten: het was minder pijnlijk dan stoppen.
Eind november en begin december vaardigde Negríns regering nog een aantal mobilisatiedecreten uit. Dat had feitelijk geen enkele zin omdat er geen wapens meer voorhanden waren. Veel nieuwe dienstplichtigen gingen daarom weer naar huis, hoewel deserteurs konden worden neergeschoten. Slechts een klein aantal van hen werd gepakt want de regering kon de nieuwe intake niet aan.
Zelfs het leger, waar het moreel gewoonlijk hoger was dan in de achterhoede, leek al verslagen voor de strijd om Catalonië begon, wat overigens niet betekende dat ze de vijand niet opnieuw konden verbazen met briljante en felle verzetsacties. De republikeinse troepen hadden niet alleen 75.000 man verloren aan het Ebrofront maar ook bijna al het wapentuig. Het leger van de Ebro en het leger van het oosten, met een totale omvang van meer dan een kwart miljoen manschappen, hadden slechts 40 tanks, minder dan 100 veldkanonnen, 106 vliegtuigen (waarvan wegens gebrek aan reserveonderdelen slechts de helft bruikbaar was) en ongeveer 40.000 geweren om de nationalistische aanval af te slaan.
Sovjetadviseurs leken het ondertussen rustig aan te doen. Misschien dachten ze dat ze wegens de naderende val van de Republiek niet lang meer in Spanje konden blijven en daarom wilden ze blijkbaar nog genieten van hun ‘vakantie’ zolang het nog kon. ‘Het gaat hier nog steeds z’n gangetje,’ schreef een tolk naar huis. ‘Dat betekent dat het heel goed gaat. Ik ben een verstokte gokker geworden (domino)… We luisteren veel naar de grammofoon… Mijn eetlust is duidelijk niet normaal (te groot)… Je doet na de lunch een dutje van een uur of twee, daarom ben ik aangekomen… Ik lees hier veel.’19
Negrín dacht wel over de toekomst maar besprak niets met zijn ministers. ‘De ministers klagen dat ze Negrín niet kunnen zien,’ zei Gerö tegen Dimitrov, ‘en ze kunnen vraagstukken van hun departementen niet met hem oplossen.’20 In feite leek Negrín alleen met leidende communisten en sovjetfunctionarissen te spreken. In een onderhoud met Marchenko, de Russische chargé d’affaires op 17 november, besprak Negrín ‘de kwestie van onze buurarbeiders in Spanje’, een eufemisme voor de NKVD. Hij zei dat ‘een betrekking tussen kameraad Kotov en zijn arbeiders met het ministerie van Binnenlandse Zaken en de SIM onverstandig was. Hij stelde voor dat kameraad Kotov een indirecte betrekking met hem, Negrín, zou onderhouden omdat hij een speciaal apparaat creëert dat aan hem verbonden is. Het feit dat Negrín, die altijd bijzonder tactvol is met betrekking tot onze mensen, het noodzakelijk achtte om zo’n opmerking te maken wijst er zonder twijfel op dat er grote druk op hem wordt uitgeoefend door de socialistische partij, de anarchisten en met name door de agenten van de Tweede Internationale met betrekking tot de “bemoeienis” van onze mensen met het werk van de politie en de contraspionage’.21
Tijdens een andere bijeenkomst op 10 december deed Negrín zijn allesbehalve democratische visie uit de doeken, die volledig overeenkwam met het communistische beleid. Hij had met Díaz en Uribe gesproken over ‘een verenigd nationaal front, wat hem een soort radicaal nieuwe partij toe leek. Dit idee was bij hem opgekomen nadat hij alle geloof had verloren in de mogelijkheid om de socialistische en communistische partijen te verenigen… Het is nog het meest denkbaar dat de socialistische partij aan het eind van de oorlog door de Communistische Partij wordt opgeslorpt’. Negrín realiseerde zich dat het uit internationaal oogpunt gezien ongunstig was om afhankelijk te zijn van de Communistische Partij. ‘De bestaande republikeinse partijen hebben geen toekomst. Het Volksfront heeft geen gemeenschappelijke discipline en wordt verscheurd door onderlinge strijd tussen de verschillende partijen. Daarom is er een organisatie nodig die het beste van alle partijen en organisaties verenigt en die een belangrijke steun is voor de regering... We kunnen niet meer terugkeren naar het oude parlementarisme; het wordt onmogelijk om de partijen zoals vroeger weer “vrij spel” te geven, omdat rechts dan opnieuw zal proberen om met geweld aan de macht te komen. Dat betekent dat er of een verenigde politieke organisatie of een militaire dictatuur nodig is. Hij ziet geen andere uitweg.’22 Negríns plan voor een ‘Nationaal Front’ was min of meer de linkse tegenhanger van wat Franco aan de rechterzijde had bereikt met zijn Movimiento Nacional.