20
De oorlog in het noorden
De geïsoleerde noordelijke zone langs de Cantabrische kust was het logische militaire doelwit voor de nationalisten na vier vruchteloze pogingen om de oorlog snel te beëindigen via de inname van Madrid. De Duitse adviseurs zetten Franco sterk onder druk om zijn strategie te wijzigen. Een langere oorlog zou de aandacht afleiden van Hitlers plannen in Midden-Europa, maar zij waren ook geïnteresseerd in de staal- en kolenvoorraden van de regio voor hun snelgroeiende wapenprogramma. Franco realiseerde zich uiteindelijk dat hij niet genoeg troepen kon verzamelen om een beslissend offensief te beginnen op de hoofdstad waar de Republiek in het voordeel was vanwege de stevige positie in de stad zelf en omdat zij de beschikking had over meer manschappen. De enige manier om de troepenmacht te vergroten, was de inname van een zwakker gebied om daarna manschappen vrij te kunnen maken voor de zwaardere doelwitten in het centrum van het land. Aangezien zowel de fronten in Aragon en Andalusië vrij makkelijk konden worden versterkt door republikeinen, was de belegerde noordelijke zone, de eerste keus.
De noordelijke zone was ongemoeid gelaten tijdens de centralisatie die was doorgevoerd door Largo Caballero’s regering. De raden van Asturië en Santander hadden nog steeds de op vakbonden gebaseerde organisatie die na de opstand was ontstaan, terwijl de Basken zichzelf beschouwden als autonome bondgenoten van de Republiek. Hoewel eenheden van Baskische vrijwilligers in Oviedo hadden gevochten en milities uit Asturië en Santander hadden geholpen in Vizcaya, waren de noordelijke regio’s niet verenigd, behalve dan in hun afwijzing van het centrale republikeinse bevel. Vooral de Basken verzetten zich tegen het idee dat het ‘Leger van Euskadi’ deel zou moeten gaan uitmaken van het noordelijke leger dat uiteindelijk onder bevel van Valencia stond. Largo Caballero stemde daar uiteindelijk mee in zonder dat hij dat vertelde aan legerbevelhebber generaal Llano de la Encomienda.
Op 1 oktober 1936 werd het statuut voor de Baskische autonomie voorgelegd aan de Cortes in Valencia en vier dagen later werd het van kracht. Op 7 oktober kwamen de gemeenteraadsleden van de regio bijeen in het Casa de Juntas in Guernica, van oudsher ‘de heilige stad van de Basken’. Het doel van die bijeenkomst was om een voorzitter of lehendakari te kiezen. De bijeenkomst werd geheimgehouden wegens een mogelijke luchtaanval, maar de kleine plattelandsplaats ten oosten van Bilbao werd met rust gelaten toen José Antonio Aguirre, de 32-jarige leider van de Baskische Nationale partij, in het Baskisch zijn eed aflegde onder de eikenboom van Guernica.
Daarna stelde hij zijn kabinet samen, met vier leden van de Baskische Nationalistische Partij (PNV), drie socialisten, twee republikeinen, een communist en een lid van de sociaaldemocratische Baskische Actie. De PNV, die het motto ‘God en de oude wet’ had, kreeg de ministeries van Defensie, Financiën, Justitie en Binnenlandse Zaken.1 In het regeringsprogramma werden oppervlakkige concessies gedaan aan links. Daarnaast werden de vrijheid van godsdienst, de openbare orde en het behoud van de Baskische nationale identiteit benadrukt.2 Tijdens haar negen maanden durende bestaan, creëerde de Baskische regering een eigen onafhankelijke staatsstructuur met een eigen munteenheid, een eigen vlag – de rood, groen en witte ikurriña – en een eigen juridisch systeem.
Minister van Binnenlandse Zaken Telesforo Monzón was een jonge aristocraat die zo’n veertig jaar later de leider zou worden van Herri Batasuna, de politieke arm van de Baskische verzetsbeweging ETA. Zijn eerste politieke daad was de ontmanteling van de Guardia Civil en de asaltos. Vervolgens begon hij met de rekrutering van een nieuwe politiemacht onder Baskisch sprekende aanhangers. Zij werden geselecteerd op lengte, waren zwaar bewapend en gekleed in glimmende, leren uniformen. Dit elitekorps, de Ertzaña, die onder de directe verantwoordelijkheid van de PNV viel, was niet echt geruststellend voor de linkse bondgenoten, vooral niet voor de anarchosyndicalistische CNT.
De onderlinge frictie kwam echter vooral voort uit militaire verschillen en niet zozeer uit politieke onenigheid. De CNT had met zijn felle aanvallen op de door rebellen bezette gebouwen in San Sebastián al zijn visitekaartje afgegeven. Ook het platbranden van Irun op het moment dat ze omringd waren door de nationalisten, en de plannen om San Sebastián te verwoesten voordat Mola’s troepen de stad zouden bezetten, toonden aan dat de CNT bereid was om tot het einde toe te vechten. De anarchisten wonden er geen doekjes om dat zij liever stierven in de ruïnes dan te leven onder het franquistische bewind. De Baskische nationalisten waren altijd bereid om hun land te verdedigen tegen indringers van buitenaf. Zij hadden zelfs hun symbolische Malotoboom aan de grens, die het punt markeerde dat zij nooit zouden passeren. De Baskische nationalisten hadden vanaf het begin van de burgeroorlog al duidelijk gemaakt dat zij niet alleen aan de kant van de republikeinen stonden vanwege hun antifascistische instelling maar ook omdat de Republiek hun autonomie in het vooruitzicht had gesteld. Zij waren trots op hun katholieke geloof en bestreden het antiklerikalisme in andere delen van het republikeinse grondgebied. Hun verzet tegen de militaire opstand werd ook gesteund door de meeste Baskische priesters, ondanks de onvoorwaardelijke steun die het Vaticaan en de Spaanse kerk aan generaal Franco gaven.
De Baskische nationalisten beweerden ook dat er in Euskadi geen klassenverschillen bestonden. Dit ging grotendeels op voor de landbouw, waar het feodalisme nooit echt voet aan de grond had gekregen. Maar de maritieme sector, die werd beheerd door lokale scheepsmagnaten die internationale imperia bezaten, was allesbehalve klasseloos te noemen. Tijdens de negentiende eeuw had de industrialisering goedkope arbeidskrachten gelokt uit Castilïe, Galicië en Asturië. De socialistische UGT, de CNT en de Communistische Partij rekruteerden hun aanhang grotendeels onder deze migrantenbevolking. De Baskische arbeiders sloten zich vooral aan bij de Solidaridad de Trabajadores Vascos (STV).
Links was er heilig van overtuigd dat de nationalisten verslagen moesten worden. De Baskische nationalisten leken er diep in hun hart echter van overtuigd dat de republikeinen uiteindelijk aan het kortste eind zouden trekken. Wellicht hebben ze het idee van goede verliezers zijn van de Engelsen geleerd. Het was in ieder geval opvallend hoe goed zij hun krijgsgevangenen behandelden. Ze stuurden hen vaak naar Frankrijk om daar vrijgelaten te worden, waarschijnlijk in de hoop dat dit de vijand tot een goede winnaar zou maken. De nationalisten beantwoordden dit gebaar om de ‘oorlog te humaniseren’ zoals Manuel de Irujo, de Basksische minister in de centrale regering, het noemde echter niet. Zij deden daarentegen nog een schepje boven op de haatcampagne waarbij ze er niet voor terugdeinsden om de Basken te beschrijven met de tegenstrijdige benaming ‘sovjetseparatisten’.
Het was moeilijk voor de nationalistische kruisvaarders om het tegen de strengkatholieke Basken te moeten opnemen, maar Franco hielp daarbij een handje en noemde de Basken ‘christendemocraten, minder christelijk dan democratisch, die, geïnfecteerd door een destructief liberalisme, niet in staat zijn om deze sublieme pagina van godsdienstvervolging in Spanje te begrijpen, die met duizenden martelaars de meest glorieuze uit de kerkgeschiedenis is’. De aartsbisschop van Burgos noemde de Baskische priesters ‘het uitschot van de Spaanse clerus, in dienst van de Roden’. De professor theologische ethiek in Salamanca, die ‘de gewapende opstand tegen het Volksfront’ had omschreven als ‘de meest heilige oorlog in de geschiedenis’ zei dat ‘iedereen die zich onder de huidige omstandigheden verzet tegen de nationale regering en probeert om haar kracht aan te tasten of haar macht te ondermijnen, moet worden beschouwd als verrader van het vaderland, afvallige en misdadiger tegen de menselijkheid’.
Kardinaal en aartsbisschop Gomá beschuldigde de Baskische clerus ook van deelname aan de gevechten. Hoewel de meeste moderne legerkapelaans handwapens dragen om de gewonden te beschermen, kregen de Baskische priesters nagenoeg nooit een pistool, en er is geen bewijs dat de priesters die wel een wapen hadden, het ook hebben gebruikt. De primaat schonk echter geen aandacht aan de fanatieke carlistische kapelaans aan zijn eigen kant. Veel van deze requetéaalmoezeniers, met paarse kwastjes aan hun grote rode baretten, opereerden in de traditie van de barbaarse negentiende-eeuwse carlistische priester Santa Cruz, die al zijn gevangenen in een keer de absolutie gaf voor hij hen neerschoot. Deze Navarese carlisten werden in de lente van 1937 uitverkoren om hun Baskische buren een kopje kleiner te maken.
Gedurende de winter was er vooral aan twee fronten activiteit geweest. Er was nog steeds geen einde gekomen aan de felle belegering van Oviedo en op 30 november 1936 was een Baskisch offensief ingezet tegen Villarreal waarvoor generaal Llano de la Encomienda in het geheim 19 infanteriebataljons, zes artilleriebatterijen en enkele pantserwagens had verzameld. Zij hadden met de inname van de stad Vitoria wellicht een doorbraak kunnen bereiken als ze niet waren gesignaleerd door een nationalistisch verkenningsvliegtuig uit Burgos. De inname van Villarreal werd verijdeld door de nationalistische tegenaanval maar de Basken bleven de drie bergen Maroto, Albertia en Jarinto controleren en versterken. Een van hun grootse fouten was echter dat zij onversterkte verdedigingsposities aanlegden op de pieken. De Basken hadden de mogelijkheden van de gevechtsvliegtuigen om gronddoelen te raken en de effecten van de bombardementen niet goed ingeschat.
In de lente van 1937 hadden de Baskische nationalisten en hun linkse bondgenoten de beschikking over ongeveer 46 bataljons, waarvan ongeveer de helft bestond uit Baskische milities, de Euzko-Gudaroztea. De overige eenheden bestonden uit leden van de UGT, CNT, communisten of republikeinen. (Veel Basken toonden zich geschokt dat er ook vrouwen meevochten in sommige linkse bataljons.) Deze formaties kregen versterking van 10 bataljons uit Asturië en Santander, die het slecht konden vinden met de lokale bevolking. De algemene staf onder Llano de la Encomienda bestond uit professionele officieren die echter weinig initiatief of efficiëntie toonden. Het grootste probleem was echter het gebrek aan wapens.
Aan het begin van de oorlog had Telesforo Monzóns reis naar Barcelona slechts een beperkt resultaat opgeleverd. Er moesten dus andere middelen worden ingezet. De goudreserves van de Banco de España werden in beslag genomen. In het buitenland werden wapens gekocht of gestolen die voor vissersboten door de nationalistische blokkade werden heen gesmokkeld of met Engelse schepen werden gebracht. En hoewel het republikeinse slagschip de Jaime I het gebied inmiddels had verlaten, slaagden ook sommige grotere schepen er nog in om de Baskische kust te bereiken. Een daarvan was de Russische A. Andreev, die twee eskaders Chatos, 30 tanks (T-26 en Renaults) en 14 Russische pantserwagens met 37mm-kannonnen bracht plus 40 mortieren, 300 machinegeweren en 15.000 geweren.3 Ook voedsel was een probleem en er was vaak niet meer voorraad dan voor twee weken. Een monotoon en schaars dieet van kikkererwten uit Mexico was het enige dat de Basken nog behoedde voor de hongerdood. Er waren nog maar weinig katten over in Baskenland en er werden ingenieuze methodes gebruikt om zeemeeuwen te vangen.
De nationalistische marinemacht voor de Cantabrische kust bestond uit het slagschip España, de kruiser Almirante Cervera en de torpedojager Velasco. De Basken hadden alleen een oude torpedojager en twee nauwelijks bruikbare onderzeeboten. Maar ze gebruikten hun improvisatievermogen en slaagden erin om 4 diepzeevissersboten uit te rusten met 101mm-geschut van het oorlogsschip de Jaime I.
Het grote probleem voor de republikeinse strijdmacht was volgens een van de sovjetadviseurs het leiderschap en dan met name kapitein Enrique Navarro. ‘Volgens de lokale mensen en de matrozen schonk Navarro geen serieuze aandacht aan de operaties van de vloot. Hij heeft bezoeken aan de schepen vermeden omdat hij bang is voor de matrozen. Hij draagt burgerkleren in de stad en in het hoofdkwartier aan de kust. Tijdens onze eerste ontmoeting beklaagde Navarro zich over het gebrek aan discipline onder de matrozen en over de bedreigingen door scheepscomités, en zei dat er een complot was om hem te vermoorden... Er was geen enkele socialist, laat staan een communist, onder het personeel op het hoofdkwartier. De oorlogsschepen van het flottielje bleven passief in Bilbao liggen, waarmee ze waarschijnlijk gevolg gaven aan een stilzwijgende overeenkomst tussen officieren in het hoofdkwartier en op de schepen. Reparaties lieten, op basis van uiteenlopende voorwendselen, lange tijd op zich wachten. Het republikeinse smaldeel kreeg daarom de smalende bijnaam ‘non-interventiecommissie’.4
Op 5 maart verscheen de nationalistische kruiser Canarias bij de monding van de rivier de Nervión met de trawler Yorkbrook die net was geënterd. Kustbatterijen met 105mm- en 155mm-geschut openden onmiddellijk het vuur om het oorlogsschip te verjagen. Zij wisten dat er gewapende trawlers in aantocht waren als escorte van een boot uit Bayonne. Toen zij tevoorschijn kwamen vanuit de mist, bereidde de Canarias zich voor op de aanval. Een van de trawlers, de Bizkaya, wist de Yorkbrook weer te overmeesteren terwijl de andere twee schepen de aanvallen van de nationalisten probeerden te beantwoorden met hun veel kleinere geschut. De Guipuzkoa vatte vlam en moest uitwijken naar Portugalete, maar de bemanning van de andere boot, de Nabarra, bleef aanvallen en vocht tot het donker was, alle munitie op was en het schip, met 29 bemanningsleden aan boord, brandend in de diepte verdween.5 Dit incident werd later in een episch gedicht beschreven door Cecil Day-Lewis.
Half maart gaf de nationalistische generaal Emilio Mola het startsein voor de campagne in het noorden. Zijn stafchef, kolonel Vigón, was de meest capabele planner in het nationalistische leger en een van de weinige hogere officieren die op het respect van hun Duitse collega’s kon rekenen. Zij beschreven hem dan ook als ‘een van de voortreffelijkste fenomenen in het nieuwe Spaanse nationalistische leger’.6 Maar zelfs Vigón kon weinig inbrengen tegen de buitensporige behoedzaamheid van Mola. Von Richthofen beweerde dat ‘het leiderschap in de praktijk in handen is van het Condorlegioen’.7
De nationalistische legermacht bestond uit de Navarradivisie van 4 carlistische brigades plus de Zwarte Pijlendivisie van 8000 Spaanse infanteristen die geleid werd door Italiaanse officieren en werd ondersteund door Fiat-Ansaldo’s. In deze bergachtige regio bleek het Condorlegioen echter de belangrijkste troef van de nationalisten. Mola realiseerde zich dat de verdedigers vanwege de smalle kusstrook weinig tijd hadden om te beseffen dat ze werden aangevallen, terwijl hun mogelijkheden om snel verdedigingsvliegtuigen in te zetten beperkt waren. De Basken hadden bovendien zeer weinig gevechtsvliegtuigen en dus kon het Condorlegioen het riskeren om de verouderde Heinkel 51 toestellen te gebruiken voor grondbombardementen in afwachting van de nieuwe Messerschmitts die in aantocht waren.
De basis van de jachtvliegtuigen van het Condorlegioen bevond zich in Vitoria en de bomeskaders waren geconcentreerd in Burgos, aangezien het vliegveld van Vitoria te smal was. Kolonel Wolfram von Richthofen was de bevelhebber van de operaties terwijl generaal Sperrle zich op dat moment in het hoofdkwartier van Franco in Salamanca bevond. In het noorden beschikte het Condorlegioen over 3 eskaders Junkers 52 bommenwerpers, 1 ‘experimenteel eskader’ van de lichtere Heinkel 111 bommenwerpers, 3 eskaders Heinkel 51 jachtvliegtuigen en een half eskader Messerschmitt 109 toestellen, hoewel die kampten met motorische problemen.8 De Italiaanse Aviazone Legionaria verleende ook luchtsteun aan de troepen met Savoia-Marchetti 81 en 79 toestellen en Fiat CR 32 gevechtsvliegtuigen.
‘Ik zal Vizcaya met de grond gelijkmaken als er geen sprake is van onmiddellijke overgave,’ zo luidde het ultimatum waarmee Mola zijn aanval vanuit het zuidoosten inluidde. Het offensief begon op 31 maart met een aanval op de 3 bergen – de Albertia, Maroto en Jarinto – die het jaar daarvoor door de Basken waren ingenomen tijdens het Villarrealoffensief. De nationalisten lieten deze eerste dag meteen zien dat zij van plan waren om hun verpletterende superioriteit in de lucht ten volle uit te buiten. De steden Elorrio en Durango achter de frontlinie werden meerdere malen bestookt door de zware Junkers 52 en Italiaanse S-81 machines die uit Soria kwamen.
Durango, een gemeente met 10.000 inwoners, had geen luchtafweergeschut en er waren geen militairen, maar toch wierpen de franquistische bommenwerpers 12.000 bommen over het stadje uit. Een kerk werd geraakt terwijl er een mis aan de gang was, waardoor 14 nonnen, de voorganger en bijna alle kerkgangers werden gedood. Vervolgens beschoten de Heinkel 51 toestellen vluchtende burgers. In totaal werden er zo’n 250 burgers gedood bij deze aanval. De beschietingen leken bedoeld om de wegen in de stad te blokkeren met puin, maar dat verklaart niet waarom de toestellen gericht op onschuldige mensen schoten.9 Generaal Queipo de Llano verklaarde op Radio Sevilla dat ‘onze vliegtuigen militaire doelwitten hebben gebombardeerd in Durango en later sloten communisten en socialisten de priesters en nonnen op in de kerken en beschoten hen ongenadig, waarna ze de kerken in brand staken’. Op 2 april beweerden de nationalisten op Radio Valladolid dat er ‘in Durango alleen militaire doelwitten zijn aangevallen. Verder is vastgesteld dat de Roden de kerk hebben verwoest. De kerk van Santa María werd in brand gestoken terwijl hij vol kerkgangers zat’.10
De belangrijkste doelwitten van die dag waren onder andere de 3 bergen, en de luchtbombardementen werden afgewisseld met artillerievuur voordat de Navarrese troepen van Alonso Vega in actie kwamen. Bommenwerpers van het Condorlegioen verschenen om acht uur ’s morgens en ‘wierpen 60 ton bommen af in twee minuten,’ herinnerde Von Richthofen zich, die vanuit zijn commandopost ‘een zeer goed uitzicht’ had op de gevechtshandelingen. Om duidelijk te worden herkend door de Duitse vliegtuigen droegen de Navarrese troepen witte tunieken en droegen zij de nationalistische vlag met zich mee.11 De gudaris, Baskische milities, hadden geen idee wat hen te wachten stond tot ze werden overmand door de carlisten die ‘Viva Cristo Rey!’ riepen. De republikeinen konden geen reservetroepen laten aanrukken omdat alle communicatielijnen naar het front waren afgesneden door de luchtaanvallen. Bovendien waren de kabels van de veldtelefoons kapotgeschoten door de artilleristen, waardoor er ook geen communicatie meer mogelijk was met de voorhoede.
De Baskische tegenaanval op de Gorbeaberg was succesvol en ze wisten die positie acht weken te behouden, waarmee ze hun uiterste rechterflank versterkten. Daar stond echter tegenover dat ze de volgende dag 2 andere bergen moesten prijsgeven terwijl de luchtaanvallen van 40 vliegtuigen op en rond Ochandiano een bres in het front sloegen. De gudaris raakten gedemoraliseerd door dit overweldigende luchtmachtvertoon. Zij konden terugvechten tegen de wrede carlistische infanteristen, maar zij hadden geen luchtafweergeschut en konden geen dekking zoeken tegen de luchtaanvallen. 20 bataljons hadden geen goede automatisch wapens en sommige mitrailleureenheden hadden slechts een handvol machinegeweren. Op 4 april, schreef Von Richthofen: ‘De jachtvliegtuigen beschieten de Roden op de hele berg, 200 doden, 400 gevangenen. De Baskische strijdkrachten werden teruggedrongen, maar ze groeven zich in en bleven terugvechten. We zijn altijd verbaasd hoe bikkelhard de rode infanterie is. De Roden bloeden hevig.’12
Tot wanhoop van Von Richthofen laste Mola later die dag een gevechtspauze in. ‘De oorlog hier is zeer langdradig,’ schreef hij op 5 april. ‘Eerst moeten de Spanjaarden naar een operatie worden gebracht. Dan moeten de operationele bevelen worden uitgewerkt. Daarna verkenning, vervolgens hoofdkwartierbezoek. Kijken naar de operationele bevelen en veranderingen aangeven, misschien met het dreigement “zonder ons”. Checken of de bevelen zijn overgebracht en zijn opgevolgd.’ De volgende ochtend gingen zijn bommenwerpers zoals afgesproken in de aanval. ‘Maar de infanterie treedt niet op en vraagt dan meer steun.’ Mola gaf bevel om de volgende dag een nieuwe aanval uit te voeren. ‘We werpen voor niets bommen af,’ schreef Von Richthofen. ‘Protesttelegram aan Franco.’13
Op 6 april kondigden de nationalisten een blokkade af van de republikeinse havens aan de Cantabrische kust. Diezelfde dag stopte de nationalistische kruiser Almirante Cervera met de morele steun van het kleine slagschip Admiral Graf Spee op de achtergrond een Brits koopvaardijschip. De HMS Blanche en HMS Brazen van de Britse destroyerflottielje uit de Baai van Bizkaje schoten echter te hulp en het vrachtschip mocht toch Bilbao binnen varen.
Baldwins regering was bang dat de Brits-Baskische handel Groot-Brittannië zou dwingen om partij te kiezen in het Spaanse conflict. De Britten wilden noch de nationalisten noch de republikeinen erkennen als oorlogspartij omdat ze daarmee de mogelijkheid zouden krijgen om Britse schepen aan te houden en te onderzoeken die onderweg waren naar de Spaanse havens. Op basis van de gebeurtenissen die volgden, valt echter moeilijk te geloven dat het Britse kabinet of zijn adviseurs werkelijk onpartijdig waren. Admiraal lord Chatfield, het hoofd van de marine, bewonderde generaal Franco en de sympathie van zijn officieren in de Baai van Bizkaje ging duidelijk uit naar hun nationalistische collega’s. Sir Henry Chilton, de ambassadeur in Hendaye, trad op als woordvoerder van de nationalisten. Chatfield en Chilton lieten de Britse regering weten dat de blokkade van Bilbao effectief was omdat de nationalisten mijnen hadden gelegd in de monding van de rivier de Nervión en Britse schepen zouden bombarderen als ze niet stilhielden. Hoewel er al maanden geen eenheid van de Britse marine in het gebied in kwestie was geweest en de Britten daarom enkel over de informatie beschikten die hen bereikte via de nationalisten, sloegen ze geen acht op de verzekering van de republikeinen dat het gebied vrij van mijnen en dus bevaarbaar was. De flottielje van de Britse marine kreeg bevel van Londen om alle Britse schepen in de buurt van Bizkaje die onderweg waren naar Bilbao te instrueren om tot nader order te wachten in de Franse haven St. Jean de Luz. Om de mogelijke schade aan het Britse prestige die werd veroorzaakt door deze impliciete steun aan de nationalisten te verzachten, werd de slagkruiser HMS Hood vanuit Gibraltar naar de Baskische wateren gedirigeerd.
De visie van de marine op de effectiviteit van de blokkade leidde tot woedende scènes in het Britse Lagerhuis. Er waren slechts 4 nationalistische schepen om 200 mijl kust in de gaten te houden en de Baskische kustbatterijen controleerden een gebied achter de 3-mijlszone. De Britse regering incasseerde de aanval in het Lagerhuis, maar kon niet verhullen dat de marine de informatie van de nationalisten had geloofd en de informatie van de republikeinen terzijde had geschoven.
Op 20 april arriveerde de Seven Seas Spray, een klein Brits koopvaardijschip dat had besloten om alle waarschuwingen en instructies van de marine naast zich neer te leggen, vanuit St. Jean de Luz in Bilbao. Het schip werd daar niet onthaald door nationalistische oorlogsschepen of mijnen, maar werd wel toegejuicht door de lokale bevolking. Dat betekende een klap in het gezicht van de Britse regering en het ministerie van Marine. Andere schepen die in Frankrijk lagen te wachten, zetten onmiddellijk koers richting Spanje. Een daarvan werd 10 mijl voor Bilbao tegengehouden door de kruiser Almirante Cervera. Het koopvaardijschip riep via radiocontact hulp in en ditmaal moest de Briste marine, in de vorm van de HMS Hood, een duidelijke boodschap afgeven aan de nationalisten. In de ogen van de Basken geschiedde er dan ook gerechtigheid toen het slagschip de España negen dagen later bij Santander op een nationalistische mijn liep en zonk.
Vanaf dat moment konden de Basken niet tot overgave worden gedwongen via uithongering, maar de gevechten die op 20 april begonnen, zouden slecht voor hen uitpakken. De combinatie van nationalistische luchtmacht, de gevechtskwaliteiten van de carlistische troepen en republikeinse troepen die soms zonder waarschuwing terugtrokken, bracht de ondergang van de republikeinen nabij. Toch bleef Von Richthofen gefrustreerd. Op 20 april was hij woedend op de Italiaanse luchtmacht. ‘Daar heb je het al. Ze hebben hun bommen op onze eigen troepen gegooid. Een dag vol rampen. Verjaardag Führer. Sander [Sperrle] is gepromoveerd tot luitenant-generaal.’14 Hoewel de nationalistische organisatie verre van perfect was, was de traagheid en incompetentie van de generale staf in het republikeinse kamp nog veel groter. De bevelhebber, kolonel Montaud, stond bekend vanwege zijn defaitisme, en de gewone officieren werden alom bekritiseerd vanwege hun ‘ambtenarenmentaliteit’.15 De zaken stonden er zo slecht voor dat president Aguirre zich ermee ging bemoeien. De Basken hadden nog het geluk dat Mola met zijn behoedzame opmars de wanorde onder de republikeinen niet volledig wist uit te buiten.
Op 23 april schreef Von Richthofen: ‘Weer heel goed. 4de Brigade heeft ondanks bevelen 2 in plaats van 12 bataljons opgesteld. Zij moeten worden afgelost. Infanterie komt niet vooruit. Wat kunnen we doen? Condorlegioen trekt zich om zes uur terug. Je kunt geen infanterie leiden die geen zwakke posities wil aanvallen.’ De volgende dag was hij weer wanhopig omdat de Italianen opnieuw de verkeerde stad hadden gebombardeerd. ‘Dit is een onvoorstelbare last voor het leiderschap… Zullen wij Bilbao uiteindelijk verwoesten?’ De Italianen waren bang dat ze de paus zouden provoceren met een aanval op de katholieke Basken en ze wilden Bilbao niet platgooien. Het is speculatie, maar het is niet onwaarschijnlijk dat Von Richthofens frustraties een rol hebben gespeeld bij de meest beruchte actie die het Condorlegioen uitvoerde.16
Op 25 april trokken veel gedemoraliseerde troepen uit Marquina zich terug tot Guernica, dat zo’n 10 kilometer achter de frontlinie lag. De volgende dag, maandag 26 mei, om half vijf ’s middags klonk plotseling het geluid van kerkklokken die waarschuwden tegen een luchtaanval. Het was marktdag en hoewel enkele boeren al waren vertrokken, bevonden velen van hen zich nog in het dorp met hun vee en schapen. De vluchtelingen van de oprukkende vijand ging samen met de lokale bevolking de schuilkelders in. Een eenzame Heinkel 111 bommenwerper van het experimentele eskader van het Condorlegioen verscheen boven de stad, wierp zijn lading af boven het centrum en verdween weer.17
De meeste mensen kwamen uit hun schuilplaatsen om de gewonden te helpen. Vijftien minuten later vloog het voltallige eskader over om verschillende soorten bommen af te werpen. Mensen die terug wilden rennen naar de schuilkelders werden verstikt door de rook en het stof. Toen duidelijk werd dat de schuilplaatsen niet bestand waren tegen de zwaardere bombardementen, sloeg de bevolking op de vlucht naar de omliggende velden. Op dat moment verschenen er opnieuw Heinkel 51 eskaders die schoten op alles wat bewoog: mannen, vrouwen, kinderen, nonnen uit het ziekenhuis en zelfs op levende have. En dat was nog maar het begin van de aanval.
Om kwart over vijf werd het zware geronk van vliegtuigmotoren waargenomen. De soldaten herkenden vrijwel onmiddellijk de abuelos (opa’s), de bijnaam die de Spanjaarden hadden gegeven aan de zware Junkers 52 toestellen. Drie eskaders uit Burgos wierpen tweeënhalf uur lang een bommentapijt uit over de stad. (Het bommentapijt was net uitgevonden door het Condorlegioen bij de aanval van republikeinse posities rond Oviedo.) Hun ladingen bestonden uit kleine en middelgrote bommen, 250 kilo zware bommen, brisantbommen en brandbommen. De brandbommen werden in aluminium buizen van een kilo als metalen confetti vanuit Junkers naar beneden geworpen. Ooggetuigen beschreven de gevolgen in apocalyptische termen. Hele families werden begraven in de ruïnes van hun huizen of vermorzeld in de schuilkelders. Brandende koeien, schapen en paarden renden totaal dolgedraaid door de brandende gebouwen tot ze stierven aan hun verwondingen. Zwartgeblakerde mensen die de bommen hadden overleefd, probeerden door vlammen, rook en stof heen verdwaasd een uitweg te vinden, terwijl anderen met hun handen in het puin groeven, op zoek naar familieleden en vrienden. Volgens de Baskische regering was een derde van de bevolking het directe slachtoffer van de bombardementen (1.654 doden en 889 gewonden) hoewel uit recenter onderzoek blijkt dat er niet meer dan 300 mensen werden gedood.18 Mensen uit de omgeving die aangesneld kwamen, zagen van een afstand een oranjerode gloed boven het stadje hangen. De parlementsgebouwen en de eikenboom waren als door een wonder gespaard gebleven omdat ze net buiten de strikt gevolgde vluchtroute van de piloten lagen. De rest van Guernica was een geraamte.
De volgende dag verscheen het nieuws over de verwoesting van Guernica in de Europese kranten en de dag daarop publiceerden The Times en The New York Times een artikel van George Steer dat grote internationale gevolgen zou hebben.19 Aguirre veroordeelde de gebeurtenissen in de volgende bewoordingen: ‘Duitse piloten in dienst van de Spaanse rebellen hebben Guernica gebombardeerd en de historische stad, die vereerd wordt door alle Basken, in de as gelegd.’20
Net als bij het bombardement op Durango gaven de nationalisten meteen hun eigen draai aan het verhaal. Verwijzend naar de gebeurtenissen in Irún zeiden ze dat de stad door de verdedigers was verwoest toen ze zich terugtrokken; Queipo de Llano wees de Asturiaanse dinamiteros zelfs resoluut aan als de schuldigen.21 Franco’s hoofdkwartier gaf op 29 april een verklaring uit. ‘We willen de wereld luid en duidelijk iets vertellen over de vlammenzee in Guernica. Guernica werd verwoest door vuur en benzine. De rode horden in dienst van de perverse en misdadige Aguirre hebben het platgebrand. De brand heeft gisteren plaatsgevonden en Aguirre, die gewoon een misdadiger is, heeft de schandelijke leugen verspreid dat deze wreedheid het werk is van onze nobele en heroïsche luchtmacht.’22
De Spaanse kerk schaarde zich volledig achter deze verklaring en een hoogleraar theologie in Rome ging zelfs zo ver dat hij beweerde dat er geen enkele Duitser in Spanje was en dat Franco alleen Spaanse soldaten wilde, die de beste ter wereld waren. Dit was een versie waar zelfs de meest fervente aanhangers van Franco in het buitenland moeite mee hadden. Generaal Roatta zelf informeerde Ciano op 8 mei dat generaal Sperrle hem had verteld dat het Condorlegioen Guernica had gebombardeerd met brandbommen.23 Een Amerikaanse journaliste, die werd geëscorteerd door een falangist, had in augustus een ontmoeting met een staflid van het noordelijke leger. Haar falangistische begeleider, die niet twijfelde aan het verhaal uit Salamanca, zei tegen het staflid dat Roden in Guernica geprobeerd hadden om hem te vertellen dat de stad vanuit de lucht was gebombardeerd en niet in brand was gestoken. ‘Maar natuurlijk is de stad gebombardeerd,’ antwoordde de officier. ‘We hebben haar gebombardeerd en gebombardeerd en gebombardeerd en bueno, waarom ook niet?’24
Veteranen van het Condorlegioen beweerden later dat hun eskaders eigenlijk hadden geprobeerd om de Renteríabrug net buiten de stad te bombarderen maar dat hun lading door de sterke winden op de stad terecht was gekomen. De brug werd nooit geraakt, er was nauwelijks wind, de Junkers vlogen zij en zij en niet achter elkaar en antipersonenbommen, brandbommen en mitrailleurs zijn niet effectief bij het bombarderen van stenen bruggen. Volgens Von Richthofens persoonlijke dagboek was de aanval samen met de nationalisten gepland. Mola’s stafchef, kolonel Vigón, stemde de dag voor de aanval in met het doelwit en een paar uur voor de aanval nog een keer. Geen enkele nationalistische officier sprak over het belang van Guernica in het Baskische leven en de Baskische geschiedenis, maar zelfs als ze dat wel hadden gedaan, dan nog waren de plannen niet veranderd.
De korte notitie in Von Richthofens oorlogsdagboek op 26 april staat compleet haaks op de nationalistische versie van de gebeurtenissen en kan bijna niet duidelijker zijn: ‘K/88 [de bommenwerperafdeling van het Condorlegioen] was gericht op Guernica om de rode terugtrekking te stoppen die daar langs ging.’ De volgende dag schreef hij simpel: ‘Guernica brandt.’ En op 29 april meldde hij: ‘Guernica moet compleet worden vernietigd.’25 Het Gefechtsbericht van het Condorlegioen van die dag lijkt om een of andere reden niet meer te bestaan. Het is mogelijk dat bombardementen deels waren bedoeld om de wegen te blokkeren, zoals hij schreef, maar alles wijst er verder op dat het hier om een grootscheeps experiment ging om te kijken wat de effecten zijn van luchtterrorisme.26
Tijdens de aftocht in deze sector vonden er verschillende dappere en effectieve acties plaats in de achterhoede. In Guernica hield het Rosa Luxembourgbataljon onder leiding van majoor Cristóbal de nationalisten een tijdje tegen, ondanks de grote tekortkomingen van de commandant, kolonel Yartz, die niet eens in staat zou zijn geweest om kaart te lezen. Terwijl de terugtrekking vorderde, legde het 8ste UGT-bataljon op 1 mei een zeer succesvolle val in Bermeo aan de kust, waarmee 4000 man van de Zwarte Pijlen en hun Fiat-Ansaldo’s op de vlucht werden gejaagd.
Het leger van Euskadi moest zich nu gaan terugtrekken achter de ijzeren ring rond Bilbao. Deze verdedigingswerken, met een omtrek van zo’n 80 kilometer, waren aangelegd vanaf de winter daarvoor. In totaal hadden er 15.000 man aan gewerkt plus een aantal bedrijven die de betonnen versterkingen hadden gemaakt. De ijzeren ring werd ten onrechte vergeleken met de Maginotlinie. De verdedigingswerken van Bilbao hadden geen diepte – op sommige punten was er slechts een loopgravenlijn – en waren bovendien niet helemaal compleet. Alles gebeurde in alle openheid en de officier die de leiding had over de aanleg, majoor Goicoechea, was overgelopen naar de vijand met alle gedetailleerde plannen. President Azaña maakte zich geen illusies over de verdedigingscapaciteit van deze posities. ‘Dat wat de mensen de ring van Bilbao noemen… is niets meer dan een sprookje. Bovendien ben ik bang dat de stad Bilbao niet zal worden verdedigd als de vijand aan de poorten staat.’27 Zijn scepsis was koren op de molen van kolonel Von Richthofen, die op 29 april zei: ‘Foto’s tonen aan dat grote delen op dit moment nog niet zijn versterkt.’ Twee dagen later ging hij op vakantie, nadat hij net had gehoord dat het Condorlegioen een van zijn grootste verliezen in de hele oorlog had geleden. Republikeinse gevechtsvliegtuigen hadden een Junkers 52 neergehaald met 7 piloten aan boord die allen omkwamen bij de actie.28
De Italianen versterkten hun strijdmacht in het noorden en de 4 Navarrese brigades van de nationalisten werden bijna op divisiesterkte gebracht. Ondertussen formeerden de republikeinen meer gudari bestaande uit UGT-, CNT- en communistische bataljons en bovendien brachten zij versterkingen in vanuit Asturië en Santander. De regering in Valencia probeerde ook te helpen met de zending van vliegtuigen via Frankrijk, maar de non-interventiecommissie strooide tweemaal roet in het eten. De republikeinen waren sterk verbitterd dat het non-interventiebeleid eigenlijk alleen effectief bleek aan de Franse grens. Maar de republikeinen vonden het te gevaarlijk om de vliegtuigen direct naar Bilbao te laten vliegen met het risico om zonder bescherming tegen de nationalistische gevechtsvliegtuigen zonder benzine te komen te zitten. Er waren nog maar 6 Chatos in Baskenland en hoewel hun piloten erin waren geslaagd om de eerste 2 Dornier 17 toestellen die naar Spanje kwamen neer te schieten, was het moreel gedaald nadat de aas van de republikeinse luchtmacht, Felipe del Río, was gesneuveld.
De relaties tussen de Basken en de regering in Valencia werden gespannen na een aantal misverstanden. De republikeinse regering in Valencia verdacht Aguirre en zijn ministers ervan dat hij een aparte vredesregeling probeerde te treffen, terwijl de Baskische nationalisten de regering in Valencia ervan beschuldigden dat ze met opzet geen hulp boden. De Republiek was zich er terdege van bewust dat de verovering van het noorden de nationalisten niet enkel belangrijke industriegebieden zou opleveren, maar er ook nog eens voor zou zorgen dat er troepenmachten vrij kwamen voor een aanval in het centrum. Daarom besloten ze om in mei twee aanvallen uit te voeren om de aandacht van de vijand af te leiden; een in Huesca en een in Sierra de Guadarrama richting Segovia. Bij geen van deze offensieven werden de nationalisten echter gedwongen om troepen van het noordelijke front weg te halen.
Op 22 mei bereikte de 4de Navarrabrigade de oostkant van de ijzeren ring. De nationalistische opmars bleek trager en de Basken en hun bondgenoten waren nu effectiever op het slagveld en leken minder last te hebben van luchtaanvallen. Ze schoten nu terug, een tactiek, hoewel niet altijd succesvol, die ervoor zorgde dat de Fiat en Heinkel jachtvliegtuigen meer op afstand bleven. (Bijna een derde van de Fiats die in actie werden uitgeschakeld, werd neergehaald met kleine vuurwapens.)
Ook waren er enkele incompetente hogere officieren vervangen. Maar Aguirre’s pogingen om de legerstaf tot betere prestaties aan te zetten, hadden weinig resultaat. Zijn bemoeienis stopte toen Llano de la Encomienda werd vervangen door generaal Gámir Ulíbarri, een reguliere Baskische officier die uit Valencia kwam. Ook werden er een aantal nieuwe brigade- en divisiecommandanten benoemd, zoals de opmerkelijke werktuigkundige Belderrain, die voor de effectieve verdediging van de Inchortas had gezorgd; Cristóbal, de communistische smokkelaar; en de Franse kolonel Putz van de Internationale Brigades. De Russische generaal Gorjev bleef ondanks zijn magere prestaties echter op zijn plek.
In dezelfde tijd moest ook het nationalistische bevel worden aangepast vanwege de dood van generaal Mola, die op 3 juni was omgekomen bij een vliegtuigongeluk. Zijn dood kan worden gezien als een tegenslag voor de Basken omdat zijn behoedzaamheid, die de Duitsers tot wanhoop dreef, op kritieke momenten hun redding was geweest. Onder de nationalisten deden geruchten de ronde dat de Caudillo of diens aanhangers op de een of andere manier betrokken waren bij Mola’s dood, maar die verdenking lijkt onwaarschijnlijk. Uiteraard werd gezinspeeld op het feit dat Franco’s andere grote rivaal, Sanjurjo, onder soortgelijke omstandigheden aan zijn einde was gekomen, maar er vonden regelmatig vliegtuigongelukken plaats en er gingen bijna evenveel toestellen verloren bij ongelukken dan door vijandelijke acties.
Mola’s plaats werd ingenomen door generaal Dávila, die ook heel methodisch te werk ging, maar veel minder stabiel was dan zijn voorganger. Dávila hergroepeerde zijn strijdkrachten en gaf bevel om op 12 juni te beginnen met de aanval op de ijzeren ring. Met behulp van majoor Goicoechea’s aangevuld met verkenningsvluchten, werd het zwakste punt in de defensielinie eruit gepikt. Een bombardement met 150 stuks artillerie en luchtaanvallen werd direct gevolgd door de opmars van troepen onder bevel van de kolonels García Valiño, Juan Bautista Sánchez en Bertomeu.29 Aangezien er geen diepte in de verdediging zat, verbrokkelde de hele sector. Maar dat betekende nog geen totale nederlaag. Veel eenheden wisten hun positie te behouden en de opmars van de vijand te vertragen.
De Baskische nationalisten hadden inmiddels contact gehad met de Italiaanse regering en het Vaticaan om te voorkomen dat de nationalisten Bilbao zouden verwoesten zoals Mola had gedreigd.30 Op 6 mei vroeg paus Pius XI kardinaal Gomá om als bemiddelaar op te treden. Hij had een ontmoeting met Mola en kreeg de verzekering dat er geen bloedige vergelding zou plaatsvinden als Bilbao zich zou overgeven. Kardinaal Pacelli, de minister van Buitenlandse Zaken, zond op 12 mei een telegram aan Aguirre waarin hij een aparte vrede voor het Baskenland voorstelde, maar het telegram werd bezorgd bij de regering in Valencia. Een andere vleugel van de PNV probeerde nog een aparte vrede overeen te komen met de Italianen via de Italiaanse consul in San Sebastián.
In Bilbao besloot de Baskische regering na verhitte discussies op 16 juni de stad te evacueren. De Baskische nationalistische leiders besloten verder om bruggen op te blazen, maar de staalbedrijven en oorlogsindustrie ongemoeid te laten. Hun republikeinse bondgenoten in Valencia waren ontsteld toen ze dit later hoorden. De kustweg naar het westen liep al snel vol met vluchtelingen. Omdat er zich onder de mensenmassa ook gevechtseenheden uit Santander bevonden die op weg waren naar huis, werd de weg gebombardeerd door Heinkel gevechtsvliegtuigen. Een verdedigingsjunta onder leiding van minister van Justitie Leizaola bleef in de stad achter terwijl de rest van de regering richting Santander vertrok. Andere hogere Baskische ambtenaren en officieren verlieten de stad per schip.
De republikeinse troepen namen nieuwe posities in langs de rivier de Nervión, die rond Bilbao richting het oosten kringelt. Terwijl de nationalistische troepen in aantocht waren, begon de vijfde colonne in Arenas aan de oostelijke monding van de rivier van opwinding op straat om zich heen te schieten. Het anarchistische Malatestabataljon, dat was gelegerd aan de andere kant van de rivier, stormde op de schutters af en rekende snel met hen af. Vervolgens staken ze de kerk in brand en trokken zich terug. De leider van het bataljon wist heel zeker dat de pastoor van de kerk heulde met de nationalistische vijand: het was zijn broer.
De stad werd constant beschoten met artillerie. Uiteindelijk zagen de republikeinse troepen geen andere uitweg dan de aftocht te blazen omdat ze werden bedreigd aan de zuidflank. Daar hadden troepen onder leiding van de Italiaanse commissaris Nino Nanetti zich teruggetrokken zonder de brug achter zich op te blazen. De leden van de vijfde colonne in de stad kregen de schrik van hun leven toen ze zich met monarchistische vlaggen op het stadplein hadden verzameld om de carlistische troepen te begroeten. Een Baskische tank kwam plotseling de hoek om en vuurde op de nationalistische vlaggen die aan de balkons hingen om vervolgens te verdwijnen. Om vijf uur ’s middags kwam de 5de Navarrese brigade onder leiding van kolonel Juan Bautista Sánchez Bilbao binnen. Het gejuich van de nationalisten die hen verwelkomden klonk hol in de half verlaten stad.31
Het aantal slachtoffers dat deze campagne aan nationalistische zijde eiste was – met ongeveer 30.000 man – hoog, maar het dodental was laag. Onder de Basken en hun bondgenoten lag het slachtoffertal nog iets hoger, en door de luchtbombardementen liep het aantal dodelijke verwondingen op tot een derde van het totaal. Het Baskische leger was opmerkelijk anders te werk gegaan dan het republikeinse leger in het centrum van het land. Er waren veel minder slachtoffers vanwege onbeduidende schotenwisselingen in open veld.
De nationalistische veroveraars organiseerden een krijgsraad voor kleine vergrijpen in het pas bezette gebied en duizenden Basken, inclusief priesters, werden tot gevangenisstraf veroordeeld. Er vonden echter minder standrechtelijke executies plaats dan gewoonlijk vanwege de verontwaardigde reacties die de bombardementen op Guernica in het buitenland hadden opgeroepen. De veroveraars lieten zich echter door niets afhouden van hun idee dat elk aspect van Baskisch nationalisme met wortel en tak moest worden uitgeroeid. De Baskische vlag, de ikurriña, werd verboden, evenals de Baskische taal. Er werden dreigende teksten opgehangen als: ‘Als je Spaans bent, spreek je Spaans’. Regionalistische sentimenten werden afgeschilderd als de kanker van de Spaanse natie.
De eenheden die zich langs de kust terugtrokken naar Santander waren gedemoraliseerd. Ze wisten dat het slechts een kwestie van tijd was voor ook Santander en Asturië zouden vallen. Maar ze kregen ten minste de gelegenheid om zich opnieuw te groeperen dankzij het grote republikeinse offensief van Brunete bij Madrid op 6 juli. Toen die aanval eenmaal was afgeslagen, kon Dávila zijn manschappen hergroeperen. Zijn troepenmacht bestond uit 6 carlistische brigades onder leiding van generaal Solchaga, de Italiaanse leger-macht onder bevel van generaal Bastico, die onder andere bestond uit Bergonzoli’s Littoriodivisie, de 23ste-maartdivisie, de Zwarte Vlammen en de gemengde Zwarte Pijlen. De luchtsteun bestond uit meer dan 200 vliegtuigen die verdeeld waren over het Condorlegioen, de Aviazone Legionaria en de nationalistische eskaders, die de Heinkel 51 toestellen kregen nadat er grote hoeveelheden Messerschmitts bij waren gekomen.
Generaal Gámir Ulíbarri’s strijdmacht van 80.000 man had niet alleen minder infanterie dan de nationalisten maar ook slechts 40 bruikbare gevechtsvliegtuigen en bommenwerpers, waarvan veel verouderd waren. Op de eerste dag van het offensief, 14 augustus, vielen Solchaga’s carlistische brigades aan vanuit het oosten en verpletterden de 54ste divisie. De Italianen werden opgehouden door hevig verzet in de Cantabrische bergen in het zuidwesten, maar met overweldigende lucht- en artilleriesteun slaagden ze erin om twee dagen later de Escudopas in te nemen. De 3 republikeinse divisies die het gat moesten dichten, kwamen niet op tijd, waarmee de doorbraak compleet was.
Veel van de republikeinse formaties trokken zich toen al vechtend terug in de bergen van Asturië. De rest bleef steken in het gebied rond Santander en de kleine havenplaats Santoña. In Santander was de wanhoop onder de troepen zo groot dat veel mannen het op een drinken zetten. Officieren stuurden daarom patrouilles op pad om alle wijnvoorraden te vernietigen die ze tegenkwamen. De generale staf probeerde op boten te vluchten, maar die werden overspoeld door massa’s mensen die in paniek wilden ontkomen, en veel van de scheepjes kapseisden. De 122ste en 136ste bataljons probeerden een verdediging op te zetten, maar de manschappen werden overmand door een soort apathie nadat de laatste vluchtmogelijkheden waren verkeken. Zij konden niets anders doen dan wachten op de nationalisten en hun executiepelotons. Zij rekenden niet op veel genade aangezien dat jaar ervoor veel nationalistische aanhangers waren gedood op bevel van de socialistische kolonel Neila.
In Santoña regelden de Basken de voorwaarden voor de overgave van de gudaris met de Italiaanse commandant van de Zwarte Pijlen, kolonel Farina. Deze voorwaarden waren in Rome al ter sprake gekomen tijdens het overleg tussen graaf Ciano en vertegenwoordigers van de Baskische PNV, die het gevoel hadden dat ze in de steek waren gelaten door de regering in Valencia. De partijen kwamen overeen dat er geen vergeldingsmaatregelen zouden worden genomen en dat de Baskische soldaten niet zouden worden gedwongen om mee te vechten aan nationalistische zijde. Spaanse officieren riepen meteen dat deze overeenkomst ongeldig was en Baskische soldaten werden onder bedreiging van een vuurwapen van Britse schepen in de haven gehaald. Er werd een krijgsraad ingesteld en een groot aantal officieren en soldaten werd standrechtelijk geëxecuteerd. Deze schending van het capitulatiepact was voor de Baskische ETA jaren later het argument om te beweren dat de ‘Republiek Euskadi’ nog steeds in oorlog was met de franquistische staat.32
Mussolini en graaf Ciano waren zeer uitgelaten over deze ‘grote overwinning’. Ciano wilde de ‘in beslag genomen vlaggen en geweren van de Basken’. ‘Ik benijd de Fransen om hun Invalides en de Duitsers om hun Militaire Musea. Een vlag die is afgenomen van de vijand is meer waard dan een foto.’33 Zij waren er beiden van overtuigd dat het een goed besluit was geweest om de Italiaanse troepen in Spanje te laten na het debacle van Brihuega. Zij juichten echter iets te vroeg aangezien ongeveer de helft van de republikeinse troepen was achtergebleven in de bergen van Asturië, waar een veel zwaardere campagne zou volgen die zou duren tot eind oktober en die gevolgd zou worden door nog eens vijf maanden guerrillastrijd. Franco kon het noordelijke leger daardoor niet zo snel vrijmaken voor een aanval op het centrum als hij had gehoopt.
De relatieve snelheid waarmee de Basken op de knieën waren gedwongen was met name te danken aan de bijdrage van het Condorlegioen en de naziregering wilde daar meteen voor worden beloond. Duitse ingenieurs namen de leiding van de hoogovens en staalfabrieken over die de Baskische nationalisten niet hadden willen verwoesten en het grootste deel van de industriële productie werd afgevoerd naar Duitsland om de Luftwaffe te belonen voor zijn verwoesting van het gebied. Franco kon echter niet meteen de vruchten plukken van de overwinning, hoewel hij wist dat er op den duur troepen beschikbaar zouden zijn voor aanvallen op het centrum en in het zuiden. Gecombineerd met zijn toenemende superioriteit in de lucht en verbeterde artillerie, leek hij verzekerd van de uiteindelijke overwinning, tenzij er een Europees conflict zou uitbreken. De oorlog was nu een kwestie van flinke klappen uitdelen en dat kon hij het beste, omdat inmiddels was gebleken dat zijn bondgenoten over veel betere wapens beschikten dan de bondgenoten van zijn vijand.