30

¡Arriba España!

Er was niets dat Franco kon weerhouden van zijn uiteindelijke doel in de oorlog: de totale vernietiging van zijn vijanden en de transformatie van Spanje. Zijn grote steunpilaren in dit monsterproject waren van meet af aan zijn broer Nicolás, Kindelán, Orgaz en Millán Astray, en sinds februari 1937 ook nog zijn ambitieuze zwager Ramón Serrano Súñer.

Gezien de grote eenvoud van Franco’s ideeën en die van de andere generaals zag Serrano Súñer zijn kans schoon om snel op te klimmen in de staatshiërarchie. De nationalistische regering was effectief genoeg om de oorlog te winnen (hij noemde het de legerkampstaat), maar bleek weinig overtuigend voor de beschaafde wereld nadat de gevechten eenmaal voorbij waren.1

Zodra Franco het absolute opperbevel had verworven over alle strijdkrachten en hij zichzelf tot de hoogste leider van de Nationale Beweging had gemaakt, ‘slechts verantwoording verschuldigd aan God en Geschiedenis’, was de tijd aangebroken om de Junta Técnica van de begindagen te vervangen door een formele regering. Op 30 januari 1938 vormde Franco zijn eerste regering en stelde hij de Wet voor het Centrale Bestuur van de Staat op. ‘Het voorzitterschap [van de raad van ministers] blijft verbonden aan het staatshoofd. De ministers zullen de regering van de natie vormen. De ministers zullen een eed van trouw afleggen aan het staatshoofd en aan het nationalistische regime.’ Het staatshoofd kreeg bovendien nog ‘de hoogste macht om algemene juridische regels voor te schrijven’. In de praktijk betekende dat dat het nationalistische staatshoofd de volledige macht in handen had, zowel uitvoerend, wetgevend als juridisch.

De drie belangrijkste ministeries – Defensie, Openbare Orde en Buitenlandse Zaken – werden geleid door generaals, wat duidelijk maakte dat het leger nog steeds de lakens uitdeelde.2 Deze hoge officieren en hun departementen waren gewoon verlengstukken van het hoofdkwartier van de Generalísimo. De drie ministeries die gecontroleerd werden door de falangisten waren verbonden aan het ministerie van Binnenlandse Zaken en behoorden daarmee tot de invloedsfeer van Serrano Súñer, die zijn domein met ijzeren hand bestierde. Hij verwierf de suprematie over de gouverneurs en zorgde ervoor dat twee van zijn eigen medestanders, José Antonio Giménez Arnau en Dionisio Ridruejo, de pers en propaganda overnamen. Serrano Súñer had zelfs zeggenschap in de benoeming van zijn collega-ministers en droeg de meeste van hen dan ook zelf voor. Hij wist Franco ervan te overtuigen om Amado, een voormalige collega van Calvo Sotelo, aan te wijzen als minister van Financiën, ondanks Franco’s weerzin tegen hem omdat hij zich kritisch had uigelaten over zijn broer Nicolás. Bovendien overtuigde hij de Caudillo ervan om de monarchist Sáinz Rodríguez een post te geven, hoewel hij hem verdacht van vrijmetselarij.

De dag na de vorming van zijn nieuwe regering in Burgos ontving Franco leden van het corps diplomatique, onder wie ook Robert Hodgson, de toenmalige Britse regeringsvertegenwoordiger in nationalistisch Spanje. Hodgson leek gecharmeerd te zijn van de Caudillo.3 Op 12 februari zwoeren de ministers met de volgende verklaring trouw aan Franco in het De las Huelgasklooster: ‘Ik zweer in de naam van God en zijn heilige evangelisten dat ik mijn taak als minister van Spanje zal volbrengen met de strengste trouw aan het staatshoofd, de Generalísimo van onze glorierijke strijdkrachten, en aan de constitutionele beginselen van het nationale regime om het lot van het Vaderland te dienen.’ Er werd met geen woord gesproken over een republiek of over een monarchie, enkel over de Generalísimo zelf die het nationale regime naar eigen goeddunken kon vormgeven.

In de maand maart keurde generaal Franco alle decreten goed die Serrano Súñer aan hem voorlegde, inclusief de afschaffing van de vrijheid van vergadering of vereniging. De ministeries van Justitie en Onderwijs draaiden alle republikeinse wetgeving terug die te maken had met de kerk of onderwijs. De scholen werden overgedragen aan de kerkelijke autoriteiten en de crucifix werd verplicht in elk leslokaal. Het belangrijkste decreet was de Fuero del Trabajo, of het Arbeidsrecht, een combinatie van de sociale doctrine van de kerk, zoals weergegeven in de encycliek Rerum Novarum, de 26 punten van de Falange en enkele elementen uit de Italiaanse fascistische Carta del Lavoro. Hierin werd vooral het verdwijnen van de klassenstrijd bevolen, die vervangen zou worden door een verticale verhouding tussen bazen en arbeiders. Verder benadrukte het de wens van het regime om volledige staatscontrole uit te oefenen op de economie.

De daaropvolgende maanden stond de wetgevingsmachine geen moment stil. Er werden decreten uitgevaardigd die directe gevolgen hadden voor vrijwel ieder aspect van het leven, van het afschaffen van feestdagen en de instelling van andere, tot het ontwerp van nieuwe betaalmiddelen en postzegels (gewoonlijk de beeltenissen van El Cid of de katholieke majesteiten, Ferdinand en Isabella, of de symbolen van de nieuwe staat). Het autonomiestatuut van Catalonië werd op 5 april ontbonden en op 22 april werd de perswet van kracht waarmee alle publicaties ten dienste van Franco werden gesteld. Het doel was om korte metten te maken met ‘elk geschreven stuk dat, direct of indirect, gericht is op de vermindering van het prestige van de natie of van het regime, ondermijning van het werk van de regering van de nieuwe staat of op het verspreiden van schadelijke ideeën onder zwakbegaafden.’ Deze perswet, die volgens Serrano Súñer eigenlijk was bedoeld voor oorlogstijd, bleef van kracht tot 1966. Op 21 mei werd het Castiliaans uitgeroepen tot de enige officiële taal en werd het gebruik van het Baskisch en het Catalaans in het openbaar verboden. Op 7 juli werd de doodstraf – ietwat laat – weer officieel ingesteld. Ondertussen nam Pedro Sáinz Rodríguez het basisonderwijs stevig onder handen. Godsdienstonderwijs en vaderlandslievendheid werden verplichte vakken. Alle buitenlandse invloeden werden verbannen, zelfs in de gymlessen. Alleen erkende Spaanse sporten, zoals pelota, mochten nog worden beoefend.

In mei erkende de Portugese regering Franco’s regering formeel en het Vaticaan benoemde Cicognani tot pauselijke nuntius. Franco annuleerde ook alle republikeinse decreten met betrekking tot de jezuïeten. Hij gaf hun bezittingen en privileges weer terug. Het hoofd van de orde, Vladimir Ledotsjovsky, dankte de Caudillo met de woorden dat ‘de 30.000 jezuïeten in de wereld op het moment van zijn dood drie missen voor de ziel van de Generalísimo zullen opdragen’,4 een ruil die vooral in het voordeel van de jezuïeten zou uitpakken. Franco probeerde er echter zeker van te zijn dat de kerk in Spanje niet meer was dan een van de vele lobby’s naast de carlisten, de falangisten en zijn eigen generaals.5 Hij drong erop aan dat hij het recht zou krijgen om de aanstelling van bisschoppen te bekrachtigen of te verwerpen, een voorrecht dat eerder alleen aan de monarchie was voorbehouden.

Een andere kwestie die Franco tijdens het voorjaar van 1938 bezighield was de behandeling van krijgsgevangenen. Volgend op de ineenstorting van het republikeinse noordelijke front en het offensief in Aragon, waren er 72.000 republikeinen gevangengenomen, waarmee het totale aantal krijgsgevangenen op meer 160.000 uitkwam volgens het hoofd van de Inspección de Campos de Concentración de Prisioneros, die direct onder Franco’s hoofdkwartier viel.6 Aan het einde van de oorlog waren er in totaal 367.000 krijgsgevangenen. Zij werden opgesloten in gewone gevangenissen, kampen, kastelen, kloosters, bioscopen en gevangenisschepen. Het probleem was hoe de ‘irrecuperables’, die gewoonlijk werden geëxecuteerd, opgespoord moesten worden en de andere groep, die domweg op het verkeerde paard had gewed en zich met behulp van onderwijs ook achter de nationalistische zaak zou kunnen scharen.

Aangezien de staatsgreep in 1936 succesvol was verlopen in de belangrijkste agrarische regio’s was er in nationalistisch Spanje – in tegenstelling tot de republikeinse zone – nooit sprake van voedseltekorten, zelfs niet in 1938 toen de economie in het slop zat. De industriële productie nam ook toe en niet alleen vanwege de verovering van het noorden.7 Dat kwam mede omdat fabriekseigenaren en managers niet waren gevlucht. Bovendien voerden de nationalisten een zeer effectief commercieel en economisch beleid. Zo zorgde Queipo de Llano bijvoorbeeld voor de ontwikkeling van de Andalusische handel. De landbouw- en industrieproductie en de internationale handel werden centraal gecontroleerd en de autoriteiten hadden een ijzeren greep op de productieprocessen. Ook het monetaire beleid werd goed in de gaten gehouden. Aan het einde van de oorlog had de nationalistische peseta slechts 27,7 procent van zijn waarde verloren.8

Er was voldoende voedsel voor wie het kon betalen. In provinciesteden in de nationalistische zone, zoals Burgos, Pamplona, La Coruña, Sevilla of Bilbao, flaneerden goedgeklede mensen door de straten voor ze een aperitief gingen drinken of ergens gingen dineren. Bars en restaurant zaten net zo vol als de kerken en stierenarena’s.9

Franco’s belangrijkste leveranciers oefenden geen druk uit op de nationalisten om van tevoren te betalen en vroegen ook geen astronomische bedragen, wat bij de republikeinen wel gebeurde. De nationalisten hadden lang niet voldoende harde valuta om te betalen, maar Franco wist de minerale rijkdom van het land goed te verpanden. De meeste Spaanse schatten belandden in Duitsland, het land dat ook de meest effectieve steun had gegeven. Hermann Goering, de belangrijkste bedenker van het Vierjahresplan van de nazi’s, was de sleutelfiguur in de handel tussen nationalistisch Spanje en nazi-Duitsland. De Duitse handelsorganisatie HISMA/ROWAK verwierf al snel het monopolie over de Spaanse nationalistische import en export. Goering, die zich zorgen maakte over de omvang van de nationalistische schuld en een permanente controle wilde over de Spaanse mijnproductie, creëerde nog een speciale afdeling van de HISMA, het Montanaproject, dat toezag op de exploitatie en export naar Duitsland van ijzer, kwik, pyriet, wolfram en antimoon uit 73 Spaanse mijnen.

Op 10 januari 1938 organiseerde de Duitse ambassadeur in Salamanca, Von Stohrer, een bijeenkomst om de operaties van HISMA/ROWAK in 1937 te bespreken. In totaal had de Spaanse mijnindustrie dat jaar 2.584.000 ton grondstoffen aan Duitsland geleverd.10 Vijftien dagen later zei minister van Buitenlandse Zaken, graaf Jordana, tegen de Duitsers dat het Montanaproject geen verdere doorgang kon vinden vanwege de bestaande (republikeinse) wetgeving, die bepaalde dat per mijn moest worden bekeken wat de exploitatie kon zijn en het onmogelijk maakte om concessies af te geven voor 73 mijnen tegelijkertijd. Bovendien mochten de buitenlandse investeringen in de Spaanse mijnen volgens dezelfde wet niet meer dan 20 procent bedragen. Jordana vroeg hen om geduld te hebben tot er een nieuwe wet was aangenomen. Maar de nationalisten werden ook onder zware druk gezet door Groot-Brittannië, de grootste importeur van ijzer en pyriet, dat zijn eigen belangen wilde beschermen. Voor juli 1936 haalden 5 bedrijven, waaronder ook de Rio Tinto company, 65 procent van de Britse pyrietimport, die onmisbaar was voor de wapenindustrie, uit Spanje.

Franco verzette zich uit een gevoel van nationale trots tegen de arrogante eisen van de Duitsers en daarom vroeg hij om extra militaire steun terwijl de klok doortikte. Uiteindelijk dreigden de Duitsers geïrriteerd om alle hulp stop te zetten en werd Franco gedwongen om in juli 1938 de nieuwe mijnwet te tekenen. Ondanks de onenigheid besloten de Duitsers direct daarna om het Condorlegioen te versterken, wat precies op tijd was voor de slag om de Ebro.

Franco had het veel gemakkelijker met zijn Italiaanse bondgenoten. Mussolini’s megalomanie uitte zich, tot grote wanhoop van zijn minister van Financiën, in gulle gebaren van vrijgevigheid. Hij drong nooit aan op betaling en maakte nooit aanspraak op de Spaanse minerale rijkdommen. De Italiaanse hulp aan nationalistisch Spanje was desastreus voor de Italiaanse economie. De kosten van Mussolini’s avontuur in Spanje stegen tot 8500 miljoen lire (wat neerkomt op drie miljard euro).

In 1938 moest Franco al zijn energie richten op de politieke en economische wederopbouw van Spanje en op de beëindiging van de oorlog. Na de vernietigende opmars van de nationalisten door heel Aragon naar de zee, verwachtten zijn bondgenoten dat Barcelona spoedig zou vallen, maar Franco had andere plannen. Generaal Vigón en andere nationalistische bevelhebbers begrepen niet waarom de Generalísimo de kans niet greep terwijl zijn troepen vrijwel aan de poorten van de Catalaanse hoofdstad stonden. Ook de republikeinse tegenstanders konden er geen touw meer aan vastknopen. Generaal Rojo gaf zelf toe dat Barcelona had kunnen worden veroverd ‘met minder geweld en in minder tijd’ dan uiteindelijk gebeurde in januari 1939.11

De reden voor Franco’s terughoudendheid is inderdaad nogal vreemd. Sinds het najaar van 1936 was hij ervan overtuigd dat de Fransen een ambitieus spel speelden. Hij vermoedde dat er in het geheim Franse officieren bij de republikeinse troepen werkten en dat Frankrijk plannen had om Catalonië te annexeren. Hij had in september 1936 tegen een Duits vertegenwoordiger gezegd dat ‘Frankrijk de feitelijke heerser’ was van Catalonië.12 Hij bleef er ten onrechte van overtuigd dat de Fransen Catalonië wilden annexeren ‘om te voorkomen dat nationalistisch Spanje te sterk wordt,’ zoals hij in november 1937 tegen Von Richthofen zei.13 Het moet wel gezegd worden dat zelfs de Duitsers in maart 1937 enige tijd bang waren dat de Franse troepen zich naar het zuidwesten van het land verplaatsten en dat het Franse mediterrane eskadron ‘bevel had gekregen om voorbereid te zijn op actie’.14 Maar terwijl zijn bondgenoten de geruchten al snel met een korrel zout namen, bleef Franco op zijn hoede. Toen de nationalistische troepen op 17 januari 1939 oprukten richting Barcelona, moest Von Richthofen Franco er opnieuw van overtuigen dat de Fransen niet zouden ingrijpen.15

Chamberlain had Parijs er duidelijk voor gewaarschuwd dat Groot-Britannië Frankrijk niet te hulp zou schieten als de nazi’s kwaad zouden reageren op een Franse interventie in Catalonië. Franco had bovendien gehoord dat de Franse generale staf tegen inmenging in Spanje was, met name omdat weinig Franse generaals sympathiseerden met de Republiek en omdat zij bang waren voor een conflict dat kon leiden tot een oorlog aan twee fronten.

Mussolini werd zoals zo vaak heen en weer geslingerd tussen enthousiasme en pessimisme. De oorlog in Spanje begon hem te vervelen. Hij had zijn oog nu laten vallen op de kust van Albanië en was boos over Franco’s gebrek aan dankbaarheid. Bovendien was Ciano woedend over de nationalistische houding. ‘Ik sprak Nicolás Franco over onze hulp voor 1938,’ schreef hij eind maart in zijn dagboek. ‘Zij willen goederen ter waarde van een miljard lire en de betaling in natura is erg problematisch. We moeten onze kalmte bewaren. We geven ons bloed voor Spanje – wat willen ze nog meer?’16

De betrekkingen tussen de nationalistische contingenten kwamen ook op scherp te staan door fouten, hoewel er geen opzet in het spel was: Italiaanse bommenwerpers beschoten de verkeerde doelen en Messerschmitts van het Condorlegioen vielen nationalistische Fiats aan die ze aanzagen voor Chatos. De Italiaanse troepen werden steeds impopulairder in de achterhoede. Zelfs officieren waren soms betrokken bij vechtpartijen met Spanjaarden die ontstonden nadat er wederzijdse beledigingen waren geuit. Een groeiend aantal legioensoldaten liep over naar de vijand en hun commandanten verdienden geld op de zwarte markt. ‘Uit de berichten die we hebben,’ schreef Ciano’, blijkt dat er een slechte indruk wordt gewekt door de aanblik van Italiaanse troepen die varietévoorstellingen en bordelen in de achterhoede vullen terwijl de Spanjaarden een wrede strijd voeren… de soldaten van het fascisme moeten op geen enkel moment en om geen enkele reden een onverschillige houding over de strijd uitstralen.’17

Ondertussen gaf de Duitse minister van Oorlog instructies aan generaal Volkmann om Franco over te halen om het offensief tegen Barcelona in te zetten. Maar Franco’s besluit stond vast. Sommigen vermoedden dat hij een langere oorlog wilde om alle oppositie beetje bij beetje monddood te kunnen maken in de veroverde gebieden. Volgens Dionisio Ridruejo betekende een korte oorlog voor hem ‘onontkoombaar onderhandelingen en concessies om hem te beëindigen. Een lange oorlog betekende de complete overwinning. Franco koos de wredere optie die vanuit zijn gezichtspunt ook de effectiefste was’.18

In plaats van het manoeuvreleger in te zetten in een snel offensief tegen de Catalaanse hoofdstad, besloot Franco om de corridor naar de zee te verbreden en zijn troepen zuidwestwaarts te laten optrekken richting Valencia. Door deze strategie verloor de aanval alle vaart en kregen de verslagen republikeinse troepen die zich in Catalonië hadden teruggetrokken, de kans om zich te hergroeperen en herbewapenen, waarbij ze konden profiteren van de opening van de Franse grens. Door de zware regenval in maart en april was de luchtmacht ook veel minder effectief. Maar het belangrijkste was dat Franco’s troepen het nu moesten opnemen tegen verse republikeinse troepen die op goede defensieve posities waren verschanst.

Op 25 april, acht dagen nadat de carlisten de zee hadden bereikt, begonnen Varela’s legerkorps van Castilië, Aranda’s Galicische korps en García Valiño’s formatie aan de opmars richting Valencia. Allereerst bezetten ze Aliaga om een saillant te creëren voor een offensief in de bergen van El Pobo en La Garrocha. Deze eerste opmars duurde vier dagen en vervolgens moesten de operaties wegens de slechte weersomstandigheden worden opgeschort. Op 4 mei werd het offensief hervat. Het korps van Castilië zette de aanval in via twee assen: van noord naar zuid richting Alcalá de la Selva en van Teruel richting Corbalán. Ondertussen trok het Galicische korps via de kustweg zuidwaarts richting Benicassim en Castellón de la Plana. García Valiñ rukte op vanuit Morella, richting Mosqueruela. Het plan was om een linie te vormen van Teruel tot Viver, Segorbe en Sagunto, maar de nationalistische opmars was moeilijk vanwege de breedte van het front omdat de republikeinen een sterke verdedigingslinie hadden opgezet – de XYZ-linie – die bestond uit versterkte posities die aan de linkerkant waren verankerd in de sierra de Javalambre en die via de sierra naar de Altos de Almenara aan de kust liep. De nationalisten lanceerden aanval na aanval, maar slaagden er zelfs met 1000 veldkanonnen en luchtsteun niet in om het front te breken. Door de goed voorbereide verdediginglinie hadden de republikeinse troepen ook vertrouwen in hun flanken.

De pijnlijke ervaring die in het verleden was opgedaan met lucht- en artilleriebombardementen had de republikeinen in ieder geval geleerd hoe belangrijk het was om voor goede loopgraven en bunkers te zorgen. Ook hadden ze geleerd om hun vuurposities beter te plannen om infiltratie via slecht gedekte delen te voorkomen. Hun artilleriebatterijen hadden plannen ontwikkeld om te vuren op de gebieden waarop de vijandelijke aanval zich naar alle waarschijnlijkheid zou concentreren. De nationalisten rukten langzaam op via de kust en namen op 13 juni Castellón in en Villareal een dag later. Maar het verzet van de republikeinen in de Sierra de Espadan voorkwam dat de nationalisten hun uiteindelijke doel bereikten, namelijk om het front te verplaatsen naar de Segorbe-Saguntolinie.

Nationalistische bevelhebbers waren zeer verontrust over de kracht van het verzet en het grote aantal slachtoffers, met name na de overtuigende overwinning in Aragon.19 Kindelán probeerde Franco ervan te overtuigen dat een verdere opmars gezien de grote problemen en verliezen niet verstandig was, maar de Generalísimo gaf bevel om het offensief voort te zetten. De nationalisten beschikten niet over vliegvelden binnen de aanvalsradius en het Condorlegioen, dat niet meedeed aan de strijd zolang de mijnenexploitatie niet was geregeld, kon de troepen niet te hulp schieten. Wel had Franco nieuwe steun gekregen vanuit Italië in de vorm van 6000 extra soldaten en nieuwe vliegtuigen: 25 Savoia-Marchetti 81, 12 Savoia-Marchetti 79 en 7 Breda 20 toestellen.20 Begin juli beval Franco versterking van het front met de Italiaanse CTV onder leiding van generaal Berti, en vormde hij het uit 4 divisies bestaande nieuwe Turiakorps, aangevoerd door Solchaga. De Generalísimo gaf bevel om Valencia in te nemen op 25 juli, de dag van de Heilige Jakobus, de beschermheilige van Spanje. Tegenover de vijf nationalistische legerkorpsen bestaande uit veertien divisies (zo’n 125.000 soldaten) stonden zes korpsen van de republikeinen,21 maar het aantal manschappen was ongeveer gelijk aangezien de Volkslegerformaties gewoonlijk onderbezet waren.

Op 13 juli begon de vierde en laatste fase van de strijd met een aanval onder de weg van Teruel naar Sagunto door de CTV en de legerkorpsen van Turia en Castilië. Tegelijkertijd probeerden het Galicische korps en de formatie van García Valiño op te rukken via de kust. De troepenconcentratie hinderde de nationalisten in deze ‘absurde manoeuvre’.22 Tien dagen lang probeerden de nationalisten onder de brandende zon van de Levante tevergeefs om door de republikeinse defensie heen te breken met constante infanterieaanvallen en luchtbombardementen.

Tot hun verrassing constateerden de nationalisten dat deze nieuwe republikeinse divisies in staat waren om grote schade toe te brengen aan hun aanvallers zonder zelf de grote verliezen uit het verleden te lijden. Als gevolg daarvan bleek deze louter defensieve operatie een veel grotere overwinning voor de Republiek dan die in Guadalajara. Met 20.000 nationalistische slachtoffers tegenover slechts 5000 republikeinse bleek de slogan ‘verzet is winst’ een schot in de roos. De tragiek was echter dat het republikeinse leiderschap zelfs in dit stadium van de oorlog nog steeds geen lesje had geleerd en voorrang bleef geven aan politieke en propagandadoeleinden in plaats van aan militaire effectiviteit. De slag om de Ebro die kort daarna zou volgen was voor de republikeinen nog meer een prestigeslag dan de slag om Brunete. De strijd leidde echter niet tot het beoogde spectaculaire succes, maar wel tot de uiteindelijke ondergang van het republikeinse leger.

De felle gevechten ten noorden van Valencia waren niet de enige oorlogsactie. Na vele maanden van inactiviteit maakte generaal Queipo de Llano een einde aan de relatieve rust in het westen van Spanje. Op 20 juli lanceerde hij een offensief vanuit Madrigalejo om de republikeinse saillant naar de Portugese grens aan weerszijden van de rivier de Guadiana af te snijden. Queipo’s vijf divisies en een cavaleriebrigade braken gemakkelijk door de republikeinse linies, die verdedigd werden door slechtbewapende en ongetrainde troepen. Op 23 juli namen de nationalisten Castuera in en de volgende dag Don Benito en Villanueva de la Serena. Hiermee werd de republikeinse saillant in Extremadura afgesneden. Queipo de Llano’s operatie werd op 25 juli echter tot staan gebracht omdat het republikeinse leger in Catalonië zijn grote offensief aan de Ebro was gestart. Franco’s hoofdkwartier had toen elk bataljon nodig dat het maar kon krijgen.

Een week eerder, op 18 juli, de tweede verjaardag van de staatsgreep, had de regering in Burgos besloten om ‘het Staatshoofd en de Generalísimo van de gewapende troepen en de Nationale Leider van de Falange Española Tradicionalista y de las JONS, Zijne Excellentie de Heer Don Francisco Franco Bahamonde, te verheffen tot de rang van Kapitein-Generaal van het leger en de vloot’. In militaire kringen had deze benoeming grote betekenis. De rang van kapitein-generaal was gereserveerd voor Spaanse monarchen. Franco was onderweg op een pad dat hem weliswaar niet naar de troon zou leiden, maar wel naar de rol van almachtige regent.

De militaire parades die dag in de straten van Burgos, waarbij vaandels en enorme portretten van Franco werden meegedragen, bestonden uit ‘een mengeling van fascistische en middeleeuwse elementen’.23 In de oude capitanía general van Burgos hield de nieuwe kapitein-generaal een toespraak waarin hij verwees naar de oktoberrevolutie van 1934 en een hommage bracht aan ‘de afwezige’, José Antonio Primo de Rivera, en de samenzwering van het atheïstische Rusland tegen het katholieke Spanje veroordeelde, waarbij hij de misdaden van de Roden aanhaalde en aankondigde dat de slotoverwinning van zijn militaire kruistocht nabij was. Zijn woorden spraken boekdelen:24

Dit geeft iedere Spanjaard de plicht om de herinnering te koesteren. De harde les mag niet verloren gaan en de goedheid van de christelijke grootmoedigheid, die geen grenzen kent voor degenen die misleid zijn en voor de spijtoptanten die zich te goeder trouw bij ons voegen… wij moeten echter wel ons gezonde verstand blijven gebruiken en infiltratie door recalcitrante vijanden van het vaderland voorkomen, want voor de conditie van het vaderland is het net als voor lichamen belangrijk dat degenen die uit het besmette kamp komen in quarantaine gaan. In naam van hen [de nationalistische doden] en in naam van het heilige Spanje, zaai ik vandaag dit zaad in de diepe voor die ons glorieuze leger heeft geploegd. Alle Spanjaarden: ¡Arriba España! ¡Viva España!