34
De ondergang van de Republiek
Terwijl de nationalisten de laatste uithoeken van Catalonië bezetten, kwam de republikeinse regering die naar Frankrijk was gevlucht op 9 februari kort bijeen in Toulouse om te spreken over verdere verzetsmogelijkheden. Aan het eind van de bijeenkomst kreeg Negrín een boodschap van generaal Miaja, die een paar dagen eerder was bevorderd en nu bevelhebber was geworden van alledrie de strijdkrachten, waarin hij toestemming vroeg om onderhandelingen te beginnen met de vijand om een einde aan de oorlog te maken.1 Negrín gaf geen antwoord aan de boodschapper van Miaja.
Vervolgens wist hij ongemerkt langs de wachtende journalisten te glippen om samen met Álvarez del Vayo een chartervlucht van Air France naar Alicante te nemen. Bij aankomst had hij meteen een ontmoeting met Miaja en Matallana, die Miaja had vervangen als bevelhebber over de strijdkrachten in het zuiden en het centrum. Negrín wilde weten wat zijn beweegredenen waren om onderhandelingen te beginnen. Slechts een paar ministers, generaals en hoge officieren keerden terug naar de nog resterende republikeinse zone in het zuiden en midden van het land. Azaña zou kort daarna aftreden nadat Groot-Brittannië en Frankrijk het Francoregime hadden erkend en zijn voorlopige opvolger, Cortesvoorzitter Martínez Barrio, weigerde naar Spanje terug te keren.
Op 8 februari vond nog een andere ontmoeting plaats in Parijs. Mariano Vázquez, Juan García Oliver, Segundo Blanco, Eduardo Val en andere CNT-leiders waren ook bij elkaar gekomen om de situatie te bespreken. Voor García Oliver was Negríns beleid één grote mislukking geweest en hij vond dat er geen andere oplossing was dan vrede te sluiten met de nationalisten, ofschoon niet tegen elke prijs. Het moest een ‘eervolle’ overeenkomst worden en er was een nieuwe regering nodig om de onderhandelingen te voeren. Eduardo Val, de secretaris van het verdedigingscomité van de centrale regio, was het daarmee eens en zei dat Negrín zijn naaste collega’s per gecodeerd telegram had laten weten dat ze de republikeinse zone beter konden verlaten. Dit gaf de indruk dat Negrín een vuil spelletje speelde. Ze besloten unaniem dat er een nieuwe regering moest worden gevormd waar Negrín van zou worden uitgesloten. Terug in Madrid besloot Eduardo Val, die geen volledig vertrouwen had in de vastbeslotenheid van zijn kameraden, om op eigen houtje te handelen.2
Tijdens de eerste helft van februari probeerde Kominternagent Stepánov de kaders van de Spaanse Communistische Partij in Madrid ervan te overtuigen dat de enige mogelijke weg een ‘revolutionaire democratische dictatuur’ was.3 Hij stelde voor om de regering te vervangen door een ‘speciale raad voor defensie, arbeid en veiligheid’, bestaande uit twee maal twee ‘betrouwbare en energieke’ ministers en soldaten,4 die geen vrede zouden moeten sluiten maar de oorlog voort zouden moeten zetten en winnen. De Madrileense communisten stemden hiermee in tijdens hun conferentie van 9 tot 11 februari.
La Pasionaria toonde zich ook vastbesloten om de oorlog te winnen en kwam op de proppen met een nieuwe slogan: ‘Spanje zal de toorts zijn die de weg zal verlichten om de mensen te bevrijden die gebukt gaan onder het fascisme.’5 Palmiro Togliatti was verbijsterd. Hij probeerde hen te waarschuwen voor de kloof tussen de leiders en het volk, dat schoon genoeg had van de oorlog en niets anders dan vrede wilde.6 Togliatti realiseerde zich dat de communisten alle steun hadden verloren, deels vanwege de desastreuze militaire strategie en deels omdat de methoden die ze hadden gebruikt meer vijanden dan vrienden hadden opgeleverd. Steeds meer reguliere officieren die in het begin van de oorlog de kant van de communisten hadden gekozen, keerden zich nu heimelijk tegen de partij. Velen van hen vonden dat de communisten het belangrijkste obstakel vormden voor de vrede. Vooral de commandanten van de republikeinse legereenheden in het centrum hadden geen illusies over hun mogelijkheden om nog langer verzet te bieden. Het gebrek aan wapens was niet zo schrijnend als in Catalonië, maar zij wisten dat ze geen kans maakten tegen de verwoestende nationalistische superioriteit op de grond en in de lucht.
Er viel weinig hulp te verwachten vanuit Londen. Chamberlain wilde dat de oorlog zo snel mogelijk was afgelopen. Op 7 februari regelde de Britse consul in Mallorca, Alan Hilgarth, met behulp van de nationalisten de overgave van het eiland aan boord van de HMS Devonshire. De Britten wilden er gewoon zeker van zijn dat de Balearen Spaans bleven zonder Italiaanse aanwezigheid.7
Op 12 februari kwam Negrín naar Madrid waar hij de volgende dag de ministerraad bijeen riep. Tijdens die zitting riep hij opnieuw op tot eenheid van het Volksfront en herhaalde hij zijn vaste voornemen om tot het einde toe verzet te blijven bieden. ‘Of we redden ons allemaal of we gaan ten onder in de vernietiging en de schande.’8 Diezelfde dag publiceerde Franco in Burgos zijn Wet van Politieke Verantwoordelijkheden. Het eerste artikel verklaarde ‘politiek verantwoordelijk de personen, zowel juridisch als fysiek, die van 1 oktober 1934 en tot 18 juli 1936 hebben bijgedragen aan de totstandkoming of verergering van subversie van allerlei soorten die Spanje tot slachtoffer hebben gemaakt, en van alle anderen die zich vanaf genoemde data met concrete daden of ernstige passiviteit hebben verzet of verzetten tegen de Movimiento Nacional’. Deze wet was dus van toepassing op praktisch iedere republikein, of hij nu gewapend verzet had geboden of niet. De Britse consul in Burgos informeerde het ministerie van Buitenlandse Zaken in Londen dat de wet naar zijn mening niet de minste garantie bood dat mensen die in het republikeinse leger hadden gevochten of lid waren geweest van een politieke partij – wat geen misdaad was – niet gestraft zou worden.9
Ondanks zijn oproepen tot verzet installeerde Negrín zijn regering noch in Madrid noch in Valencia. Hij vestigde zich in een villa bij Elda vlak bij de havenstad Alicante en liet zich bewaken door 300 communistische commando’s van het 14de korps. Van daaruit zond hij met behulp van de telefoon en de telegraaf als een bezetene schizofrene instructies rond waarmee hij aan de ene kant probeerde om de verdediging van de republikeinse zone te inspireren en aan de andere kant voorbereidingen trof voor zijn evacuatie en ballingschap. Dat zorgde voor grote verwarring omdat hij nooit enige uitleg aan iemand gaf. In die dagen stond Negrín compleet alleen en leek hij alle contact met de buitenwereld te hebben verloren. Hij dreigde om iedereen neer te schieten die het niet met hem eens was en werd van alle kanten aangevallen.10
Het was nauwelijks verwonderlijk dat iedereen ondanks Franco’s onverzoenlijke opstelling dacht dat er toch wel een soort overeenkomst mogelijk moest zijn. De Internationale Militaire Commissie had vaak variaties op twee thema’s gehoord: ‘Als de Spanjaarden hier alleen werden gelaten aan beide zijden, dan zouden we waarschijnlijk in staat zijn om een overeenkomst te bereiken.’ ‘Wij aan deze kant zijn moe van de revolutionaire vrijheid en de anderen van de strenge fascistische orde. Het zou niet moeilijk hoeven te zijn om tot overeenstemming te komen.’11 Het enige argument aan republikeinse zijde om de oorlog voort te zetten was in feite dat het beter was om door te vechten dan oog in oog te staan met Franco’s vuurpelotons.
Negríns aanhangers, met name de communisten, beweerden dat zij zouden worden gered door een Brits-Franse interventie als de Republiek tot het najaar zou standhouden. Maar daarbij werd geen rekening gehouden met het onmiskenbare feit dat met de vernietiging van de gevechtscapaciteit van de Republiek na de slag om de Ebro het niet zoveel zin had gehad als Groot-Brittannië en Frankrijk de Republiek te hulp schoten, zelfs als ze dat hadden gewild. Ze konden hun troepen of wapens simpelweg niet missen met het oog op de dreiging vanuit nazi-Duitsland en de dreigende oorlog in Europa. Zij gaven eerder de voorkeur aan een neutraal Spanje onder Franco dan aan een verzwakte en behoeftige bondgenoot in de vorm van de Republiek.
Op 27 februari erkenden de Britse en Franse regeringen formeel de nationalistische regering in Burgos. Maarschalk Philippe Pétain, die Franco ‘het reinste zwaard in de westerse wereld’ noemde, werd benoemd tot ambassadeur van Frankrijk in Spanje. In Parijs overhandigde José Félix de Lequerica zijn geloofsbrieven aan president Lebrun. Daladier gaf de nationalisten daarop alle republikeinse wapens en materialen die in Frankrijk waren tegengehouden plus de republikeinse goudreserves in Mont de Marsan.12 Hij garandeerde ook dat zijn regering geen activiteiten tegen de nationalisten zou toestaan vanaf Frans grondgebied. In Londen werd de graaf van Alba de ambassadeur van Spanje. Chamberlain misleidde het Lagerhuis door te zeggen dat Franco zou afzien van politieke represailles terwijl de Caudillo twee weken daarvoor de Wet van Politieke Verantwoordelijkheden had gepubliceerd. De Verenigde Staten riepen hun ambassadeur bij de Republiek, Claude Bowers, terug zodat ze betrekkingen konden aanknopen met Franco.13
Op zondag 26 februari verliet Manuel Azaña de Spaanse ambassade in Parijs. Hij had een telegram van Negrín gekregen die hem verzocht om terug te keren naar Spanje om zijn plichten te vervullen. Maar Azaña besloot op 28 februari af te treden nadat hij had gehoord dat Groot-Brittannië en Frankrijk de nationalistische regering hadden erkend. Hij stelde Diego Martínez Barrio op de hoogte van zijn besluit, die hem als voorzitter van de Cortes tijdelijk moest opvolgen tot hij de afgevaardigden bijeen kon roepen om een opvolger te kiezen. In zijn ontslagbrief haalde Azaña generaal Rojo aan die had verklaard dat de oorlog was verloren. Hij vroeg Negrín om een vredesregeling met generaal Franco te treffen en verduidelijkte dat hij op dat moment aftrad omdat de westerse democratieën Franco hadden erkend en omdat het apparaat van de Republiek, met name de Cortes, niet meer functioneerde.14 Negrín bleef achter in een constitutioneel vacuüm.
Martínez Barrio had een ontmoeting met 16 afgevaardigden van de permanente commissie van de Cortes in restaurant Lapérouse aan de Quai des Grands-Augustins. In dit trefpunt van grote schrijvers bespraken de republikeinse afgevaardigden de nogal theoretische kwestie van presidentsverkiezingen. Er was geen enkele communist bij aanwezig. Zij besloten om een telegram te sturen naar Negrín waarin ze stelden dat Martínez Barrio bereid was om naar de centrale zone te komen om aan de constitutionele voorwaarden te voldoen en de verkiezing van een nieuwe president te organiseren, maar enkel om de onderhandelingen over een vredesakkoord mogelijk te maken. Er kwam klaarblijkelijk geen antwoord op het telegram. Daarop besloten Martínez Barrio en anderen, onder wie ook generaal Rojo, om niet terug te keren.
In de republikeinse zone van Spanje had Negrín inmiddels de militaire leiders van alle afdelingen bijeengeroepen op de luchthaven van Los Llanos bij Albacete. De bijeenkomst werd onder andere bijgewoond door Miaja en Matallana, generaal Menéndez van het leger van de Levante, generaal Escobar van het leger van Extremadura, kolonel Casado en admiraal Buiza, de bevelhebber van de republikeinse vloot.15 Negrín riep hen op om door te vechten en verzekerde hen dat hij probeerde om een vreedzame oplossing te zoeken. Hij deed ook nog de ongeloofwaardige voorspelling dat de wapens die werden geblokkeerd in Frankrijk spoedig zouden arriveren en dat er oorlog zou uitbreken in Europa. Zijn generaals waren duidelijk niet overtuigd. Matallana waarschuwde dat hun troepen gehinderd werden door een nijpend gebrek aan voorraden en wapens en Buiza zei dat de vloot de Spaanse wateren moest verlaten als er niet onmiddellijk een oplossing werd gevonden, want dat was wat zijn officieren en matrozen het liefst wilden. De bevelhebber van de luchtmacht, Camacho, zei hem dat ze niet meer dan drie gevechtseskaders en vijf bommenwerpereskaders in bruikbare staat hadden. Alleen Miaja, die zich eraan had geërgerd dat Negrín hem niet als eerste het woord had gegeven, zei tot ieders verrassing dat hij bereid was om door te vechten. Dit plotselinge enthousiasme van de generaal zou echter snel wegebben.
In de laatste maanden was Madrid steeds verder afgesneden van het besluitvormingsproces van de Republiek. De partijen van het Volksfront vonden elkaar in hun afkeer van Negrín en de communisten en probeerden op eigen houtje een oplossing te zoeken om de oorlog te beëindigen. Er ontstond een verbond tussen de socialistische professor Julián Besteiro, beroepsofficieren, met name in het leger van het centrum, en de anarchisten. Zij hadden alle reden om boos te zijn. De communistische aanpak van militaire zaken leek vooral gericht op de vergroting van hun eigen macht, hoezeer ze ook beweerden dat ze het republikeinse belang dienden. De arrogantie van de sovjetadviseurs, de ‘kléberistische’ arrogantie van de Internationale Brigades en de stalinistische vervolgingen via de NKVD en de SIM, hadden tot een sterke reactie geleid. Het was ook niet realistisch om te denken dat de wapens die in Frankrijk waren, spoedig zouden arriveren, zoals Negrín beweerde. Negrín moet hebben geweten dat de Fransen de wapens nooit zouden doorlaten, hoewel hij nog niet wist dat ze aan Franco zouden worden overhandigd nadat ze zijn regering hadden erkend.
Het ergste was waarschijnlijk nog dat Negrín opriep tot verzet terwijl niemand geloofde dat hij en de communistische leiders inderdaad bereid waren om het lot van hun volgelingen te delen. De bevolking was vooral bang dat de communisten hun militaire superioriteit en controle over de republikeinse scheepvaart zouden gebruiken om ervoor te zorgen dat hun leden weg konden komen, terwijl de leden van andere partijen en organisaties aan hun lot zouden worden overgelaten als de nationalisten vergeldingsacties gingen uitvoeren.
De bevelhebber van het leger van het centrum, kolonel Segismundo Casado, een cavalerist die uit een boerenfamilie kwam en hield van soberheid, was een van de weinige beroepsofficieren die zich vanaf het begin van de oorlog had verzet tegen de communisten. Hij kon het goed vinden met de anarchisten en was met name heel close met Cipriano Mera, met wie hij in spanning had gewacht op de slag om Brihuega.16
Mera was nog steeds bevelhebber van het 4de korps dat het front van Guadalajara en Cuenca bewaakte. De andere drie korpsen van het leger van het centrum werden alledrie geleid door communisten. Het verbindingscomité van de libertaire beweging had Mera bekritiseerd omdat hij een onafhankelijke politieke lijn volgde en op eigen houtje beslissingen nam. Mera verdedigde zichzelf door op de samenwerking van de leiders van de CNT met Negrín te wijzen, die de anarchisten volledig had genegeerd. Toen Negrín eind februari het front in Guadalajara bezocht, vertelde Mera hem wat hij dacht van een regering die de burgers zei dat ze zich moesten verzetten terwijl ze niet over de middelen beschikten om verzet te bieden. Ook zei hij hoe hij aankeek tegen mensen ‘die hun mond vol hebben van verzet terwijl ze kostbaarheden en goederen veilig in het buitenland opbergen en hun eigen families uit Spanje laten vertrekken...’17
Evenals andere bevelhebbers en hoge officieren dacht kolonel Casado dat er een kans bestond dat beroepsofficieren van het leger misschien een betere kans hadden om gunstige voorwaarden voor de overgave in de wacht te slepen dan een regime dat werd gecontroleerd door Negrín en de communisten. Hij was er niet op uit om zijn eigen hachje te redden en misschien zijn carrière veilig te stellen door op het laatst verraad te plegen. Maar hij was wel zo naïef om te geloven dat hun militaire verbondenheid en gezamenlijke afkeer van het communisme Franco op andere gedachten kon brengen. Het laatste wat Franco wilde was echter dat iemand anders in een positie zou kunnen komen om te claimen dat hij Spanje van het communisme had gered.
Op aandringen van zijn broer César, die luitenant-kolonel van de cavalerie was, stemde Casado ermee in om contact te leggen met nationalistische agenten van de Servicio de Información y Policía Militar (SIPM). Het is niet exact bekend wanneer de eerste stappen werden gezet, maar op 1 februari sprak Casado met Ricardo Bertoloty en Diego Medina, twee agenten van Franco18. Nadat hij hen had gezegd dat er voorwaarden voor de overgave van het leger van het centrum moesten worden opgesteld, stuurde hij een boodschap naar generaal Franco waarin hij hem vroeg om te bevestigen dat de mannen met wie hij sprak officiële nationalistische afgezanten waren. Een bevestigingsbrief van zijn jaargenoot van de militaire academie, generaal Barrón, was voor hem voldoende.
Diezelfde dag had Casado in Valencia een ontmoeting met de generaals Miaja, Menéndez en Matallana. Zij stemden in met zijn plannen. De volgende dag sprak hij in Madrid met Besteiro en besloten ze om een alternatieve regeringsjunta op te zetten. Een paar dagen later bood Eduardo Val de steun van de anarchisten in Madrid aan, overeenkomstig de afspraken die in Parijs waren gemaakt.19 Casado had ook contact met verschillende Britse agenten zoals Denis Cowan, de vertegenwoordiger van Sir Philip Chetwode, de voorzitter van de internationale commissie die toezag op de gevangenenruil. Cowan sprak op 16 februari met Besteiro en vier dagen later met Casado. Casado had ook een ontmoeting met Stevenson, de Britse chargé d’affaires, die Britse bemiddeling aanbood om vergeldingsacties te voorkomen na de overgave van de centrale zone en tevens beloofde dat Groot-Brittannië indien nodig zou helpen bij de evacuatie van republikeinen.
Op 5 februari werd Casado benaderd door luitenant-kolonel José Centaño, die hem zei dat hij sinds begin 1938 het hoofd was geweest van de ‘Groene Ster’, een geheime nationalistische verzetsorganisatie in Madrid. Casado vroeg hem om in Burgos naar Franco’s voorwaarden voor hun overgave te vragen en ook om de brief die hij van Barrón had gevraagd. Franco dicteerde persoonlijk de voorwaarden aan Barrón en deze werden op 15 februari via agenten van de SIPM naar Casado in Madrid gezonden.
Franco’s voorwaarden waren die van een veroveraar. De republikeinen hadden de oorlog verloren en iedere vorm van verzet was misdadig. Nationalistisch Spanje eiste de onvoorwaardelijk overgave en bood een pardon aan degenen aan die ‘zich door leugens in de strijd hadden laten meeslepen’ aan. Alle strijders die hun wapens zouden neerleggen, zouden worden gespaard en worden beoordeeld op grond van de steun die zij in de toekomst zouden geven aan de ‘nationalistische Spaanse zaak’. Er zouden vrijgeleides worden gegeven om het Spaanse grondgebied te verlaten. Na vage beloftes over een humanitaire behandeling eindigde de brief met een duidelijk dreigement: ‘Uitstel van overgave en misdadig en nutteloos verzet tegen onze opmars zal tot ernstige aansprakelijkheid leiden die wij zullen vorderen in naam van het bloed dat tevergeefs is verspild.’20
Negrín was uiteraard zeer argwanend maar hij deed niets om de coup te voorkomen, waarschijnlijk omdat hij aan het einde van zijn krachten was of omdat hij dan geen verantwoordelijkheid zou dragen voor de uiteindelijke val van de Republiek.21 Wat zijn beweegredenen ook waren, op 2 maart sommeerde hij Casado en Matallana om hem in Elda op te zoeken. Daar vertelde hij dat hij een reorganisatie van het legerbevel voorbereidde. Casado en Matallana spraken allebei hun bezwaren uit en vertrokken daarna. Ze gingen meteen naar Valencia om Menéndez te waarschuwen en om plannen te smeden om de coup te versnellen.
De volgende dag, 3 maart, publiceerde Negrín in Diario Oficial een lijst van promoties en nieuwe benoemingen van communistische officieren: Francisco Galán werd commandant van de marinebasis in Cartagena; Etelvino Vega gouverneur van Alicante; Leocadio Mendiola militaire bevelhebber van Murcia; en Inocencio Curto militaire bevelhebber van Albacete. Hij bevorderde Modesto en Cordón tot de rang van generaal en Cordón werd secretaris-generaal van het ministerie van Defensie. Tegelijkertijd kreeg Miaja de symbolische functie van inspecteur-generaal, werd Matallana hoofd van de generale staf en Casado generaal. De samenzweerders lieten zich niet in de luren leggen door deze zoenoffers. In hun ogen was het niet toevallig dat de communisten het actieve bevel en de controle kregen over de mediterrane kust van waaruit een eventuele evacuatie zou plaatsvinden. Hun angst dat de communisten hun eigen vlucht zouden regelen en de vlucht van hun tegenstanders zouden voorkomen, werd hierdoor alleen maar bevestigd. De aankondiging van 3 maart alarmeerde ook Franco, hoewel hij daar heel andere redenen voor had. Het communistische bevel over het Volksleger betekende voor hem dat de strijd nog niet werd opgegeven.
Toen Francisco Galán op de avond van 4 maart in Cartagena aankwam om het bevel over te nemen, brak er muiterij uit in diverse militaire eenheden en in de vloot. Galán werd gearresteerd tijdens een diner met zijn voorganger generaal Bernal, die hem zonder blikken of blozen had ontvangen. De vijfde colonne profiteerde van de situatie en sloot een verbond met de officieren die hun vege lijf wilden redden als de oorlog zou eindigen. Falangisten en mariniers namen de kustbatterijen van Los Dolores en het radiostation in, waarmee ze verzoeken om hulp van de nationalisten uitzonden.
De situatie was erg verwarrend omdat er twee opstanden tegelijkertijd aan de gang waren: een van republikeinen die vrede wilden en de andere van tot dan toe heimelijke sympathisanten van de nationalisten. Terwijl de opstand in volle gang was kwamen er op 5 maart om 11 uur in de ochtend 5 Savoia bommenwerpers overvliegen vanaf zee, die de marinebasis en de haven waar de schepen van de republikeinse vloot voor anker lagen, bombardeerden. Admiraal Buiza, die de rebellie vanuit de straten van Cartagena gadesloeg, dreigde de haveninstallaties met zijn schepen te beschieten als Galán en andere gevangenen niet vrij werden gelaten, maar nog voor de nationalistische luchtaanval begon, waren de kannonen van de kustbatterijen al ingerekend door de rebellen. Die gebeurtenis en het gevaar dat nationalistische oorlogschepen de opstandelingen te hulp zouden schieten, deed de admiraal besluiten om naar open zee te varen. Galán, die in de verwarring was vrijgelaten, slaagde er net op tijd in om aan boord van een van de schepen te gaan.
Het Condorlegioen, dat op de hoogte was gebracht van de ontwikkelingen maakte op 6 maart de hele dag verkenningsvluchten met Dorniers om de republikeinse vloot te volgen. Ondertussen werden schepen in de haven van Valencia aangevallen door bommenwerpers. Ze bombardeerden Cartagena niet omdat ze ervan uitgingen dat de nationalistische troepen al waren gearriveerd, terwijl die nog steeds op zee waren.22
In de ochtend van 7 maart arriveerden troepen die loyaal waren aan Negrín en de communisten in de vorm van de 206de brigade die opereerden onder bevel van Hernández. Zij namen het radiostation van Los Dolores weer in, drukten de opstand in de stad de kop in en waren net op tijd om de kustbatterijen op twee nationalistische schepen te richten die volgeladen waren met troepen die de opstand wilden steunen. De bemanning van het eerste schip, de Castillo de Olite, bespeurde geen onraad en de kustbatterijen die van dichtbij op het schip konden vuren, wisten het binnen enkele minuten tot zinken te brengen. In totaal kwamen daarbij 1223 soldaten om het leven terwijl nog eens 700 krijgsgevangen werden gemaakt.23 Maar hoewel de opstand de kop in werd gedrukt, keerde de republikeinse vloot niet terug in de haven. Franco stuurde een dringend verzoek aan Ciano om de Italiaanse vloot en luchtmacht in te zetten om te voorkomen dat de schepen naar Odessa zouden varen, maar Buiza had een andere bestemming in gedachten. Hij zette koers naar Bizerte in Tunesië waar de Fransen de bemanning interneerden en de oorlogschepen overdroegen aan de nationalisten.
Nadat hij hernieuwde verzoeken van Negrín had afgewezen zette kolonel Casado op 5 maart tegen de avond de Nationale Verdedigingsraad op in de kelders van het ministerie van Financiën. Hij benoemde zichzelf tot de voorlopige voorzitter van de raad en ontfermde zich over de defensieportefeuille; Julián Besteiro werd minister van Staat, Wenceslao Carrillo, de socialistische vader van Santiago Carrillo, werd minister van Binnenlandse Zaken. De andere ministers waren linkse republikeinen, gematigde socialisten en anarchisten.24 Bij de installatie van de raad was ook Cipriano Mera aanwezig die een van zijn formaties, de 70ste divisie, naar Madrid had gebracht die op dat moment het ministeriegebouw, de militaire gouverneur van Madrid, generaal Martínez Cabrera, het hoofd van de SIM in Madrid, Pedrero, en een aantal andere lokale leiders en militairen bewaakte die zich bij hen hadden aangesloten.
Rond middernacht richtten de leden van de raad zich via Radio España en Unión Radio de Madrid tot alle Spanjaarden. Negrín, die in Elda zat te dineren met andere leden van de regering, staakte de maaltijd nadat hij de onvaste stem van Julián Besteiro op de radio had gehoord die zijn ‘Spaanse medeburgers’ toesprak. Besteiro zei dat het moment van de waarheid was aangebroken. De regering van Negrín had geen juridische of morele autoriteit en de enige wettige macht op dat moment was de militaire macht. Nadat Besteiro had gesproken, werd het manifest van de raad voorgelezen waarin Negrín en zijn kompanen ervan werden beschuldigd dat zij de mensen opriepen om zich te verzetten terwijl ze ‘een comfortabele en lucratieve vlucht’ voor zichzelf aan het regelen waren. Later spraken Mera en Casado in dezelfde trant.25 Zoals Azaña terecht opmerkte was het nogal paradoxaal dat ze hun eigen coup rechtvaardigden met het argument dat ze het land wilden behoeden voor een communistische staatsgreep.26 Het was ongetwijfeld naïef van Casado om te denken dat Franco nu wel bereid zou zijn om tot een overeenkomst te komen, maar Negríns plan om door te vechten terwijl de situatie volslagen hopeloos was, zou zonder meer tot nog meer vergeefs bloedvergieten hebben geleid.
Zodra de toespraken waren beëindigd haastten alle tafelgenoten van het diner in Elda zich naar de telefoon om Madrid te bellen. Tegen een uur in de ochtend sprak Negrín met Casado die bevestigde dat hij inderdaad tegen hem in opstand was gekomen. Negrín ging als een dolle tekeer over de telefoon en zei tevergeefs dat Casado uit alle functies ontheven was. Giner de los Ríos belde met Besteiro, en Paulino Gómez en Segundo Blanco spraken ook met Casado, maar al hun woorden waren aan dovemansoren gericht. Via de telefoon en de telegraaf probeerden de ministers in contact te komen met andere militaire bevelhebbers om de situatie te evalueren, maar hun antwoorden waren niet bemoedigend. Generaal Menéndez waarschuwde zelfs dat hij troepen uit Valencia zou sturen om generaal Matallana te bevrijden als hij geen toestemming zou krijgen om uit Elda te vertrekken. Matallana vertrok kort daarna.
Rond vier uur in de ochtend van 6 maart vroeg Negrín, die net had gehoord over het vertrek van de vloot uit Cartagena, kolonel Camacho om transportvliegtuigen uit Los Llanos te sturen. Vervolgens dicteerde hij een telegram naar de raad in Madrid waarin hij zei dat hij hun actie betreurde en ‘ongeduldig’ vond. Dit impliceerde dat hij al overwoog om contact op te nemen met de nationalisten of zelfs al in onderhandeling was. Hij vroeg toen om ‘iedere mogelijke machtswisseling te laten plaatsvinden op een normale en constitutionele manier’.27
Ondertussen was de onlangs benoemde militaire gouverneur van Alicante, de communist Etelvino Vega, door Casado’s medestanders gearresteerd. Het nieuws daarover werd door Tagüeña aan Elda doorgeseind. Toen hij hoorde wat er was gebeurd, fluisterde Negrín, die na het vertrek van de vloot uit Cartagena Alicante in gedachten had voor zijn evacuatieplannen, in het Duits tegen Álvarez del Vayo, zodat anderen het niet konden begrijpen: ‘Ich, auf alle fälle, werde gehen.’ (‘Ik vertrek in ieder geval.’)28
Negrín wachtte tot twee uur ’s middags om een antwoord van Casado af te wachten en gaf toen instructie aan zijn entourage om naar het vliegveld te gaan om daar de komst van de vliegtuigen uit Los Llanos af te wachten. Vervolgens verlieten Negrín, Álvarez del Vayo, Giner de los Ríos, Blanco, Paulino Gómez, González Peña, Cordón, Dolores Ibárruri, Rafael Alberti en María Teresa León Spanje aan boord van drie Douglas vliegtuigen. Tijdens de vlucht naar Toulouse besloot Negrín om op 15 maart een ministerraad te houden in Parijs. Dat was de dag waarop het Condorlegioen in zijn dagboek kon schrijven: ‘Acht uur ’s ochtends. Eerste nieuws van het thuisfront: Duitse troepen trekken Tsjechoslowakije binnen.’29
In een hangar op het vliegveld kwam het uitvoerend comité van de Spaanse Communistische Partij bijeen onder voorzitterschap van Pedro Checa. Onder de aanwezigen waren Uribe, Delicado, Moix, Claudín, Melchor, Líster, Modesto, Tagüeña en Togliatti. Líster en Modesto antwoordden op de vraag of het mogelijk was om Besteiro’s en Casado’s raad met geweld weg te krijgen, dat dat onmogelijk was. Daarop besloten ze dat Checa, Claudín en Togliatti in Spanje zouden blijven om de resten van de partij te leiden en voorbereidingen te treffen voor een ondergronds bestaan in de toekomst.30 De anderen stapten in de klaarstaande vliegtuigen net voor de troepen van Casado Elda en het vliegveld innamen. De drie communistische leiders die in Spanje zouden blijven werden gearresteerd maar zij werden later weer vrijgelaten in Alicante en wisten vervolgens ook per vliegtuig uit Spanje te ontsnappen.31
De Nationale Verdedigingsraad nam een serie maatregelen om vrede mogelijk te maken of op z’n minst om tijd te rekken zodat de republikeinse troepen zich konden terugtrekken in de mediterrane havensteden die nog niet in handen van de nationalisten waren. Negríns decreten van 3 maart werden ingetrokken evenals de mobilisatie van de lichtingen van 1915 en 1916. Alle promoties werden ook geannuleerd, inclusief die van Casado zelf, om de nationalisten duidelijk te maken dat Negríns besluiten als onwettig werden beschouwd.
Kolonel Prada werd benoemd tot bevelhebber van het leger van het centrum en de communisten werden ook van andere posten verwijderd, de partijkrant Mundo Obrero werd opgeheven en de rode sterren werden van de uniformen gehaald. De communistische macht in republikeins Spanje was ten einde.
De raad, die nu werd geleid door generaal Miaja, die op 6 maart in Madrid was aangekomen, beval de arrestatie van alle communistische commissarissen en militanten die gevonden werden. Mera’s troepen voerden het bevel uit en gingen meteen op de belangrijkste communistische centra af. Een commissaris, Domingo Girón, wist aan zijn arrestatie in het hoofdkwartier van het leger van het centrum te ontsnappen en waarschuwde kolonel Bueno, de commandant van het 2de korps, voor wat er gaande was. Bueno was klaarblijkelijk ziek, maar zijn stafchef majoor Guillermo Ascanio marcheerde Madrid binnen aan het hoofd van een colonne. Daniel Ortega, een andere communistische commissaris, die aan zijn arrestatie wist te ontsnappen door uit het raam te springen, waarschuwde Tagüeña, die Madrid verliet.32
Luis Barceló, de communistische commandant van het 1ste korps, benoemde zichzelf tot commandant van het leger van het centrum en de leider van de troepen die zich tegen de raad verzetten. Nadat hij zijn commandopost had ingericht in het Pardopaleis, stuurde hij zijn troepen naar Casado’s hoofdkwartier bij het vliegveld Barajas, waar ze leden van zijn staf arresteerden om hen naar El Pardo te brengen en hen op bevel van Barceló te executeren. Ondertussen bereikten de troepen onder leiding van Ascanio het centrum van Madrid waar ze stuitten op de anarchisten van de 70ste brigade en carabineros die de gebouwen van de raad bewaakten. Kort daarna arriveerde het leeuwendeel van Mera’s 4de korps om de verdedigers te hulp te schieten en braken er felle gevechten uit in het centrum van Madrid tussen de casadistas en de communisten. De strijd duurde tot zondag 12 maart, toen Mera’s troepen de communisten op de knieën hadden gedwongen en een staakt-hetvuren werd overeengekomen. De anarchisten waren met een ruime meerderheid en bovendien kon Barceló niet communiceren met Togliatti of Checa om instructies te krijgen omdat Casado’s aanhangers het telefoonnetwerk in handen hadden. De uitkomst van de strijd die aan 2000 man het leven had gekost was een militair tribunaal dat Barceló en zijn commissaris ter dood veroordeelde.
Toen de vrede op 12 maart eenmaal was weergekeerd in de straten van Madrid, kwam de Nationale Verdedigingsraad bijeen om vredesonderhandelingen voor te bereiden en de evacuatie van het republikeinse leger te organiseren. In een bericht aan Franco legden ze uit dat ze niet in staat waren geweest om contact op te nemen tijdens het neerslaan van de opstand. Ze wilden voorwaarden opstellen om de wapens neer te leggen en de oorlog te beëindigen. Maar Franco zou opnieuw geïrriteerd raken door de hernieuwde nadruk op de nationale onafhankelijkheid en het idee dat Casado het land zou hebben gered van het communisme. Ze vroegen om geen vergeldingsmaatregelen te nemen tegen burgers of soldaten en een periode van 25 dagen in te lasten om iedereen die Spanje wilde verlaten daartoe de gelegenheid te geven. Casado en Matallana werden aangewezen al de onderhandelaars.
De volgende dag, 13 maart, vroeg Casado luitenant-kolonel Centaño om de vredesvoorwaarden aan Franco te overhandigen. Zes dagen later gaf Franco antwoord in scherpe en ijzige bewoordingen: ‘Onvoorwaardelijke overgave niet verenigbaar met onderhandelingen en aanwezigheid van hoge vijandelijke bevelhebbers in nationalistische zone.’33 Centaño adviseerde Casado twee andere officieren aan te wijzen, en de raad besloot daarop om luitenant-kolonel Antonio Garijo en majoor Leopoldo Ortega naar Burgos te sturen. Ondanks de kille ontvangst van zijn eerdere boodschap, stelde Casado een nieuw document op, gericht aan de nationalisten, waarin hij benadrukte welk risico ze hadden genomen door het tegen de communisten op te nemen en de risico’s die ze liepen als ze de hoop zouden beschamen ‘die iedereen op deze raad heeft gesteld’.
Op 21 maart informeerden agenten van de SIPM Casado dat het nationalistische opperbevel had ingestemd met het bezoek van Garijo en Ortega aan Burgos twee dagen later. De twee officieren kregen daar te horen dat de hele republikeinse luchtmacht zich op 25 maart moest overgeven en dat het republikeinse leger twee dagen later de witte vlag moest hijsen ten teken van de onvoorwaardelijke overgave. Toen dit bekend was, overwogen sommige republikeinse bevelhebbers, die zich kwaad en vernederd voelden, om door te vechten, maar het was te laat om het emotionele proces dat onvermijdelijk tot de overgave moest leiden terug te draaien. Casado zond intussen nog een brief aan Franco, maar ook die toenaderingspoging was tot mislukking gedoemd.
Op 25 maart kon de junta van Casado wegens het slechte weer en om technische en logistieke redenen onmogelijk aan het verzoek van Franco voldoen. De twee republikeinse afgezanten gingen terug om de situatie uit te leggen, maar de nationalistische tussenpersonen hadden bevel van Franco’s hoofdkwartier gekregen om hen weg te sturen. Vervolgens werden er onmiddellijk instructies aan de nationalistische bevelhebbers gegeven voor het slotoffensief.
De volgende dag begon de opmars van de nationalistische formaties op alle fronten. Ze stuitten nergens op verzet. Het leger van het zuiden liet om twee uur ’s middags weten: ‘Veel gevangenen, onder wie Russen.’34 ‘27 maart 1939,’ schreef Von Richthofen de volgende dag in zijn persoonlijke oorlogsdagboek. ‘De artillerie begint om tien voor zes. Geen beweging in de rode linies. Ons eerste bombardement om zeven uur zeer goed. Tegelijkertijd verkenningsvluchten boven rode posities die gebombardeerd waren. Artillerie werkt als nooit tevoren in Spanje. Zes uur ’s ochtends. Infanterie trekt op met tanks nadat het Condorlegioen bombardementen heeft uitgevoerd voor hun posities. De Roden hebben zich teruggetrokken. Slechts een paar mensen over in de frontlinies. Maar ze rennen allemaal weg. Onze vuurmagie heeft goed zijn werk gedaan. Na een opmars van 24 kilometer is de infanterie buiten adem. Nieuws dat er witte vlaggen zijn en eenheden zich overal rond Madrid overgeven. DE OORLOG IS VOORBIJ!!! Het einde voor het Condorlegioen.’35 Deze bewering getuigde van het ongeduld van Von Richthofen en was enigszins voorbarig. De volgende ochtend waren de republikeinse fronten echter spontaan ineengestort. Soldaten omhelsden elkaar. Omsingelde republikeinse troepen kregen het bevel om hun wapens neer te leggen voor ze naar stierenarena’s of kampen in de openlucht werden afgevoerd. Anderen die op dat moment nog niet waren gepakt, gooiden hun wapens weg en trokken te voet huiswaarts.
Het Condorlegioen verspilde geen tijd en liet die ochtend meteen ‘propagandavluchten’ boven Madrid uitvoeren. Om vier uur ’s middags werden de laatste aantekeningen gemaakt in het officiële oorlogsdagboek van het Condorlegioen. ‘In de loop van de dag bieden radiostations en zenders in alle provinciesteden hun overgave aan en betuigen ze hun toewijding aan nationalistisch Spanje en zijn Caudillo. De oorlog kan als beëindigd worden beschouwd.’36
Nadat alle pogingen tot onderhandeling volledig waren gedwarsboomd stortte de Nationale Verdedigingsraad in. Julián Besteiro besloot om in Madrid te blijven en te kijken wat er komen zou (hij stierf een jaar later in een Madrileense gevangenis). Miaja vluchtte op 28 maart in zijn vliegtuig naar Orán. Casado ging naar Valencia, nadat hij het bevel had gegeven dat de formele overgave op 29 maart om 11 uur zou plaatsvinden.37
De nationalistische formaties rukten verder op naar de belangrijkste havenplaatsen, waar duizenden mensen wanhopig probeerden om nog een plekje op een van de boten te bemachtigen. De verzoeken om hulp die Casado naar de Britse en Franse regering had gestuurd waren niet beantwoord en bovendien was er te weinig tijd om nog een evacuatie op poten te zetten. Daarnaast bestond het gevaar dat Italiaanse onderzeeboten schepen zouden torpederen. Toen Casado in Valencia aankwam, was hij getuige van de ongelofelijke chaos daar. Slechts een schip, de Lézardrieux, slaagde erin om volgeladen met vluchtelingen de haven te verlaten. In de haven van Alicante voeren de Maritime en de African Trade uit zonder passagiers mee te nemen, terwijl de Stanbrook, op 28 maart vertrok met 3500 vluchtelingen aan boord. Vanuit Cartagena slaagde alleen de Campilo erin om weg te varen. Casado ging verder naar Gandía waar hij de volgende dag werd toegelaten op een Britse kruiser, de HMS Galatea, die daar was om Italiaanse gevangenen te evacueren in het kader van een gevangenenruil.
Intussen probeerden duizenden soldaten, vakbondsleden en politici nog steeds in Alicante te komen, ondanks de blokkades voor bussen, trucks en andere voertuigen. Op 30 maart werden meer dan 15.000 van hen opgepakt door Gambara’s Italiaanse troepen. Velen van hen pleegden zelfmoord, maar de meerderheid werd door de nationalisten afgevoerd naar gevangenissen, stierenarena’s en kampen.
De eerste nationalistische troepen drongen in de ochtend van 28 maart Madrid binnen bij het Casa de Campofront. Rond het middaguur arriveerde een colonne geleid door generaal Espinosa de los Monteros, gevolgd door vrachtwagens met voedsel en 200 gerechtsfunctionarissen en militaire politie die met behulp van de Falange begonnen met de repressie van de verslagenen. De vlag van het oude Spanje verscheen aan de balkons, terwijl leden van de vijfde colonne de straat opgingen en met geheven rechterarm de falangistische groet brachten terwijl ze nationalistische leuzen riepen. ‘Ze vernielden portretten [van republikeinse leiders] en trokken posters van de muren, ze verwijderden opschriften uit de straten en van gebouwen en ontmantelden barricades. Die eerste nacht leken er falangisten door de straten te patrouilleren om wraakmoorden te voorkomen. 38 Er verschenen priesters en monniken die iedereen zegenden en burgerwachten die hun oude uniforms hadden verstopt.’38 De Spaanse hoofdstad veranderde nog drastischer dan op 19 juli 1936. Julián Manas, die Besteiro had geassisteerd, was verward. De slogans van het Volksfront werden vervangen door nationalistische evenknieën. Zelfs de taal veranderde. Mensen zeiden weer ‘mijn vrouw’ in plaats van het linkse ‘mi companera’, en ‘Buenas dias’ in plaats van ‘Salud’.39
Op 31 maart bereikten de legers van Franco hun laatste doelwitten. ‘Wij verheffen ons hart tot God,’ luidden de gelukswensen van paus Pius XII aan Franco, ‘en danken uwe excellentie oprecht voor de overwinning van katholiek Spanje’.39 Ciano schreef in zijn dagboek dat Madrid was gevallen en ‘met de hoofdstad alle andere steden van rood Spanje. Het is een nieuwe formidabele overwinning voor het fascisme en wellicht de grootste tot dusver’.40 Op 20 april, precies drie weken na Franco’s overwinning, ontbond de non-interventiecommissie zich tijdens haar dertigste plenaire zitting in Londen.