29

Oorlogsmoeheid en vredesinitiatieven

Terwijl het nationalistische manoeuvreleger in het voorjaar van 1938 Aragon innam, werd de Republiek geconfronteerd met de groeiende economische crisis en het steeds slechtere moreel in de achterhoede. Er was sprake van onderling wantrouwen tussen de verschillende politieke partijen; de angst voor de geheime politie, de SIM, groeide, evenals het verzet tegen de autoritaire regeringsstijl van de regering Negrín, de acute voedseltekorten, de zwarte handel en het defaitisme. Bovendien had de bevolking van Barcelona – nu de hoofdstad van de Republiek – te lijden onder de zwaarste bombardementen van de oorlog.

De republikeinse zone was in de ban van hyperinflatie, de kosten voor het levensonderhoud waren in minder dan twee jaar oorlogstijd verdrievoudigd.1 De lonen van de milities hadden in het begin van de oorlog zwaar gedrukt op de economie en ondanks de hoge inflatie bleef de soldij 10 peseta per dag, waarmee de wapenaankopen in het buitenland vanaf de winter 1936 veruit de grootste kostenpost werden. Spanje had, behalve wat kleine fabriekjes in het Baskenland en Asturië, geen wapenindustrie en er was niet voldoende expertise voorhanden om de metaalindustrie in Catalonië om te vormen tot wapenfabrieken. Het was al heel wat dat de fabrieken er in de eerste zes maanden van de oorlog in slaagden om via improvisatie draaiende te blijven toen de centrale regering, die de rol van de CNT en de Generalitat wilde overnemen, weigerde om de buitenlandse deviezen te verstrekken die nodig waren voor de aankoop van machines in het buitenland.

Alle wapens die de Republiek nodig had, moesten in het buitenland worden gekocht waarbij vooraf moest worden betaald met goud of harde valuta. Toen bekend werd dat de goudreserves van de Republiek naar Frankrijk en de USSR waren overbracht, barstte er een soort goudkoorts los onder de regeringen in Europa maar vooral onder de wapenhandelaren, die hun kans schoon zagen om hoge winsten te behalen en weinig risico te lopen.

Vanaf het allereerste begin van het conflict gingen de republikeinse leiders, die niet waren ingevoerd in de harde wereld van de wapenhandel, wanhopig op zoek naar wapens in Europa en Noord-Amerika. Op 8 augustus 1936 tekende de republikeinse ambassadeur in Parijs, Álvaro de Albornoz, een contract met de Société Éuropéenne d’Études et d’Entreprises, waarmee hij de exclusieve rechten uit handen gaf ‘voor de aankoop van alle producten in Frankrijk en andere landen’ waarbij de Republiek 7,5 procent commissie ging betalen voor de verleende diensten. Dit bedrijf was echter grotendeels in handen van handelsbanken (zoals Worms et Cie en de Ottoman Bank), kranten (Le Temps en Le Matin), en grote industriëlen zoals Schneider-Creusot, die stuk voor stuk achter generaal Franco stonden.

De republikeinen stuitten vaak op chantagepraktijken van ministers en andere hoge functionarissen die enorme bedragen aan steekpenningen en smeergeld vroegen voor de ondertekening van exportvergunningen en andere benodigde documenten, oplopend van 25.000 tot 275.000 dollar. In sommige gevallen incasseerden de chanteurs het geld om de vracht later alsnog tegen te houden.2 Vanwege het non-interventiebeleid was de Republiek enorm kwetsbaar voor dergelijke trucs. Als de wapens waar van tevoren voor was betaald, dan uiteindelijk arriveerden, bleken ze soms van slechte kwaliteit en in sommige gevallen zelfs onbruikbaar. En aangezien de republikeinen hun wapens op zoveel verschillende plekken moesten kopen, kreeg het Volksleger te maken met een enorme variëteit aan kalibers waarvoor een groot aantal verschillende soorten munitie moest worden aangeschaft. Een aanzienlijk deel van de gekochte wapens – misschien zelfs de helft – kwam nooit aan, hetzij vanwege fraude, hetzij vanwege de blokkade, die leidde tot beschietingen van vrachten op zee en in de havens.

Spaanse regeringen kochten al lang voor de nazi’s aan de macht kwamen wapens van Duitsland. Het koloniale leger in Marokko had om mosterdgas gevraagd om in te zetten tegen de opstandelingen in het Rifgebergte, die later hun belangrijkste hulptroepen zouden worden. Ook tijdens de burgeroorlog kocht de Republiek wapens van nazi-Duitsland, de belangrijkste bondgenoot van generaal Franco. Recent onderzoek3 heeft aangetoond dat dat wat al lange tijd vermoed werd, waar blijkt te zijn: generaal-kolonel Hermann Goering, de premier van Pruisen en opperbevelhebber van de Luftwaffe, verkocht wapens aan de Republiek terwijl zijn eigen manschappen voor Franco vochten.

Op 1 oktober 1936 meerde het uit Wales afkomstige vrachtschip de Bramhill aan in Alicante, met een zending van 19.000 geweren, 101 mitrailleurs en meer dan 28 miljoen patronen afkomstig uit Hamburg aan boord die waren besteld door de CNT in Barcelona en bestemd waren voor de milities. De Bramhill werd onmiddellijk gesignaleerd in Alicante door de HMS

Woolwich, wiens kapitein onmiddellijk het non-interventiesecretariaat van het ministerie van Buitenlandse Zaken inlichtte dat de zaak onderzocht. De Duitse regering bood excuses aan en zei dat Hamburg een vrije haven was, maar toch was duidelijk dat deze vracht van hogerhand was goedgekeurd. Het Britse ministerie van Buitenlandse Zaken liet het daarbij. Uiteindelijk bleek dat het brein achter deze geheime wapenverkoop aan de Republiek niemand minder was dan Hermann Goering. Als tussenpersoon gebruikte hij de beruchte wapenhandelaar Josef Veltjens die al voor de opstand wapens had verkocht aan generaal Mola, maar vooral Prodromos Bodosakis-Athanasiades, een Griekse piraat die nauwe banden had met dictator Metaxas. Bodosakis-Athanasiades was de belangrijkste aandeelhouder en algemeen directeur van Poudreries et Cartoucheries Helléniques, S.A., een bedrijf dat vooral zaken deed met Rheinmetall-Borsig, dat weer door Goering persoonlijk werd gecontroleerd.

Bodosakis speelde de vraag naar wapens die hij kreeg door naar Rheinmetall-Borsig, en de regering Metaxas zorgde voor gebruikerscertificaten waarin werd aangegeven dat de wapens bestemd waren voor het Griekse leger. Bodosakis laadde de wapens over op een ander schip dat volgens de papieren naar Mexico zou varen maar in werkelijkheid naar Spanje ging. Aangezien Bodosakis zowel zaken deed met de nationalisten als met de Republiek, moest hij de leveranties over twee schepen verdelen, waarbij hij de beste en nieuwste wapens bestemde voor de nationalisten terwijl de oudste en slechtste wapens naar de republikeinen gingen.

In 1937 en 1938, toen de verkoop van Duitse wapens aan de Republiek zijn hoogtepunt bereikte, plaatste Bodosakis’ bedrijf orders bij Rheinmetall-Borsig ter waarde van 40 miljoen rijksmarken. Deze vrachten waren bijna allemaal bestemd voor de Republiek en het is vrijwel zeker dat Bodosakis vijfof zesmaal zoveel vroeg voor de vrachten dan wat hij Goering had betaald. Het is ook heel goed mogelijk dat hij vervolgens weer een groot deel van de winst aan Goering persoonlijk betaalde in plaats van aan Rheinmetall-Borsig, en daarbovenop kwamen ook nog de bedragen die aan het Metaxasregime en andere functionarissen moesten worden betaald.4

Zelfs de Sovjet-Unie was zijdelings betrokken bij deze vrije-markthandel tussen nazi-Duitsland en de Spaanse Republiek. In november 1937 reisde Bodosakis in een sovjettoestel naar Barcelona in gezelschap van George Rosenberg, de zoon van de voormalige sovjetambassadeur, Rosenberg, die cargadoor was en altijd wel iets wist te ritselen. Hij sleepte samen met Bodosakis een munitiecontract met de Republiek in de wacht ter hoogte van 2,1 miljoen pond sterling. Net als bij alle andere transacties eisten zij vooruitbetaling in harde valuta. De wapenleveranties van Duitsland aan de Republiek gingen door tot het einde van de oorlog, zoals de internationale commissie voor de repatriëring van buitenlandse vrijwilligers in 1939 vaststelde.5

Nadat de nationalisten hadden gehoord van deze gangsterpraktijken, protesteerden ze herhaaldelijk bij de Duitse autoriteiten.6 In totaal hadden ze tussen 3 januari 1937 en 11 mei 1938 18 schepen met wapens geteld in de republikeinse havens, maar telkens als ze daar hun beklag over deden, kregen ze nul op het rekest. Wat Hermann Goering betrof was de harde valuta van de republikeinen net zo veel waard als die van de nationalisten.7 De uitbundige inrichting van Karinhall, zijn landhuis ten noorden van Berlijn, was zonder twijfel bekostigd met de enorme winsten uit de Spaanse Burgeroorlog.

De Republiek kon niet in harde valuta en goud blijven betalen voor de wapens.8 Begin 1938 waren de lopende rekeningen in goud in Parijs en Moskou nagenoeg uitgeput.9 In april begon Negrín met de verkoop van het zilver van de Banco de España in de VS. De regering in Burgos huurde daarop de advocaat John Foster Dulles (later minister onder Eisenhower) in om daar een stokje voor te steken, maar zijn inspanningen leidden tot niets. Op 29 april tekende minister van Financiën Francisco Méndez Aspe het decreet waarmee de zilvervoorraden konden worden aangewend.10 Die zomer stelde de regering regels op voor de vordering van juwelen, edelmetalen en onroerend goed van ‘verklaarde vijanden van de Republiek’ die verkocht konden worden. De opbrengst uit die verkoop bedroeg 31 miljoen dollar, wat een schijntje was aangezien de regering per maand 27 miljoen dollar uitgaf, exclusief de kosten van de wapenleveranties uit de Sovjet-Unie.11

De enige hoop voor de Republiek was om weer toenadering te zoeken tot de USSR. In maart had Moskou na onderhandelingen met ambassadeur Pascua een lening toegezegd van 70 miljoen dollar tegen een rente van 3 procent waarvan de helft in goud zou worden terugbetaald. Dit leidde tot de tweede goudleverantie aan de Sovjet-Unie. Vervolgens was er weer een krediet nodig, ditmaal van 85 miljoen dollar, waarmee vooral Russische wapens moesten worden gekocht. De Republiek moest lang wachten voor er een antwoord kwam en toen het krediet in december eenmaal werd verstrekt, was het al te laat.12

Veel verzoeken om militaire steun werden door Stalin ronduit genegeerd. Toen de situatie in het voorjaar van 1938 bijzonder nijpend werd, deden de republikeinen tevergeefs een beroep op Moskou. ‘Ik heb Negrins verzoek om hulp aan de respectieve instelling gegeven (het Politburo),’ schreef Litvinov op 29 april aan Marchenko, de chargé d’affaires van de USSR in Spanje, ‘maar tot nog toe is er geen besluit genomen.’13 Uiteindelijk schreef Litvinov op 7 augustus aan Marchenko in Barcelona: ‘Tot nu toe is er geen besluit genomen over de verzoeken van Ispanpra [de Spaanse regering]. Ik denk dat de rede voor dit uitstel is, dat het antwoord negatief zal zijn.’14 Sommige wapenleveranties bleven doorgaan maar Stalin had zijn interesse in Spanje verloren vanwege de ontwikkelingen in Europa en het Verre Oosten. Het was vrij duidelijk dat de republikeinse regering zou verliezen en hij had andere prioriteiten.

Behalve wapens moest de Republiek ook nog olie, allerlei soorten voorraden en voedsel importeren nadat de landbouwregio Aragon verloren was gegaan. Kikkererwten en linzen uit Mexico werden het standaarddieet van de republikeinse soldaten. De voedseltekorten waren overal nijpend, maar vooral in Barcelona was de situatie zeer ernstig aangezien de stad ook nog eens een miljoen vluchtelingen uit Aragon, Andalusië, Extremadura en Castilië moest voeden.15 De beelden van de boeren van de Aragonese collectieven die met hun kuddes en spaarzame bezittingen op een kar door de straten liepen, op de vlucht voor de nationalisten, waren nog aangrijpender dan die uit Madrid in de herfst van 1936. De rijen voor de voedselwinkels waren langer dan ooit tevoren en vrouwen die weigerden om hun plekje in de rij op te geven als er luchtalarm was, kwamen om of raakten zwaar verminkt door de bombardementen. Het dagelijkse rantsoen van 150 gram rijst, bonen of, vaker nog, linzen (die dr. Negríns pilletjes werden genoemd) kon de gevolgen van de grote tekorten aan vitamines en proteïnen onder de armoedzaaiers die geen zwarte-marktprijzen konden betalen niet voorkomen. Veel kinderen leden aan de Engelse ziekte, met name het toenemende aantal oorlogswezen (volgens de Quakers, die poedermelk en chocolade uitdeelden in het oorlogsgebied, waren er alleen in Barcelona al 25.000 wezen). Het was daarom niet verwonderlijk dat het sterftecijfer onder kinderen en ouderen in 1938 verdubbelde.16

De lokale bevolking reageerde op de crisis met haar gebruikelijke slimmigheid. De balkons van de stad werden gebruikt om kippen te houden of konijnen te fokken en de stad ontwaakte ’s morgens met het hanengekraai. Er werden groentes verbouwd in bloempotten en op stukjes braakliggend land in de stad. De duiven waren van de straat geplukt en verdwenen in de pan, evenals de katten, die werden opgediend als ‘konijn’.17 Moeders stonden voor dag en dauw op in de hoop dat ze bij boerderijen tot wel 20 kilometer in de omtrek iets konden ruilen voor voedsel.

Politici en hoge partijfunctionarissen leken echter niet veel gewicht te verliezen. Een banket dat in Barcelona ter ere van Negrín werd gehouden leidde tot woedende protesten. Over het algemeen kregen de troepen veel beter te eten dan de burgerbevolking, maar de soldaten waren zich bewust van de tekorten waar hun gezinnen onder leden. Het was dan ook onvermijdelijk dat zij verbitterd raakten over de diefstal van benzine, voedsel en andere voorraden door de staf, die werden doorverkocht op de zwarte markt.

Barcelona moest al zoveel ontberingen ondergaan en had ook nog eens te lijden onder de voortdurende bombardementen door de Italiaanse luchtmacht. De stad was in februari 1937 al gebombardeerd door de Italiaanse vloot en vervolgens bestookten de Italiaanse bommenwerpereskaders die in Mallorca waren gelegerd de stad vanaf maart dat jaar. De ergste bombardementen vonden plaats op 29 mei en 1 oktober. Maar in 1938 werden de aanvallen geconcentreerder. In januari werden de havens en omliggende woonwijken gebombardeerd waarvan de burgerbevolking ernstig te lijden had. Ciano was zo onder de indruk toen hij las over de verwoesting dat hij schreef dat hij ‘werkelijk nooit zoiets verschrikkelijks had gelezen’.18

Deze bombardementen leidden tot vergeldingsaanvallen van de republikeinen op nationalistische steden waarbij tientallen doden vielen.19 Via diplomatieke onderhandelingen werd geprobeerd om dergelijke acties van beide zijden te stoppen. De republikeinen staakten hun aanvallen toen Eden beloofde te helpen. Later werd echter duidelijk dat de Britten op geen enkele manier hadden geholpen. Mussolini maakte in februari een eind aan de bombardementen omdat hij gepikeerd was dat de nationalisten de CTV geen glansrol hadden gegeven in Teruel. Maar tijdens de opmars naar de zee besloot hij, zonder overleg met Franco, om de bombardementen op een veel grotere schaal te hervatten.20 Ciano schreef: ‘Mussolini denkt dat deze luchtaanvallen een schitterende manier zijn om het moreel van de Roden te verzwakken.’21

In de avond van 16 maart begonnen de Savoia-Marchetti eskaders uit Mallorca aan een 24 uur durende marathonaanval op Barcelona. Er waren geen luchtafweerraketten en de republikeinse gevechtsvliegtuigen van nabijgelegen vliegvelden kwamen niet in actie voor de volgende middag. De bombardementen kostten aan ongeveer 1000 mensen het leven en er vielen 2000 gewonden.22 Een bom zou zijn ingeslagen op een vrachtwagen met explosieven op de Gran Vía, wat een enorme explosie tot gevolg had. Dit leidde tot valse geruchten dat de Italianen experimenteerden met reuzenbommen. Mussolini was zeer ingenomen met de buitenlandse reactie. ‘[Mussolini] was verheugd door het feit dat de Italianen erin zijn geslaagd om terreur te zaaien met hun agressie in plaats van genoeglijkheid met hun mandolines,’ schreef Ciano. ‘Dit zal ons aanzien in Duitsland, waar ze dol zijn op de totale en meedogenloze oorlog, sterk verbeteren.’23

Aan republikeinse kant sloeg de oorlogsmoeheid toe, die nog werd verergerd door het cynisme en het gedrag van de leiders. Steeds meer mensen raakten ervan overtuigd dat het tijd was om een compromis met de nationalisten te zoeken via directe onderhandelingen of via internationale bemiddeling. In oktober 1936 had Azaña Bosch Gimpera er al op uitgestuurd om via Londen eerste vredesvoorstellen te doen, maar daar werd een stokje voor gestoken door de ambassadeur ter plekke, Azcárate. De ouverture werd daarom via de Franse regering naar het Britse ministerie van Buitenlandse Zaken overgebracht. In mei 1937 deed Azaña een nieuwe poging toen Julián Besteiro naar Londen ging als vertegenwoordiger van de Republiek bij de kroning van koning George VI.

Weinig soldaten dachten al aan het einde van de oorlog, tenzij ze zich in paniek terug trokken voor de vijand, omdat het republikeinse propagandadieet hen voldoende voedsel verschafte om te blijven geloven in de uiteindelijke overwinning. Liberalen uit de middenklasse en sociaaldemocraten waren zich echter bewuster van de implicaties van een langdurige oorlog. Een aantal van hen, zoals Martínez Barrio, was ervan overtuigd dat ze meer gebukt zouden gaan onder Franco’s overwinning dan de arbeiders.

In 1938 greep de demoralisatie vooral om zich heen onder Catalaanse nationalisten, die zich een betrouwbaarder bondgenoot van de Republiek hadden getoond dan de Basken. De eenheid onder Catalaans links, Esquerra, was in 1937 ver te zoeken en toen de centrale regering naar Barcelona verhuisde werd Companys genegeerd. De meerderheid van Esquerra neigde naar de communistische nadruk op discipline en respect voor privébezit, maar voelde zich verraden toen Negríns regering de onafhankelijkheid van de Generalitat snel ontmantelde in de nasleep van de gebeurtenissen in mei. Zij waren ook boos dat hun oude handelspartners, Frankrijk en vooral Groot-Brittannië, hun niet te hulp waren geschoten. Ze werden defaitistisch en het zwijgzame Catalaanse midden, dat een hekel had aan zowel de nationalisten als aan links, groeide snel. De meeste mensen verlangden nu naar het einde van de oorlog en ze overtuigden zichzelf ervan dat de aanvankelijke hardvochtigheid van Franco’s regime geen langetermijngevolgen voor hen zou hebben.

Er ontstond echter grote onenigheid binnen de regering, om te beginnen tussen Prieto en de communisten. Het laatste waagstuk dat hij met hen had uitgehaald, betrof de opheffing van de collectieven in Aragon om de staatsmacht daar te herstellen; sindsdien had het aantal kleine en grote aanvaringen zich in een steeds sneller tempo opgestapeld. Ze vlogen elkaar in de haren over de vraag of een buitgemaakte Messerschmitt 109 die nog intact was aan de Fransen of de Sovjet-Unie moest worden gegeven. Maar het grootste strijdpunt betrof de infiltratie van het legercommando door de Communistische Partij.

Prieto probeerde de communistische macht in het leger te beperken door allereerst het netwerk van commissarissen in te krimpen. Om de communistische groei tegen te houden, verbood hij hen om verder zieltjes te winnen en hij verving de communistenvriend Álvarez del Vayo door een van zijn eigen collega’s, Crescenciano Bilbao. Hij ontsloeg ook veel communistische officieren, onder wie ook Antonio Cordón, de stafchef van het leger van het oosten. Hij stuurde Francisco Antón, de jonge commissaris-generaal van het leger van het centrum en vermeende minnaar van La Pasionaria, zelfs naar de frontlinie. Veel van deze instructies, waaronder ook deze, werden genegeerd omdat alle communisten te horen hadden gekregen dat zij alleen moesten gehoorzamen aan de partij-instructies. Prieto werd ook gehaat door de communisten omdat hij had onthuld dat de partij geld voor zichzelf had verdiend via de koopvaardijvloot van de Republiek die via Britse holdingmaatschappijen was gereorganiseerd om de blokkade te omzeilen.

Prieto pakte ook de communistische controle over zijn eigen SIM aan toen hij zich realiseerde wat een angstaanjagende machine het was geworden, maar hij was te laat. Zijn maatregelen tegen individuele leden van deze staat binnen de staat wekte allen maar de woede van de communisten en de Russische NKVD-‘adviseurs’, zonder dat de geheime executies en martelingen verminderden. De enige kans om de SIM effectief te bestrijden was aan het front waar SIM-agenten die op zoek waren naar dissidenten, herhaaldelijk werden geraakt door ‘verdwaalde kogels’.

Prieto combineerde deze vlaag van morele moed en politieke besluitvaardigheid met een groot pessimisme, dat vaak nog erger was dan dat van Azaña en wat hij ook veel minder goed kon verbergen. De minister van Defensie liet bijvoorbeeld duidelijk weten aan de Franse ambassadeur Labonne dat de oorlog zo goed als verloren was. Zijn gewoonte om in het openbaar alles te zeggen wat hij dacht, werd een groot probleem voor Negrín en betekende uiteindelijk het begin van het einde van hun vriendschap.

Prieto had gehoopt dat de inname van Teruel een sterkere uitgangspositie zou opleveren voor onderhandelingen met Franco, maar daarmee onderschatte hij Franco’s obsessieve wens om zijn vijanden compleet te verpletteren en zijn visie op Spanje op te leggen aan het hele land, net zoals Negrín een aantal maanden later en kolonel Casado aan het einde van de oorlog zouden doen. Hij was volledig gedemoraliseerd geraakt door de mislukking van het offensief en de vreselijke nasleep in Aragon.

De communistische pers begon zijn depolitisering van het leger te bekritiseren. In februari schreef zijn collega Jesús Hernández een artikel in Frente Rojo waarin hij hem als defaitist afschilderde.24 Terwijl de communistische kritiek, inclusief die van La Pasionaria, toenam, zei Prieto tegen Negrín dat hij niet langer kon samenwerken met Hernández. Negrín legde de zaak voor aan de ministerraad waarbij hij zijn steun aan Prieto uitsprak, en voor de communisten zat er op dat moment niets anders op dan zich erbij neer te leggen.

Op 12 maart ging Negrín naar Parijs voor overleg met Franse ministers, onder wie Blum, Daladier, Auriol en Cot. Hij wilde hen vragen om Spanje te hulp te schieten met 5 divisies en 150 vliegtuigen. De Franse militaire attaché in Spanje, kolonel Morel, had zijn regering al gewaarschuwd voor de overweldigende superioriteit in de lucht van de nationalisten en het belang van de levering van ten minste 300 vliegtuigen aan de republikeinen om het evenwicht te herstellen. Maar de Franse regering was gealarmeerd door de Anschluss tussen nazi-Duitsland en Oostenrijk, die juist op de dag dat Negrín in Parijs aankwam plaatsvond. Frankrijk wilde zich niet mengen in het Spaanse conflict en een grootschalig Europees conflict riskeren. Het enige wat Negrín wist te bereiken was dat de grenzen opengingen voor wapenleveranties die tot dan toe werden tegengehouden.

Toen Negín op 16 maart terugkeerde in Barcelona riep hij een kabinetszitting bijeen in het Pedralbes Paleis. Het was de ochtend voor de grote Italiaanse luchtaanvallen. Vlak voor de bijeenkomst had Negrín Prieto en Giral, die ook zijn pessimisme had uitgesproken, gevraagd om hem te steunen. De volgende dag sprak Azaña zijn bezorgdheid uit en vroeg hij Prieto om zijn mening te geven over de zwakte van het Volksleger, de kritieke situatie waarin de Republiek zich bevond en de noodzaak om een overeenkomst te bereiken over de beëindiging van de oorlog. Prieto schilderde Azaña op basis van de gesprekken die hij met de militaire bevelhebbers had gevoerd een desolaat en accuraat plaatje voor. Hij ging zelfs zo ver dat hij voorstelde om de tegoeden van de Republiek in het buitenland te bevriezen om in de toekomst tegemoet te kunnen komen aan de behoeften van de ballingen. Negrín werd in zijn woordenwisseling met de president van de Republiek volledig onderuitgehaald en Azaña bestempelde hem als een ‘visionario fantástico’.

Op dat gespannen moment kreeg de Raad bericht dat er een grote demonstratie plaats vond voor het Pedralbes Paleis. Dit protest was enige dagen daarvoor op poten gezet tijdens een ontmoeting tussen een aantal communistische leiders – Mije, La Pasionaria en Díaz – en vertegenwoordigers van de andere arbeidersorganisaties, waaronder de CNT en de FAI.25 Negrín was van tevoren gewaarschuwd voor deze demonstratie waarin het vertrek van de defaitistische ministers werd geëist. Hij verliet de kamer en ging naar buiten om de menigte ervan te verzekeren dat de strijd tegen de fascisten tot het bittere einde zou worden voortgezet. Het resultaat: de demonstranten vertrokken meteen.

Na de verschrikkelijke luchtaanvallen tekenden vertegenwoordigers van de UGT en de CNT op 18 maart een overeenkomst waarmee ze de industriële planning aan de regering overlieten. Dat was waarschijnlijk de grootste concessie die de anarchosyndicalisten hadden gedaan tijdens de oorlog. Het akkoord, dat gepropageerd was door CNT-leider Mariano Vázquez, was de meest expliciete erkenning van de staat. Op 29 maart had Prieto een ontmoeting met Negrín om de situatie te analyseren, waarbij hij erop bleef hameren dat de oorlog was verloren en de ondergang van de Republiek voorspelde. Negrín was ontzet. Tegen een collega zei hij: ‘Ik weet niet of ik nu tegen m’n chauffeur moet zeggen dat hij mij naar huis moet rijden of naar de grens, zo vreselijk was Prieto’s bericht.’26 Volgens Zugazagoitia besloot Negrín op basis van dit gesprek om Prieto te vragen af te treden als minister van Defensie. Hij bood hem een minder belangrijke post aan in de regering, maar tot grote vreugde van de communisten weigerde hij.27 Binnen een jaar zou blijken dat Prieto, de Cassandra van de Republiek, een juiste inschatting had gemaakt.

Het vertrek van Prieto uit de regering vertoonde opvallende overeenkomsten met het vertrek van zijn oude rivaal, Largo Caballero. De anarchisten steunden ondanks hun grote ideologische verschillen ook Prieto, uit angst voor de communisten. Deze regeringscrisis in april zorgde voor een bittere vijandschap tussen Prieto en Negrín.

Toen Negrín de president van de Republiek op de hoogte had gesteld van de crisis, riep Azaña een vergadering bijeen in het Pedralbes Paleis. Tijdens een lange toespraak vol toespelingen maakte hij duidelijk dat de hoop op een militaire overwinning zo goed als verkeken was.28 Hij overwoog zelfs al een capitulatiekabinet onder leiding van Prieto of Besteiro. Negrín liet Azaña weten dat hij vastbesloten was om tot het bittere einde door te vechten. Ook de communistische leider José Díaz liet in felle bewoordingen weten dat hij niet zou wijken voor de vijand en flapte er zelfs uit dat de president op het punt stond ‘om zijn constitutionele macht te misbruiken’.

Op 6 april 1938 vroeg Azaña Negrín opnieuw om een regering te vormen. Het moest een ‘eenheidsregering’ worden waarin het Volksfront hopelijk zou herleven, hoewel dit kabinet later werd omschreven als ‘de oorlogsregering’. Negrín nam ook de leiding van het ministerie van Defensie op zich.29 Het feit dat er slechts één communist in het kabinet bleef, had veel te maken met de reactie van Stalin, die gealarmeerd was door de Chinees-Japanse oorlog en de expansie van de nazi’s. De hoop om Groot-Brittannië en Frankrijk gunstig te stemmen was een andere reden waarom het kabinet een laag communistisch profiel kreeg. In Frankrijk had Maurice Thorez op verzoek van de Komintern ook niet deelgenomen aan de regering van Blum. Stalin werd echter overgehaald om Uribe wel aan te laten blijven in het kabinet.

Ondanks de ogenschijnlijke eenheid was de werkelijke macht in handen van de negrinistas en vooral van de communisten. Antonio Cordón werd staatssecretaris van Oorlog; Carlos Núñez, staatssecretaris van Luchtvaart; Eleuterio Díaz Tendero, hoofd personeelszaken van het ministerie van Defensie; Manuel Estrada, hoofd Inlichtingen; Prados, hoofd van de marineleiding; Jesús Hernández, commissaris van het leger van het centrum. Zij waren allemaal lid van de Spaanse Communistische Partij. Negrín benoemde echter ook een aantal prietistas zoals Játiva, die staatssecretaris van Marine werd, en Bruno Alonso, die vlootcommissaris werd.

De communisten controleerden weliswaar niet alle posten in het leger, maar wel de belangrijkste administratieve posten, om nog maar te zwijgen van de belangrijkste veldcommandanten met mannen als Juan Modesto, Enrique Líster, Valentín González, Etelvino Vega, Manuel Tagüeña, generaal Walter, enzovoorts. De luchtmacht en tankkorpsen werden ook volledig gecontroleerd door de Sovjet-Unie, en daarom moest elke militaire operatie worden goedgekeurd door de communisten. Palmiro Togliatti pleitte er in een verslag aan de Komintern voor dat de Spaanse Communistische Partij ‘het hele apparaat van het ministerie van Defensie en van het hele leger zou moeten overnemen’. Intussen hadden de republikeinse formaties die Catalonië in waren gedreven tijdens de gevechten in Aragon tijd nodig om zich te hergroeperen en herbewapenen. Het debacle in Aragon dat kort op de enorme nederlaag in Teruel was gevolgd, had het Volksleger nagenoeg uitgeschakeld, zoals Prieto al had gezegd. Er kon dan ook weinig worden ondernomen tegen de opmars van de Navarrese en Marokkaanse troepen via Noord-Aragon hoewel de hydro-elektrische centrales in de Pyreneeën ten westen van de rivier de Segre onmisbaar waren voor de Catalaanse industrie.

Begin 1938 had de regering van Neville Chamberlain (die Baldwin in mei 1937 was opgevolgd) de appeasementpolitiek zo ver doorgevoerd dat Anthony Eden, die als enig Brits kabinetslid positief was over de Republiek, op 20 februari aftrad. Deze gebeurtenis voedde de overtuiging van de Europese dictators dat ze niets te vrezen hadden van Groot-Brittannië. Chamberlain drong vervolgens aan op een overeenkomst met Italië, in de hoop dat Rome zich zou kunnen ontworstelen aan de Duitse invloed, waarmee eens te meer duidelijk was dat de interventie van de asmogendheden in Spanje geen issue was, ongeacht de voorstellen die Negrín in de Volkenbond zou doen

Zodra Lord Halifax Eden was opgevolgd als minister van Buitenlandse Zaken, kwamen de onderhandelingen over een Anglo-Italiaans pact in een stroomversnelling terecht, hoewel er begin die maand nog een aantal Britse schepen tot zinken was gebracht door Italiaanse onderzeeboten. (Eden had opdracht gegeven om de onderzeebootpatrouilles weer te hervatten, waarbij hij er wel voor waarschuwde dat ‘de Admiraliteit bang was dat dit de betrekkingen die ze met generaal Franco’s admiraal Moreno hadden opgebouwd zou kunnen schaden.’)30 Op 16 april liet Ciano weten dat ‘om half zeven uur het pact met Engeland werd getekend. Lord Perth was aangedaan. Hij zei tegen me: “U weet hoezeer ik op dit moment heb gewacht.” Het is waar – Perth is altijd een vriend geweest, getuige de tientallen verslagen van hem die wij in handen hebben’.31 De datum waarop het pact werd ondertekend werd gekozen om Halifax ‘een plezier te doen omdat hij dan jarig is. Heel romantisch allemaal…’, voegde de jonge minister van Buitenlandse Zaken er sarcastisch aan toe.32 Het deel van het verdrag dat de belangrijkste directe gevolgen zou hebben voor Spanje was de bepaling dat de Italiaanse troepen er mochten blijven tot het einde van de oorlog. Deze overeenkomst werd niet voorgelegd aan de ondertekenaars van het non-interventiepact, hoewel dit officieel nog steeds van kracht was. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat zelfs Churchill, die een sterke voorstander was geweest van non-interventie, het later omschreef als ‘een doorwrocht systeem van officiële volksverlakkerij’ dat ‘met grote ijver in stand werd gehouden’.

Voor de Spaanse republikeinse regering was het verdrag een mokerslag. Twee weken na de ondertekening begon Negrín tevergeefs een diplomatiek offensief. Hij stelde zijn beroemde 13-puntenplan op dat voorzag in een interim-regering gevolgd door vrije verkiezingen.33 Het was bedoeld als een aanzet voor vredesonderhandelingen. Volgens Stepánov waren ze aan hem gedicteerd door het centraal comité van de Spaanse Communistische Partij en bevatten ze de volgende punten:

1   Waarborging van de absolute onafhankelijkheid en integriteit van Spanje.

2   Vertrek van alle buitenlandse troepen van Spaans grondgebied.

3   Verdediging van de Volksrepubliek en van een staat gebaseerd op democratische principes.

4   Uitschrijven van plebisciet zodra de oorlog voorbij is.

5   Zonder ondermijning van de eenheid van Spanje, de bescherming en aanmoediging van de culturele diversiteit van alle bewoners.

6   Volledige burgerrechten: vrijheid van geweten en godsdienstbeleving.

7   Respect legaal bezit en buitenlands kapitaal.

8   Diepgaande landbouwhervorming en democratie op het platteland.

9   Vooruitstrevende sociale wetgeving om de rechten van de arbeiders te garanderen.

10   Verbetering van de fysieke en morele cultuur van de natie.

11   Een leger dat onafhankelijk is van politieke partijen en een instrument van het volk.

12   De verwerping van oorlog als nationaal politiek instrument.

13   Een brede amnestie voor alle Spanjaarden.

Negrín vond zelf dat hij met deze punten een goede formule in handen had voor vredesonderhandelingen, maar Franco dacht daar uiteraard heel anders over. Hij had keer op keer herhaald dat er geen enkele vredesregeling mogelijk was. Faupel had in mei 1937 al aan Berlijn gerapporteerd: ‘Franco verwierp ieder idee voor een compromis als volstrekt uitgesloten en zei dat de oorlog onder alle omstandigheden tot het einde zou worden uitgevochten.’34 Serrano Suñer zei een paar dagen later: ‘Vroeger of later zouden er verkiezingen moeten komen. Aangezien de rode propaganda in Spanje momenteel echter zonder twijfel veel slimmer en effectiever is dan die van de Witten en aangezien de rode propaganda bovendien ook op de steun van de marxisten, joden en vrijmetselaars uit de hele wereld zou kunnen rekenen, zouden deze verkiezingen ongetwijfeld leiden tot de vorming van een regering die vrijwel zeker een linkse signatuur zou dragen en die openlijk anti-Duits en antinationalistisch zou zijn... Wij kunnen daarom geen enkele belangstelling hebben voor een compromisoplossing in Spanje.’35 Franco zei meermaals tegen Faupel dat ‘hij en alle Spaanse nationalisten liever sterven dan het lot van Spanje opnieuw in handen van een rode of democratische regering te geven’.36 Zelfs de communistenvriend Álvarez del Vayo zei tegen een Franse verslaggever dat hij ‘iedere bemiddeling tussen de twee partijen zoals voorgesteld door Churchill na zo veel bloedvergieten als onmogelijk beschouwde’.37

Het is dus moeilijk om in te schatten wat Negrín hoopte te bereiken via een overeenkomst. Was het enkel een oproep aan de democratieën om hun standpunt te wijzigen of een doelbewuste provocatie van de nationalisten, die ieder punt van zijn plan ongetwijfeld ferm van de hand zouden wijzen? Toch zocht Negrín, die het realisme van Azaña en Prieto openlijk verwierp, in het geheim toenadering tot de overige partijen om uiteindelijk een vredesregeling van de grond te kunnen krijgen. Een ding is zeker: Negrín had een groot vertrouwen in zijn eigen diplomatieke talenten. Hij had het idee dat hij enkel een grote militaire zege nodig had om de vijand aan de onderhandelingstafel te dwingen. Dit zou leiden tot de laatste ramp die de Spaanse Republiek over zichzelf uitriep.