13

Wapens en diplomaten

De mislukking van de militaire coup van de rebellen en het onvermogen van de regering en de vakbonden om de opstand de kop in te drukken, betekende dat Spanje een lange en bloedige oorlog te wachten stond. Omdat beide zijden wapens nodig hadden voor die lange strijd, moesten ze in het buitenland om hulp aankloppen. Dat was de grootste stap in de internationalisering van de Spaanse Burgeroorlog.

Van de drie belangrijkste neutrale regeringen speelde de Britse de meest cruciale rol. Het isolationistische Amerika wilde geen buitenlandse verplichtingen. De Franse regering van Léon Blum was gealarmeerd door Hitlers herbewapening en hoewel Frankrijk een pact met Rusland had getekend, was het land voor zijn defensie vooral afhankelijk van Groot-Brittannië. Toch was Blums reactie positief toen hij op 19 juli een telegram kreeg van de regering van José Giral in Madrid met het verzoek om wapens te leveren. De republikeinse regering wilde 20 Potez bommenwerpers, 8 Schneider 155mm-veldkanonnen, Hotchkiss machinegeweren, Lebelgeweren, granaten en munitie.1 Hij bereidde de zending in het geheim voor met Pierre Cot, de minister van Luchtvaart.

De reden voor deze discretie was dat Blums Volksfrontcoalitie nog maar zes weken aan het bewind was en er in Frankrijk straatgevechten aan de gang waren tussen linkse groepen en fascistische groeperingen als Croix-de-Feu. Hoewel dat geweld niet te vergelijken was met de gebeurtenissen in Spanje dat voorjaar, werden de hoge legerofficieren toch erg verontrust door deze gebeurtenissen. De generaals Gamelin, Duval en Jouart en de machtige industriëlen van het Comité des Forges hadden gewaarschuwd dat bij de minste aanwijzing van betrokkenheid van het land bij het Spaanse conflict, een grote storm zou opsteken.2 De katholieke schrijver François Mauriac waarschuwde in de Figaro: ‘Pas op! Wij zullen u zo’n misdaad nooit vergeven.’3

De verzending was in het geheim voorbereid maar nationalistische elementen in de Spaanse ambassade lichtten de pers in en mogelijk ook graaf Welczeck, de Duitse ambassadeur. Op 23 juli rapporteerde hij aan de Wilhelmstrasse: ‘Ik heb uit strikt vertrouwelijke bron vernomen dat de Franse regering zich bereid heeft verklaard om de Spaanse regering de komende dagen aanzienlijke hoeveelheden oorlogsmaterieel te leveren. Ongeveer 30 bommenwerpers, enkele duizenden bommen, een aanzienlijke hoeveelheid 75mm-geschut, etc… Franco’s situatie zal mogelijk ernstig verslechteren met name wegens de levering van bommenwerpers aan de regering.’4 Deze pronationalistische bron overdreef de schaal van de geplande vracht. Bovendien wisten nationalistische functionarissen in Tetuán de Duitse consul ervan te overtuigen dat zij de opstand niet langer hadden kunnen uitstellen omdat er ‘oorlogsschepen waren gearriveerd in Spaanse havens met wapens en munitie voor een opstand die door de communisten was gepland’.5

Blum overleefde de aanvallen van rechtse kranten door zich te beperken tot de particuliere verkoop van ongewapende militaire vliegtuigen, maar dat betekende dat de Republiek nu dezelfde behandeling kreeg als de opstandelingen. Tot overmaat van ramp liep de Spaanse ambassadeur in Parijs, Juan Cárdenas, over naar het nationalistische kamp. Giral vroeg aan Fernando de los Ríos, die toen op vakantie was in Genève, om hem te vervangen, maar er ging kostbare tijd verloren. De los Ríos kon niet meteen worden erkend door de Franse regering, hij beschikte niet over de nodige fondsen en hij had geen wapenkennis. In de avond van 24 juli had hij een ontmoeting met Blum, Pierre Cot, Édouard Daladier en Yvon Delbos om te kijken naar een clausule uit het handelsverdrag van 1935, dat Spanje de mogelijkheid gaf om wapens te kopen tot een maximumbedrag van 20 miljoen franc.6

De alternatieve manier om de Republiek te helpen was ervoor te zorgen dat andere buitenlandse hulp Franco niet kon bereiken. Het Britse ministerie van Buitenlandse Zaken was bang voor escalatie van het conflict en waarschuwde de Franse regering dat hulp aan de Republiek enkel een aanmoediging zou zijn aan Hitler en Mussolini om de nationalisten te helpen. Blum en Daladier, zijn minister van Oorlog, waren zich er terdege van bewust dat het Franse wapentuig onderdeed voor dat wat Franco kon krijgen van de dictators. Anthony Eden, de Britse minister van Buitenlandse Zaken, was het eens met Salvador de Madariaga, de voormalige Spaanse gezant in de Volkenbond, dat beide partijen zonder buitenlandse interventie zo in evenwicht waren dat geen van beide kon winnen. Dit soort redeneringen bracht de Franse regering ertoe om te denken dat het beter was voor de Republiek om wapens te onthouden aan beide partijen.

De laatste hoop van de Spaanse republikeinse regering dat ze niet gelijk zou worden behandeld als haar vijanden, verdween op 25 juli. President Albert Lebrun riep een spoedbijeenkomst bijeen van de ministerraad om de impact van de rechtse perscampagne tegen de hulp aan Spanje te bespreken. Iedere poging om wapens te verkopen aan de Republiek werd verboden. De enige uitzondering betrof de verkoop van een paar onbewapende vliegtuigen via particuliere bedrijven of derde landen, zoals Mexico.7

De regering Blum deed op 2 augustus een voorstel voor een non-interventiebeleid waar de Franse, Britse, Duitse, Italiaanse en enige andere mogelijke partij in het Spaanse conflict zich aan zouden moeten houden. De houding van de Britse regering was hierbij ongetwijfeld van cruciaal belang. Zoals Eden zei, was de Franse regering vooral loyaal aan de Britten.8 Op 3 en 4 augustus polste het Franse ministerie van Buitenlandse Zaken de Duitsers en Italianen. Beide landen gaven geen definitief antwoord om tijd te winnen terwijl zij vaart zetten achter hun wapenleveranties aan de nationalisten. Intussen voerde de Britse ambassadeur in Parijs de druk op de Franse regering op om de Republiek niet te helpen. Blum, die bang was voor verkoeling van de betrekkingen met de Britten, schortte alle verdere wapenleveranties en de levering van een burgervliegtuig op 8 augustus op. De Spaanse grens werd hermetisch gesloten voor alle verboden handel.

Vier dagen later stelde de Franse zaakgelastigde in Londen voor om een internationale controlecommissie in te stellen om ‘toezicht te houden op de overeenkomst en verdere actie te overwegen’. Eden kondigde echter een wapenembargo af zonder de reactie van andere landen af te wachten. Dit betekende in feite dat de Britten wapens weigerden aan de erkende regering terwijl ze negeerden dat de rebellen wel wapens kregen, want de Britse regering weigerde toe te geven dat er bewijs bestond voor Duitse en Italiaanse interventie. Uit een rapport van het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken blijkt bijvoorbeeld dat de Britse ambassade in Portugal sterke druk op de Portugese autoriteiten heeft uitgeoefend om te voorkomen dat het Duitse vaartuig Usuramo ‘een zekere lading’ [waarschijnlijk munitie] zou uitladen en het schip moest verder varen om ergens anders uit te worden geladen.10 Later beklaagde Franco zich bij de Duitse ambassadeur dat Groot-Brittannië zware druk op Portugal had uitgeoefend om zijn regime niet te erkennen.11 Baldwins regering liet de Labour-oppositie echter weten dat iedere actieve steunbetuiging aan de republikeinse regering van Spanje op dat moment indruiste tegen de belangen van Groot-Brittannië en daarom niet vaderlandslievend was.

De appeasementpolitiek was geen uitvinding van Neville Chamberlain. De wortels lagen in de angst voor het bolsjewisme. Door de algemene staking van 1926 en de depressie waren de conservatieve politici bang voor een revolutie op eigen bodem. Als gevolg daarvan werden de Duitse en Italiaanse regimes, die het communisme en socialisme in hun eigen landen verslagen hadden, met gemengde gevoelens bekeken. Een groot deel van het electoraat had ook antimilitaristische gevoelens na de Eerste Wereldoorlog en voelde zich schuldig over de vernedering van Duitsland in het Verdrag van Versailles.12 De Britse bevolking wist over het algemeen echter weinig over de gebeurtenissen in het buitenland. Zoals de gezant in Berlijn, Sir Ivone Kirkpatrick, later schreef, kon niet van het land worden verwacht ‘dat het een verlicht standpunt innam als de regering niets had gedaan om het volk te informeren’.13

Toen de Spaanse Burgeroorlog uitbrak, moest Eden de situatie praktisch alleen zien te regelen. Premier Stanley Baldwin was ziek toen de oorlog begon en kreeg vervolgens te maken met de abdicatiecrisis. ‘Ik hoop dat je me op dit moment niet te veel lastig zult vallen met buitenlandse aangelegenheden,’ zei hij tegen Eden. Eden was allesbehalve neutraal in het conflict. Hij zou eens tegen de Franse minister van Buitenlandse Zaken Delbos hebben gezegd dat Engeland de voorkeur gaf aan de overwinning van de rebellen boven de over-winning van de Republiek. Hij was een openlijk bewonderaar van de vermoorde fascist Calvo Sotelo. Hij verafschuwde de moorden in het republikeinse grondgebied, terwijl hij geen commentaar leverde op de nationalistische wreedheden. Van zijn diplomatieke staf ter plekke kreeg hij afschuwelijke beschrijvingen van de moorden die plaatsvonden in Madrid en Barcelona. De ambassadeur in Spanje, Sir Henry Chilton, was een fervente bewonderaar van de nationalisten en hij gaf er de voorkeur aan om in Hendaye te blijven in plaats van naar Madrid terug te keren. De regering luisterde ook naar marineofficieren die de rebellen steunden. De marinebasis van Gibraltar was overspoeld met pro-nationalistische vluchtelingen, onder wie ook Britse journalisten die werden gezocht wegens ‘ooggetuigenverslagen’ van de wreedheden. Franco’s bekentenis eind juli dat hij bereid was om half Spanje dood te schieten werd praktisch genegeerd.

Franco’s nieuwe persofficier Luis Bolín had voor de opstand een discrete maar effectieve antirepublikeinse campagne opgezet in Londen als correspondent van de monarchistische krant ABC. Hij claimde met recht dat hij ‘een aanzienlijke invloed’ had gekregen in ‘de juiste kringen’. Zijn belangrijkste bondgenoot was de hertog van Alba, die ook de Engelse hertogtitel van Berwick droeg en door Churchill ‘neef’ werd genoemd. In deze kringen was Alba, die hield van de Britse gewoontes, het voorbeeld van de geciviliseerde Spanjaard. Zijn rustige conversaties in de White’s club hadden oneindig meer effect op de regeringspolitiek dan de massabijeenkomsten en demonstraties. Maar als iemand zich in deze entourage voor de Spaanse Republiek had uitgesproken dan zou dat zeker tot grote ontzetting en spot hebben geleid.

Eden besefte tot 1937 niet echt welk gevaar er in Hitler en Mussolini school en hij sprak zich niet openlijk uit tegen appeasement tot begin 1938. In de eerste fase van de burgeroorlog gaf hij per saldo voorkeur aan een ‘fascistische’ overwinning boven een ‘communistische’ overwinning. Hij geloofde na de gebeurtenissen van de twintig voorgaande jaren niet helemaal ten onrechte dat sociale onrust vrijwel zeker zou leiden tot een communistische dictatuur of fascisme. Maar de weigering om wapens aan de Republiek te verkopen, zorgde feitelijk voor de versterking van de positie van de communisten en de verzwakking van het niet-communistische centrum en links. In de zomer van 1936 was de Spaanse Communistische Partij maar een klein onderdeel van de republikeinse coalitie. De organisatie en onscrupuleuze methodes compenseerden deze numerieke zwakte al snel, maar het was vooral de invloed en het prestige van de Russische militaire hulp die de communisten uiteindelijk een leidende positie gaven.

Veel Spaanse republikeinen bleven naïef volhouden dat Groot-Brittannië net als in de negentiende eeuw zou opkomen voor de underdog. Het idee dat de democratieën hen zouden bevrijden van de dictatuur bleef tot 1946, zeven jaar na het einde van de burgeroorlog, voortbestaan. In 1938 waren de Spanjaarden ervan overtuigd dat zelfs de Britse conservatieven uiteindelijk zouden inzien dat ze zich moesten aansluiten bij de strijd tegen het fascisme. Maar zij onderschatten de diepe vooroordelen die er in sommige regeringskringen heersten.

De enige mogelijkheid om de Britse buitenlandpolitiek te beïnvloeden, was de directe bedreiging van de traditionele belangen van het land, en daarbij was de route naar India nog steeds het meest gevoelig. Na Mussolini’s dreigement dat hij Mallorca permanent zou bezetten en het ‘Herenakkoord’ zou verbreken, werd Eden op 7 januari 1937 uiteindelijk op andere gedachten gebracht.14 Intussen was het verbazingwekkend welke acties de Royal Navy ontwikkelde voor een non-interventiemacht. Er werden niet alleen communicatiefaciliteiten beschikbaar gesteld aan generaal Kindelán in Gibraltar voor direct overleg met Rome, Berlijn en Lissabon, maar ook werd het slagschip de HMS Queen Elizabeth naar de baai van Algeciras gedirigeerd om te voorkomen dat republikeinse oorlogsschepen de haven zouden beschieten.

Op het moment dat de republikeinse regering Frankrijk om militaire hulp vroeg, deden de nationalisten een beroep op hun natuurlijke bondgenoten, Duitsland en Italië. Nadat hij op 19 juli Franco in Tetuán had afgezet, vloog Luis Bolín naar Lissabon. Daar contrasigneerde Sanjurjo vlak voor zijn crash de autorisatie om vliegtuigen en voorraden voor het ‘Spaanse niet-marxistische leger’ te kopen. Bolín vloog op 21 juli naar Rome waar hij zich voegde bij de markies van Viana, de privésecretaris van ex-koning Alfonso. Samen hadden ze een ontmoeting met graaf Galeazzo Ciano, de Italiaanse minister van Buitenlandse Zaken en tevens Mussolini’s schoonzoon. Volgens Bolín was zijn reactie ‘enthousiast en spontaan’. Zonder enige aarzeling beloofde hij de nodige hulp. ‘Wij moeten een einde maken aan de communistische dreiging in het Middellandse-Zeegebied,’ riep hij.15 Maar de uiteindelijke beslissing lag bij Mussolini, die pas overtuigd was nadat Italiaanse vertegenwoordigers in Tanger, onder wie de militaire attaché en de consul-generaal, een ontmoeting met Franco hadden gehad.16

Op 30 juli stuurde Mussolini 12 Savoia-Marchetti 81 bommenwerpers naar Marokko plus 2 transportvliegtuigen en een schip met brandstof en munitie. 3 toestellen crashten onderweg, een ervan kwam neer in Algerije, waarmee het bewijs bestond van de Italiaanse militaire hulp. De rest van de toestellen werd gebruikt als luchtdekking voor het eerste nationalistische konvooi over de straten op 5 augustus.

Mussolini verheugde zich op de komst van een nieuwe fascistische staat in het Middellandse-Zeegebied, vooral als die bij hem in het krijt zou staan. Zijn grote ambitie was om de Britse marinemacht naar de kroon te steken en de Fransen in Noord-Afrika uit te dagen.17 Een Spaanse bondgenoot kon de zeestraten controleren door Gibraltar in te nemen en bood de mogelijkheid om bases in de Balearen te gebruiken, terwijl de Spaanse vloot zelf geen echte rivaal zou zijn. Mussolini’s verovering van Ethiopië had zijn grootheidswaanzin nog verder versterkt en Ciano’s belangrijkste taak was om te zorgen voor erkenning van het ‘Italiaanse Rijk’. De Savoia’s werden op 7 augustus gevolgd door de verzending van 27 Fiat gevechtsvliegtuigen, 5 Fiat-Ansaldo tanks en 12 veldkanonnen, alles inclusief munitie en getraind personeel. Zes dagen later werden nog eens 3 watervliegtuigen gestuurd en op 19 augustus nog eens 6 jachtvliegtuigen.18

De republikeinse propaganda probeerde later – met behulp van nazi-documenten die in beslag waren genomen in het Duitse consulaat in Barcelona – te bewijzen dat de fascistische interventie van tevoren was geregeld en dat de generaals zonder deze garantie niet aan de opstand waren begonnen. (De nationalisten zeiden op hun beurt dat zij in Sevilla documenten zouden hebben gevonden waaruit bleek dat er een plan lag voor een communistische staatsgreep.) In werkelijkheid hadden de militaire samenzweerders geen enkele garantie gekregen. De betrekkingen tussen Italië en Duitsland waren in de vroege zomer van 1936 gespannen, met name vanwege hun rivaliteit met betrekking tot Oostenrijk. Hun hulp aan nationalistisch Spanje zou echter het bewijs zijn dat er een ‘Romeins-Berlijnse as’ werd gesmeed, een term die op 1 november 1936 voor het eerst werd gebruikt door Mussolini.

De nazi-regering beschikte over betere informatie over de situatie in Spanje, zowel via niet-officiële contacten als via hun eigen contacten binnen de Duitse zakenwereld. Aan het begin van de oorlog waren de Duitse diplomaten en de minister van Buitenlandse Zaken Neurath tegen hulp aan Franco uit angst voor de Britse reactie. Hitler verfoeide deze traditionele tak van de Duitse regering en hield zijn diplomatieke staf nagenoeg volledig buiten zijn besluitvorming. Hij werkte daarentegen wel samen met de Duitse militaire veiligheidsdienst die geleid werd door admiraal Canaris, die Franco meerdere malen had ontmoet in Spanje en gebrand was op steun aan diens troepen.

Zoals al eerder werd gemeld, vroeg Franco op 22 juli aan kolonel Beigbeder om de Duitse regering om een transportvliegtuig te vragen. Hij had in maart samen met generaal Sanjurjo een bezoek gebracht aan Berlijn om Duitse hulp te vragen bij het opzetten van de Spaanse luchtmacht. (Lufthansa was in 1927 nauw betrokken bij de oprichting van Iberia.) Beigbeder zocht de eerste toenadering via zijn vriendschap met generaal Kühlental. Bernhardt en Langenheim, twee nazi-zakenmannen die in Marokko woonden, kwamen op 25 juli aan in Berlijn in een Lufthansavliegtuig dat door de nationalisten was gevorderd.19 Zij hadden eerst een ontmoeting met twee functionarissen uit de Wilhelmstrasse, maar het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken was erg huiverig voor steun aan Franco.20 Ze probeerden te voorkomen dat het tweetal contact zou krijgen met hoge leden van de nazi-partij in Berlijn. Maar een van hen slaagde er via eigen contacten in om een boodschap over te brengen aan Rudolf Hess.21 Vervolgens zagen zij Hitler in Bayreuth na een optreden van Siegfried. Zij overhandigden hem een persoonlijke brief van Franco. De ontmoeting duurde tot half twee ’s ochtends. Hitler gaf Göring en generaal von Blomberg opdracht om het verzoek snel af te handelen. Binnen 24 uur organiseerde een speciale staf die in het ministerie van Luchtvaart was opgezet, de verzending van 20 Junkers 52 toestellen (tweemaal zoveel als Franco had gevraagd), 6 Heinkel 51-jachtbommenwerpers, 20 luchtafweerraketten en ander materieel.22 Hitler, die ervan overtuigd was dat Franco de meest competente en meedogenloze van alle Spaanse generaals was, drong erop aan dat de militaire hulp alleen bij diens troepen terecht zou komen. Göring gaf het plan de theatrale codenaam Operatie Feuerzauber, of ‘Trommelvuur’, een verwijzing naar de laatste akte van Siegfried.

De speciale staf in het ministerie van Luchtvaart selecteerde ook ‘vrijwillige’ piloten. Göring was zielsgelukkig met deze kans om ‘enkele technische aspecten van zijn jonge Luftwaffe’ te kunnen testen. De Duitsers waren veel nuchterder over de hele onderneming dan de Italianen. Zij leverden de beste machines en deskundigen die zij beschikbaar hadden en hoewel Franco een ideologische bondgenoot was, eisten ze betaling in koper- en ijzererts.23 De handel tussen Franco en nazi-Duitsland liep via een bedrijf dat Hispano-Marroquí de Transportes (HISMA) heette. De Duitse tegenhanger was Rohstoff- und Wareneinkaufsgesellschaft (ROWAK).

De eerste wapenleverantie bereikte Spanje op 1 augustus en al snel volgde ook de rest. Het materieel ging direct naar Cádiz, of via Lissabon. Het ging onder meer om een Panzer Mark I en 20mm- en 88mm-luchtafweergeschut. De Duitse interventie kreeg pas vastere vorm in november met de vorming van het Condorlegioen nadat Franco’s inname van Madrid was mislukt.

Hitler had vooral strategische redenen om Franco te helpen. Een fascistisch Spanje zou een bedreiging vormen voor Frankrijk en voor de Britse route naar het Suezkanaal. Ook de mogelijkheid om een U-bootbasis aan de Atlantische kust te krijgen was erg aanlokkelijk (De Spaanse havens van Vigo, El Ferrol, Cádiz en Las Palmas werden incidenteel gebruikt tijdens de Tweede Wereldoorlog). De burgeroorlog leidde bovendien de aandacht af van zijn plannen voor Midden-Europa en gaf de Führer de mogelijkheid om manschappen, wapentuig en tactieken te testen.

Veertien dagen na de opstand was duidelijk geworden dat de nationalisten militaire steun zouden krijgen uit Duitsland en Italië, terwijl de democratieën wapens weigerden te leveren aan de Republiek. Dit gebrek aan evenwicht werd nog eens versterkt door de financiële steun aan de nationalisten, wat net zo belangrijk was in een onbesliste oorlog als militaire hulp. In de begindagen controleerde de republikeinse regering de 635 ton goud, een equivalent van 715 miljoen dollar, die diende als onderpand voor de peseta, terwijl de nationalisten alleen de mogelijke overwinning konden bieden als onderpand van hun munt.24 Prieto vergiste zich echter toen hij op 8 augustus stelde dat de goudreserves de Spaanse regering onbeperkt verzet boden, terwijl de financiële capaciteit van de vijand te verwaarlozen was.

De nationalisten wendden zich onmiddellijk tot buitenlandse financiële instellingen en Spaanse medestanders om financiën te regelen. De belangrijkste financiële steun voor de samenzwering was in eerste instantie afkomstig van de voormalige tabakssmokkelaar Juan March, die in totaal 15 miljoen pond sterling zou hebben bijgedragen. De bijzondere gulheid van ex-koning Alfonso, die de nationalisten 10 miljoen dollar gaf, was alleen mogelijk omdat hij voor de opstand een groot fortuin in het buitenland had gestald. Een groot deel van het kapitaal dat tijdens de Republiek Spanje was uitgesmokkeld, met name in het eerste halfjaar, werd al snel weer teruggesluisd naar de nationalistische gebieden. De nationalistische beweging vroeg ook goud aan particulieren, met name trouwringen, om de oorlog te kunnen betalen.

De Amerikaanse en Britse zakencontacten leverden een grote bijdrage aan de uiteindelijke overwinning van de nationalisten, hetzij via actieve steun, zoals bijvoorbeeld van oliemagnaat Henry Deterding, hetzij via een boycot van de Republiek, waardoor de handel met legale middelen werd ontwricht, en door de opschorting van bankkredieten.25

Olie was voor de oorlogsvoering inmiddels bijna net zo belangrijk geworden als munitie. Dit werd echter nog niet erkend in de Amerikaanse Neutrality Act uit 1935, waardoor Franco 3.500.000 ton olie op krediet kon krijgen tijdens de oorlog, meer dan het dubbele dan de totale olie-importen van de Republiek. De voorzitter van de Texas Oil Company was een bewonderaar van de fascisten en toen hij het nieuws kreeg over de opstand stuurde hij 5 tankers die op weg waren naar Spanje, naar de nationalistische havens van Tenerife waar een grote raffinaderij was. Aangezien Texaco de belangrijkste leverancier was van de regering, betekende dit een grote tegenslag voor de Republiek. Standard Oil uit New Jersey was een andere leverancier, maar op kleinere schaal. De hertogin van Atholl, een van de weinig Britse conservatieven die van meet af aan steun gaven aan de Republiek, beweerde dat de Rio Tinto Zinkmaatschappij Franco hielp financieren door buitenlandse valuta te verstrekken tegen een koers die bijna tweemaal zo hoog lag als de officiële. Later leverden Ford, Studebaker en General Motors 12.000 trucks aan de nationalisten, bijna driemaal zoveel als de asmogendheden, en de chemische reus Dupont of Nemours zorgde voor 40.000 bommen, die via Duitsland werden verzonden om de Neutrality Act te omzeilen.26 In 1945 gaf de Spaanse staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, José Maria Doussinague, toe dat ‘wij de burgeroorlog nooit zouden hebben gewonnen zonder Amerikaanse olie, Amerikaanse trucks en Amerikaanse kredieten’.27

De Republiek, die werd gemeden door de democratische machthebbers en de internationale zakenwereld, kon alleen voor hulp aankloppen bij Mexico en de USSR. Als gevolg daarvan klonken de waarschuwingen van de nationalisten dat er een ‘internationale communistische samenzwering’ gaande was steeds overtuigender, hoewel de Komintern uitsluitend de buitenlandse tak van het Kremlin was en daarmee onmiskenbaar nationaal. Na Lenins dood was Trotski’s politiek om een wereldwijde revolutie te ontketenen, gebaseerd op de vooronderstelling dat het Russische communisme niet tot volle bloei zou kunnen komen zolang het land werd omringd door een vijandige kapitalistische wereld. De stalinistische tegenhanger ‘socialisme in een land’, die in 1927 zegevierde, hield in dat de USSR afzag van inmenging in revoluties elders in de wereld. De Chinese communisten werden bijvoorbeeld opgeofferd aan Tjiang Kai-Sjeks Kwo-min-tang om de Russische belangen te behartigen en Stalin wist erkenning van de VS te krijgen toen hij in 1933 beloofde dat hij zich niet meer zou mengen in subversieve activiteiten aldaar.

Op 25 juli stuurde Giral via de sovjetambassadeur in Parijs een boodschap naar Stalins regering waarin hij vroeg om modern wapentuig en munitie ‘van alle merken en in grote hoeveelheden’. Maar de Sovjet-Unie was huiverig voor de internationale situatie en de mogelijke consequenties. Dit weerhield het Kremlin er overigens niet van om opdracht te geven tot minder controversiële hulp met het bevel om ‘het NKVT [Volkscommissariaat voor buitenlandse handel in de USSR] opdracht te geven om ‘onmiddellijk zoveel olie aan de Spanjaarden te leveren als ze nodig hebben tegen gereduceerde prijzen en onder de meeste gunstige voorwaarden’.28

Girals verzoek om wapens werd niet beantwoord. In de eerste twee weken van de Spaanse Burgeroorlog alarmeerde het gebrek aan commentaar vanuit Moskou op de gebeurtenissen buitenlandse communistische kringen. Stalin stond op het punt om het Rode Leger, de creatie van Trotski, te zuiveren, en hij was uiterst bezorgd dat een buitenlands avontuur Hitler zou provoceren op het moment dat de USSR zwak was. Maar de verbannen Trotski greep deze stilte aan om Stalin te beschuldigen van verraad aan de Spaanse revolutie en steun aan de fascisten. Of het nu Trotski was die hem aanspoorde tot actie of niet, feit is dat Stalin zich moet hebben gerealiseerd dat het sovjetcommunisme alle geloofwaardigheid en mogelijk ook de steun van Europese partijen zou verliezen als hij niets zou doen om de Republiek te helpen. Stalin besloot daarom om hulp aan de Spaanse regering te geven, maar niet genoeg voor de Republiek om te winnen. Op die manier zou hij de Britse regering, die hij als een potentieel bondgenoot zag, niet afschrikken noch de Duitsers provoceren.

Op 3 augustus vonden er overal in Rusland ‘volksdemonstraties’ en ‘spontane bijeenkomsten’ plaats. Fabrieksarbeiders leverden ‘vrijwillige bijdragen’ om de Republiek te helpen en de regering stuurde haar eerste, niet militaire voorraden. Ook werden Kominternfunctionarissen onder valse namen naar Spanje gestuurd om ervoor te zorgen dat de jonge Spaanse Communistische Partij de juiste lijn zou blijven volgen. Pas aan het eind van september besloot Stalin om militaire steun te geven.29 De eerste lading verliet de Krim op 26 september en kwam pas op 4 oktober aan in Cartagena.

Mexico, het andere land dat de Republiek steunde, weigerde het noninterventiepact te ondertekenen. President Lázaro Cárdenas leverde 20.000 Mausergeweren, 20 miljoen kogels en voedsel aan de republikeinen, ondanks de economische moeilijkheden in eigen land. De geweren uit Mexico werden gebruikt om de milities te bewapenen toen het Afrikaanse leger Madrid naderde.30

De Spaanse oorlog was niet langer enkel een binnenlandse strijd. Het strategische belang van Spanje en het feit dat de asmogendheden juist hun nieuw ontwikkelde wapentuig wilden testen, zorgde ervoor dat de oorlog haar amateuristische karakter verloor. De nationalisten werden overspoeld met buitenlandse adviseurs, waarnemers, technische experts en gevechtspersoneel. Een maand na de opstand had Franco al 48 Italiaanse en 41 Duitse vliegtuigen gekregen. Aan de andere kant had de Republiek niet meer dan 13 Dewoitine gevechtsvliegtuigen en 6 Potez 54 bommenwerpers gekregen. Deze toestellen waren inmiddels sterk verouderd en bevatten bovendien geen wapens. De Franse regering kon geen piloten leveren en daarom moest de Republiek zijn toevlucht zoeken tot zeer dure ‘vrijwilligers’.

Malraux, de schrijver van La Condition Humaine en een vermeende communist, zette het luchteskader España op dat bestond uit huurlingen die werden betaald door de republikeinse regering. Dit werd met achterdocht bekeken door Kominternvertegenwoordiger André Marty, die Malraux, wellicht met recht, zag als een ‘avonturier’. Toen de sovjetadviseurs arriveerden, verweten zij hem dat hij de republikeinse commandanten negeerde, ‘absurde voorstellen’ deed en weinig kennis had van ‘luchttactieken’. Zij hekelden zijn strijdgroep ook wegens ‘een compleet gebrek aan discipline en gebrek aan gevechtsdeelname’. Om eerlijk te zijn maakte hun verouderde vliegtuig weinig kans tegen Heinkel of Fiat gevechtsvliegtuigen, maar dit weerhield Malraux er niet van om exorbitante bedragen op te strijken voor zeer weinig actie, zoals de sovjetfunctionarissen aan Moskou rapporteerden. ‘Hij heeft de piloten en technici zelf gerekruteerd in Frankrijk. De meesten van hen zijn hier gekomen om veel geld te verdienen. Op zijn aandringen betaalde de Spaanse regering 50.000 franc per maand aan de piloten, 30.000 franc aan de waarnemers en 15.000 franc aan de technici. Dat was tijdens de periode dat de regering helemaal geen luchtmacht had, en Malraux kon hen alles wat hij maar wilde laten betalen.’31

De Republiek, die weinig ervaring had met de duistere wereld van huurlingen en wapenindustrie, werd zo het slachtoffer van menige oplichter. Malraux spande hierbij de kroon, niet alleen omdat hij ziekelijk koketteerde als oorlogsheld – zowel in Spanje als later in het Franse verzet – maar ook vanwege zijn cynische uitbuiting van de kans om de intellectuele held te worden van de legende van de Spaanse Republiek.

De betrekkingen tussen Spanje en de buitenlanders waren voor beide kanten zelden probleemloos. Franco en zijn officieren haatten het om in het krijt te staan bij hun bondgenoten. De Republiek zou echter nog veel meer te lijden hebben onder zijn enige machtige bondgenoot, Rusland.