16

De Internationale Brigades en de sovjetadviseurs

De belangrijkste bijdrage van de Komintern aan de Spaanse Burgeroorlog was de organisatie van de Internationale Brigades. Hoewel nu niet meer exact valt te achterhalen waar het idee om die op te richten vandaan kwam, was het een vorm van solidariteit met een militaire dimensie die al na de eerste verzoeken om internationale steun voor de Spaanse Republiek tot stand kwam.1 Op 3 augustus nam de Komintern de eerste algemene resolutie aan met betrekking tot de Internationale Brigades. Het wachten leek nu nog op een duidelijk signaal van het opvallend zwijgzame Kremlin. Pas nadat Stalin een beslissing had genomen dicteerde het secretariaat op 18 september een resolutie met betrekking tot ‘de campagne voor steun in de strijd van het Spaanse volk’. Punt 7 daarvan luidde: ‘overgaan tot de rekrutering van vrijwilligers met militaire ervaring onder arbeiders uit alle landen, met als doel hen naar Spanje te sturen’.2

Vervolgens vond er een bijeenkomst plaats in Parijs waar Eugen Fried (‘Clément’) de instructies presenteerde die hij van Moskou had meegekregen. Maurice Thorez en andere leiders van de Franse Communistische Partij moesten de rekrutering en training ter hand nemen van vrijwilligers die tegen het fascisme in Spanje zouden moeten gaan vechten. Verschillende communistische partijen en organisaties, zoals Internationale Rode Hulp, Friends of the Soviet Union, het Rot Front, de Confédération Générale du Travail, de Paix et Libertébeweging en verschillende andere lokale comités voor hulp aan de Spaanse Republiek, die vanuit Den Haag werden georganiseerd door de Russische veiligheidsfunctionaris Walter Krivitsky, speelden daar alle hun eigen rol in.3

Er waren inmiddels enkele honderden vrijwilligers in Spanje. De meeste van hen waren net in Barcelona aangekomen voor de Volksolympiade toen de opstand uitbrak. Een aantal van hen vormde vrijwillig het eerste brigadekorps, centuria Thaelmann, dat toen was verbonden aan de Catalaanse PSUC. Deze eenheid werd geleid door Hans Beimler, een lid van het centrale comité van de Duitse Communistische Partij en een afgevaardigde in de Reichstag. Na Hitlers machtsgreep was Beimler opgesloten in Dachau, van waaruit hij wist te ontsnappen om op 5 augustus 1936 Barcelona te bereiken. Tijdens de gehele burgeroorlog streden er tussen de 32.000 en 35.000 vrijwilligers uit 53 landen in de Internationale Brigades. Daarnaast vochten nog eens 5000 buitenlanders in andere milities, met name van de CNT en de POUM.

Het belangrijkste rekruteringscentrum voor de Internationale Brigades was Parijs, waar vrijwilligers werden gezocht door de leiders van de Franse en Italiaanse communistische partijen. André Marty, een leider van de PCF en lid van het uitvoerend comité van de Komintern, had Luigi Longo (‘Gallo’), die tijdens de opstand in Spanje was, als tweede man. Giuseppe di Vittorio (‘Nicoletti’) werd hoofd van de volkscommissarissen. Een andere sleutelfiguur was Josip Broz (‘Tito’), die ook in Parijs verbleef. De Komintern beweerde dat de Internationale Brigades bestonden uit een brede groepering van vrijwilligers, democraten en antifascisten die zich spontaan hadden aangemeld en ontkende dat de jonge communisten naar Parijs waren gestuurd en dat er van een georganiseerde rekrutering sprake was. Eind jaren zestig gaf Moskou toe dat de Komintern in september 1936 had besloten om te infiltreren onder ‘vrijwilligers met militaire ervaring die naar Spanje gingen’.5 Esmond Romilly, de jonge neef van Winston Churchill die zich aanmeldde bij de Internationale Brigades, schreef dat de Franse communisten een reprimande gaven aan vrijwilligers die ‘Vive les Soviets!’ riepen.6

Aangezien de rechtse dictaturen een cordon vormden van Hamburg tot Taranto, vereiste de komst van Oost-Europeanen naar Spanje een behoedzame organisatie. Polen die het militaire regime van hun land waren ontvlucht kwamen in Parijs aan samen met Hongaren die op de loop waren voor de dictatuur van admiraal Horthy en Roemenen die ontsnapten aan de IJzeren Garde. Joegoslaven probeerden met behulp van Tito’s ‘geheime spoorweg’ de koninklijke politie te slim af te zijn. Zelfs Wit-Russen, die hoopten dat zij vanwege hun werk voor de brigades weer naar huis zouden mogen terugkeren, sloten zich aan bij het grote leger van Oost-Europese ballingen. De meeste van hen hadden een moeilijke en pijnlijke tocht achter de rug voor zij hun bestemming bereikten. ‘Zij slaagden er vaak in om te voet, over velden en bergen, langs politiecontrolepunten en grenzen te komen en Frankrijk te bereiken.’ Pas veel later arriveerden er ook vrijwilligers uit Noord-Amerika. Het eerste detachement uit de VS vertrok met de kerst uit New York en het Lincolnbataljon kwam voor het eerst in actie in Jarama in februari 1937.

Later zijn er veel fabeltjes in de omloop gekomen over de Internationale Brigades, niet alleen omdat hun rol vanwege propagandadoeleinden sterk werd overdreven. Wegens de deelname van bekende Amerikanen en Britten, zoals Ralph Fox, John Cornford, Julian Bell en Christopher Caudwell, die allen omkwamen in de strijd, ontstond in de VS en Groot-Brittannië het idee dat de brigades bestonden uit bourgeoisintellectuelen en ideologische beau gestes. Dit kwam met name omdat de intellectuele minderheid het nieuws haalde maar ook omdat zij welbespraakt was en naderhand toegang had tot de uitgeverijen. Toen deze idealisten uit gegoede kringen na verloop van tijd gedesillusioneerd werden door de communistische werkelijkheid, werden ze bovendien weer met open armen ontvangen als verloren jonge zonen die na een rebelse jeugd hun eigen fouten onder ogen hadden gezien.

In werkelijkheid bestond bijna 80 procent van de vrijwilligers uit Groot-Brittannië uit arbeiders die ontslag hadden genomen of werkloos waren. Op foto’s zijn zij te zien als mannen met stoppelbaarden en een zelfbewuste uitdrukking op hun gezicht, korte haren, mutsen in hun hand en vrijetijdskleren met laarzen aan. Sommigen van hen waren blij dat ze konden ontsnappen aan hun saaie bestaan als werkloze, anderen hadden in straatgevechten al gevochten tegen Mosleys fascisten zoals hun Franse collega’s hadden gestreden tegen de Action Française en het Croix de Feu. De meeste van hen hadden echter geen flauwe notie wat oorlog werkelijk inhield. Iets meer dan de helft van hen behoorde tot de Communistische Partij. Jason Gurney van het Britse bataljon omschreef de aantrekkingskracht van de partij in de jaren dertig: ‘Haar werkelijke kracht lag in het feit dat zij voorzag in een wereld waarin de lost and lonely zich belangrijk konden voelen. Eindeloze, gewichtige bijeenkomsten op afdelingsniveau gaven de leden het gevoel dat ze de loop van de geschiedenis mede bepaalden.’8 Zij moesten daarvoor echter hun eigen verantwoordelijkheid en eigen ideeën opzij zetten. Slogans in ‘pidgin agit-prop’ zoals Victor Serge het uitdrukte, deden, ondanks het uiterlijke protest, dienst als een soort innerlijke mantra. George Orwell bekritiseerde de intellectuele leugenachtigheid van links dat zonder enige moeite leek over te schakelen van pacifisme op ‘romantische oorlogszuchtigheid’:

Dit waren dezelfde mensen die twintig jaar eerder de spot hadden gedreven met de ‘glorie’ van de oorlog, met de gruweldaden, met het patriottisme, en zelfs met de fysieke moed. Nu kwamen ze zelf met onzin die, door een paar namen te veranderen, niet had misstaan in de Daily Mail van 1918. Dezelfde mensen die in 1933 meesmuilend lachten als je zei dat je onder bepaalde omstandigheden zou vechten voor je land, maakten je in 1937 uit voor een Trotskist-fascist als je suggereerde dat de verhalen in New Masses over gewonde mannen die erom smeekten om weer te mogen vechten, misschien wel overdreven waren.9

In hun eigen land voelden sommige jonge Britse idealisten uit de middenklasse zich niet op hun gemak bij de arbeiders en waren ze misschien bang dat ze zich belachelijk zouden maken met hun diepgaande sociale graafwerk. Net als Marx voor hen, waren zij vaak vertwijfeld door het ‘burgerlijke’ Engelse proletariaat. Het Spaanse proletariaat daarentegen had de hogere sociale klassen nooit gerespecteerd of nageaapt. Zelfs in de achttiende eeuw verbaasden buitenlandse reizigers zich al over de hooghartige manier waarop Spaanse bedienden en arbeiders omgingen met hun aristocratie. Mede daarom hadden de idealisten zich een romantisch beeld gevormd van de onafhankelijke Spaanse arbeidersklasse die weinig met de werkelijkheid te maken had en bovendien ver afstond van de werkelijkheid van de arbeidersklasse in hun eigen land. Het Spaanse conflict bood hun pure en rauwe emotie in vergelijking met de verstikkende zelfvoldaanheid die zij in eigen land tegenkwamen. Schuldgevoelens van de middenklasse en de drang om hun bevoorrechte positie te sublimeren in de klassenstrijd, maakte veel van deze intellectuelen ideale rekruten voor de communisten.

Er waren uiteraard vrijwilligers die deels naar Spanje gingen vanwege de kick, maar over het algemeen kan niet worden getwijfeld aan de goede bedoelingen van de leden van de Internationale Brigade. Zij zagen fascisme als een internationale bedreiging en de brigades leken de beste mogelijkheid te bieden om daar tegen te strijden. Spanje werd gezien als het strijdperk dat bepalend was voor de toekomst. Dit idee bleef ook na de oorlog nog bestaan en zelfs nu nog zijn sommigen ervan overtuigd dat er nooit een Tweede Wereldoorlog was gekomen als de republikeinen de Spaanse Burgeroorlog hadden gewonnen.

Parijs was het rangeerterrein van vrijwilligers van alle nationaliteiten. Geheime netwerken stuurden hen vanuit Oost-, Midden- en Zuidoost-Europa. Vanuit het noorden staken Britse arbeiders zonder paspoorten het Kanaal over op toeristenkaartjes. Bij aankomst op het Gare du Nord werden zij door linkse taxichauffeurs naar de ontvangstcentra in het 9de Arrondissement gereden. Bijna dagelijks stonden er jonge mannen met bruine papieren pakken onder hun arm op het Gare d’Austerlitz te wachten op de trein naar Perpignan. Ze deden verdacht goed hun best om er niet verdacht uit te zien.

Pas als ze veilig in de trein zaten, verbroederden ze met de andere mannen wier blikken ze daarvoor juist zo angstvallig hadden gemeden. Flessen wijn gingen rond, het voedsel werd verdeeld en de mannen zongen steeds maar weer de Internationale. De twee hoofdroutes liepen via Marseille, vanwaar ze met schepen naar Barcelona of Valencia werden gesmokkeld, of naar Perpignan om ’s nachts via de Pyreneeën verder te reizen. Sommige anarchisten die nog steeds de grens controleerden, wilden hen terugsturen. Zij vonden dat er wapens nodig waren en geen buitenlandse strijders, maar hun grootste angst was dat het vreemdelingenlegioen van de communisten hen later zou vermorzelen.10 Boeren in het veld gingen rechtop staan om de jonge buiten-landers te zien passeren, die zingend in de trein of vrachtwagens zaten. De reactie van de lokale bevolking was het hartelijkst in de steden, waar vooral de kinderen hen toejuichten en met gebalde vuisten begroetten. In Barcelona was het welkom overweldigend, ondanks het wantrouwen van de libertaire beweging.

Op 12 oktober kwam de stoomboot Ciudad de Barcelona aan in Alicante met de eerste 500 vrijwilligers aan boord die vanuit Marseille kwamen. Zij stapten op een trein die hen naar Albacete bracht waar de basis voor de Internationale Brigades was gevestigd. Hun barakken in de Calle de la Libertad waren na de opstand veroverd op de Guardia Civil.

Deze kazerne, waar veel nationalistische verdedigers waren omgekomen, werd gebruikt als ontvangstcentrum. De barakken zagen er afschuwelijk uit tot Duitse communisten ze een grondige schoonmaakbeurt gaven. Hygiëne was een probleem, met name voor mannen die verzwakt waren door ondervoeding of werkloosheid. Het rantsoen van bonen en olie droeg zonder twijfel bij aan de dysenterie waar veel arbeiders, die niet gewend waren aan buitenlands voedsel, aan leden. Toen de Duitsers arriveerden, hingen ze meteen de slogan ‘wij verheerlijken discipline’ op in hun afdeling, terwijl de Franse waarschuwingen tegen geslachtsziektes aanplakten. (Wegens het gebrek aan antibiotica eisten geslachtsziektes bijna net zo’n hoge tol als het militiewerk.)

In Albacete werden de brigadisten voor het eerst onderricht in de communistische doctrine en ontvingen zij ‘uniformen’ – gewoonlijk wollen alpinomutsen of kaki baretten, isolerende wambuizen, broeken, lange dikke kousen en slecht passende laarzen. Sommigen van hen kregen oude uniformen uit de Eerste Wereldoorlog. Bijna niemand had een uniform dat precies paste. Het hoge partijkader en commissarissen kleedden zich opvallend anders. Zij waren in het gelukkige bezit van zwarte leren jassen, donkerblauwe baretten en een ‘Sam Browne’-riem met een zwaar, automatisch 9mm-pistool. Dit wapen was het grote statussymbool van de partijfunctionaris.

De rekruten werden opgesteld in rijen op de paradeplaats waar ze werden toegesproken door André Marty, de man die tijdens de gevechten bij Irún Franse vrijwilligers de grens over had gebracht. Marty, een gedrongen man met een snor, hangwangen en een te grote baret, had roem vergaard als officier-werktuigkundige bij de muiterij van de Franse Zwartezeevloot in 1919. Zijn heldenstatus binnen de partij maakte hem een van de machtigste figuren binnen de Komintern. Zijn gezag was bijna onaantastbaar. Maar in die tijd begon hij een samenzweringscomplex te ontwikkelen dat nog groter was dan dat van Stalin. Als getuige van de showprocessen in Moskou was hij ervan overtuigd dat de fascistische-trotskistische spionnen overal zaten en hij vond het zijn taak om hen uit te roeien. Marty gaf later toe dat hij opdracht had gegeven tot de executie van zo’n 500 brigadeleden, bijna een tiende van het totale aantal dat in de oorlog is omgekomen, maar sommigen twijfelen aan dit getal.11

Het organisatiecomité van de Internationale Brigades werd op 26 oktober omgevormd tot een militaire raad met onder andere de volgende leden: Vital Gayman (‘Vidal’), Carlos Contreras en generaal Walter. Constancia de la Mora, de nicht van Antonio Maura en de vrouw van de bevelhebber van de republikeinse luchtmacht, Hidalgo de Cisneros, fungeerden als tolk. De militaire raad installeerde zichzelf in een villa aan de rand van de stad en André Marty vorderde ook andere gebouwen in Albacete voor de brigades. De militaire bevelhebber van de brigades was generaal ‘Kléber’ (alias Lazar Stern), een lange, grijze, Hongaarse jood, die veteraan van het Rode Leger was en later op bevel van Stalin werd doodgeschoten. Hij reisde onder de naam ‘Manfred Stern’ op een Canadees paspoort dat door de NKVD was vervalst.12

De paradeplaats in Albacete werd gebruikt voor het militaire drilwerk waarna de bataljoncommissarissen lange verhalen hielden over de achtergronden van de strijd. Deze verhandelingen werden gevolgd door groepsdiscussies die door de commissarissen werden gebruikt om ideeën aan te dragen ‘waar democratisch over werd gediscussieerd en gestemd’. De Internationale Brigades introduceerden net als het 5de regiment het salueren van officieren. ‘Een saluut is een teken dat een kameraad die een egocentrische individualist is geweest in zijn privéleven, zich heeft aangepast aan de collectieve manier om dingen gedaan te krijgen. Een saluut is een bewijs dat onze brigade bezig is om te veranderen van een groepje goedbedoelende amateurs in een precisiewerktuig voor de eliminatie van fascisten.’13

Zulke bijeenkomsten en de ‘democratische procedure’ waren verleidelijke doelwitten voor iconoclasten, maar dergelijke lichtvaardige grappenmakers liepen wel de kans dat ze op de zwarte lijst van de commissaris terecht kwamen. Zij waren vaak de eersten die werden verdacht van ‘trotskistisch-fascistische neigingen’. Andere sceptici, met name de veteranen van de Eerste Wereldoorlog, hadden geen goed woord over voor de ‘training’. De meeste vrijwilligers waren zeer ongeschikt voor hun taak en hadden vaak geen enkele militaire kennis.

Marty zei tegen de vrijwilligers dat ‘als de 1ste Internationale Brigade in actie komt, zij goedgetrainde mannen met goede geweren zullen zijn, een goed uitgerust korps’. Dit was allemaal onderdeel van de partijmythe dat het een professioneel leger was, terwijl de enorme tekorten in de basisinstructies in feite gecompenseerd moesten worden met de moed van vrijwilligers die er heilig in geloofden dat de toekomst van de wereld afhing van hun heldendaden. De mannen die tegen het Afrikaanse leger moesten gaan strijden, moesten deskundig lijken om indruk te maken op hun vijand, maar in werkelijkheid konden velen van hen niet meer dan in het gelid marcheren en omdraaien. Velen van hen hadden zelfs nog nooit een geweer in handen gehad toen ze naar het front gingen en de veteranen van de Eerste Wereldoorlog moesten hun tonen hoe de verouderde wapens van verschillende kalibers geladen moesten worden. Uit een doos met verschillende soorten munitie moesten onervaren soldaten de kogels sorteren die in hun geweren pasten.

De milities hadden met dezelfde problemen te kampen, maar zij hadden niet de pretentie elitetroepen te zijn die net op tijd aankwamen om de boel te redden. De argeloze buitenlanders die vaak korte tijd bevangen werden door paniek op het moment dat ze een geweer in handen kregen, hadden echter enkele voordelen op het moment dat ze voor het eerst op oorlogspad gingen. Zij hadden iets meer kennis en begrip van de moderne militaire technologie, zij wisten wat het belang van loopgraven was en, het belangrijkste, zij hadden mannen in hun gelederen die ‘het allemaal al eens hadden meegemaakt’. Door Spanjes neutraliteit tijdens de Eerste Wereldoorlog was de eerste schok veel traumatischer voor de volksmilities.

De sovjetautoriteiten deden er alles aan om te verbloemen hoeveel leden van het Rode Leger in Spanje actief waren. Sommigen van hen gingen zelfs vermomd als vrijwilligers van de Internationale Brigades het oorlogsgebied in. De meest opvallende voorbeelden waren de bevelhebbers Kléber, Gal, Copic en Walter, terwijl er in het Poolse Dombrowskibataljon ook een groot aantal officieren van het Rode Leger zat. In totaal werden er 30 sovjetofficieren naar Spanje gestuurd als bevelhebbers van de Internationale Brigades.14 Het Palafoxbataljon zou een nog groter sovjetcontingent hebben gehad dan de meeste. Het werd geleid door majoor Tkatsjev (‘Palafox’). Een lid schreef in een officieel verslag dat er ‘allerlei nationaliteiten in zaten… zoals Joden, Polen, Oekraïners, Witrussen, Litouwers etc.’. Bovendien werd in Tiflis een trainingscentrum opgezet voor officieren van de Internationale Brigade met een totale capaciteit van 60 infanterieofficieren en 200 piloten. De militaire adviseurs uit de Sovjet-Unie kregen het bevel mee om buiten het bereik van het artillerievuur te blijven (podalshe ot artillereiskovo ognia), om te voorkomen dat krijgsgevangen sovjetofficieren voor de non-interventiecommissie zouden moeten verschijnen.

Hoewel het moeilijk is om vast te stellen hoe groot de sovjetdeelname aan de Spaanse Burgeroorlog is geweest, blijkt uit documenten dat er nooit meer dan 8000 Russen tegelijkertijd waren. Waarschijnlijk was het totale aantal maximaal 2150 van wie er 600 non-combattant waren, onder wie een aantal tolken. Bovendien waren er nog 20 tot 40 leden van de NKVD en tussen de 20 en 25 diplomaten. In totaal zouden 189 in de strijd zijn omgekomen of vermist zijn geraakt: 129 officieren, 43 onderofficieren en 17 soldaten.17

Op 16 oktober gaf Vorosjilov, de volkscommissaris voor defensie, per telegram het bevel aan Gorev om ‘adviseurs te sturen om te werken in divisies en brigades’.18 De ijdele Vorosjilov, die de codenaam ‘De Meester’ had aangenomen voor Operatie X, deed zijn uiterste best om indruk te maken op Stalin. Hij hoopte vanuit zijn kantoor in Moskou met de kaart van Spanje op tafel de gebeurtenissen duizenden kilometer verderop te kunnen controleren.19 Adviseurs die geërgerd reageerden op zijn inmenging noemden hem spottend ‘de grote strateeg’. Vorosjilov begon boodschappen naar Madrid te sturen waarin hij de militaire adviseurs opdroeg ‘om hun hersenen te gebruiken en wat wilskracht te tonen zodat er verandering zou komen in de situatie’.20 Hij waarschuwde de hoogste adviseurs ook dat ‘als bovengenoemde instructie [inzake de concentratie van troepen aan het Madrileense front] niet wordt uitgevoerd, er strenge disciplinaire maatregelen tegen u allen zullen worden genomen…’.21

Het probleem was dat veel van de adviseurs zo jong waren dat zij net zo weinig commando-ervaring hadden als de Spaanse officieren die zij van advies zouden moeten dienen. Kolonel [later maarschalk] R. Malinovsky (Malino) schreef dat adviseurs van sommige commandodivisies ‘goede luitenanten, excellente bevelhebbers van compagnieën of eskadrons’ waren maar dat zij er ‘uiteraard niet aan toe waren om een divisie te leiden – en hoe kan iemand advies geven over zaken waar hij geen idee van heeft?’23 Sommige adviseurs waren uitermate ondiplomatiek in de manier waarop ze met de republikeinse officieren samenwerkten en ‘bemoeiden zich op een lompe manier met de operationele bevelen die door de bevelhebbers waren gegeven’.

De sovjetofficieren begonnen in hun rapporten aan Moskou echter al snel te klagen over de incompetentie en inertie waar ze mee te maken hadden. ‘Soms jeuken mijn handen om een paar van die rotkerels uit hun kantoor te halen en ze tegen de muur te zetten,’ schreef generaal Berzin aan Vorosjilov. ‘Die ongestrafte, ongebreidelde sabotage van noodzakelijke maatregelen, die slordigheid en onverantwoordelijkheid die hier heersen in de algemene staf en in de bureaucratie van de administratie aan het front, dat had ik nooit van tevoren kunnen bedenken. Er zijn mensen die gewoon de bevelen van het ministerie van Oorlog niet uitvoeren of het tegenovergestelde doen en gewoon blijven zitten waar ze zitten.’24

Een van de grootste problemen met betrekking tot de sovjetstrijders en hun Spaanse bondgenoten had te maken met hun totaal verschillende culturen, zowel politiek als sociaal. Sovjetsoldaten hadden nog nooit de kans gehad om te mengen met buitenlanders en al helemaal niet met buitenlanders die niet achter de politiek van Stalin stonden en dat was voor hen dan ook een duidelijke schok. Een commissaris van een sovjettankbataljon berichtte dat het ‘eerste specifieke kenmerk van de lokale situatie waar wij geen rekening mee hadden gehouden’ was dat ‘de mensen om ons heen tot verschillende politieke partijen behoorden’. Een ander probleem was de ‘praktijk van de volledig openlijke consumptie van alcohol (er wordt wijn gedronken tijdens de maaltijden)’. Het was voorspelbaar dat een aantal sovjetadviseurs wat al te gretig gebruikmaakte van die kans. Een luchtmachtcommissaris schreef dat alcohol ‘ook een grote bedreiging’ vormde voor de sovjetpiloten. ‘Het is de lokale traditie om wijn bij het eten te drinken. Er is altijd heel veel wijn in onze kantines. Onze mannen verloren zich daar aanvankelijk in.’

De commissaris van de tankbataljons was ook geschokt over het bestaan van legale bordelen in de Republiek Spanje. ‘Ik moet opmerken dat het even tijd heeft gekost voor een aantal van onze kameraden begreep hoe schandelijk het is om bordelen te bezoeken. Ongeveer 20 mannen hebben voor 3 december zonder toestemming prostituees bezocht. Nadat het partijcollectief een einde had gemaakt aan deze bezoeken, is de discipline aanmerkelijk verbeterd.’ Er werden weinig voorzorgsmaatregelen genomen, waardoor 22 mannen geslachtsziekten kregen. Hij berichtte ook over een ‘achteloze en kwetsende houding ten opzichte van vrouwen: Morkevitsj, een Komsomollid die het commando over een tank voerde, bood 200 peseta aan een vrouw die weigerde en het aan het antifascistische vrouwencomité rapporteerde.’25

Het kleine detachement marineadviseurs uit de Sovjet-Unie, dat werd geleid door Koeznetsov, had een belangrijke opdracht. Het moest ervoor zorgen dat de schepen met wapens en munitie uit de Sovjet-Unie veilig aankwamen. Elk schip werd geïdentificeerd met een geheime code, bestaande uit een Y gevolgd door een nummer, en elk schip kreeg een andere route. De schepen uit de Krim voeren langs de Dardanellen en zochten vervolgens een eiland in de Egeïsche Zee op om daar van identiteit te veranderen door een nieuwe naam en vlag aan te nemen. Vaak kreeg het schip ook nog een nepschoorsteen of een nepbovenbouw om het te camoufleren. Sommige schepen deden of ze toeristenboten waren. Crewleden liepen met hoeden op over het dek en deden of ze foto’s namen. De kapitein had instructies om gevaarlijke trajecten overdag te vermijden.

In de Middellandse Zee bleven de schepen in de buurt van de Afrikaanse kust om pas bij Algerije richting Cartagena af te buigen. Het gevaarlijkste stuk kwam pas aan het eind, in de blokkadezone waar Italiaanse onderzeeboten en vliegtuigen patrouilleerden. Op 48 uur van de bestemming zorgde de staf van Koeznetsov voor een escorte door republikeinse oorlogsschepen.26

Een jonge sovjetmatroos was enthousiast over zijn missie, zoals blijkt uit het gedicht dat hij schreef:

Ik ben een dappere matroos van de Rode Marine
Ik ben precies 20 jaar oud
Ik vaar over de uitgestrekte zeeën
Om de Oktoberrevolutie over de wereld te verspreiden

Oh, onze stemmen en kreten
Weergalmen tegen de bourgeoisstranden
Onze sovjetvlag is het bastion
Alle arbeiders, voorwaarts!27

Het eerste schip met militaire hulp dat Spanje bereikte, de Campeche, meerde op 4 oktober 1936 aan in Cartagena. Het tweede schip, de Komsomol, bereikte Cartagena acht dagen later met de eerste lading T-26 tanks. Deze twee scheepsladingen kwamen precies op tijd om een grote rol te kunnen spelen in de strijd om Madrid.