18
De metamorfose van de oorlog
Geschiedenis verloopt zelden in rechte lijnen. In december 1936 begon een reeks gevechten in de stijl van de Eerste Wereldoorlog rond Madrid, terwijl de laatste milities pas werden overwonnen tijdens de korte militaire operatie in Málaga in februari 1937.
Generalísimo Franco raakte verstrikt in een fantasieloze strategie. De enorme verwachtingen die in oktober waren gewekt aan de vooravond van wat door Duitse diplomaten cynisch het ‘stierengevecht’ werd genoemd,1 en de mislukte aanval op Madrid in november, dwongen de Caudillo ertoe om zich te blijven vastbijten in de verovering van de hoofdstad. Hij verzekerde Faupel, de nieuwe Duitse chargé d’affaires: ‘Ik zal Madrid innemen; en daarna zal heel Spanje, inclusief Catalonië, nagenoeg zonder strijd in mijn handen vallen.’ Faupel omschreef deze bewering als ‘een inschatting van de situatie die ik alleen maar als lichtzinnig kan omschrijven’.2
Nadat Varela’s aanvallen waren gestopt en de bombardementen het moreel in de stad niet hadden gebroken, waren er eigenlijk nog maar drie opties over. De eerste was om Madrid vanuit het noordwesten te omsingelen en vervolgens de water- en elektriciteitstoevoer vanuit de Sierra de Guadarrama af te snijden. Dit werd de eerste doelstelling van de nationalisten. De tweede optie was om oostwaarts toe te slaan vanaf de rivier de Jarama. Het republikeinse gebied rond Madrid was als een schiereiland dat vooral kwetsbaar was bij de landcorridor langs de weg naar Valencia. Dit zou het tweede offensief worden. En waar het centrale front terugkringelde rond de Sierra de Guadarrama en door de provincie Guadalajara, was er nog de mogelijkheid om vanuit het noordoosten aanvallen uit te voeren op de weg naar Valencia. Dat zou de plek zijn waar het derde nationalistische offensief in maart 1937 zou plaatsvinden.
Op 29 november 1936 begon de eerste aanval van Varela op de weg naar La Coruña ten noordwesten van Madrid. Het was zijn bedoeling om eerst een doorbraak richting de bergen te realiseren voor hij rechts zou afbuigen naar de noordkant van Madrid. De eerste aanval, die werd ingezet met ongeveer 3000 legioensoldaten en Marokkaanse huurlingen gesteund door tanks, artillerie en Junkers 52 bommenwerpers, was gericht op de Pozuelo-sector. De republikeinse brigade trok zich eerst wanordelijk terug om daarna de tegenaanval in te zetten met steun van T-26 tanks. Beide partijen hergroepeerden hun troepen vervolgens om hun fronten ten westen van Madrid te versterken.
Het lijkt er echter op dat de Duitse tanks niet erg effectief werden ingezet door de nationalistische Spaanse bemanningen. ‘Onbegrijpelijke tankoperaties,’ was het vernietigende oordeel van Von Richthofen in zijn oorlogsdagboek van 2 december. ‘Duits pantserpersoneel rijdt de tanks tot het gevechtsterrein en vervolgens nemen de Spanjaarden het over. Ze gaan een eindje rijden met de tanks en rommelen maar wat aan.’ De luchtaanvallen waren duidelijk veel effectiever. ‘De Roden gaan op de loop voor de Duitse vliegtuigen,’ stelde hij vier dagen later tevreden vast. Von Richthofen, een neef van de Rode Baron, de beroemde ‘aas’ van de Duitse luchtmacht, was een hardvochtige en arrogante man die op weinig sympathie van Spaanse én Duitse officiers kon rekenen. Hij werd berucht als de verwoester van tal van steden en dorpen: Durango en Guernica in Spanje en daarna Rotterdam, Belgrado, Canea en Heraklion in Kreta gevolgd door veel steden in de Sovjet-Unie, waarvan Stalingrad, met 40.000 burgerdoden, het opvallendste voorbeeld is.3
Aan het nationalistische centrale front werd Mola vervangen door generaal Orgaz die op 16 december een nieuw offensief startte, na een oponthoud van twee dagen wegens de weersomstandigheden. Varela behield het commando over de veldtroepen van in totaal 17.000 manschappen verdeeld in vier colonnes. Na een zwaar bombardement met 155mm-artillerie was het dorpje Boadilla del Monte, zo’n 20 kilometer ten westen van Madrid, het eerste doelwit. Het werd ’s nachts ingenomen en de generale staf in Madrid, die zich realiseerde dat het ging om een groot offensief in plaats van een afleidingsmanoeuvre, stuurde er de 11de en 12de Internationale Brigades gesteund door het leeuwendeel van de Pavlov T-26 tanks op af. De 11de brigade zette de tegenaanval in bij Boadilla, om vervolgens bijna afgesneden te raken in het dorp. De nationalisten trokken zich terug om te profiteren van zo’n duidelijk afgebakend artilleriedoel en vielen opnieuw aan met hun infanterie. De Internationale Brigades bouwden defensieve stellingen binnen de dikke muren van de buitenhuizen die het bezit waren van rijke madrileños. Zij verzetten zich wanhopig en op 19 december vond er een enorme slachting aan beide zijden plaats. De volgende dag staakte Orgaz het offensief dat hem maar een paar kilometer terreinwinst had opgeleverd. Hij had niet genoeg reserves en de republikeinen waren hem numeriek de baas.
Karl Anger, een van de Serviërs in de de Internationale Brigade, beschreef hun aankomst in het dorp Majadahonda even ten zuiden van de carretera de Coruña aan het begin van de strijd. ‘Het was nog een onaangeroerd klein plaatsje, allesbehalve mooi, een beetje smerig vanwege de armoede, maar toch warm, rustig en zo zoet als een lammetje. Wij vulden de straten met onze troepen, diensten, kanonnen, vrachtwagens, pantserwagens en alle dingen die een leger met zich meesleept tijdens een campagne. Het rustige Majadahonda werd vol, rumoerig en smerig, als op een marktdag. Op de eerste dag na ons vertrek begon de vijandelijke luchtmacht bommen op het dorp te gooien. De inwoners verlieten hun bezittingen en werden alle kanten op gedreven. Het vee, de varkens, onopgemaakte bedden en verlaten huizen. Op de eerste avond en de eerste ochtend was er nog leven in Majadahonda. Je kon de mysterieuze silhouetten zien van jonge Spaanse meisjes achter de slechtverlichte ramen van de huizen. De volgende dag waren de ramen als zwarte, gapende, angstaanjagende gaten in de doodshoofden van huizen. Alleen straathonden, hulpverleners en enkele achterblijvers bleven in het dorpje plus een vrouw die gek was geworden. Ze gilde het ’s nachts uit in haar lege huis en de echo’s van haar geschreeuw echoden angstaanjagend in de door de maan verlichte straten.’4
De chaos werd nog verergerd door de natte sneeuwbuien en de duisternis van de winter. De Internationale Brigades hadden bijna geen geheime informatie over de vijand. Zij beschikten over kaarten noch kompassen en strompelden voort terwijl ze probeerden om aanvallen op elkaar te vermijden. Een bataljon kon loopgraven beginnen te graven om er daarna pas achter te komen dat ze niet aansloten bij die van de naastgelegen eenheden. De taalproblemen binnen de Internationale Brigades vergrootten de chaos nog sterker. Anger, een Serviër in een Duits bataljon, schrijft in zijn verslag ook over de grote verscheidenheid aan nationaliteiten en motieven binnen de Internationale Brigades. ‘In Majadahonda voegde zich een jonge Chinese vrijwilliger bij ons, de eerste Chinees die bij ons kwam. De volgende dag, toen wij net probeerden te bedenken hoe we hem beter konden opnemen in ons Servische team, werd hij al afgevoerd met zijn beide benen aan gruzelementen. We hadden niet eens tijd gehad om uit te vinden hoe hij heette.’ Hij voegde eraan toe dat ‘in alle Internationale Brigades, inclusief de 1ste [dat wil zeggen de 11de Internationale] brigade, er een aantal voormalige Russische Witte Gardisten of zoons van Witte Gardisten’ was. Het waren Russische emigranten die hun vaderland misten en hoopten om met hun inzet in de Spaanse Burgeroorlog een veilige terugkeer naar de Sovjet-Unie te verdienen.
Toen er eind december nationalistische versterkingen kwamen, bereidde Orgaz zich voor op een herhaling van zijn fantasieloze eerdere aanval. In de tussenliggende adempauze had de republikeinse algemene staf de eenheden op een zeer ongecoördineerde manier hergegroepeerd in de sector Pozuelo-Brunete zonder rekening te houden met aanvoerroutes voor munitie. Toen het nationalistische offensief op 3 januari 1937 werd hervat, trok de republikeinse rechterflank zich chaotisch terug. Eerst slaagden de republikeinse troepen er nog in om Pozuelo in handen te houden, een strijd die ontaardde in ‘een complete chaos’. Koltsov zei dat ‘onze troepen ondanks hun heldhaftigheid het slachtoffer waren van de verwarring, de stommiteit en misschien wel het verraad van het hoofdkwartier’.5
Varela concentreerde vervolgens het merendeel van zijn acht batterijen van 105mm- en 155mm-artillerie, zijn tanks en de beschikbare luchtmachtsteun op het dorp. De republikeinse verdediging stortte in en de terugtrekking van de formatie van Modesto, gebaseerd op het voormalige vijfde regiment, betekende de totale nederlaag waarbij de mannen in de mist alle richtingsgevoel kwijtraakten. Generaal Miaja gaf opdracht aan de 10de brigade om alle vluchtende vijanden te ontwapenen. De enige schrale troost voor de republikeinen was dat zij erin slaagden om twee compagnieën Duitse lichte tanks uit te schakelen met het 37mm-geschut van de Russische pantserwagens. De superioriteit van deze pantserwagens noopte de Wehrmacht later tot de ontwikkeling van zwaardere tanks.
De munitieaanvoer was zeer slecht. Over het algemeen hadden de troepen nog maar een handjevol patronen de man over en sommige bataljons hadden helemaal niets meer. De fout lag deels bij Miaja en zijn staf die zo traag reageerden op het probleem, maar vooral bij Largo Caballero en functionarissen in het ministerie van Oorlog in Valencia. Largo Caballero beantwoordde het verzoek van de oude generaal om meer munitie met de beschuldiging dat hij gewoon probeerde om zijn verantwoordelijkheid voor de nederlaag te verdoezelen.
Terwijl de hele republikeinse sector op instorten stond, plaatste Miaja machinegeweren op de kruispunten van de weg naar Madrid om vluchtende deserteurs te stoppen. Hij riep de hulp in van de 12de Internationale Brigade en van Lísters brigade en liet bovendien de 14de Internationale Brigade overkomen vanuit het front in Córdoba. Op 7 januari beval Kléber het Thaelmannbataljon om de vijand tot staan te brengen bij Las Rozas. De opdracht luidde ‘om onder geen enkele omstandigheid ook maar een centimeter terug te trekken’. De manschappen volgden zijn bevel dapper en letterlijk op en brachten grote offers. Slechts 35 strijders overleefden de slag.
Nadat de versterkingen waren gearriveerd, stabiliseerde de frontlinie zich. Beide zijden waren uitgeput en half januari werd er niet meer gevochten maar hadden beide legers hun vaste defensieve posities ingenomen. De nationalisten hadden de weg tussen San Lorenzo del Escorial en Madrid ingenomen tot Aravaca, vlak bij de entree van de hoofdstad, maar de republikeinen hadden een omsingeling van de stad vanuit de westflank voorkomen. De strijd had inmiddels bij beide zijden rond de 15.000 slachtoffers geëist.
De twee slagen om de weg naar La Coruña, zoals de gevechten soms worden genoemd, bleken een zware beproeving voor de Franse vrijwilligers bij de tankbrigade. De Fransen hadden zich volgens de sovjetadviseurs sinds hun komst nonchalant opgesteld. ‘Vanaf de eerste dag,’ luidde het verslag aan Moskou, ‘hadden de Fransen afkeer van de discipline hier. Ze zeiden: “Wat is dat hier voor een leven, je mag niet eens wijn drinken of naar het bordeel gaan en je moet ook nog eens vroeg opstaan.” Ze hadden er vooral een hekel aan om voor dag en dauw op te staan en marsen van 25 kilometer te lopen. Maar toen we het aan hen uitlegden, begrepen ze het en bleken ze helden te zijn op het slagveld. En als ze terugkwamen van een gevecht dan zeiden ze: “We zien onszelf niet als Fransen, we zijn internationalisten en antifascisten”.’ Uit het verslag bleek verder dat de gevechtscondities voor de tankbemanningen belabberd waren. ‘De mannen worden doodmoe. Na een dag werk, stappen ze als dronkemannen uit hun tank. De meeste van hen lijden aan zuurstofgebrek in hun tanks. Soms moeten ze overgeven en soms zijn ze bloednerveus.’6
De vrouwelijke sovjetcommissaris van de medische eenheid van de tankbrigade beschreef de veel betere medische faciliteiten voor de sovjetadviseurs in vergelijking met de vreselijke condities in het noodhospitaal voor de Spaanse soldaten in El Escorial. De bevelhebber van de tankbrigade, waarschijnlijk Pavlov, bekommerde zich sterk om zijn mannen – wat zeer bijzonder was in het Rode Leger. En daarbij ging het hem er niet alleen om zijn getrainde tankbemanningsleden die nauwelijks gemist konden worden, zo snel mogelijk weer op te lappen, maar zijn zorg reikte verder. Het commentaar van deze commissaris op haar werk is zeer interessant omdat het een van de weinige sovjetverhalen is over de shocktoestand van soldaten, wat we nu posttraumatisch stress-syndroom noemen.
‘De medische voertuigen van de Internationale Brigades haasten zich over de straatweg. Sommige zijn in een mozaïekpatroon van groen, geel, zwart en grijs geschilderd om op te gaan in de omgeving. Het medische transport is hier slecht geregeld. Er zijn weinig ambulances en de meeste zijn aangepaste vrachtauto’s of opgelapte andere voertuigen. In de meeste is net genoeg plaats voor vier stretchers. Er komen vanuit een bocht in de weg twee tanks aanrijden. In de tweede ligt het lichaam van de bestuurder/monteur Ulyanov, die op slag gedood werd door een directe inslag op zijn tank. Malysjev en Starkov raakten gewond.
Het veldhospitaal [voor tankleden en Internationale Brigadeleden] is ingericht in een grote kamer van een van de huizen in een bosrijk natuurgebied. Er zijn dubbele matrassen met schone lakens en dekens op de vloer neergelegd. Er is een kachel, die wordt gestookt met hout om de temperatuur hoog te houden, wat erg belangrijk is voor de mannen die van het front komen. Tijdens de gehele operatie bij Las Rosas had er een dichte mist gehangen die doordrong tot in je botten… Behalve water en zeep heeft het hospitaal benzine en alcohol om de handen en gezichten van de tankleden te wassen… De dokter en ik gaan naar het hoofdhospitaal om onze gewonde mannen te verzorgen. Het hospitaal in El Escorial zit overvol met gewonde mannen… Ik kijk welke verwondingen ze hebben als ik door de zalen en gangen loop waar de gewonde mannen worden opgevangen. De meeste mannen zijn infanteristen die door artillerievuur gewond zijn geraakt. Zij hebben kogelwonden in hun rug en hun zij.
Tijdens de nacht van 14 januari vond ik het lichaam van een Fransman in de kamer naast Starkov. Hij was levenloos van het slagveld afgevoerd met een grote wond. De zuster vertelde mij dat hij “kameraden pas op, de beschietingen komen van links” had geroepen. Daarna begon hij de Internationale te zingen en stierf. Hij had geen documenten bij zich. De zuster en ik hadden geen camera om een foto te nemen van deze onbekende dode kameraad. Boven ligt in een lege zaal een stervende Italiaan met een nekwond en er is een gewonde Marokkaan met een zware beenwond. Hij praat niet en weigert alle voedsel... Het is ongelooflijk koud in het ziekenhuis. We bedekken Starkov [wiens benen zijn geamputeerd] met verschillende dekens en trekken hem warm ondergoed aan dat we hebben meegenomen uit het brigadehoofdkwartier. De brigadecommandant vroeg of hij iets kon meenemen voor Starkov. Ik vroeg het aan Starkov en vertelde de brigadecommandant dat hij graag een horloge wilde. De brigadecommandant beviel ons om Starkov zijn eigen horloge te geven... Alle gewonde tankleden die nu in ziekenhuizen in Madrid liggen, krijgen dagelijks voedsel vanuit het hoofdkwartier van de brigades: blikjes melk, cacao, sinaasappelen, appelen, chocolade, worstjes, koekjes… In Madrid hebben we de complete werken van Gorki en Tsjechov gevonden. De gewonde mannen worden voorzien van kranten en tijdschriften en de commissarissen zoeken hen regelmatig op.
De soort verwondingen varieert van dag tot dag in de veldhospitalen aan het front en ook in de hospitalen in Madrid. In de ziekenhuizen, in de ziekenzalen en in de operatiekamers, die ik direct na de gevechten bezocht, zag ik enkele Spaanse infanteristen die gewond waren aan hun rug, achterwerk, achterbenen en schouders. Op de eerstehulpposten aan het front stuitten we soms op mannen, onder wie Spaanse infanteristen, met zelfaangebrachte verwondingen die zich overmand door angst in hun eigen armen en benen hadden geschoten om naar het ziekenhuis te worden gebracht.
De vrouwelijke commissaris schreef ook over een tankbemanningslid genaamd Soloviev, met een gebroken rechterarm die ‘abnormale psychische reacties’ ontwikkelde, duidelijk een eufemisme voor een shocktoestand die we nu als posttraumatisch stresssyndroom kennen. Soloviev werd op 15 januari overgebracht naar het Palace Hotel in Madrid, het sovjetfort in de hoofdstad. Zijn geraaskal was waarschijnlijk een interessant gevolg van de propaganda. ‘Soloviev raakte soms zeer geagiteerd en bleef maar doorpraten over zijn herinneringen. Hij sprak onophoudelijk over zijn training en zijn tijd in het Rode Leger, hij noemde de namen van bevelhebbers, de plek van hun kampementen, de locatie van de eenheden, en ging dan verder over de Spaanse Burgeroorlog, over het materieel en de mensen die met boten werden aangevoerd en over de anarchisten en trotskisten. Op bevel van de brigadecommandant werd Soloviev naar een aparte kamer gebracht... Op 20 januari vertoonde hij de symptomen van een ernstig delirium: “De anarchisten zijn hier vannacht gekomen en hebben me naar boven gebracht! De anarchisten zullen ons allemaal afslachten, ze kwamen voor mij, dat zeiden ze vannacht tegen mij!” De brigadecommandant gaf opdracht om Soloviev te evacueren vanuit Madrid. Hoewel zijn aanvallen van waanzin frequenter zijn geworden, evacueren we hem met een van de ambulances van de brigade. We brengen hem naar een ziekenhuis in Archena. Daar kan hij worden geïsoleerd van de buitenwereld en de noodzakelijke behandeling krijgen. Toen hij in ‘Palas Hotel’ SIC was, werden er geen vreemden toegelaten op zijn zaal. Politieke medewerkers van de brigade zochten Soloviev steeds op en hielden zijn gezondheid in de gaten.’7
Het is hierbij belangrijk om te begrijpen wat de gevechten in het open veld inhielden voor de militieleden die nu deel uitmaakten van het Volksleger. De meeste van hen waren fabrieksarbeiders die weinig ervaring hadden met het platteland. Zelfs mannen die in militaire dienst waren geweest, kenden maar weinig oude veteranentrucjes om het leven draaglijker te maken en het tijdens een gevecht langer uit te houden. Hun colonnes en nieuwe ‘gemengde brigades’ werden lopend of in vrachtauto’s Madrid uitgestuurd. Landkaarten waren zo schaars dat ze bijna nooit beschikbaar waren op compagnieniveau en als ze wel beschikbaar kwamen, waren er maar weinig mannen die ze goed konden lezen. Als de manschappen zich eenmaal op de positie bevonden die ze moesten verdedigen, begonnen de soldaten, uitgerust met niet meer dan een geweer, patroontassen en een deken, loopgraven uit te graven met bajonetten en blote handen. Zij maakten geen latrines om zich nog meer gaafwerk in de steenachtige grond te besparen, maar ook omdat wc-bezoek een wisse dood kon betekenen. In de meeste gevallen deden ze hun behoeften gewoon in de loopgraven, een gewoonte die de meeste Internationale Brigadeleden, die gewend waren aan de praktijk uit de Eerste Wereldoorlog toen alles onder de grond werd begraven, verafschuwden.
De Castiliaanse winter is berucht om de koude winden uit de sierras en de militieleden, die vaak niet meer droegen dan een overall en stoffen sandalen die snel stukgingen, bevroren in hun loopgraven. Het was overal modderig en vanwege het gebrek aan schoon water en zeep was de hygiëne ver te zoeken.
In theorie beschikte elk bataljon over drie geweercompagnieën plus een compagnie met machinegeweren, maar alleen de Internationale Brigades of selecte communistische bataljons voldeden aan die eisen. Automatische wapens waren onontbeerlijk voor het afslaan van een frontale aanval en het gebrek daaraan in het Volksleger plus het gebrek aan mensen die de wapens goed konden bedienen, bleek een groot nadeel. De Marokkaanse regulares stonden bekend als de meest effectieve machinegeweerschutters van de oorlog. Bovendien wisten ze optimaal gebruik te maken van hun terreinkennis. Op de kale vlaktes waar ze zo succesvol tegen de Spanjaarden hadden gevochten in de koloniale oorlogen, waren ze getraind om de kleinste aardplooien te gebruiken om zich te verschuilen. Daardoor wisten ze niet alleen hun slachtoffertal drastisch te beperken, maar joegen ze de republikeinen, mede vanwege hun reputatie als geoefende messentrekkers, de stuipen op het lijf. Vaak slaagden de Marokkanen erin om het vijandelijke kamp ongemerkt te besluipen en de verdedigers de keel door te snijden.
De nationalistische generaals, die vaak net zo koppig conventioneel waren als hun republikeinse collega’s, buitten de kennis en vaardigheden van de regulares niet volledig uit. De meerderheid van de gevechten bestond uit artilleriebeschietingen in open veld, waarbij een aanval werd beantwoord met een tegenaanval. Het enige opmerkelijke tactische verschil met de Eerste Wereldoorlog was de groeiende coördinatie tussen infanterie en pantserwagens en de integratie van artillerie en luchtbombardementen. Van deze ontwikkeling was echter met name sprake bij het nationalistische kamp en dan vooral bij het Condorlegioen.
De nieuwe lichting republikeinse bevelhebbers die in deze tijd aantrad, was jong, agressief, meedogenloos en dapper, maar net zo conventioneel en fantasieloos als de oude officieren van het Spaanse nationalistische leger. De meest opmerkelijk voorbeelden van dit soort mannen, zoals Modesto en Líster, waren communisten van het 5de regiment. Sommigen van hen, zoals Manuel Tagüeña, werden in de eerste maanden van de oorlog communistisch en waren begonnen in de bataljons van de Socialistische Jeugd die zich tijdens de gevechten in de sierra de zomer ervoor hadden aangesloten bij het 5de regiment. Deze mannen, die sterk waren beïnvloed door de orthodoxe stalinistische ideeën, hadden een uitermate formele en traditionele opvatting van hun taken en tactieken. In de USSR was het leger gezuiverd van maarschalk Toechatsjevsky en zijn aanhangers, die hadden aangedrongen op een nieuwe benadering van de gepantserde oorlogsvoering, en de communistische militairen keerden terug naar de politieke veiligheid van verouderde tactieken. In Rusland was het salueren weer ingevoerd en het 5de regiment volgde dat voorbeeld. De officieren van de 11de Internationale Brigade droegen zelfs zwaarden bij zich toen ze op 8 november over de Gran Via marcheerden. De aansporingen van de nieuwe republikeinse brigades hadden weliswaar revolutionair elan, maar de militaire operaties waren nog van tsaristisch stempel.
Na de strijd om de straatweg naar La Coruña vertrok Kléber, die was vrijgesteld van bevel, samen met André Marty naar Moskou. Sommigen beweren dat de Spaanse communisten hem uit jaloezie als zondebok hadden aangewezen na de nederlaag bij Pozuelo, terwijl anderen, zoals Borkenau, geloofden dat Miaja bang was dat Kléber hem naar de kroon zou steken als held van Madrid. Wat de verklaring ook moge zijn, Kléber kwam in juni met hangende pootjes terug naar Spanje om een divisie te leiden. Ondanks de geïdealiseerde portretten van tal van buitenlandse journalisten die hem ‘de hemel in prezen’, zoals een van hen het formuleerde, evenaarde hij nooit het niveau van de harde bevelhebber uit de Eerste Wereldoorlog die de levens van zijn manschappen niet spaarde.
In het intermezzo tussen de twee offensieven op de weg naar La Coruña hadden de republikeinen met weinig succes gevochten in het zuiden, terwijl de troepen van Queipo de Llano steeds verder oprukten en de rijke olijvenstreek Andújar innamen. Dit was een buitengewoon ongelukkig begin voor de nieuwe 14de Internationale Brigade onder generaal ‘Walter’, een Poolse communist die later het bevel zou voeren over het 2de Poolse leger tijdens de operatie van het Rode Leger in Berlijn. Deze brigade bestond onder andere uit het Franse Marseillaisebataljon, waar ook Britten en Ieren deel van uitmaakten. Hun optreden bij het dorpje Lopera in de dagen na kerst, ging de geschiedenis in als de strijd waar twee Engelse communistische dichters bij omkwamen: John Cornford en Ralph Fox, en bleek een angstig voorproefje te zijn van de rechtspraak binnen de Internationale Brigades.
De strijd begon in de ochtend van 28 december en duurde precies drie dagen. Walter had het bevel gekregen om Lopera weer in te nemen, maar hij had geen telefoonverbinding met zijn eenheden en geen lucht- of artilleriesteun. De nationalisten decimeerden zijn manschappen met machinegeweren, mortieren en artillerievuur. De 14de Internationale Brigade had nagenoeg geen training gehad. Net als de ongetrainde milities draaiden velen van hen zich om en zetten het op een lopen als ze verrast werden door het mitrailleurvuur. Er bleven zo’n 800 lichamen achter tussen de olijfbomen en 500 mannen deserteerden aan de frontlijn.8 De bevelhebber van het Marseillaisebataljon, majoor Gaston Delasalle, werd gearresteerd en niet alleen aangeklaagd wegens incompetentie en lafheid, maar werd er ook van beschuldigd dat hij een ‘fascistische spion’ was. Hij werd schuldig bevonden door een oorlogstribunaal dat inderhaast was opgezet door André Marty. Ilja Ehrenburg beschreef later hoe Marty sprak en zich soms gedroeg als ‘een geesteszieke man’ en Gustav Regler merkte op dat Marty liever een verdachte doodschoot dan tijd te verspillen aan wat hij ‘kleinburgerlijke besluiteloosheid’ noemde.9 Sommige brigadisten hadden echter grote bewondering voor hem. Sommerfield noemde hem ‘een echte revolutionair… behept met geduld, onwrikbare standvastigheid en onwankelbare vastberadenheid’. Tom Wintringham, die later het bevel voerde over het Britse bataljon, omschreef de processen als ‘een volmaakt eerlijk oorlogstribunaal’. Maar Nick Gillain, die diende in de 14de Internationale Brigade, schreef later: ‘De bewakers sleepten de veroordeelde man de rechtszaal uit, terwijl hij bleef protesteren dat hij onschuldig was. Daarna volgde het geluid van twee of drie schoten. Vervolgens kwam er weer een man de kamer binnen en legde een horloge en wat geld op tafel... Het revolutionaire recht was geschied.’10
De nationalisten en hun asbondgenoten begonnen zich op te maken voor een langdurige oorlog. Hitler was niet verrast door de gebeurtenissen want hij was goed geïnformeerd door Voelckers, de Duitse chargé d’affaires. Hij raakte ook niet van slag van de pessimistische berichten van zijn ambassadeur Faupel en van de bevelhebber van het Condorlegioen, generaal Sperrle, omdat een langere oorlog hem juist goed uitkwam. Het zou de aandacht afleiden van zijn expansionistische plannen voor Midden-Europa. Mussolini was er echter op gebrand om militaire roem te vergaren in Europa, maar zijn humeur was sterk afhankelijk van de prestaties van zijn troepen.
De meest urgente taak waar Franco’s staf voor stond, was de vorming van een getraind leger met voldoende manschappen. Duitse steun was bij deze taak bijna net zo onontbeerlijk als hun gevechtsbijdrages. De falangistische milities die waren getraind door officieren van het Condorlegioen in Cáceres in Extremadura leken in niets meer op de bendes señoritos die betrokken waren bij de gevechten in de zomer. De carlistische requetés, de meest effectieve troepen van de nationalisten na het Afrikaanse leger, waren nu met zo’n 60.000 man. Meer dan de helft van hen kwam uit Navarra, de reden waarom de carlisten beweerden dat ‘Navarra Spanje had gered’. Deze arrogantie in combinatie met hun openlijke afkeer van de Castiliaanse kerk, die zij corrupt en hypocriet vonden, maakte hen niet populair bij hun bondgenoten. De beroemde discipline van de requetés was niet het gevolg van een sterk gevoel voor hiërarchie, maar van de zelfdiscipline die ze hadden ontwikkeld als boeren in een heuvellandschap. (Hun leider, Fal Conde, overdreef toen hij het carlisme omschreef als een beweging die van onderaf werd geleid, maar het was wel een unieke vorm van volksroyalisme.) Hun middeleeuwse geloof dat ze bezig waren aan een kruistocht maakte hen onverschrokken. Kolonel Rada omschreef zijn requetés als mannen ‘die geloven in de overwinning, die geloven in God; in een hand een granaat en in de andere een rozenkrans’.
Begin december 1936 besloot de carlistische oorlogsraad een ‘Koninklijke Militaire Academie’ op te richten om te zorgen voor getrainde carlistische officieren. Franco, die beducht was voor hun kracht, stak daar een stokje voor door te verklaren dat zo’n ongeautoriseerd initiatief zou worden beschouwd als een daad tegen de nationalistische beweging. De oorlogsraad krabbelde terug en Fal Conde ging in ballingschap in Portugal. De Caudillo bekrachtigde zijn overwinning met een decreet waarmee alle politieke milities werden onderworpen aan de militaire rechtscode en onder het directe bevel van het leger kwamen te vallen.
Aan het eind van 1936 telde het nationalistische leger zo’n 200.000 manschappen, waarvan meer dan de helft bestond uit carlistische en falangistische troepen. Het Afrikaanse leger was begin 1937 geroeid tot meer dan 60.000 man, met name als gevolg van intensieve rekrutering in het Rifgebergte. Ook sloten zich buitenlandse vrijwilligers aan bij het legioen. De grootste groep, in totaal zo’n 12.000 man, bestond uit Portugezen, de zogenaamde Viriatos. Er waren ook een detachement rechtse Franse vrijwilligers en 600 Ierse blauwhemden onder leiding van generaal Eoin O’Duffy, maar hun bijdrage was miniem. Zij werden teruggetrokken na slechts een actie waarbij zij elkaar aanvielen.11
In januari zette Franco een gezamenlijke Duits-Italiaanse generale staf op in de hoop dat hij de kritiek van zijn bondgenoten op het verloop van de oorlog kon ontkrachten. Het was bedoeld als een zoenoffer om meer militaire hulp te kunnen vragen en tegelijkertijd zijn adviseurs mede verantwoordelijk te maken voor eventuele tegenslagen. De meest waardevolle steun aan de nationalisten was zonder twijfel afkomstig van de Duitsers. De naziregering had begin november snel gereageerd op de komst van het Russische wapentuig. Hitler realiseerde zich duidelijk niet dat Stalin bang was om hem te provoceren en dat hij niet wilde dat de Spaanse zaak het Russische buitenlandbeleid in gevaar zou brengen. De eerste contingenten van het Condorlegioen arriveerden half november in Spanje. Generaal Sperrle was algemeen bevelhebber terwijl kolonel von Richthofen de operaties van de Luftwaffe leidde. De Duitse luchtmacht in Spanje groeide uit tot vier eskaders van Heinkel 51 tweedekkers (die aan het begin van de zomer van 1937 werden vervangen door Messerschmitt 109 toestellen) en vier eskaders Junkers 52 bommenwerpers. Andere vliegtuigen volgden later. In feite zijn alle belangrijke toestellen die de Luftwaffe aan het begin van de Tweede Wereldoorlog gebruikte, getest in Spanje.
De versterkingen van de Wehrmacht kwamen onder bevel van Von Thoma en bestonden onder andere uit antitankdetachementen, zware mitrailleurdetachementen, artillerie en het equivalent van twee pantserbataljons. Deze tankmacht van 88 Mark I pantserwagens was ingekwartierd in Cubas ten noorden van Toledo. Op de grote zwarte baretten van de tankbemanning stonden insignes in de vorm van een doodshoofdmotief, het teken van de doodshoofdhuzaren in het oude Pruisische leger. Zij werden gesteund door 20mm-luchtafweergeschut en de zwaardere 88mm-luchtafweerkanonnen. Bovendien stuurden de Duitsers een groot contingent ingenieurs en instructiepersoneel, waar later de Gestapo ‘adviseurs’, en marineadviseurs aan werden toegevoegd, die gestationeerd werden op de kleine slagschepen Deutschland en Admiral Scheer, die beide in de westelijke Middellandse Zee waren gebleven. Op 16 november ontscheepten 5000 Duitse soldaten in Cádiz en tien dagen later kwamen er nog eens 7000 man.12
De grote toename van de Italiaanse hulp volgde op het geheime pact dat op 28 november in Salamanca door Franco was getekend. De Caudillo had ingestemd met Mussolini’s mediterrane politiek waarin Italië de hoofdrol vervulde in ruil voor militaire hulp ‘om de politieke en maatschappelijke orde in het land te herstellen’. Tijdens de eerste maanden van de oorlog waren de Italiaanse piloten die de Savoia 81 en Fiat gevechtsvliegtuigen bestuurden in theorie onderdeel van het Spaanse vreemdelingenlegioen, waar ze ook het uniform van droegen. Maar in zijn lust naar roem wilde Mussolini nu een onafhankelijk bevel en herkenbare Italiaanse formaties in de veldslagen. Als gevolg daarvan werd het Corpo di Truppe Volontarie (CTV) geformeerd onder bevel van generaal Mario Roatta, het voormalige hoofd van de Italiaanse militaire inlichtingendienst. Roatta was aan het begin van de oorlog al in Spanje geweest, samen met de Duitse verbindingsofficier kolonel Warlimont.
De Italiaanse infanterie die naar Spanje werd gestuurd, bestond voornamelijk uit fascistische milities, die vaak onder valse voorwendselen waren geronseld of geshanghaaid. Zij hadden te horen gekregen dat ze naar Ethiopië zouden gaan maar arriveerden hartje winter in tropenuniform in Spanje. Uiteindelijk bestond de CTV uit ongeveer 50.000 manschappen, maar er werden ook veel Spanjaarden aan de Italiaanse bataljons toegevoegd. Het aantal Fiat-Ansaldo miniatuurtanks nam sterk toe, hoewel die eigenlijk niet meer waren dan transportvoertuigen met lichte artillerie. De Italiaanse veldkanonnen waren oud maar van goede kwaliteit, volgens de Italiaanse militaire traditie die altijd goed is geweest in artillerie. De ‘Aviazone Legionaria’, zo genoemd om beelden van het Romeinse keizerrijk op te roepen, werd aangevuld tot zo’n 5000 man. Ook werden er nog veel meer Fiat gevechtsvliegtuigen en Savoia bommenwerpers gestuurd. De hoofdbasis was gestationeerd op Mallorca, van waaruit scheepskonvooien konden worden aangevallen en Valencia en Barcelona konden worden ‘geterroriseerd’, om Ciano te citeren.13 Door deze reorganisatie kwam Franco’s luchtmachtcommandant, generaal Kindelán, in eenzelfde parket als zijn republikeinse pendant Hidalgo de Cisneros, die, zelfs nadat hij communist was geworden, blij mocht zijn als de Russische generaal ‘Duglas’ hem überhaupt vertelde wat er gaande was.
De Málaga-operatie, de eerste actie van de Italiaanse CTV’s in Spanje, vond plaats terwijl de rivaliserende legers in de regio Madrid zich opmaakten voor de volgende gevechtsronde. Het uiterste zuiden van de republikeinse zone bestond uit een lange strook land tussen de zee en de bergen die liep van Motril tot Estepona. Vanwege de prioriteit die de nationalisten hadden gegeven aan de aanval op Madrid, waren ze niet eerder overgegaan tot deze actie. Quiepo de Llano zag het als een belediging en was steeds ongeduldiger geworden omdat het hem niet lukte om heel Andalusië onder controle te krijgen. Het nationalistische veldcommando werd gegeven aan een prins van Bourbon, kolonel de hertog van Sevilla. Franco vroeg Roatta om dit offensief te steunen met zijn 10.000 fascistische miliciens en de legionaire luchtmacht. Dat was een slimme zet omdat de overwinning zeker was en Mussolini zo zou worden aangemoedigd om zijn hulp te verlengen op het moment dat hij zich plotseling zorgen begon te maken over de internationale opinie.
Als er een gevecht gedoemd was om te worden verloren door de republikeinen, dan was het dit wel. Het terrein en de langgerektheid van de zone maakten dat de nationalisten overal waar ze wilden de weg konden afzetten. De verdediging was in een erbarmelijke staat want Málaga had tot dan toe een revolutionair bestaan geleid, afgesneden van de werkelijkheid van de oorlog. In de stad was sprake van een sterk antagonisme tussen de communisten en de CNT, terwijl de overwegend anarchistische boeren op het platteland druk bezig waren met hun collectieven. Zij leefden geheel ten onrechte in de waan dat hen niks kon overkomen omdat ze beschermd werden door de zee en de bergen.
De republikeinse troepen bestonden uit niet meer dan 12.000 militieleden, van wie een derde geen geweren had. En voor degenen die wel een wapen hadden, was er bitter weinig munitie voorhanden. Deze stand van zaken was deels te wijten aan de opzettelijke veronachtzaming door de regering, die niet blij was met de voortdurende onafhankelijkheid van de provincie. ‘Geen schot meer voor Málaga,’ zou Largo Caballero ooit hebben gezegd. Het optreden van commandant Villalba was bovendien abominabel. Er bestaan gegronde redenen om hem er zelfs van te verdenken dat hij de verdediging met opzet heeft gesaboteerd, aangezien hij na de ondergang van de Republiek zo goed werd behandeld door de nationalisten.
Het offensief van de hertog van Sevilla kwam half januari traag op gang met de inname van kleine stukken grond. Pas nadat een grote strook in het zuidwesten, inclusief Marbella, was ingenomen, kwam er schot in het offensief. Vervolgens bezette een kleine legermacht uit Granada een stuk land ten noordoosten van Málaga, waarmee de communicatie met Motril, aan het einde van de flessenhals, gevaar liep. De aanval op Málaga zelf in de eerste week van februari kwam echter nog steeds als een verrassing. De strijdmacht van de hertog van Sevilla trok op richting de kust, waarbij de militiedetachementen met gemak werden opgerold; de zwarthemden van Roatta sneden de weg naar de zee af en de legermacht uit Granada trok verder op richting de kustweg, hoewel ze deze vluchtroute openlieten om tegenstand te voorkomen. Binnen drie dagen zaten de nationalisten en de Italiaanse troepen in de buitenwijken van Málaga, na een marinebombardement door eenheden van de nationalistische vloot, die dekking kregen van de Admiral Graf Spee. De republikeinse oorlogsschepen in Cartagena kwamen niet eens de haven uit.
Het weer gooide echter roet in het eten en het Condorlegioen kon tot op het laatste moment weinig hulp bieden. ‘Eindelijk kan er een eskader jachtvliegtuigen opstijgen,’ schreef Von Richthofen op 6 februari. ‘De Italianen vorderen moeizaam. Een He 51 neergeschoten. De Italianen staan stil op 4 kilometer van Málaga. De Spanjaarden willen overal en nergens jachtvliegtuigen. En vandaag opnieuw in Zaragoza omdat daar een rood [vliegtuig] was. Dat is niet de bedoeling. Vandaag viel het veertiende slachtoffer van het Condorlegioen.’ Maar slechts twee dagen later, op 8 februari, was zijn toon compleet anders: ‘Málaga is ingenomen! Groot overwinningsfeest in Wit Spanje.’15
De beschrijvingen van de vluchtende burgers en de uitgeputte militieleden via de kust zijn schokkend.16 Gek geworden moeders gaven de borst aan dode baby’s en ouden en zwakken stierven aan de rand van de weg. De schrijver Arthur Koestler en zijn gastheer, Sir Peter Chalmers-Mitchell, die een huis had in Málaga, hadden de indruk dat er slechts een paar eenzame schimmen waren achtergebleven in de verlaten stad. Er kringelde rook omhoog uit de huizen die verwoest waren door de beschietingen. Overblijvende militieleden stonden in shock apathisch af te wachten tot ze tegen de muur werden gezet. De nationalistische wraak was in Málaga waarschijnlijk nog vreselijker dan elders in het land. Volgens een bericht van de Britse consul werden tussen 1937 en 1944 20.000 mensen geëxecuteerd in de stad. De nationalistische openbare aanklager in Málaga, Carlos Arias Navarro werd uiteindelijk de laatste premier onder Franco, en de eerste onder Koning Juan Carlos in 1975.
De catastrofe in Málaga dreef de spanningen tussen de communisten en Largo Caballero, die in de verslagen van de Komintern en sovjetadviseurs vaak ‘de oude man’ werd genoemd, verder op de spits. Zij waren woedend over Caballero’s pogingen om de communistische macht binnen het leger te beperken. Caballero kon de communisten maar niet vergeven dat ze de Socialistische Jeugd succesvol hadden geïnfiltreerd met de overstap naar de PCE als gevolg. André Marty suggereerde later zelfs dat Largo Caballero en Prieto naar de pijpen van de Britten dansten die hen opriepen tot verzet tegen de communisten.17 ‘Hij [Caballero] is bang voor de uitzonderlijke invloed die de partij heeft in een belangrijk deel van het leger en probeert die te beperken,’ rapporteerde Berzin op 12 januari 1937 aan Moskou. Hij beweerde verder dat generaal Asensio, de staatssecretaris van Oorlog, en generaal Cabrera, de stafchef, ‘groot vertrouwen blijven genieten van de premier en de minister van Oorlog, de linkse socialist Largo Caballero, ondanks dat herhaaldelijk is gebleken dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan sabotage op het moment dat er efficiënte maatregelen moesten worden genomen voor de versterkte fronten. Sommigen van hen zijn nog niet ontmaskerd maar zijn zonder twijfel agenten van Franco... Vooral de val van Málaga was grotendeels te wijten aan verraad’. Berzin uitte ook dergelijke beschuldigingen aan het adres van de anarchisten en de ‘contrarevolutionaire trotskisten’ van de POUM, een leidmotief in bijna elk verslag aan Moskou. ‘Het staat buiten kijf dat het onmogelijk is om de oorlog tegen de rebellen te winnen als dit uitschot binnen het republikeinse kamp niet wordt geliquideerd.’18 Kolonel Krivoshein concludeerde in een verslag dat door Vorosjilov naar Stalin werd doorgespeeld dat ‘de Communistische Partij aan de macht zou moeten komen, indien nodig met geweld’.19
De communisten waren ook verontwaardigd over de ‘onbeschaamde lasterlijke positie’ die Prieto, de marineminister, zou hebben ingenomen ‘tijdens de laatste ministerraad’ (waar hij bijna woord voor woord de aanvallen in de trotskistische La Batalla op de Sovjet-Unie herhaalde).20
De transformatie van de milities in een formeel leger kwam pas goed op gang in december 1936. Begin 1937 bestond het republikeinse leger in totaal uit ongeveer 340.000 manschappen, hoewel nooit meer dan ongeveer de helft van dit totaal zich aan de frontlinies bevond. Deze strijdkrachten waren verdeeld over de zuidelijke en centrale fronten, waar zo’n 130.000 soldaten actief waren, de 3 noordelijke zones (Euskadi, Santander en Asturië) met meer dan 100.000 manschappen en Aragon met ongeveer 30.000 soldaten. De overige 80.000 manschappen in de achterhoede bestonden uit de asaltos, de nationale republikeinse garde, bestaande uit loyale leden van de Guardia Civil, de carabinero grenspolitie en de MVR, de Milicias de Vigilancia de la Retaguardia, die bestond uit irreguliere, door de regering samengestelde troepen. De carabineros vielen onder minister van Financiën Negrín, die er een ongeveer 40.000 man sterke bijna persoonlijke wacht van maakte. De belangrijkste reden waarom er geen exacte cijfers kunnen worden gegeven, is de inaccurate rapportage over het aantal rantsoenen (er werd vaak gesjoemeld met de cijfers door de staf en de kwartiermakers) en over de omvang van de eenheden (de bevelhebbers pasten de cijfers om persoonlijke en politieke redenen vaak aan).
De aanwas van het leger was vooral te danken aan de mobilisatie van de lichtingen van 1933, 1934 en 1935. Het valt onmogelijk vast te stellen welk deel van de soldaten uit idealisme meedeed en welk deel vanwege omstandigheden of zelfs vanwege de honger meededen, want de rantsoenen van het legerpersoneel waren aanmerkelijk beter dan die van de burgerbevolking. Een Engels brigadelid dat in het ziekenhuis werd opgenomen, herinnerde zich later dat de lokale bevolking zo wanhopig was dat ze alles at wat de soldaten op hun bord achterlieten, ook al was dat uitgespuugd. Ondertussen werden de milities met een mengeling van overtuigingskracht, manipulatie en chantage in de commandostructuur gedwongen die op papier al vastlag. Tijdens de winter van 1936 werden de colonnes omgevormd tot bataljons en brigades en in de lente van 1937 werden er divisies en zelfs een legerkorps gevormd.
Aan elke brigade en elk bataljon werd een commissaris gekoppeld. De officiële rol van die commissarissen was toezicht houden op de reguliere bevelhebbers en op het welzijn van de troepen. Álvarez del Vayo, de minister van Buitenlandse Zaken die heimelijk communistische sympathieën koesterde, overtuigde Largo Caballero er echter van om hem tot commissaris-generaal te benoemen en met zijn steun slaagden de communisten erin om dit machtige legerkorps te controleren. In de lente waren 125 van de 168 bataljoncommissarissen partijleden (van de PCE en de PSUC) of afkomstig uit de Juventud Socialista Unificada.
De Generalitat in Catalonië volgde het beleid van de centrale regering, maar probeerde tegelijkertijd om de troepen in het oosten te laten optreden als een onafhankelijk Catalaans leger. Dit ambitieuze plan viel zeer slecht bij de centrale regering. De communisten leverden echter geen kritiek op de Generalitat omdat ze de Catalaanse president, Companys, wilden helpen om de staatsmacht te bevestigen ten koste van de anarchisten. Als dat bijna was gelukt dan zouden ze de Catalaanse PSUC gebruiken om ervoor te zorgen dat de Generalitat zich aan de centrale regering zou onderwerpen. Op 6 december publiceerde het Diari Oficial de la Generalitat het decreet waarmee het Exèrcit Nacional de Catalunya werd opgericht, een leger dat bestond uit drie divisies in plaats van gemengde brigades. Maar in februari 1937, toen de Generalitat de dienstplichtigen van 1934 en 1935 opriep, moest het Catalaanse leger zich al onderwerpen aan de centrale generale staf, wat het einde van een onafhankelijke legermacht betekende.21
In Euskadi had de Baskische regering van Aguirre inmiddels ook zijn eigen onafhankelijke leger georganiseerd, de Eusko Gudarostea, dat bestond uit 25.000 man en in naam deel uitmaakte van het leger van het noorden. De oorlogsindustrie werd intussen gemilitariseerd en er werd een ‘ijzeren ring’ om Bilbao gelegd, een verdedigingwerk om de Baskische hoofdstad te beschermen tegen aanvallen van de nationalisten.22
Het enige republikeinse offensief in het noorden was de zuidwaartse opmars van generaal Llano de la Encomienda richting Villareal begin december. De Basken en hun slecht uitgeruste bondgenoten beschikten nauwelijks over luchtsteun en hadden slechts een paar kanonnen die door ossen werden getrokken. Maar het moreel was hoog. Pierre Bocheau, een Franse communistische vrijwilliger in het Larrañagabataljon, schreef zijn ervaringen op. Zijn eenheid, een internationaal detachement, was genoemd naar Jesús Larrañaga, de Baskische communistische afgevaardigde en hoofdcommissaris van het leger.
‘Vrijdag, een grijze, regenachtige ochtend. Wij hebben ons verzameld op de binnenplaats van de kazerne en vullen onze munitietassen en controleren onze machinegeweren, revolvers en geweren. Plotseling begint een van ons, een jongen nog bijna, een lied te zingen… Wij doorkruisen Bilbao. Op het station staan de zusters, verloofdes en moeders van onze Spaanse kameraden. Sommigen huilen. En wij, de Italianen, Fransen en Bulgaren van het internationale detachement, denken aan onze moeders, verloofdes en zusters die hier niet zijn. Spaanse vrouwen omringen me. Ze bieden me brood en sinaasappelen aan. Met veel tederheid in hun stemmen zeggen ze: “Muchacho! Je familie is hier niet om je gedag te zeggen.”
In de trein sprak een van mijn kameraden – Piero, geloof ik – heel onverschillig over de dood. “Sterven is niets. Het gaat erom dat we winnen.” [...] We beginnen de Carmagnole te zingen. Daarna zingen we in het Spaans La Joven Guardia. Even lijkt het of we onsterfelijk zijn, dat geen van ons zal sterven, zelfs niet als hij door een kogel in zijn hart of hoofd wordt geraakt.
Elorrio. De trein stopt. Nacht. We roepen naar elkaar terwijl we ons opstellen in compagnieën. Het regent dat het giet. Ons bataljon van arbeiders en boeren marcheert voorwaarts tussen de zwarte, stille afrasteringen van het dorp.
Dinsdag. “Kameraden! Opstaan!” Het is twee uur ’s nachts en het is pikdonker. De compagnie is in twee minuten gevechtsklaar. Het enige wat we moesten doen is onze schoenen aantrekken. Dudul zei plotseling: “Het is inderdaad zo dat je hart sneller gaat kloppen als je het slagveld opgaat.”
Kogels raken de takken van de bomen. Kogels vliegen ons om de oren. Kogels raken de grond rond onze voeten. Er klinkt gefluister. “Kameraden, we gaan nu optrekken.” Dan een luide schreeuw: “Adelante!” We bewegen ons vooruit, met onze knieën diep in de modder. We bewegen ons voorwaarts door een gordijn van kogels. Mijn lichaam beeft en ik ben geen lafaard. Het wappert heen en weer als een vlag in de wind. Ik moet mijn eigen lichaam bij de schouders pakken en het vooruit duwen…
Het is zo zwaar om een gewonde man te dragen. De gewonde mannen lijken zo zwaar als je al de hele dag op de been bent. Soms strompelden we door granaatinslagen, we struikelden en lieten de man die we droegen vallen. Ons hart brak bij elke kreun. Ik zakte ineen toen we de bosjes waar het Franse bataljon vocht, bereikten. Dat is alles wat ik me kan herinneren.’23
Het verloop van de oorlog aan het front in Aragon, en dan met name het gebrek aan actie, zorgde voor grote spanningen tussen de anarchisten en de communisten. Toen de mogelijkheden om de belangrijke plaatsen Zaragoza, Teruel en Huesca te heroveren leken verkeken, maakte zich een soort lethargie meester van de Catalaanse militieleden. De communistische aantijgingen (bijvoorbeeld dat de militieleden een partijtje voetbal speelden met de vijand, wat Hemingway voor zoete koek aannam) waren echter veelal onjuist of misleidend. De communisten zagen erop toe dat geen enkel wapentuig dat ze van de Russen hadden gekregen naar het front in Aragon verdween, en zeker geen vliegtuigen of tanks, die werden gereserveerd voor hun eigen troepen en daarom geconcentreerd bleven rond Madrid. Enkele van de beste Catalaanse troepen hielpen aan het Madrileense front, en veel van de mannen die achterbleven waren slechts bewapend met geweren. Onder dergelijke omstandigheden was het weinig realistisch om een conventionele aanval te verwachten, met name na de zeven vruchteloze pogingen van de 13de Internationale Brigade om Teruel te veroveren.
De anarchistische apathie in een regio die ze in ‘de Spaanse Oekraïne’ hadden willen veranderen, was al even opmerkelijk. De CNT-FAI-leiders ondernamen niets om guerrillagroepen op te richten en een actie op poten te zetten in Makhnovista-stijl, waarmee ze de militaire conventies die ze zo verafschuwden hadden kunnen omzeilen. Het is verbazingwekkend dat een energieke en verbeeldingsvolle man als García Oliver zich niet realiseerde dat hij de vijand er met een krachtige guerrillacampagne toe had kunnen dwingen om zich over een veel groter gebied te verspreiden, wat veel minder mensenlevens had geëist dan de onvermijdelijke meedogenloze slachting onder de militieleden waartoe de conventionele aanvallen leidden. De nationalisten hadden niet genoeg troepen om een antiguerrillacampagne te voeren in de achterhoede en tegelijkertijd een conventionele oorlog aan het front. Het is waar dat er veel guerrillagroepen achter de vijandelijke lijnen waren. Maar zoals we later zullen zien, bestonden deze groepen grotendeels uit mannen die aan de nationalistische executiepelotons waren ontsnapt en probeerden te overleven. Er was echter wel actief verzet in Galicië, León, Extremadura en Andalusië, waar een ongeregelde brigade onder het bevel van de uit Granada afkomstige meubelmaker Manuel Pastor ‘Maroto’ acties ondernam.
De GRU en vooral de NKVD waren ook ‘actief aan het werk’ in Spanje. Dat hield in dat zij zich niet alleen bezighielden met pure inlichtingszaken, maar ook met sabotageacties in de achterhoede van de nationalisten. Orlov, de NKVD-chef in Spanje, had de algemene leiding, maar Kh. U. Mamsourov was onder de codenaam kolonel Xanthé verantwoordelijk voor alle Russische guerrilla-acties die van augustus 1936 tot oktober 1937 in Spanje plaatsvonden. Hij richtte de aktivki op, kleine sabotagegroepjes die in vijandelijk gebied missies uitvoerden. Mamsourov, die de held van de Sovjet-Unie werd, vertelde later als kolonel-generaal dat Hemingways held in For Whom the Bell Tolls, Robert Jordan, gebaseerd was op zijn verhaal.24 Mamsourov werd later vervangen door Naum Eitingon, ook een van de grote helden van de buitenlandse inlichtingendienst van de Sovjet-Unie, die gespecialiseerd was in ‘natte operaties’ en de moord op Trotski in Mexico regelde. In zijn brief aan Largo Caballero van december 1936 drong Stalin ook aan op de formatie van detachementen achter de vijandelijke linies. Later beweerde Orlov dat hij 1600 guerrillastrijders had opgeleid en 14.000 reguliere strijdkrachten had geleverd, hoewel dat cijfer waarschijnlijk schromelijk overdreven is.
De omvorming van de militietroepen in het Volksleger stond bekend als de ‘militarisering’ en verliep niet erg soepel. De anarchisten, poumisten en linkse socialisten, die uit principe het militiesysteem verdedigden, weigerden halsstarrig in te zien dat deze organisatievorm niet geschikt was om de vijand tegemoet te treden. Ze trokken ook ten onrechte parallellen met de Franse en Russische revoluties.25 Een ‘militaire machine’ kan enkel worden verslagen door een betere machine of door sabotagetactieken die horen bij een alternatieve oorlogsvoering. De milities waren vlees noch vis. Hun improvisatievermogen was geboren uit noodzaak en was geen militaire verdienste en zij waren totaal niet uitgerust om de relatief goed georganiseerde vijand te kunnen verslaan.
Het argument waarmee het militiesysteem werd verdedigd, had vooral betrekking op het moreel, maar moreel is slechts een klein radartje in de militaire machine en bovendien het meest kwetsbare. Veel anarchisten zagen moreel ten onrechte als een substituut voor uitvoerbaarheid terwijl ze de discipline niet verruilden voor zelfdiscipline en hun opvattingen gebruikten als ideologische rechtvaardiging voor de inefficiëntie. Anderen, zoals Cipriano Mera, realiseerden zich echter dat er nu efficiënte, gecoördineerde actie was geboden, ook al was dat strijdig met hun idealen. Tijdens de herfst en winter van 1936 begonnen langzamerhand steeds meer anarchisten dat te accepteren. Zij waren gealarmeerd door de toegenomen macht van de communisten, maar realiseerden zich ook dat ze speelden met hun eigen leven als ze geen verzet boden tegen de nationalisten.
Er waren twee grote struikelblokken die het militariseringproces in de weg zaten. Een daarvan was het principe van ‘één bevel’, dat de anarchisten en de POUM zorgen baarde omdat ze bang waren voor de communisten, hoewel ze zich steeds meer realiseerden dat een conventionele oorlog onvermijdelijk was. Het tweede struikelblok was de traditionele militaire discipline die werd opgelegd. De POUM wilde soldatenraden net zoals tijdens de Russische revolutie, een idee dat de communisten verafschuwden en de anarchisten verdeelde. Mera had al meermalen benadrukt dat het zelfbehoudinstinct te sterk was gebleken om alleen te worden gecontroleerd door individuele wilskracht in de onnatuurlijke omgeving van het ‘geluid van artillerie, het geratel van mitrailleurs en het gefluit van bommen’.26
Vanwege hun overtuiging was het voor de anarchisten gewoonlijk heel moeilijk om welke vorm van bevel dan ook te accepteren, wat hen uiteraard zeer kwetsbaar maakte. (Dit was overigens niets nieuws; in 1917 werd Trotski het hoofd van de sovjet van Petrograd nadat Voline op basis van zijn anarchistische principes had geweigerd.) De conflicten tussen de militaire hiërarchie en de anarchisten werden opgelost via een aantal compromissen. Het salueren, de formele aanspreektitels en officieren van buiten werden niet geaccepteerd door de anarchisten. Het probleem van de verschillen in betaling werd meestal opgelost doordat de officieren die meer verdienden dan gewone militieleden hun extra inkomsten in het oorlogsfonds van de CNT stortten.
Maar niet alleen militieleden werden in de winter van 1936 gedwongen om hun gedrag aan te passen. In minder dan zes maanden tijd was een couppoging eerst veranderd in een complete burgeroorlog en later bijna in een wereldoorlog. Op 31 december 1936 luidde de nationalistische artillerie aan de rand van Madrid het nieuwe jaar in door klokslag middernacht twaalf schoten te lossen op het centrum van Madrid. Tien daarvan raakten het Telefónicagebouw. De Caudillo zou razend zijn geworden om deze onprofessionele lichtzinnigheid. Niemand weet echter hoe hij reageerde toen hij de woorden van kapitein Von Goss van het Condorlegioen hoorde: ‘In het voorjaar van 1937 kon niemand meer spreken over een puur Spaanse oorlog. Het was een echte oorlog geworden.’27