28
De strijd om Teruel en Franco’s ‘overwinnende zwaard’
Eind 1937 was de positie van de nationalisten al aanzienlijk beter dan die van de republikeinen. De bezetting van het noorden was een fundamentele tussenstap geweest om de eindoverwinning naderbij te brengen. Voor het eerst in de oorlog hadden de nationalisten bijna evenveel mannen onder de wapenen als de republikeinen (tussen de 650.000 en 700.000 aan beide zijden), en zij zouden spoedig in de meerderheid zijn. De verovering van de Cantabrische kust had niet alleen troepen vrijgemaakt voor een aanval op het centrum maar ook vitale industrieën en mijngebieden opgeleverd voor de nationalisten. Het belangrijkste waren de wapenfabrieken in het Baskenland, de zware industrie van Bilbao en de kool- en ijzerertsmijnen van de noordelijke regio’s (hoewel een groot deel van de mijnopbrengsten door Duitsland werd opgeeist).
Het nationalistische leger werd gereorganiseerd, waarbij vijf legerkorpsen een garnizoen aan het front legden, terwijl de meest krachtige legerkorpsen, inclusief alle elitetroepen, een nieuw manoeuvreleger met een grote aanvalskracht vormden.1 De generale staf van de republikeinen en hun sovjetadviseurs die zich geconfronteerd zagen met deze angstaanjagende oorlogsmachine, weigerden toe te geven dat hun lompe conventionele offensieven langzamerhand tot de verwoesting van het Volksleger leidden en daarmee ook tot het onvermogen om nog tegenstand te bieden aan de vijand. Zij wilden niet inzien dat hun enige hoop nog een combinatie was van reguliere verdediging met onconventionele guerrilla-aanvallen in de achterhoede van de vijand plus snelle verrassingsaanvallen op zoveel mogelijk zwakke punten aan het front. Daarmee hadden ze op z’n minst kunnen verhinderen dat de nationalisten hun beste troepen zouden concentreren in hun nieuwe manoeuvreleger.
Maar het belangrijkste van alles was dat daarmee zou worden voorkomen dat grote formaties republikeinse troepen zouden worden blootgesteld aan de superieure nationalistische artillerie en luchtmacht. Een mix van conventionele en onconventionele oorlogsvoering zou de meest efficiënte en minst kostbare manier zijn geweest om het republikeinse verzet in stand te houden tot de Tweede Wereldoorlog zou uitbreken. Het oude aanvalspatroon werd echter voortgezet tot de militaire kracht van de republikeinen in de herfst van 1938 uiteindelijk uitgeput was geraakt bij de Ebro. Deze prestigeoperaties werden vanuit propagandaoverwegingen nog steeds uitgevoerd en de communisten, regering en reguliere officieren hielden halsstarrig vast aan het principe van een centraal bevel, hoewel er nauwelijks sprake was geweest van effectief leiderschap.
De inflexibiliteit van de republikeinse strategie kwam nog duidelijker aan het licht aan het eind van 1937 toen de nationalistische luchtsteun werd versterkt. Spaanse piloten namen de oude Duitse vliegtuigen, met name de Junkers 52 toestellen, plus de Italiaanse S-79’s en S-81’s; en 4 nationalistische vechteskaders waren nu uitgerust met Fiats.2 De Italiaanse Aviazione Legionaria had 9 Fiat eskaders en 3 andere bommenwerpereskaders op het Spaanse vasteland, naast de eskaders uit Mallorca. De Russische inlichtingendienst was er zeker van dat Mussolini’s zoon Bruno, die in oktober in Spanje was aangekomen, een van de S-79 bommenwerpereskaders leidde die de CTV ondersteunden aan het front van Aragon.3 Het Condorlegioen verving de Junkers 52 toestellen volledig door Heinkel 111 machines en beschikte bovendien over een verkenningseskader van Dornier 17 toestellen, twee eskaders Messerschmitts 109 toestellen en twee met oude Heinkel 51 toestellen. In totaal hadden de nationalisten daarmee ongeveer bijna 400 vliegtuigen.4
De republikeinse luchtmacht deed getalsmatig en kwalitatief sterk onder voor de nationalistische na de verliezen in het noorden en in Brunete. De republikeinen beschikten nu enkel nog over een paar eskaders Chatos en Moscas en 2 eskaders bommenwerpers.5 Het belangrijkste nationalistische gevechtsvliegtuig, de Fiat, was robuust en zeer wendbaar, terwijl de Messerschmitt onverslaanbaar was als er een goede piloot aan het stuur zat. Tot slot leken de republikeinse piloten, met name de sovjetpiloten, niet bereid om net zoveel risico te nemen in het luchtgevecht als de nationalisten. Hele Mosca-eskaders gingen soms op de vlucht voor de vastberaden aanval van een paar Fiats.
De sovjets, die piloten hadden teruggetrokken om ze in te zetten in het Chinees-Japanse conflict, lieten steeds meer machines vliegen door Spaanse piloten die in Rusland waren getraind. Twee van de Mosca eskaders waren nu volledig Spaans, terwijl ook de vier Chato-eskaders Spaanse piloten hadden. Deze tweedekkers werden gefabriceerd in Sabadell-Reus bij Barcelona, maar de vervanging van Moscas was moeilijk vanwege de steeds effectievere blokkade in de Middellandse Zee. (De nationalistische kruiser Baleares had op 7 september een heel konvooi uit Rusland tot zinken gebracht.) De republikeinen ontvingen echter wel een zending van 31 Katjoeska bommenwerpers, waarmee hun bommenwerperarsenaal bestond uit vier eskaders Natashas en vier eskaders Katjoeskas.
De Republiek boekte alleen nog luchtsuccessen bij een intensieve serie aanvallen van beide zijden de luchthavens van de tegenpartij. Op 15 oktober bombardeerden republikeinse gevechtsvliegtuigen en bommenwerpers tijdens een verder onsuccesvolle aanval de nationalistische luchthaven bij de stad, waarbij bijna alle klaarstaande toestellen werden verwoest. Als verdedigingsmaatregel tegen tegenaanvallen maakte de republikeinse luchtmacht veel gebruik van nepbommenwerpers, en verplaatste de toestellen van het ene naar het andere vliegveld.
Nadat hij de noordelijke zone had veroverd, vond Franco het eind 1937 tijd voor een groot nieuw offensief op Madrid. De nieuwe kracht waarover hij nu beschikte, woog ruimschoots op tegen het feit dat de Republiek de interne linies controleerde. Het nationalistische manoeuvreleger werd achter het front in Aragon opgesteld voor een zuidwestwaartse aanval via de weg van Zaragoza naar Madrid, die de Italianen in maart hadden gebruikt als as in de strijd om Guadalajara. Varela’s legerkorps van Castilië bevond zich links van deze as, de Italiaanse CTV in het centrum, het legerkorps van Marokko aan de rechterkant met het Condorlegioen en de Aviazone Legionaria als ondersteuning en de legerkorpsen van Galicië en Navarra als reserve. De nationalistische alliantie maakte echter een crisis door, zo liet Von Richthofen op 3 december weten, vanwege ‘ongelooflijke spanningen tussen de Spanjaarden en de Italianen’.6
De door de nationalisten bedreigde sector aan het Guadalajarafront werd verdedigd door het 4de republikeinse korps, dat nu werd geleid door Cipriano Mera. Zoals al eerder was gebeurd tijdens de slag om Brihuega, werd Mera geholpen door andere anarchisten, die de linies overstaken om in vijandig gebied inlichtingen te verzamelen. Ditmaal was de informatie veel waardevoller. Nationalistische bronnen zeiden later dat Mera zelf vermomd als schaapsherder was geïnfiltreerd in vijandelijk gebied en de operationele plannen in hun hoofdkwartier had gelezen. Mera zelf vertelde echter dat de spionagemissie was bedacht en uitgevoerd door de jonge anarchist Dolda, die niet was doorgedrongen tot het hoofdkwartier van de nationalisten. Uit berichten van CNT-leden in nationalistisch Aragon, die hij in het geheim had bezocht, bleek dat zich grote troepenconcentraties bevonden van Zaragoza tot Calatayud. Tijdens Dolda’s terugtocht via Medinaceli kon hij vaststellen dat de nationalisten het grootste offensief tot dan toe aan het voorbereiden waren en dat het gericht zou zijn op de Guadalajarasector. Dolda keerde op 30 november terug door de linies. Hij bracht verslag uit aan Mera, die op zijn beurt Miaja op de hoogte bracht.
Voor Rojo zat er toen niets anders op dan zijn plannen voor een offensief in Extremadura richting Portugese grens, bedoeld om de nationalistische zone in tweeën te splitsen, van tafel te vegen en een aanval voor te bereiden om de nationalistische operatie in Guadalajara te verstoren. De stad Teruel werd het doelwit van een preventieve aanval omdat het de hoek vormde waar het Aragonese front noordwestwaarts afboog om door de provincie Guadalajara heen te lopen. Een van de grote gevaren van dit project was de nabijheid van Franco’s manoeuvreleger, dat zeer snel kon worden hergegroepeerd. Rojo omschreef de operatie als een ‘offensief-defensief’ gevecht gericht op de ‘beperkte vernietiging van de tegenstander’ en op de verwerving van een ‘duidelijke voorsprong die later kan worden uitgebuit’.7
Rojo gaf bevel om de aanvalsmacht van de Republiek te verplaatsen naar het front in Teruel, het 18de korps geleid door Enrique Fernández Heredia, het 20ste korps van Leopoldo Menéndez en het 22ste korps onder leiding van Juan Ibarrola. Bovendien werden ook het 13de en 19de korps nog ingebracht. Kolonel Juan Hernández Saravia, de bevelhebber van het leger van de Levante, moest de operatie leiden. In totaal stelde Rojo 40.000 man op.8 De tankmacht was op de inefficiënte sovjetmanier opgesplitst in verschillende aanvalsdivisies en niet geconcentreerd.
Om te beginnen had Rojo het gevoel dat hij niet op Internationale Brigades kon rekenen vanwege de staat waarin ze verkeerden. Walter, die de Britse en Canadese bataljons van de 15de Internationale Brigade bezocht, vond het moeilijk ‘in woorden uit te drukken in welke staat de wapens waren en hoe smerig [ze waren] met name de geweren’. Walter was ook verontrust over de ‘triviale kibbelarijen en de sterke vijandschap in de internationale eenheden’ en over het antisemitisme in de Franse detachementen. Hij was ook niet blij met de voortdurende arrogantie ten opzichte van de Spanjaarden – dat ook als ‘Kléberisme’ bekendstond. ‘Al meer dan een jaar,’ schreef hij over de Duitsers in de 11de Internationale Brigade, ‘is er sprake van Duits chauvinisme dat steeds verder groeit en al die tijd is er een openlijk racistisch nationaliteitsbeleid gevoerd.’ In te veel gevallen hadden de Spaanse troepen die in de Internationale Brigades vochten geen goede medische behandeling gekregen en de buitenlanders deelden de rantsoenen en sigaretten die ze van thuis ontvingen niet met hun Spaanse strijdmakkers.9
De nationalistische troepen die het saillant van Teruel verdedigden, bestonden uit de manschappen van de 52ste divisie die, zelfs als ze werden aangevuld met vrijwilligers uit de stad, niet meer dan 10.000 man telden. Kolonel Domingo Rey d’Harcourt, de bevelhebber, had een linie van loopgraven en versterkingen aan laten leggen die werd ondersteund door versterkingen op de heuvels, zoals La Muela, waardoor Teruel werd gedomineerd. Generaal Rojo’s aanvalsplan was om de stad te omsingelen met de 11de en 25ste divisies die aanvallen vanuit het noordoosten richting de dorpen Caudé en Concud zouden uitvoeren, terwijl de 34ste en 64ste divisies van het 18de korps vanuit het zuidoosten zouden aanvallen richting de Pico del Zorro en La Muela de Teruel. Twee andere divisies, de 40ste en 68ste van het 20ste korps, zouden optrekken richting Escandón en el Vértice Castellar. Als alles volgens plan zou verlopen dan zou Teruel worden afgesneden van het nationalistische grondgebied. In het volgende stadium zouden eenheden van het 18de en 22ste korps een defensielinie vormen om de onvermijdelijke nationalistische tegenaanvallen af te slaan, terwijl het 20ste korps met tankondersteuning in de stad zou vechten.10
De provinciehoofdstad Teruel, een mistroostige stad in een deprimerende omgeving, is beroemd om zijn koude, en half december 1937 waren de weers-omstandigheden bijna Siberisch. Het sneeuwde op de ochtend van de 15de december toen de 11de divisie, waarin de communistische dichter Miguel Hernández streed, door de zwakke nationalistische linies heen brak. Om tien uur ’s ochtends hadden zij Concud ingenomen. De nationalisten werden compleet verrast omdat ze niet hadden verwacht dat de republikeinen onder dergelijke weersomstandigheden zouden aanvallen.
Veel van de aanvallen waren echter tevergeefs. Op 17 december ging de 3de tankcompagnie van kapitein Gubanov vijfmaal in de aanval, maar zij kreeg geen infanteriesteun. Het internationale tankregiment bestond voornamelijk uit sovjetvrijwilligers die vochten in de gevaarlijkste sectoren van het front.11 Vooral kapitein Tsaplin was heroïsch. Zijn tank werd op slechts 50 meter van de vijandelijke loopgraven geraakt, waarbij een van de rupsbanden werd vernield. Hij bleef acht uur in zijn tank zitten en verzette zich tegen de ‘felle aanvallen van de vijand. Toen hij geen munitie meer had, maakte hij de tank onklaar, klom eruit en ontsnapte.’12
Het 18de korps dat door de zwakke verdediginglinie heen was gebroken, nam de Muela de Teruel op 18 december ’s middags in. Twee dagen later werden de troepen bij San Blas samengevoegd met die van het 22ste korps, waarna de defensielinie ten noordwesten van de stad werd voorbereid. Op 19 december bereikte de 40ste divisie, die hevig had gevochten in Escandón, de buitenwijken van Teruel. Prieto en Rojo brachten die dag een bezoek aan het front in gezelschap van een groot aantal buitenlandse journalisten, onder wie Hemingway, Matthews en Robert Capa, die wachtten op het moment dat zij de wereld konden laten weren dat het Volksleger de provinciehoofdstad had ingenomen.13
Het nationalistische opperbevel was helemaal ondersteboven van het nieuws van het offensief. ‘Alarmerend nieuws,’ schreef Von Richthofen in zijn oorlogsdagboek. ‘De Roden zijn door het front van Teruel heen gebroken.’14 Franco was het meest verontrust. Hij werd heen en weer geslingerd tussen zijn plan om Madrid aan te vallen, zoals zijn Duitse en Italiaanse adviseurs hem adviseerden, en zijn neiging om te reageren op de rode doek die de republikeinen voor zij ogen heen en weer zwaaiden. Tot grote frustratie van zijn adviseurs gunde Franco zijn republikeinse rivalen deze kleine triomf niet. ‘De Generalísimo,’ zo rapporteerde het Condorlegioen aan Berlijn, ‘heeft om redenen van politiek prestige en ten koste van de al voorbereide aanval via Guadalajara op Madrid van meet af aan besloten om het front rond Teruel te herstellen langs de op 15 december bestaande lijnen.’15 Franco’s eerst instinct was om het Condorlegioen er onmiddellijk op af te sturen, maar Von Richthofen was voorzichtig. ‘De weersomstandigheden zijn vrij ernstig,’ schreef hij.16
Om de breuk meteen te verzegelen zond Franco Aranda met drie divisies naar Teruel en beval hij Dávila om de 81ste divisie over te brengen vanuit Alto Tajo. Op 20 december liet hij een richtlijn uitgaan waarmee de samen-stelling van het bevrijdingsleger van Teruel werd geregeld. Het werd aangevoerd door Dávila en bestond uit het legerkorps van Galicië dat ten noorden van de rivier de Turia zou opereren en het korps van Castilië, versterkt met twee Navarrese divisies die in het zuiden zouden worden opgesteld. Deze strijdkrachten kregen ondersteuning van alle beschikbare artillerie- en luchteenheden, met name van de Italiaanse artillerie en van het Condorlegioen. Maar de toestellen moesten bijna een week aan de grond blijven wegens slecht zicht en ongebruikelijk zware vorst die gevolgen had voor de motoren, vleugels en start- en landingsbanen. Alleen de luchtafweerbatterijen van het Condorlegioen konden in actie komen tegen de doorbraak.
Op 21 december braken er felle straatgevechten uit in Teruel zelf. De republikeinse 68ste divisie met T-26 tanks nam de buitenwijk rond de stierenarena in. Vlekkerige foto’s van republikeinse tanks die door de straten van Teruel reden werden wereldwijd gepubliceerd. De troepen onder Rey d’Harcourt, die zich hadden teruggetrokken richting het centrum van de stad, troffen voorbereidingen voor de verdediging van de gebouwen rond het Plaza de San Juan. Het ging onder andere om de Comandancia Militar, het kantoor van de gouverneur, de Banco de España, het Hospital de la Asunción en veel andere openbare gebouwen. Kolonel Barba voerde het bevel over de verdediging van het seminarie, het klooster van Santa Clara en de kerken van Santiago en Santa Teresa. De republikeinse infanterie naderde het stadscentrum vanachter een gordijn van machinegeweervuur. ‘Je kon de dinamiteros de eerste straten zien binnen rennen,’ schreef Herbert Matthews van de New York Times, ‘en je zag de flitsen van hun ontploffende bommen in de huizen. Er was een groot moment aangebroken: een van die dramatische momenten van de geschiedenis en van de journalistiek.’17 Maar zijn optimisme bleek ernstig misplaatst. De winterse strijd in Teruel werd al snel het verschrikkelijkste gevecht van de hele burgeroorlog.
De republikeinen moesten, zich een weg banend door hopen puin, oprukken door bevroren straten terwijl ze steeds weer op nationalistische beschietingen stuitten. Huis na huis moest worden veroverd met behulp van granaten en kleine wapens. Tijdens de gevechten werden vloeren en muren opgeblazen zodat soldaten van het ene huis naar het andere huis konden trekken zonder in de vuurlinie terecht te komen. Burgers die in schuilkelders lagen, liepen door de explosieven het grote gevaar om gedood te worden of verminkt te raken of bedolven onder het puin. ‘We zagen plotseling iemand een baby uit het raam steken,’ herinnerde Bernardo Aguilar zich, ‘die naar ons schreeuwde dat we niet moesten schieten omdat er burgers in het huis waren.’18
Overeenkomstig Prieto’s persoonlijke instructies om de burgerbevolking te beschermen, brachten de republikeinen vrouwen en kinderen naar de kelders onder de huizen bij het Plaza del Torico. Maar hoewel ze het risico liepen om doodgeschoten te worden, plunderden de vrouwen wat ze maar konden. Bij temperaturen tot min 15 graden Celsius was er weinig water beschikbaar in de stad omdat de waterleidingen bevroren waren. Meubels werden kapot gesmeten om met het hout een vuurtje te kunnen stoken om de sneeuw te smelten en voor een beetje warmte te zorgen. ’s Nachts gingen de gevechten gewoon verder en bestreden soldaten elkaar in de huizen met bajonetten. De omstandigheden in Stalingrad vijf jaar later waren niet veel slechter.
Vanaf 22 december schoot de republikeinse artillerie van korte afstand op openbare gebouwen die door de nationalisten werden verdedigd. Mijnwerkers probeerden onder leiding van Belarmino Tomás explosieven te leggen onder gebouwen die bezet waren door Rey d’Harcourt en Barba. Toen het kantoor van de gouverneur werd ingenomen ‘slopen enkele verdedigers het naastgelegen gebouw binnen, Hotel de Aragon, waar de wrede strijd verder ging. In het gebouw van de gouverneur werd een aantal mensen gevangenen genomen en er werd een groot aantal doden uit afgevoerd, met name kinderen die waren gestorven van de honger.’19 De oorlogsfotograaf Robert Capa beschreef wat hij daar zag: ‘Meer dan vijftig mensen, vrouwen en kinderen, toonden, veelal verblind door het licht, hun ingevallen gezichten die besmeurd waren met bloed en vuil. Zij hadden vijftien dagen in voortdurende angst onder de grond gezeten en zichzelf in leven gehouden met restjes voedsel die door de soldaten waren achtergelaten en wat sardientjes. Er waren er maar weinig die genoeg kracht hadden om op te staan; zij moesten geholpen worden. Het is onmogelijk om zo’n pijnlijke scène te beschrijven.’20
Teruel was nog steeds niet volledig ingenomen door de republikeinen toen de regering de overwinning claimde. Op kerstavond werden er promoties bekendgemaakt en onderscheidingen uitgedeeld: Hernández Saravia werd generaal en Rojo werd onderscheiden. De communisten eisten de overwinning voor zichzelf op. Zelfs Prieto was optimistisch en grapte dat hij nu minister van Defensie en Aanval was.21 Professor Haldane, een grote aanhanger van de Republiek, had de beroemde zanger Paul Robeson naar Teruel laten komen die bijna de hele nacht spirituals voor het Britse bataljon zong.22
Vanwege de vreselijke weersomstandigheden konden de nationalisten pas op 29 december de tegenaanval inzetten. Ze begonnen met het grootste artilleriebombardement tot dan toe. Het zicht was die dag verbeterd, de sneeuwstormen waren opgehouden en de nationalistische eskaders konden nu op volle sterkte opereren en honderden tonnen bommen afwerpen op de republikeinse stellingen. De republikeinse Moscas konden niet eens in de buurt van de bommenwerpers komen omdat die werden geëscorteerd door Fiat gevechtsvliegtuigen. De combinatie van lucht- en grondbombardementen hield twee uur aan.23 Zodra de beschietingen waren opgehouden, gingen 10 nationalistische divisies zuidoostwaarts in de aanval, maar de republikeinse linie hield stand. Het Condorlegioen moest erkennen dat het effect ‘niet enorm’ was. Het Galiciëkorps had slechts 300 tot 400 meter terreinwinst geboekt, terwijl het korps van Castilië geen meter vooruit was gekomen.24
Het weer werd de volgende dag beter en de nationalistische artillerie ging weer tekeer. De Heinkel 51 toestellen van het Condorlegioen vielen de ‘loop-gravensystemen en reserveposities’ aan terwijl het zeer precieze 88mm-geschut van de luchtdoelraketten zich concentreerde op de hoofdpunten. ‘Zoals we al hadden gezien in Asturië,’ rapporteerde de staf van het Condorlegioen aan Berlijn ‘waren de vijanden niet in staat om te vechten doordat ze vastzaten in hun loopgraven vanwege een combinatie van bombardementen en luchtdoelraketten.’25
Wegens nieuwe sneeuwstormen was het zicht op 31 december opnieuw beperkt tot slechts enkele meters. Die nacht vroor het meer dan 20 graden. Ondanks het weer slaagde het Condorlegioen erin om zowel de bommenwerpers als de Heinkel 51 vliegtuigen van de grond te krijgen, hoewel daarvoor eerst voorzichtig het ijs van de vleugels moest worden geschraapt. Tanks en andere voertuigen konden door de strenge vorst niet meer rijden en soldaten die naar de alcohol grepen om warm te blijven, stierven van de kou nadat ze in slaap waren gevallen. Het aantal doden ten gevolge van de kou steeg dramatisch.
Op deze laatste dag van 1937 namen de twee Navarrese divisies onder bevel van García Valiño en Muñoz Grandes de Muela Teruel weer in. Generaal Rojo bracht Prieto per telex op de hoogte van de ontwikkelingen en Prieto reageerde boos.26 Maar het ergste moest toen nog komen. Die nacht gaf majoor Andrés Nieto, de commandant van de 40ste divisie die was aangewezen als de militaire commandant van de stad, op onverklaarbare wijze het bevel aan zijn troepen om Teruel te verlaten. De belegerde nationalisten leken zich niet te realiseren wat er was gebeurd. ‘Gedurende enkele uren was Teruel van niemand,’27 constateerde Zugazagoitia. Generaal Walter was vernietigend. Hij noemde het ‘een moeilijke, paniekerige dag toen de republikeinse troepen van het front wegvluchtten en Teruel zelf verlieten. [Dit] was tot op zekere hoogte het gevolg van de paniek die door fascistische agenten onder onze eenheden was gezaaid’.28
Op 1 januari 1938 beval generaal Rojo Modesto om het 5de korps in te zetten om te voorkomen dat de nationalisten de stad zouden naderen. Helse sneeuwstormen vulden de loopgraven, waardoor de soldaten zich niet meer voort konden bewegen. Manschappen in het open veld waren zichtbaar als donkere silhouetten en werden gemakkelijke doelwitten. De omstandigheden waren zo slecht dat het Condorlegioen niet kon opstijgen. De Duitsers hadden veel kritiek op de Italiaanse artillerie, die vuurde op basis van kaartinformatie en niet keek waar ze precies op schoten, waardoor ze tijdens de aanval ‘nooit doel troffen’.29
De republikeinse troepen heroverden bijna de hele stad en de gevechten begonnen weer. Ruim een week eerder, op 23 december, had Franco in een boodschap aan kolonel Rey d’Harcourt onmiddellijke versterkingen beloofd om zijn verzet te stimuleren. ‘Heb vertrouwen in Spanje en Spanje heeft vertrouwen in jullie.’30 Maar Teruel was niet het Alcázar van Toledo en de republikeinse troepen waren niet de milities van 1936. Op 7 januari gaf Rey d’Harcourt zich na 24 dagen vechten over. De nationalisten schreven het verlies van Teruel toe aan ‘de zwakte en de incompetentie van de sectorcommandant die met de Roden de overgave van zijn post was overeengekomen’.31 In vreselijke weersomstandigheden evacueerden de republikeinse autoriteiten de ongeveer 1500 gewonden en werden de meeste burgers van de stad in vrachtwagens naar Escandón gebracht.
Tien dagen na de overgave van Teruel lanceerden de nationalisten een tegenaanval vanuit het noorden richting de Alto de Celadas en El Muletón, die het dal van de rivier de Alfambra domineerde. De aanval met artillerie en vanuit de lucht was immens. Meer dan 100 vliegtuigen vochten in de lucht boven de Alfambravallei. Walter zette de Internationale Brigades van de 35ste divisie in om de troepen van Aranda tegen te houden. Walter schreef in zijn verslag dat de 11de Internationale Brigade goed had gevochten en ‘een grote pluim’ verdiende.32
Twee dagen later, op 19 januari, viel de 5de Navarrese divisie El Muletón aan die werd verdedigd door de 15de Internationale Brigade. Er vielen veel slachtoffers onder de republikeinen, maar zij pasten hun linie aan. Het bevel klonk om in de tegenaanval te gaan, maar de bevelhebbers vroegen te veel van hun mannen. Ze hadden bijna geen munitie meer en nauwelijks voedsel over vanwege aanvoermoeilijkheden en ze moesten sneeuw eten omdat er geen drinkwater was en geen hout of andere brandstof om de sneeuw te smelten. Alleen in Teruel zelf kon hout worden gevonden dat uit de huizen werd gehaald. Op die dag weigerden de soldaten van de 84ste gemengde brigade terug te keren naar het front. De volgende ochtend werden 46 van hen zonder enige vorm van proces geëxecuteerd.33
Op 5 februari lanceerden de nationalisten ‘onder perfecte weersomstandigheden’ om te vliegen,34 hun grootste aanval richting de Alfambra. Generaal Juan Vigón was de aanvoerder van deze operatie die werd uitgevoerd met de korpsen van Galicië, Marokkko en Navarra in samenwerking met de Italiaanse CTV en Monasterio’s 1ste cavaleriedivisie. In totaal werden 100.000 man en bijna 500 kanonnen geconcentreerd langs het 30 kilometer lange front in de Sierra de Palomera.
Peter Kemp, een Engelse vrijwilliger die in het vreemdelingenlegioen vocht, gaf een levendige beschrijving van het begin van dit offensief: ‘Het was een heldere maar koude ochtend in de Sierra de Palomera toen divisies carlisten met hun rode baretten en legioensoldaten met hun groene jassen wachtten op de bommenwerpers die de vijand moesten verzwakken. De stilte werd enkel verbroken door het geluid van de pakezels. Toen hoorden de nationalistische troepen achter zich plotseling het zware geronk van de Italiaanse bommenwerpers. Tot hun grote schrik merkten ze dat de Savoia-Marchetti’s hen per ongeluk voor de vijand had aangezien.’
De rotsige bergkam werd twee keer achter elkaar gebombardeerd, ondanks de wanhopige signalen van de soldaten. Het aantal slachtoffers onder de nationalisten bleek echter veel lager dan je zou kunnen verwachten en de operatie werd nauwelijks vertraagd.
De aanval werd begeleid door Monasterio’s 1ste cavaleriedivisie die de enige grote aanval te paard tijdens de gehele burgeroorlog ging uitvoeren. De republikeinse troepen die dit deel van het front bemanden, hadden nog nooit eerder gevechtsactie gezien en gaven zich meteen gewonnen. De nationalistische formaties bogen toen af naar het zuiden en lieten de grootste republikeinse troepenmacht daar al snel de aftocht blazen. Er vielen ongeveer 20.000 slachtoffers aan republikeinse zijde en ze leden zware materiële verliezen. Op 19 februari sneden de nationalisten de weg tussen Teruel en Valencia af, waardoor de 46ste divisie van El Campesino in Teruel was omsingeld. In de vroege ochtend van de 22ste februari ontvluchtten de laatste republikeinen de stad. Drie dagen later slaagde Modesto erin om een verdedigingslinie te vormen langs de rechteroever van de Alfambra, maar dat betekende nog niet het einde van de strijd. Er werd nog vier weken strijd geleverd, waarbij de republikeinse troepen werden verpletterd en teruggedreven.
De slag om Teruel was wegens de kou en de straatgevechten een van de meest vreselijke episodes in een vreselijke oorlog. De nationalisten moesten zo’n 40.000 slachtoffers incasseren, waarvan een kwart omkwam door de vrieskou. De republikeinse verliezen lagen met 60.000 man nog hoger.35 In de luchtgevechten verwoestten de nationalisten veel meer republikeinse vliegtuigen dan ze zelf verloren, op 7 februari alleen 12 in totaal,36 maar het grootste gevaar voor de piloten waren de weersomstandigheden, die meer verliezen eisten dan vijandelijke acties.
Het grootste aantal slachtoffers onder de republikeinse infanterie viel pas nadat Teruel zelf was ingenomen. Dit onderstreepte de tragedie en de nutteloosheid van de gehele operatie. De Republiek had haar best gedaan om een stad zonder strategische waarde in te nemen, die ze nooit had kunnen behouden, met alle catastrofale verliezen in mensenlevens en materieel als gevolg. Opnieuw hadden de republikeinse leiders om propagandaredenen te vroeg victorie gekraaid en vanwege hun koppigheid een groot deel van hun beste troepen voor niets opgeofferd. De overlevenden bevonden zich in een jammerlijke conditie; ze waren uitgeput en zwaar gedemoraliseerd, wat onmiddellijk zou leiden tot de volgende grote ramp voor de Republiek.
Voor de zoveelste keer vlogen de republikeinse bevelhebbers elkaar in de haren over de vraag wie de schuldige was. In het verslag van het politieke departement van het Volksleger werden verschillende oorzaken genoemd: de kracht van de vijandelijke luchtmacht, het gecombineerde effect met de artillerie, de verminderde republikeinse kracht, de inferioriteit op wapengebied, het morele verval, enzovoorts.37 Er werd met geen woord gerept over de dwaasheid van het plan of de incompetentie van de bevelhebbers.
De Communistische Partij probeerde de verantwoordelijkheid vooral op Prieto of Rojo af te schuiven. Kominternadviseurs beschuldigden Prieto er zelfs van ‘zich te distantiëren van de communisten’.38 Met zijn gebruikelijke kille insinuaties rapporteerde Stépanov aan Moskou dat het drama in Teruel onder andere te wijten was aan de ‘verkeerde en verraderlijke houding van de generale staf, met name van Rojo’.39
Tijdens het voorjaar van 1938 waren er slechts twee goede berichten voor de Republiek. Het eerste was de opening van de Franse grens op 17 maart om militair materieel door te laten. Het andere kwam uit een onverwachte hoek: van de republikeinse vloot die de hele oorlog nog maar weinig had gedaan om de nationalistische en Italiaanse blokkade op te heffen, met name vanwege de inertie en inefficiëntie van de bemanning. De nationalistische vloot was intussen gegroeid mede dankzij Mussolini die twee onderzeeboten had gestuurd die door de Spanjaarden de Mola en de Sanjurjo werden genoemd, weinig geruststellende namen voor de bemanningen van de onderzeeboten. Bovendien waren er nog zeven Italiaanse ‘legioenonderzeeboten’ actief in de hele Middellandse Zee, die de koninklijke Spaanse vlag konden hijsen als ze naar de oppervlakte werden gedwongen. Mussolini gaf Franco bovendien vier torpedojagers en later in 1938 ook nog de Taranto, een oude kruiser.
Het einde van de oorlog in het noorden betekende dat de nationalistische mediterrane vloot kon worden versterkt door eenheden uit het Cantabrische kustgebied, inclusief de kruiser, Almirante Cervera, en twee watervliegtuigeskaders van Heinkel 60 toestellen. Een hiervan ging naar Palma de Mallorca, waar admiraal Francisco de Moreno een gezamenlijk hoofdkwartier had opgezet met de Italiaanse marine en luchtmacht. Palma werd gebruikt als de belangrijkste Italiaanse basis voor aanvallen op schepen en republikeinse kustplaatsen, met name op Barcelona en Valencia. De Italianen domineerden het partnerschap en het eiland was bijna geheel door hen bezet. Het was al hun privédomein geweest sinds de begindagen van de oorlog toen een blauwbaardachtige Italiaanse fascist die zichzelf Conte Rossi noemde, het eiland terroriseerde.40
In maart verraste de republikeinse marine vriend en vijand door het op te nemen tegen deze enorme overmacht in het Middellandse-Zeegebied. Het is moeilijk in te schatten hoeveel geluk ze hadden bij dit succes. Op 5 maart vertrok een flottielje van torpedoboten gedekt door twee kruisers, de Libertad en de Méndez Núñez, en negen torpedojagers, uit Cartagena om de nationalistische vloot in Palma de Mallorca aan te vallen. Een nationalistisch eskader dat een konvooi begeleidde was intussen onderweg van Palma richting Cartagena. Het konvooi bestond uit drie kruisers, de Baleares, de Canarias, en de Almirante Cervera, drie torpedojagers en twee mijnenleggers. De 2 strijdmachten ontmoetten elkaar kort na middernacht op 6 maart. Drie van de republikeinse torpedojagers, kregen het vlaggenschip de Baleares in het vizier en vuurden torpedosalvo’s af. De nationalistische kruiser zonk meteen. Admiraal Vierna was onder de 726 opvarenden die vermist raakten. Hoewel dit een van de grootste zeeslagen was, leverde het geen belangrijke resultaten op aangezien de nationalisten de oude kruiser Républica snel oplapten en omdoopten tot de Navarra. De nationalistische marine werd veel voorzichtiger na deze actie, maar haar kustcontrole werd niet aangetast. En slechts een paar dagen later voerden Heinkel toestellen bombardementen uit op Cartagena, waarbij het enige echt waardevolle schip van de Republiek, de Jaime I, ernstig werd beschadigd.
Het nieuws dat de Baleares verloren was gegaan bereikte het nationalistische manoeuvreleger net toen het op het punt stond om het meest verwoestende offensief tot dan toe te beginnen. Het is niet zeker of Franco na Teruel had besloten om de korte weg naar de overwinning opnieuw aan de kant te zetten en door te gaan met de strategie waarbij belangrijke regio’s stuk voor stuk werden ontmanteld, of dat hij had besloten om gebruik te maken van de zwakheid van het Volksleger voor het kon herstellen van de gevolgen van de strijd in de winter. De kans om de meest ervaren formaties van de vijand een flinke slag toe te brengen en tegelijkertijd Catalonië, de belangrijkste bron van republikeinse mankracht en industrie, van de rest van de zone te scheiden, was uiteraard zeer aantrekkelijk. Bovendien kon de Republiek daarmee ook van Frankrijk worden afgesneden. Zonder de Catalaanse industrie en goederen uit het buitenland, zou de centrale regio binnen afzienbare tijd vallen. Het was een minder spectaculaire strategie dan een doorbraak naar Madrid, maar de kans op succes was vele malen groter.
De nationalisten begonnen deze campagne met een grote voorsprong. Zij hadden hun formaties veel sneller gehergroepeerd dan de republikeinse generale staf voor mogelijk had gehouden. Hoewel ze door spionnen waren gewaarschuwd voor de bedreiging, waren de republikeinse bevelhebbers ervan overtuigd dat het front in Guadalajara nog steeds het belangrijkste doelwit van de nationalisten was. Zij namen ook aan dat de vijandelijke troepen net zo uitgeput waren na de gevechten in Teruel als hun eigen manschappen. Binnen twee weken na de herovering van Teruel had generaal Davilá’s stafchef, generaal Vigón, zijn plannen rond. Het manoeuvreleger installeerde zichzelf achter de startlinie, die bestond uit de zuidelijke helft van de centrale sector van Aragon. Beginnend aan de linkerflank, die werd afgebakend door de zuidoever van de rivier de Ebro, waren daar Yagüe’s Marokkaanse troepen, de 5de Navarrese divisie en de 1ste cavaleriedivisie, de CTV en Aranda’s Galicische korps. Daar werden nog 3 andere korpsen, uit Castilië, Aragon en Navarra, aan toegevoegd. In totaal had Davilá 150.000 manschappen verdeeld over 27 divisies die gesteund werden door bijna 700 artilleriestukken en zo’n 600 vliegtuigen.
Op 9 maart begon het nationalistische offensief met grootscheepse gronden luchtbombardementen. Op het moment dat de nationalistische infanterie de republikeinse loopgraven bereikte, waren de republikeinse soldaten nauwelijks meer in staat om een geweer vast te houden. De republikeinen konden nauwelijks iets uitrichten tegen de superioriteit van de nationalistische artillerie, om nog maar niet te spreken over het Condorlegioen, de Aviazione Legionaria en de Brigada Aerea Hispana. Tijdens dit gevecht kwam de Junkers 87 of ‘Stuka’ voor het eerst in actie. Luftwaffe-officiers in Spanje beweerden dat deze duikbommenwerpers hun lading konden afwerpen op minder dan vijf meter van het doel.
De republikeinse verdedigers die deze bombardementen hadden doorstaan, werden vervolgens geconfronteerd met de beschietingen door Von Thoma tanks, die met grote precisie werden gebruikt: ‘de echte Blitzkrieg’.41 Het aantal doden en gewonden onder de nationalistische infanterie was het laagste van de hele burgeroorlog. In feite stond het vreemdelingenlegioen na al die bombardementen weinig meer te doen dan de geschokte overlevenden in hun loopgraven met hun bajonetten de genadeklap toe te dienen. Generaal Walter weet de grote nederlaag opnieuw aan de ‘ immense en intensieve activiteiten en werkzaamheden van defaitistische elementen en agenten van de vijfde colonne binnen de republikeinse eenheden… In die dagen zagen we hoe de meest gemene, stinkende, verraderlijke activiteiten van de schoften in alle kleuren en maten tot ontplooiing kwamen’.42 In een ander verslag aan Moskou werd echter erkend dat ‘we dachten [dat de nationalistische aanval] enkel een afleidingsmanoeuvre was en bleven koppig wachten op een totale strijd bij Guadalajara’.43 Het hoeft geen verduidelijking dat dit een veel betere inschatting van de situatie was.
Op de eerste dag van het offensief raasde Yagüe’s Marokkaanse korps, ondersteund door tanks langs de 44ste divisie en rukte 36 kilometer op langs de zuidkant van de Ebro. Belchite, dat nog steeds een ruïne was, viel de volgende dag, 10 maart, in handen van de carlistische requetés. Yagüe bleef ondertussen de vaart erin houden. Iedere defensielinie die door de republikeinen werd ingesteld brokkelde vrijwel meteen na de formatie weer af. Diezelfde dag stegen alle Heinkel 111, Dornier 17 en Heinkel 51 vliegtuigen van het Condorlegioen op om de republikeinse vliegvelden te bombarderen. Ze brachten ‘met verbazingwekkend effect grote schade toe aan de vijandelijke luchtmacht op de grond’. De snelle opmars van de 5de divisie vanuit Belchite werd de volgende dag begeleid door Duitse tanks van de Gruppe Droehne en 88mm-divisie geschut van het Condorlegioen.44 Zonder zich zorgen te hoeven maken over flankaanvallen trok Yagüe op tot Caspe.
Na Teruel waren de republikeinse strijdkrachten uitgeput en slecht uitgerust (veel troepen hadden nog geen nieuwe munitie gekregen) terwijl de nieuwe troepen aan het front bestonden uit onervaren dienstplichtigen. Hun terugtrekking leek meer op een opstootje dan op een aftocht. ‘Een groot deel van het leger dat het fascistische offensief overleefde,’ schreef Stepánov, ‘hoofdzakelijk officieren en commandanten, werd door paniek overvallen en vluchtte in een vlaag van verstandsverbijstering naar de achterhoede.’45
Hoewel het Volksleger een paar maal dapper de tegenaanval probeerde in te zetten, raakten de troepen al snel gedemoraliseerd toen ze inzagen dat ze niet in staat waren om de nationalistische aanval op de grond of vanuit de lucht af te slaan. De situatie werd nog verslechterd door de anticommunistische sentimenten die sinds Teruel sterk waren toegenomen. Nagenoeg ieder verhaal over communistisch verraad werd geloofd. Non-communistische eenheden dachten dat hun munitiebevoorrading met opzet werd afgesneden.46 Deze vermoedens waren gebaseerd op verschillende incidenten. Tijdens de strijd om Teruel kreeg een deel van de 25ste divisie bijvoorbeeld geen vervangende wapens en munitie omdat een van hun hoogste officieren weigerde lid te worden van de Communistische Partij. Er was ook sprake van grote onenigheid tussen veldcommandanten en de legerstaf, met name het communistische deel ervan, die tevens het gevolg was van de gebeurtenissen in Teruel. Líster had geweigerd om de bevelen van Rojo op te volgen; El Campesino beweerde dat Modesto zijn divisie met opzet had verlaten om tijdens de terugtocht te worden afgesneden; en Modesto en Líster haatten elkaar nog steeds sinds het verlies van de BT-5 tanks in Fuentes de Ebro.
Tijdens de chaos die volgde op het debacle in Aragon probeerden Marty en Líster elkaar de zwarte piet toe te spelen en hun eigen falen te rechtvaardigen door de ander van verraad en standrechtelijke executies te beschuldigen. Leiders van de Spaanse Communistische Partij eisten het vertrek van verschillende bevelhebbers van de Internationale Brigade, onder wie ook Walter en Copic, vanwege de fouten die ze zouden hebben gemaakt.
In de eerste tien dagen van het offensief van Aragon rukten de nationalisten op verschillende plekken aan het front 50 tot 100 kilometer op. Op 22 maart begonnen zij hun aanval op de sector die loopt van de Ebro tot aan Huesca. Moscardó’s korps en Solchaga’s carlistische divisies rukten op naar het zuidwesten, terwijl Yagüe de Ebro overstak om de terugtrekkende republikeinen in hun linkerachterflank aan te vallen. Nadat het hele midden van Aragon was ingenomen begon eind maart de opmars naar de zee.
Op 14 maart trok de voorhoede van de Italiaanse CTV Alcañiz binnen dat elf dagen eerder was gebombardeerd door 14 Savoia-Marchetti’s waarbij 200 mensen werden gedood. De nationalistische Heraldo de Aragón schreef dat de stad ‘door de Roden in brand was gestoken voor ze vluchtten’. De Aviazione Legionaria had nu zijn eigen Guernica.47 De nationalisten lasten op 22 maart een korte gevechtspauze in om te hergroeperen. De volgende actie was gericht op de noordkant van de Ebro richting Lérida. Moscardó’s Aragonkorps en Solchaga’s Navarrese divisies trokken verder zuidoostwaarts en namen Barbastro en Monzón in, terwijl Yagüe op 23 maart in de buurt van Quinto de Ebro overstak om de republikeinen die aan zijn linkerflank aan de aftocht waren begonnen op te jagen. Diezelfde dag gaf de nationalistische legerleiding bevel om Lérida te bombarderen om de aanval op die stad voor te bereiden.
De republikeinen konden niets anders dan zich terugtrekken en even op adem komen terwijl de vijand een gevechtspauze inlaste. De aftocht van een flankformatie leidde tot grote paniek; door de verwarring leek niemand de naastgelegen eenheden meer te waarschuwen. De voedsel- en munitieaanvoer liep volledig spaak. En al die tijd werden de troepen die zich terugtrokken als honden opgejaagd. Dan doken er plotseling weer gevechtsvliegtuigen op om de troepen te bombarderen. De oude angst om afgesneden te raken, die de milities in de begindagen was opgebroken, greep ook nu weer om zich heen. De hoge communistische officier Manuel Tagüeña rapporteerde dat de 35ste en 45ste internationale divisies nabij Mora del Ebro op 1 april ‘hun gevechtscapaciteit compleet verloren hadden 48
Op 3 april viel het voormalige POUM-bolwerk Lérida in de handen van Yagüe’s troepen, maar de Italianen werden enige tijd tegengehouden door Lísters 11de divisie bij Tortosa, dat door de bombardementen volledig aan puin was geschoten. De korpsen van Aragon en Navarra namen de reservoirs van Tremp en Camarasa in met de hydro-elektrische centrales die energie leverden aan de industrieën in Barcelona. Balaguer viel op 6 april na een verschrikkelijk bombardement met honderd vliegtuigen. Berti trok met de CTV en de cavalerie van Monasterio Gandesa binnen, waar ze werden verwelkomd door de hertoginnen van Montpensier en Montealegre en de gravinnen van Bailén en Gamazo, die een inhuldiging hadden georganiseerd voor de winnende troepen.
Ondertussen vocht Aranda’s Galicische korps samen met de 4de Navarrese divisie door richting de kust, vlak onder de monding van de Ebro. Op 15 april namen zij de kustplaats Vinaroz in waarmee ze een corridor hadden gevormd die Catalonië van de rest van republikeins Spanje schiedde. Op die dag – Goede Vrijdag – waadden de carlistische requetés door de zee alsof het de rivier de Jordaan was. De hele nationalistische pers beschreef hoe generaal Alonso Vega zijn vingers in het water doopte en een kruis sloeg. De nationalisten dachten dat het einde van hun kruistocht naderde omdat het ‘overwinnende zwaard van Franco het door de Roden bezette Spanje in tweeën had gespleten’.49