51

Jennsen ijsbeerde in de schemerige tent heen en weer, maar haar voetstappen maakten geen geluid op de dikke tapijten van de keizer. Er stond een Zuster op wacht bij de doorgang naar buiten, om ervoor te zorgen dat niemand de tent binnen kon komen om de keizer te storen, of, wat belangrijker was, om hem kwaad te doen. Buiten patrouilleerde een enorm contingent bewakers, onder wie meer Zusters. Af en toe wierp de Zuster bij de ingang een snelle blik op de ijsberende Jennsen. IJsberen was het enige dat ze kon doen. Haar ingewanden waren verkrampt van ongerustheid over Sebastiaan. Gedurende de lan­ge rit terug naar het kampement had hij het bewustzijn verloren. Zuster Perdita had gezegd dat hij levensgevaarlijk gewond was. Jennsen kon de gedachte niet verdragen hem kwijt te raken. Hij was het enige dat ze had.

Keizer Jagangs toestand was ook kritiek, na al dat bloedverlies en de zware rit terug met de gehavende restanten van de elitetroe­pen, maar hij had geweigerd om zijn terugkeer om welke reden dan ook uit te stellen, zelfs niet in verband met zijn gezondheid. Hij dacht geen moment aan zichzelf, alleen aan het feit dat hij te­rug moest naar zijn leger. Nu lagen de twee mannen in elk geval veilig in de tent van de keizer en werden ze verzorgd door Zus­ters van het Licht. Jennsen had bij Sebastiaan willen blijven, maar de Zusters hadden haar weggestuurd.

De toestand van de keizer was er niet beter op geworden toen hij het leger zag. Hij was in staat geweest iedereen te wurgen die hem daar enig excuus voor bood. Jennsen kon zich zijn woede wel voor­stellen.
Het lichtweb was dicht bij het midden van het kampement afge­gaan. Zelfs toen zij aankwamen, was de chaos nog compleet. Veel eenheden hadden zich verspreid om zich voor te bereiden op de mogelijkheid van een grootschalige aanval. Anderen waren ver­moedelijk gewoon de heuvels in gevlucht. In het gebied waar het lichtweb was afgegaan, was alleen nog maar een groot gat in de zwart geblakerde grond zichtbaar. In de verwarring die op de klap was gevolgd, had nog niemand kunnen vaststellen hoeveel man­nen er waren omgekomen. Met zoveel doden en mannen die ver­spreid waren geraakt, was het vrijwel onmogelijk om een be­trouwbare telling te maken van het aantal omgekomen eenheden, laat staan van individuen, maar het was duidelijk dat de ver­woesting duizelingwekkend was.

Jennsen had horen fluisteren dat er meer dan een half miljoen man­nen in een oogwenk tot stof waren vergaan, en misschien zelfs wel tweemaal zoveel. Uiteindelijk zou het aantal gesneuvelden nog veel hoger kunnen uitvallen, want er waren talloze ernstig gewonde soldaten: mannen die verbrand of verblind waren, mannen met ernstige snijwonden of ledematen die waren afgerukt door rond­vliegend puin, mannen die gedeeltelijk verpletterd waren onder zware wagens en installaties die op hen waren gevallen, mannen die doof waren geworden en mannen die helemaal versuft waren van de klap en alleen nog maar voor zich uit konden staren. Er waren niet genoeg legerartsen of Zusters van het Licht om zelfs maar een fractie van de gewonden te behandelen. Met elk uur dat verstreek, stierven er duizenden die het lichtweb in eerste instan­tie hadden overleefd.

Hoe duizelingwekkend de klap ook was die de Imperiale Orde was toegebracht, ze was niet fataal voor haar kolossale leger. Het kampement was immens en daardoor hadden velen het overleefd. Volgens de keizer was het alleen een kwestie van tijd voordat ze de doden hadden vervangen door nieuwe soldaten, en dan zou hij zijn mannen op de mensen van de Nieuwe Wereld afsturen om wraak te nemen.

Jennsen begon te begrijpen waarom Sebastiaan er altijd zo op had gehamerd dat alle magie uiteindelijk moest worden geëlimineerd. Ze kon niets goeds verzinnen dat kon opwegen tegen deze ellen­de. Ze hoopte dat de magie in elk geval zijn leven kon redden. Ondanks de overtuiging van keizer Jagang dat hun leger zich snel zou herstellen, hadden ze een zware tijd voor de boeg. Veel van de voedselvoorraad was vernietigd, en grote hoeveelheden uitrus­ting en wapens. Alle tenten in het hele kampement waren op z'n minst weggeblazen. Het was een koude nacht en veel mannen zou­den onder de blote hemel moeten slapen. Ook de tent van de kei­zer was tegen de grond gegaan, maar gelukkig waren de mannen in staat geweest die weer op te zetten voor de gewonde keizer en Sebastiaan.

Jennsen ijsbeerde, ongerust, maar ook witheet van woede. Ze be­twijfelde of er ooit een groter onmens dan Richard Rahl had be­staan. In elk geval had geen enkele man ooit zoveel lijden in de wereld veroorzaakt. Ze vond het onvoorstelbaar dat iemand zo naar macht kon hongeren dat hij er zoveel mensen voor zou do­den. Ze snapte niet hoe Richard Rahl een deel van de Schepping kon zijn; hij moest wel een volgeling van de Wachter zijn. Er liepen tranen van ongerustheid over Jennsens wangen. Ze bad vurig tot de goede geesten dat Sebastiaan niet zou sterven, dat de Zusters hem konden genezen.

Gek van zorgen bleef ze staan en leunde op een tafel die ze bij haar vorige bezoek aan de tent niet had gezien. Toen de tent was ingestort, was ze haastig weer opgezet, en deze tafel, die waar­schijnlijk in de privévertrekken van de keizer hoorde, was blijk­baar niet op de juiste plek teruggezet. Er stond een klein boeken­kastje op.

Op zoek naar iets dat haar wat afleiding zou kunnen bezorgen van haar knagende onzekerheid terwijl ze wachtte op nieuws over Sebastiaan, liet Jennsen haar blik over de oude boeken dwalen. Er was er niet een bij waarvan de woorden in de titel haar iets zeiden. Maar om de een of andere reden werd haar aandacht door een ervan getrokken; het zat hem in het ritme van de vreemde woorden. Ze trok het boek tussen de andere vandaan en draaide het naar het kaarslicht om te proberen de titel te lezen. Ze liet haar vingertoppen over de vier vergulde woorden op de kaft gaan. Ze zeiden haar niets, maar toch leken ze bijna bekend. Jennsens adem stokte van schrik toen de Zuster die bij de ingang had gestaan het boek uit haar handen pakte. 'Deze zijn van kei­zer Jagang. Behalve dat ze heel oud en kwetsbaar zijn, zijn ze ook erg kostbaar. Zijne Excellentie heeft niet graag dat iemand zijn boeken aanraakt.'

Jennsen keek toe hoe de vrouw het boek controleerde op eventu­ele schade. 'Het spijt me. Ik had geen kwaad in de zin.' 'Je bent een heel speciale gast en we hebben instructies gekregen je ieder denkbaar voorrecht te verlenen, maar dit zijn de meest ge­koesterde boeken van de keizer. Hij is een zeer geleerd man. Hij verzamelt boeken. Ik vind dat je als gast zijn wens hoort te re­specteren dat niemand behalve hij ze aanraakt.' 'Natuurlijk. Ik wist het niet. Het spijt me.' Jennsen beet op haar onderlip terwijl ze omkeek naar het dichtgetrokken gordijn voor de deuropening naar de achterkamer, waar Sebastiaan werd ver­zorgd. Ze wilde dat ze iets hoorde. Ze wendde zich weer tot de Zuster. 'Ik was alleen verbaasd, omdat ik nooit eerder zulke woor­den heb gezien.'

'Ze zijn in de moedertaal van de keizer.'

'O ja?' Jennsen gebaarde naar het boek dat de Zuster weer op zijn plaats zette. 'Weet u wat het betekent?'

'Ik ken de taal niet erg goed, maar... Even kijken of ik er iets van kan maken.' In het flauwe licht kneep de Zuster haar ogen tot spleetjes en tuurde een tijdje naar het boek, terwijl haar lippen ge­luidloos bewogen en ze naar de vertaling zocht, voordat ze het boek ten slotte weer op zijn plaats liet glijden. 'Er staat: De Zuilen der Schepping.'

'De Zuilen der Schepping... Wat kunt u me over dat boek ver­tellen?'

De vrouw haalde haar schouders op. 'Er is een plek in de Oude Wereld die zo wordt genoemd. Ik vermoed dat het boek daarover gaat.'

Voordat Jennsen nog iets kon vragen, kwam Zuster Perdita plot­seling van achter uit de tent te voorschijn; de kaarsen wierpen har­de schaduwen over haar sombere gezicht.

Jennsen rende naar haar toe. 'Hoe gaat het met ze?' vroeg ze, door­dringend fluisterend. 'Ze worden toch allebei wel weer beter?' Zuster Perdita's blik ging naar de Zuster die zojuist het boek had teruggezet. 'Zuster, de anderen hebben je nodig. Ga hen alsjeblieft helpen.'

'Maar Zijne Excellentie heeft me gezegd de wacht te houden...' 'Zijne Excellentie is degene die de hulp nodig heeft. De genezing verloopt niet voorspoedig. Ga de Zusters helpen.' De vrouw knikte en haastte zich naar het achterdeel van de tent.

'Waardoor verloopt de genezing niet voorspoedig?' vroeg Jennsen nadat de Zuster achter het zware gordijn was verdwenen. 'Een genezing die begonnen is en dan onderbroken, zoals bij kei­zer Jagang is gebeurd, stelt ons voor speciale problemen, en voor­al nu de Zuster die eraan is begonnen dood is. Iedereen heeft unie­ke talenten, die hij of zij gebruikt, dus als je later moet proberen te ontrafelen hoe de genezing precies is begonnen en daarop voort moet borduren, is het een veel moeilijker en kwetsbaarder pro­ces.' Ze schonk Jennsen een klein glimlachje. 'Maar we hebben er vertrouwen in dat alles goed zal komen met Zijne Excellentie. Het is alleen een kwestie van geconcentreerd werken voor de Zusters van het Licht. Ik denk dat ze er wel het grootste deel van de nacht mee bezig zullen zijn. Tegen de ochtend zal alles ongetwijfeld on­der controle zijn en zal de keizer net zo sterk zijn als voorheen.' Jennsen slikte. 'En hoe is het met Sebastiaan?' Zuster Perdita nam haar met een koele, raadselachtige blik op. 'Ik zou zeggen dat dat van jou afhangt.'

'Van mij? Hoe bedoelt u? Wat heb ik met zijn genezing te ma­ken?' 'Alles.'

'Maar wat wilt u dan van mij ? U hoeft het maar te vragen. Ik zal alles doen wat ik kan. Alstublieft, u moet Sebastiaan redden.' De Zuster tuitte haar lippen en sloeg haar handen ineen. 'Zijn her­stel hangt af van jouw bereidheid je te verplichten Richard Rahl te elimineren.'

Jennsen was verbluft. 'Maar natuurlijk wil ik Richard Rahl eli­mineren...'

'Je te verplichten, zei ik. Ik heb meer nodig dan mooie woorden.' Jennsen keek haar even strak aan. 'Ik begrijp het niet. Ik heb een lange en moeizame reis gemaakt om hier te komen, zodat ik de hulp van de Zusters van het Licht zou kunnen krijgen om dicht genoeg bij Meester Rahl te komen om mijn mes in zijn hart te kunnen steken.'

Zuster Perdita lachte dat vreselijke glimlachje van haar. 'Nou, als dat waar is, heeft Sebastiaan niets om zich zorgen over te maken.' 'Alstublieft, Zuster, vertel me wat u van me wilt.' 'Ik wil dat je Richard Rahl doodt.'

'Dan hebben we hetzelfde doel. Ik durf zelfs te stellen dat mijn gevoelens daarover nog sterker zijn dan die van u.'

De Zuster trok één wenkbrauw op. 'Is het heus? Keizer Jagang zei dat de Zuster die hem in het paleis probeerde te genezen, is gedood door tovenaarsvuur.' 'Pat klopt.'

'En heb jij de man gezien die dat heeft gedaan?' Jennsen vond het vreemd dat Zuster Perdita niet vroeg hoe het mogelijk was dat zij niet was gedood door het tovenaarsvuur. 'Het was een oude man. Mager, met golvend wit haar dat alle kanten op stond.'

'Eerste Tovenaar Zeddicus Zu'l Zorander,' siste de Zuster venij­nig.

'Ja,' zei Jennsen, 'ik heb gehoord dat iemand hem tovenaar Zo­rander noemde. Ik ken hem niet.'

Zuster Perdita trok een lelijk gezicht. 'Tovenaar Zorander is Richard Rahls grootvader.'

Jennsens mond viel open. 'Dat wist ik niet.'

'Dus er was een tovenaar die grote schade aanrichtte en keizer Jagang bijna heeft gedood, en jij - die beweert zo goed te weten wat je wilt - hebt hem niet uitgeschakeld.'

Jennsen hield gefrustreerd haar handen op. 'Maar, maar, ik heb het geprobeerd, heus waar. Hij is me ontsnapt. Er gebeurde zo­veel tegelijk...'

'En denk je dat het eenvoudiger is om Richard Rahl te doden? Woorden zijn makkelijk. Toen het erop aankwam, kon je zelfs die seniele ouwe grootvader van hem niet tegenhouden!' Jennsen weigerde zichzelf toe te staan in huilen uit te barsten. Dat kostte moeite. Ze voelde zich dom en schaamde zich. 'Maar ik...' 'Je bent hier gekomen om hulp te krijgen van de Zusters. Je zei dat je Richard Rahl wilde doden.'

'Dat is ook zo, maar wat heeft dat te maken met Sebastiaan?' Zuster Perdita stak een vinger op om haar tot zwijgen te brengen. 'Sebastiaan is in levensgevaar. Hij is geraakt door een gevaarlijke vorm van magie, afkomstig van een zeer machtige tovenares. Die scherven magie zitten nog in zijn lichaam. Als ze daar blijven zit­ten, zullen ze hem zijn leven kosten.' 'Haast u zich dan alstublieft...'

Een woedende blik legde Jennsen het zwijgen op. 'Die magie is ook gevaarlijk voor ons, voor degenen die proberen hem te gene­zen. Als wij, Zusters, proberen die scherven magie uit hem te ver­wijderen, brengt dat ons leven ook in gevaar, net zo goed als het zijne. Als we het leven van de Zusters op het spel moeten zetten, wil ik in ruil daarvoor jouw volle bereidheid om Richard Rahl te doden.'

'Hoe kunt u een voorwaarde stellen om het leven van een mens te redden?'

De Zuster rechtte met een minachtende blik haar rug. 'We zullen vele anderen moeten laten sterven om met het benodigde aantal mensen voldoende tijd te besteden aan het genezen van deze ene man. Hoe durf je dat van ons te vragen? Hoe durf je ons te vra­gen om anderen te laten sterven zodat jouw minnaar in leven kan blijven?'

Op zo'n afschuwelijke vraag had Jennsen geen antwoord. 'Als we dit doen, moet het meer waard zijn dan de levens die ver­loren zullen gaan zonder onze hulp. Het moet iets opleveren om deze ene man te helpen. Zou jij dat zelf niet verwachten? Zou je dat zelf ook niet willen? In ruil voor het redden van deze man, die zo belangrijk voor jou is...'

'Hij is ook belangrijk voor jullie! Voor de Imperiale Orde! Voor jullie zaak! Voor jullie keizer!'

Zuster Perdita wachtte tot Jennsen uitgepraat was. Toen Jennsen bedaarde en uiteindelijk haar kwade blik neersloeg, ging de Zus­ter verder.

'Geen enkel individu is belangrijk, afgezien van wat hij kan bij­dragen voor anderen. Alleen jij kunt een bijdrage voor hem leve­ren. In ruil voor het redden van deze man, die jou zo dierbaar is, heb ik je onvoorwaardelijke bereidheid nodig om Richard Rahl voor eens en voor altijd uit te schakelen. Je moet de verplichting aangaan hem te doden.'

'Zuster Perdita, u hebt geen idee hoe graag ik Richard Rahl wil doden.' Jennsen balde haar handen tot vuisten langs haar zijden. 'Hij heeft opdracht gegeven tot de moord op mijn moeder. Ze is in mijn armen gestorven. Zijn bewind heeft bijna tot de dood van keizer Jagang geleid. Richard is verantwoordelijk voor de ver­wonding van Sebastiaan! Voor een onvoorstelbaar lijden! Voor talloze moorden! Ik wil Richard Rahl dood!' 'Laten we dan de stem bevrijden.' Jennsen stapte geschrokken achteruit. 'Wat?' 'Grushdeva.'

Jennsens ogen werden groot toen ze dat woord hardop hoorde uitspreken.

'Waar hebt u dat gehoord?'

Een zelfvoldane grijns verspreidde zich over Zuster Perdita's ge­zicht. 'Van jou, kind.' 'Ik heb nooit...'

'Aan tafel met Zijne Excellentie. Hij vroeg je waarom je je broer wilde doden, wat je beweegreden was, je doel. Jij zei Grushdeva.' 'Zoiets heb ik nooit gezegd.'

De grijns verzuurde tot laatdunkendheid. 'O, jawel, hoor. Ga je nu tegen me staan liegen? Ontkennen dat je dat woord in je hoofd hebt horen fluisteren?' Toen Jennsen zweeg, vervolgde Zuster Perdita: 'Weet je wat het betekent? Dat woord, Grushdeva?' 'Nee,' zei Jennsen met een klein stemmetje. 'Wraak.'

'Hoe weet u dat?' 'Ik ken die taal.'

Jennsen stond als verstijfd, met opgetrokken schouders. 'Wat is uw voorstel precies?'

'Nou, ik stel voor om Sebastiaans leven te redden.' 'Maar wat nog meer?'

Zuster Perdita haalde haar schouders op. 'Een paar Zusters zul­len je meenemen naar een rustige plek, waar we alleen kunnen zijn, terwijl anderen hier blijven en Sebastiaans leven redden, zo­als je wilt. Morgenochtend zal hij hersteld zijn, en dan kunnen hij en jij op weg gaan om Richard Rahl te doden. Je bent hier geko­men om hulp van ons te krijgen. Ik stel voor je die hulp te geven. Met wat we voor je doen, zul je je taak kunnen volbrengen.' Jennsen slikte. De stem was eigenaardig stil. Geen woord. Het was op de een of andere manier beangstigend dat die precies op dat ogenblik zweeg.

'Sebastiaan is stervende. Hij heeft nog maar enkele ogenblikken voordat het te laat voor ons zal zijn om hem te redden. Ja of nee, Jennsen Rahl?' 'Maar wat gebeurt er als...'

'Ja of nee? Je tijd is op. Als je Richard Rahl wilt doden, als je Se­bastiaan wilt redden, dan hoef je maar één woord te zeggen. Zeg het, of je zult er voor altijd spijt van hebben.'