19

Jennsen liep onder aan het plateau tussen de mensen door, door de lukraak ontstane straten, en stelde zich voor dat ze tussen bomen door liep, door de bossen waar ze zich het meest thuisvoelde. Daar zou ze het liefst zijn, in een stil bos, beschut tussen de bomen, samen met haar moeder, en dan zouden ze toe­kijken hoe Betty aan jonge scheuten knabbelde. Sommige mensen die bij een kraampje stonden, kooplui achter een tafel of voorbij­gangers wierpen een blik in Jennsens richting, maar ze hield haar hoofd gebogen en stapte flink door.

Ze maakte zich vreselijke zorgen om Betty. De worstverkoopster, Irma, verkocht geitenvlees. Dat was ongetwijfeld de reden dat ze Betty had willen kopen. De arme geit was waarschijnlijk bedroefd en doodsbang omdat ze door een vreemde was meegenomen. Maar hoeveel zorgen Jennsen zich ook maakte over Betty en hoe ze er ook naar verlangde om haar te gaan zoeken, ze kon dat ver­langen niet boven Sebastiaans leven stellen. Elke keer dat ze langs een kraam met levensmiddelen kwam, werd ze eraan herinnerd dat ze rammelde van de honger, vooral na het beklimmen van al die trappen naar het paleis. Ze had sinds die ochtend niets meer gegeten en wilde dat ze nu iets te eten kon ko­pen, maar daar was geen kans op. Mensen maakten eten klaar boven vuurtjes die ze stookten met hout dat ze ongetwijfeld zelf hadden meegebracht. Boter, knoflook en kruiden sisten in pan­nen. Er dreef rook van geroosterd vlees langs. De geuren waren bedwelmend en maakten haar honger bijna ondraaglijk. Toen haar gedachten afdwaalden naar haar honger, dacht Jenn- sen aan Sebastiaan. Elk ogenblik dat zij treuzelde, kon een extra klap met een zweep voor hem betekenen, of een messteek, een ver- draaide arm of een gebroken bot. Een extra ogenblik van vrese­lijke pijn. Bij die gedachte kreeg ze een galsmaak achter in haar keel. Geen wonder dat hij hier was om te helpen in de strijd te­gen D'Hara.

Een nog angstaanjagender gedachte kwam met een schok bij haar op: Mord-Sith. Waar Jennsen op de reizen met haar moeder door D'Hara ook was geweest, nergens werd iets of iemand meer ge­vreesd dan de Mord-Sith. Hun vermogen om anderen pijn en lij­den toe te brengen was legendarisch. Men zei dat een Mord-Sith aan deze zijde van de hand van de Wachter haar gelijke niet vond. Stel je voor dat de D'Haranen een van die vrouwen gebruikten om Sebastiaan te martelen. Hij had wel geen magie, maar dat maakte niet uit. Met die Agiel van hen - en wie weet met wat nog meer - konden de Mord-Sith iedereen folteren. En daarbij had­den ze dan nog het vermogen om iemand die over magie beschikte in hun macht te krijgen. Iemand zonder magie, zoals Sebastiaan, zou voor een Mord-Sith een tussendoortje zijn. Hoe dichter ze bij de rand van de onoverdekte markt kwam, hoe rustiger het werd. De geïmproviseerde straat waardoor ze liep, hield plotseling op na het laatste stalletje, waarin een slungelige man leren tuig en bergen gebruikte wagenonderdelen verkocht. Achter zijn zwaar beladen wagen vol onderdelen was alleen nog maar verlaten, open land. Een onafzienbare rij mensen bewoog zich over de weg naar het zuiden. In de verte zag ze stofwolken in de lucht boven de weg naar het zuiden en boven afslagen naar het zuidwesten en het zuidoosten hangen. Er ging geen weg naar het westen.

Een paar mensen aan de rand van de markt keken even naar haar toen ze alleen op pad ging, in de richting van de ondergaande zon. Maar niemand kwam haar achterna de woestenij van de Vlakten van Azrith in. Jennsen was blij dat ze alleen was. De nabijheid van al die mensen was precies zo gevaarlijk gebleken als ze altijd al had gevreesd. Ze liet de markt snel achter zich en liep met flin­ke tred naar het westen.

Jennsen liet haar hand onder haar mantel glijden en voelde de ge­ruststellende aanwezigheid van haar mes. Doordat het tegen haar lichaam hing, voelde het warm aan, alsof het een levend wezen was in plaats van een voorwerp van  zilver en staal. Gelukkig had de dief haar geld gestolen en niet haar mes. Als ze tussen die twee moest kiezen, had ze liever het mes. Ze had in haar leven nooit veel geld gehad, want haar moeder en zij had­den altijd voor hun eigen voedsel gezorgd. Maar een mes was es­sentieel om op die manier te overleven. Als je in een paleis woon­de had je geld nodig. Als je in de openlucht woonde, had je een nies nodig, en ze had nog nooit een beter mes gezien dan dit, on­danks de herkomst ervan.

Haar vingers gingen doelloos over de sierlijke letter r op het zil­veren heft. Sommige mensen hadden zelfs een mes nodig als ze in een paleis woonden, vermoedde ze.

Ze keek om en zag tot haar opluchting dat niemand haar volgde. Het bergplateau was steeds kleiner geworden in de verte, totdat alle mensen eronder op langzaam bewegende miertjes waren gaan lijken. Het was fijn om die plek achter zich te laten, maar ze wist dat ze ernaar zou moeten terugkeren nadat ze bij Althéa was ge­weest, om Sebastiaan te kunnen redden.

Toen ze een stukje achteruitliep om even respijt te hebben van de ijskoude wind in haar gezicht, werd haar aandacht getrokken door een weg die slingerend over de steile rotswand naar boven liep, naar de zware stenen muur om het paleis zelf heen. Doordat ze uit het zuiden was gekomen, had ze de weg niet eerder gezien. Op één plek liep de weg over een brug, die een bijzonder verraderlij­ke kloof in de rotsen overspande. De brug was opgehaald. Als de rotswand zelf nog niet afschrikwekkend genoeg was, zouden de hoge stenen muren om het Volkspaleis heen ongewenste bezoe­kers buiten houden.

Ze hoopte dat het minder moeilijk zou zijn om bij Althéa binnen te komen.

Ergens in dat uitgestrekte complex werd Sebastiaan gevangenge­houden. Ze vroeg zich af of hij dacht dat hij volkomen in de steek gelaten was, zoals Betty waarschijnlijk deed. Ze bad fluisterend tot de goede geesten dat hij de moed niet zou opgeven, en dat de goede geesten hem op de een of andere manier zouden laten we­ten dat ze hem vrij zou krijgen.

Toen ze het beu werd om achteruit te lopen en om het Volkspaleis te zien, draaide ze zich om. Toen moest ze wel verdragen dat de wind haar geselde en soms de adem afsneed. Met harde vla­gen woei de droge, zanderige grond in haar ogen. Het landschap was vlak, droog en eentonig en de bodem was gro­tendeels hard, met hier en daar een strook grove zandgrond. Op sommige plekken was het taankleurige landschap donkerder bruin, alsof er sterke thee was gemorst. Er was sporadisch wat be­groeiing, een lage, armoedige plant, die nu bruin en dor was. In het westen lag een getande bergketen. De berg in het midden zou sneeuw op de top kunnen hebben, maar het was moeilijk te zien tegen de zon in. Ze had geen idee hoe ver die was. Doordat ze onbekend was met dit vlakke landschap, vond ze het moeilijk afstanden te schatten. Het kon wat haar betreft net zo goed uren als dagen lopen zijn. Maar ze hoefde in elk geval niet door de sneeuw te ploeteren, zoals ze zo vaak hadden moeten doen op weg naar het Volkspaleis.

Jennsen besefte dat ze, ook al was het winter, water nodig zou hebben. Ze nam aan dat er in een moeras water in overvloed was. Ze besefte ook dat de vrouw die haar de aanwijzingen had gege­ven wel had gezegd dat het ver weg was, maar niet duidelijk had gemaakt wat zij ver weg vond. Misschien bedoelde zij met 'ver weg' wat Jennsen slechts als een flinke wandeling van een paar uur beschouwde. Misschien had de vrouw een tocht van dagen bedoeld. Jennsen bad zachtjes dat ze geen dagen onderweg zou zijn, ook al verheugde ze zich allerminst op het idee om een moe­ras in te moeten gaan.

Toen ze boven de wind uit een ratelend geluid hoorde, draaide ze zich om en zag achter zich in de verte een stofwolkje oprijzen. Ze kneep haar ogen tot spleetjes en zag uiteindelijk dat het een wa­gen was, die haar kant op kwam.

Jennsen draaide helemaal om haar as en zocht het kale land af naar een plek waar ze zich kon verbergen. Ze vond het niet pret­tig om in het open land met vreemden te worden geconfronteerd. Ze bedacht dat er misschien mannen op de onoverdekte markt waren geweest die haar hadden zien vertrekken en hadden ge­wacht tot ze helemaal alleen was, met niemand in de buurt, om haar achterna te komen en aan te vallen.

Ze begon te rennen. Aangezien de wagen uit de richting van het paleis kwam, rende ze in de richting waarin ze ook al had gelo­pen, naar het westen, naar de donkere bergketen. Al rennend ademde ze hijgend de ijskoude lucht in, die pijn deed aan haar (ceel De vlakte strekte zich voor haar uit zonder ook maar een spleetje om zich in te verbergen. Ze concentreerde zich op de don­kere rij bergen en rende daar zo hard ze kon naartoe, maar ze wist eigenlijk al dat die te ver weg waren.

Ma een tijdje dwong Jennsen zich te blijven staan. Ze gedroeg zich dwaas. Ze kon een stel paarden niet voorblijven. Ze ging gebukt staan, met haar handen op haar dijen, om uit te hijgen, en zag de wagen naderbij komen. Als iemand haar wilde aanvallen, dan was rennen en daarmee haar energie verbruiken wel het domste dat ze kon doen.

Ze draaide zich weer om naar de zon en liep verder, maar in een tempo dat haar niet zou afmatten. Als ze moest vechten, mocht ze in elk geval niet buiten adem zijn. Misschien was het gewoon iemand die naar huis ging en sloeg de wagen zo meteen af in een andere richting. Ze had hem alleen opgemerkt door het geluid dat hij maakte en het stof dat hij opwierp. De mensen die erop zaten, hadden haar waarschijnlijk niet eens zien lopen. Er ging een huiveringwekkende gedachte door haar heen: mis­schien was een van de Mord-Sith er al in geslaagd Sebastiaan zo te martelen dat hij was doorgeslagen. Misschien had een van die meedogenloze vrouwen hem al gebroken. Ze durfde er niet aan te denken wat ze zou doen als iemand systematisch al haar bot­ten doormidden brak. Jennsen zou echt niet kunnen zeggen hoe ze zou reageren als ze vreselijk gemarteld werd. Misschien had hij hun in ondraaglijke pijn Jennsens naam gege­ven. Hij wist alles over haar. Hij wist dat Darken Rahl haar va­der was. Hij wist dat Richard Rahl haar halfbroer was. Hij wist dat ze de tovenares om hulp wilde gaan vragen. Misschien hadden ze Sebastiaan beloofd dat ze zouden ophouden hem te folteren als hij haar verraadde. Kon ze hem dat onder die omstandigheden kwalijk nemen?

Misschien zat de wagen die op haar af kwam stuiven wel vol met grote, wrede D'Haraanse soldaten die haar gevangen kwamen ne­men. Misschien begon de nachtmerrie nu pas goed. Misschien was dit de dag die ze altijd had gevreesd.

Terwijl er tranen van angst in haar ogen prikten, liet Jennsen haar hand onder haar mantel glijden en controleerde ze of haar mes Vrij in zijn schede hing. Ze tilde het een stukje op en duwde het toen weer naar beneden, tot ze de geruststellende, metalige klik hoorde.

De minuten kropen om terwijl ze verder liep, wachtend totdat de wagen haar zou inhalen. Ze deed haar uiterste best om haar angst onder controle te houden en probeerde in gedachten alles te re­peteren wat haar moeder haar had geleerd over het hanteren van een mes. Jennsen was wel alleen, maar niet weerloos. Ze wist wat ze moest doen. Dat hield ze zichzelf steeds weer voor. Maar als er te veel mannen zouden zijn, zou niets haar helpen. Ze herinnerde zich maar al te goed hoe de mannen in haar huis haar hadden vastgegrepen en hoe machteloos ze was geweest. Ze had­den haar verrast, maar dat deed er eigenlijk niet eens toe; ze had­den haar te pakken gekregen. Dat was het enige dat telde. Als Sebastiaan er niet was geweest...

Toen ze zich weer omdraaide, was de wagen vlak bij haar. Ze plantte haar voeten stevig neer en hield haar mantel een stukje open, zodat ze haar hand erin kon steken en het mes kon grijpen om haar aanvaller te verrassen. Verrassing kon haar waardevolle bondgenoot zijn, en de enige waar ze een beroep op kon doen. Toen zag ze een stralende, scheve grijns en rechte tanden. De gro­te, blonde man zette zijn wagen vlak voor haar stil, waardoor er grind in het rond spatte en stof opvloog. Terwijl hij de wagen op de rem zette, dreef het stof weg. Het was de man van de markt, de man naast Irma's plek, de man die haar wijn te drinken had gegeven. Hij was alleen.

Omdat ze onzeker was over zijn bedoelingen, was Jennsen kort­af en hield ze haar hand klaar om haar mes te grijpen. 'Wat doet u hier?'

Hij grijnsde nog steeds. 'Ik ben gekomen om u een lift te geven.'

'En uw broers dan?'

'Die heb ik bij het paleis achtergelaten.'

Jennsen vertrouwde hem niet. Hij had geen reden om haar een lift te geven. 'Dank u, maar ik denk dat u beter terug kunt gaan naar uw eigen bezigheden.' Ze liep weg.

Hij sprong van de wagen en kwam met een plof neer. Ze draai­de zich om, zodat ze klaar zou staan als hij op haar af kwam. 'Hoor eens, het zou me niet lekker zitten,' zei hij. 'Wat niet?'

'Ik zou het mezelf nooit vergeven als ik niets zou doen en u gewoon uw dood tegemoet zou laten gaan, want daar komt het wel neer, zonder eten, water of wat dan ook. Ik heb nagedacht over wat u zei, dat er dingen zijn die je gewoon moet doen, om­dat het leven anders niets betekent en het niet waard is geleefd te worden. Ik zou niet met mezelf kunnen leven als ik wist dat u hier uw dood tegemoet ging.' Zijn standvastigheid wankelde en zijn stem kreeg iets smekends. 'Kom, klim in de wagen en laat me u een lift geven.'

'Maar hoe zit het dan met uw broers? Voordat ik ontdekte dat ik mijn geld kwijt was, wilde u me geen paard verhuren omdat u zei dat u naar huis moest.'

Hij haakte een duim achter zijn riem en legde zich erbij neer dat hij dat moest uitleggen. 'Nou, we hebben vandaag zoveel wijn ver­kocht dat we flink hebben verdiend. Joe en Clayton wilden toch al bij het paleis blijven en voor de verandering eens een beetje ple­zier maken. Het kwam door die Irma, die haar kruidige worstjes vlak naast ons verkocht.' Hij haalde zijn schouders op. 'Doordat zij ons heeft geholpen veel te verdienen, heb ik de kans om u te komen helpen. Aangezien ze uw paarden en proviand heeft mee­genomen, vind ik dat ik u op z'n minst een lift kan geven. Dat trekt het weer een beetje recht. Het is maar een lift. Ik zet mijn leven niet op het spel of zoiets. Ik bied gewoon aan om iemand te helpen van wie ik weet dat die hulp nodig heeft.' Jennsen kon zeker hulp gebruiken, maar ze durfde deze vreemde niet te vertrouwen.

'Ik ben Tom,' zei hij, alsof hij haar gedachten had gelezen. 'Ik zou dankbaar zijn als u me toestond u te helpen.' 'Hoe bedoelt u?'

'Zoals u al zei: sommige dingen moet je gewoon doen om het le­ven wat meer zin te geven.' Hij wierp een korte blik op haar ro­de krullen onder de kap van haar mantel voordat hij ernstig werd. Dat gevoel zou het me geven: dankbaar om zoiets te kunnen doen.'

Zij sloeg haar ogen het eerste neer. 'Ik heet Jennsen. Maar ik wil niet...'

Kom dan maar mee. Ik heb wijn bij me...' Ik hou niet van wijn. Daar krijg ik alleen maar dorst van.' Hij haalde zijn schouders op. 'Ik heb ruim voldoende water. En >k heb een paar vleespasteitjes meegenomen. Ik denk dat ze nu nog warm zijn, dus neem er maar snel een van.' Ze keek aandachtig in zijn blauwe ogen, net zo blauw als die van haar vader. Maar toch stond er in de ogen van deze man een een­voudige oprechtheid te lezen. Zijn glimlach was niet verwaand, maar bescheiden.

'Moet u niet terug naar uw vrouw?'

Deze keer was het Tom die zijn ogen het eerste neersloeg. 'Nee, mevrouw. Ik ben niet getrouwd. Ik reis veel. Ik denk niet dat een vrouw zo'n leven erg zou waarderen. Bovendien heb ik daardoor niet veel kans om iemand goed genoeg te leren kennen om aan trouwen te denken. Maar op een dag hoop ik een vrouw te vin­den die mijn leven met me wil delen, een vrouw die me gelukkig maakt, een vrouw die ik kan geven wat ze verdient.' Jennsen was verrast toen ze zag dat haar vraag hem had doen blo­zen. Ze had de indruk dat hij in zijn doortastendheid om haar aan te spreken en haar een lift aan te bieden misschien brutaler was geweest dan zijn gewoonte was. Hij was weliswaar zeer innemend, maar leek ook heel verlegen te zijn. Dat een zo grote en sterke man als hij geïntimideerd werd door haar, een vrouw alleen mid­den in een verlaten woestenij, doordat ze hem naar hartsaangele­genheden had gevraagd, stelde haar op haar gemak. 'Als ik u niet verhinder uw brood te verdienen...' 'Nee,' onderbrak hij haar. 'Nee, dat doet u niet... helemaal niet.' Hij gebaarde achter zich naar het plateau. 'We hebben vandaag goed verdiend en we kunnen ons een korte rustperiode veroorlo­ven. Mijn broers vinden het helemaal niet erg. We reizen altijd rond en kopen wat we maar aan goederen tegenkomen voor een redelijke prijs, van wijn tot vloerkleden of piepkuikens, en dan brengen we dat hierheen om te verkopen. Ik doe mijn broers juist een plezier door ze een dagje vrij te geven.' Jennsen knikte. 'Ik zou de lift wel kunnen gebruiken, Tom.' Hij werd ernstig. 'Dat weet ik. Er staat een leven op het spel.' Tom klom op de wagen en stak een hand naar haar uit. 'Voor­zichtig, mevrouw.'

Ze pakte zijn grote hand en zette een laars op de ijzeren sport. 'Ik heet Jennsen.'

'Dat zei u al, mevrouw.' Hij trok haar langzaam omhoog op de bok.

Toen ze zat, pakte hij een deken en legde die opgevouwen op haar schoot; blijkbaar wilde hij niet zo aanmatigend zijn om die 0ver haar uit te spreiden. Ze vouwde de deken uit en glimlachte waarderend om de warmte die de wol bood. Hij reikte weer ach­ter zich, rommelde wat rond onder een stapel versleten pakdekens en haalde een klein pakje te voorschijn. Tom grijnsde zijn scheve glimlach toen hij haar het vleespasteitje overhandigde, ver­pakt in een witte doek. Hij had gelijk gehad: het was nog warm. Hij pakte ook een waterzak en zette die op de bank tussen hen in.

'Als u dat liever wilt, kunt u ook achterin gaan zitten. Ik heb ge­noeg dekens meegenomen om u warm te houden, en die zijn mis­schien gerieflijker om op te zitten dan een houten bank.' 'Voorlopig zit ik hier prima,' zei ze. Ze tilde het vleespasteitje op. 'Als ik mijn spullen en mijn geld terug heb, wil ik u alles terug­betalen. Hou maar bij wat ik u schuldig ben, dan betaal ik het al­lemaal terug.'

Hij haalde de wagen van de rem en sloeg met de teugels. 'Als u dat per se wilt, maar het hoeft niet van mij.' 'Van mij wel,' zei ze terwijl de wagen met een sprongetje in be­weging kwam.

Zo gauw ze vertrokken waren, veranderde hij van richting en zet­te koers naar het noordwesten in plaats van naar het westen. Ze werd ogenblikkelijk weer wantrouwig. 'Wat doet u nu? Waar gaat u heen?'

Hij keek een beetje geschrokken bij haar hernieuwde argwaan. 'U zei toch dat u naar Althéa wilde?'

'Ja, maar ik heb aanwijzingen gekregen om naar het westen te gaan totdat ik bij de hoogste berg met sneeuw op de top kwam, en dan aan de andere kant daarvan naar het noorden af te slaan en de rotswand te volgen...'

O,' zei hij, toen hij haar argwaan begreep. 'Maar dat is de weg die je moet nemen als je er een dag langer over wilt doen.' Waarom zou die vrouw me voorstellen een route te nemen die me extra tijd zou kosten?'

Waarschijnlijk omdat dat de route naar Althéa is die iedereen neemt en ze niet wist dat u haast had.'

Maar waarom gaan de mensen dan zo, als het meer tijd kost?' Omdat ze bang zijn voor het moeras. Via die route kom je uit- eindelijk het dichtst bij het huis van Althéa uit, dus dan hoef je maar een klein stukje door het moeras. Het was waarschijnlijk de enige weg die ze kende.'

Jennsen moest zich aan de reling vastgrijpen om haar evenwicht te bewaren toen de wagen over een richel in de rotsachtige grond hotste. Hij had gelijk, de houten bank was hard om op te zitten en een wagen die gemaakt was om zware vrachten te vervoeren, hotste meer als hij leeg was.

'Maar zou ik dan ook niet bang moeten zijn voor het moeras?' vroeg ze ten slotte. 'Waarschijnlijk wel.'

'Waarom zou ik dan via een andere weg moeten gaan?' Hij keek weer even haar kant op en wierp een snelle blik op haar haar. Daar was ze aan gewend. De meeste mensen konden de nei­ging ernaar te kijken niet onderdrukken.

'Je zei dat er een leven op het spel stond,' zei hij, en zijn verle­genheid was verdwenen. 'Op deze manier kost het veel minder tijd; we snijden een hoek af door aan deze kant langs die hoge berg te gaan waarover ze je heeft verteld, en niet helemaal door dat kronkelende ravijn onder de rotswand door te hoeven rijden. Het probleem is dat je dan vanaf de andere kant het moeras in moet, dus moet je een groter stuk moeras doorkruisen voordat je bij Althéa bent.'

'En kost dat niet meer tijd, dat grotere stuk moeras?'

'Ja, maar zelfs dan durf ik te wedden dat je een dag heen en een dag terug wint. Dat is twee dagen winst.'

Jennsen hield niet van moerassen. Of eigenlijk hield ze vooral niet van de dieren die in moerassen huisden. 'Is het veel gevaarlijker?'

'Je zou niet alleen op pad gaan zonder proviand als het niet erg belangrijk was, van levensbelang zelfs. Als je bereid bent om je le­ven ervoor op het spel te zetten, dacht ik dat je wel zoveel moge­lijk tijd zou willen winnen. Maar als je dat liever hebt, kan ik je ook via de lange route brengen, zodat je minder ver door het moe­ras hoeft te reizen. Jij mag het zeggen, maar als tijd een belang­rijke factor is, hou er dan rekening mee dat het twee dagen lan­ger duurt via die andere route.'

'Nee, je hebt gelijk.' Het vleespasteitje op haar schoot was warm- Het was een lekker gevoel om haar handen eromheen te hebben. Het was attent van hem om dat mee te brengen. 'Dank je, Tom,

Hat je eraan hebt gedacht tijd te winnen.' 'Wiens leven is het dat op het spel staat?' 'Dat van een vriend,' zei ze. 'Dat moet wel een goede vriend zijn.' 'Ik zou er niet meer zijn zonder hem.'

Hij zweeg terwijl ze in de richting van het donkere lint van ber­gen in de verte reden. Ze tobde over wat er in het moeras zou kunnen huizen. Bovendien maakte ze zich zorgen over wat er met Sebastiaan zou gebeuren als ze niet snel genoeg hulp van Althéa zou krijgen.

'Hoe lang duurt het?' vroeg Jennsen. 'Voordat we bij het moeras zijn?'

'Dat is afhankelijk van hoeveel sneeuw er in de pas ligt, en van nog een paar factoren. Ik neem deze route niet vaak, dus ik weet het niet precies. Maar als we de hele nacht doorrijden, ben ik er vrij zeker van dat we morgenochtend bij de rand van het moeras zijn.'

'Hoe lang duurt het dan nog voordat ik bij Althéa ben? Door het moeras heen, bedoel ik?'

Hij keek haar een ogenblik onzeker aan. 'Het spijt me, Jennsen, maar ik weet het niet precies. Ik ben nooit eerder in Althéa's moe­ras geweest.' 'Heb je enig idee?'

'Uitgaande van de ligging denk ik niet dat het meer dan een dag zou moeten kosten, heen en terug, maar het blijft gissen. En dan hou ik geen rekening met de tijd die je bij Althéa zult doorbren­gen.' Zijn onzekerheid kwam terug. 'Ik zal je zo snel mogelijk bij Althéa brengen.'

Jennsen moest met Althéa over de Meester Rahl praten, zowel over haar vader als over de huidige Meester Rahl, Richard, haar halfbroer. Het zou niet verstandig zijn om Tom erachter te laten komen wie ze was en wat haar doel was. Op z'n minst zou zijn behulpzaamheid kunnen verdwijnen. Ze bedacht dat ze hem een reden moest geven waarom hij beter kon achterblijven, omdat hij anders misschien argwaan zou krijgen.

Ze schudde haar hoofd. 'Ik denk dat jij het beste bij de wagen en de paarden kunt blijven. Als je de hele nacht doorrijdt, heb je rust nodig om weer klaar te staan als ik uit het moeras kom. Dat zal ons tijd besparen.'

Hij knikte terwijl hij nadacht over haar woorden. 'Daar zit wel wat in. Maar ik zou toch...'

'Nee. Ik ben je heel dankbaar voor de lift, het eten en drinken en de warme deken, maar ik wil niet dat jij je leven ook op het spel zet in het moeras. Je zou je het nuttigst maken door bij de wagen te wachten en klaar te staan om terug te rijden als ik eruit kom.' Ze keek hoe de wind door zijn blonde haar speelde terwijl hij er­over nadacht. 'Goed dan, als je dat wilt. Ik ben blij dat je me de kans geeft te helpen. Waar gaan we heen nadat je bij Althéa bent geweest?'

'Terug naar het paleis,' zei ze.

'Dan kun je met een beetje geluk overmorgen terug zijn in het pa­leis.'

Dat was drie dagen voor Sebastiaan. Ze wist niet of hij drie da­gen had, of maar drie uur. Of misschien zelfs maar drie minuten. Maar zolang er een kans was dat hij nog leefde, moest ze het moe­ras ingaan.

Ondanks Jennsens bange voorgevoelens smaakte het vleespastei­tje haar uitstekend. Ze had zo'n honger dat ze bijna alles lekker gevonden zou hebben. Ze trok met duim en wijsvinger een groot stuk vlees uit het omhulsel van deeg en voerde dat aan Tom. Toen hij het op had, zei hij: 'Kort na zonsondergang zal de maan opkomen, dus tegen de tijd dat ik de bergpas bereik, zou ik ge­noeg moeten kunnen zien om door te kunnen rijden. Er zijn ruim voldoende dekens achterin. Als het nacht wordt, kun je misschien het beste achterin kruipen en proberen te slapen. Je hebt je rust nodig. Dan doe ik morgenochtend een dutje terwijl jij naar Al­théa bent. Als je terugkomt, zal ik de hele nacht doorrijden en je weer bij het paleis afleveren. Ik hoop dat we op die manier ge­noeg tijd kunnen winnen om je vriend te helpen.' Ze wiegde op de bank heen en weer naast de grote man die ze nog maar pas geleden had ontmoet en die dit allemaal voor een vreemde deed.

'Bedankt, Tom. Je bent een goed mens.' Hij grijnsde. 'Dat zei mijn moeder ook altijd.' Toen ze weer een hap nam, vervolgde hij: 'Ik hoop dat Meester Rahl dat ook vindt. Je vertelt het hem toch wel als je hem ziet?' Ze had geen idee wat hij bedoelde en durfde het hem niet te vra­gen. Terwijl ze razendsnel nadacht, kauwde ze op haar hap en ge­bruikte ze haar volle mond als een excuus om niet meteen te hoeven antwoorden. Alles wat ze zei, zou haar onbedoeld in moei­lijkheden kunnen brengen. Sebastiaans leven stond op het spel. jennsen besloot te glimlachen en het spelletje mee te spelen. Ein­delijk slikte ze haar hap door.

'Natuurlijk.'

Te oordelen naar het kleine maar tevreden glimlachje dat zijn mond deed opkrullen terwijl hij de teugels vasthield en voor zich uit keek, was dat het juiste antwoord geweest.