37

Oba stond van een afstandje door de langzaam vallende re­gen te kijken, maar hij zag niemand bij het cederhouten huis dat voorbij de wirwar van kreupelhout en bomen stond. Hij had langs de oever van een meertje sporen gevonden: de laarsafdrukken van een man. De sporen waren niet vers, maar ze hadden Oba naar een pad geleid dat naar het huis liep. Uit de schoorsteen kringelde rook traag de stilstaande, vochtige lucht in. Het huis ging bijna geheel schuil onder slierten mos en kruipplanten; het moest wel dat van de tovenares zijn. Niemand anders zou zo dom zijn om op zo'n akelige plek te gaan wonen. Oba sloop op zijn tenen de achtertrap op naar de smalle veran­da. Aan de voorkant van het huis droegen pilaren van dikke boom­stronken een laag, overhangend dak. Onder aan de voortrap lag een breed pad, ongetwijfeld de weg waarover bezoekers be­schroomd naar de tovenares kwamen voor een voorspelling. In de greep van de woede en allang voorbij het punt dat hij de schijn wilde ophouden beleefd genoeg te zijn om te kloppen, wierp Oba de deur open. Er brandde een vuurtje in de haard. Met al­leen het vuur en twee kleine raampjes was het binnen nogal sche­merig. De muren hingen vol overdreven versierde houtsnijwerken, de meeste van dieren, sommige van blank hout, andere geverfd of verguld. Het was niet bepaald de manier waarop Oba graag die­ren sneed. Het meubilair was mooier dan wat hij in zijn jeugd had gekend, maar lang niet zo chic als waar hij inmiddels aan gewend was geraakt.

Bij de haard zat een vrouw met grote donkere ogen in een stoel met fijn houtsnijwerk - het mooiste meubelstuk in de kamer - als een koningin op haar troon zwijgend over de rand van haar kop­je naar hem te kijken, terwijl ze een slokje nam. Hoewel haar lan­ge goudkleurige haar anders was en ze niet die eeuwige strenge uitdrukking op haar gezicht had, herkende Oba haar trekken toch. Toen hij in die ogen keek, twijfelde hij geen moment. Het was Lathea's zus.

Ogen. Die stonden op een van de lijstjes die hij in gedachten bij­hield.

'Ik ben Althéa,' zei ze, nadat ze het kopje had laten zakken. Haar stem leek helemaal niet op die van haar zus. Er klonk een zeker gezag in door, net als bij Lathea, maar Althéa's stem had niet die hooghartige toon. Ze stond niet op. 'Ik ben bang dat je veel vroe­ger bent aangekomen dan ik had verwacht.' Omdat hij elk mogelijk gevaar snel wilde uitschakelen, negeerde Oba haar, en hij rende naar de achterkamers. Eerst controleerde hij de kamer waar hij een werkbank zag staan. Clovis had hem verteld dat Althéa een echtgenoot had, Friedrich, en hij had na­tuurlijk buiten de laarsafdrukken van een man gezien. Beitels, mes­sen en houten hamers lagen ordelijk naast elkaar. Elk van die ge­reedschappen kon, in de juiste handen, een dodelijk wapen zijn. De kamer zag er opgeruimd uit, alsof het werk voor een tijdje on­derbroken was.

'Mijn man is naar het paleis,' riep ze vanuit haar stoel bij het vuur. 'We zijn alleen.'

Hij wilde het toch zelf controleren en keek in de slaapkamer, die leeg was. Ze vertelde de waarheid. Afgezien van de regen op het dak was het stil in huis. Ze waren inderdaad alleen. Toen hij er eindelijk van overtuigd was dat ze niet gestoord zou­den worden, liep hij terug naar de zitkamer. Zonder een glimlach, zonder een frons, zonder ongerustheid keek ze hem aan toen hij naar haar toe liep. Oba dacht dat ze toch op z'n minst ongerust zou moeten zijn, als ze enig gezond verstand had. Maar ze zag er eerder berustend uit, of misschien slaperig. Je zou best een beetje doezelig kunnen worden van een moeras, met die zware, vochti­ge lucht.

Niet ver van haar stoel, op de vloer naast haar, lag een vierkant bord met een ingewikkeld, verguld symbool erop. Het deed hem denken aan iets dat op een van zijn lijstjes stond. Er lag een hoop­je kleine, gladde, donkere stenen naast het bord. Aan haar voeten lag een groot rood met gouden kussen.

Oba bleef staan toen hij plotseling het verband besefte tussen een van de dingen op zijn lijstje en het vergulde symbool op het bord Het symbool deed hem denken aan de gedroogde bloembodem van de bergkoortsroos, een van de kruiden die Lathea in zijn drankje deed. De meeste kruiden die Lathea gebruikte, waren al fijngestampt, maar dat ene nooit. Ze verpulverde altijd een van de gedroogde bloemen net voordat ze die aan zijn drankje toe­voegde. Zo'n onheilspellend toeval kon alleen maar een waar­schuwing zijn dat er gevaar dreigde. Hij had gelijk gehad: deze tovenares vormde inderdaad een bedreiging, zoals hij al had ver­moed.

Oba, die zijn handen afwisselend tot vuisten balde en weer ont­spande, torende boven de vrouw uit en keek dreigend op haar neer.

'Goede geesten,' fluisterde ze voor zich uit, 'ik had nooit gedacht dat ik nog eens in die ogen zou moeten kijken.' 'Welke ogen?'

'Darken Rahls ogen,' zei ze. Haar stem had een lichte ondertoon van iets dat spijt kon zijn, of wanhoop, of misschien zelfs angst.

'Darken Rahls ogen.' Er verscheen langzaam een glimlach op Oba's gezicht. 'Dat is heel vriendelijk van u.'

Bij haar was geen spoor van een glimlach te bekennen. 'Het was geen compliment.'

Oba's glimlach bevroor.

Het verraste hem niet echt dat ze wist dat hij de zoon van Dar­ken Rahl was. Per slot van rekening was ze tovenares. Ze was ook Lathea's zus. Wie wist wat die lastige vrouw allemaal had zitten kletsen vanaf haar eeuwige verblijfplaats in de wereld van de do­den.

'Jij bent degene die Lathea heeft gedood.'

Haar woorden vormden geen vraag, eerder een vonnis. Hoewel Oba zich zelfverzekerd voelde, omdat hij onoverwinnelijk was, bleef hij toch op zijn hoede. Maar hij was zijn hele leven bang ge­weest van de tovenares Lathea, en uiteindelijk was ze toch min­der ontzagwekkend gebleken dan hij had gedacht. Maar Lathea had niet kunnen tippen aan deze vrouw, bij lange na niet.

In plaats van op haar beschuldiging in te gaan, stelde Oba zelf een vraag-

'Wat is een gat in de wereld?'

Ze glimlachte even voor zich uit en stak toen haar hand uit. 'Wil je niet gaan zitten en een kopje thee met me drinken?' Oba veronderstelde dat hij tijd genoeg had. Hij zou uiteindelijk doen wat hij wilde met deze vrouw, daar was hij zeker van. Er was geen haast bij. In zekere zin had hij er spijt van dat hij bij Lathea zo snel te werk was gegaan, zonder eraan te denken eerst overal een antwoord op te krijgen. Maar gebeurd was gebeurd, zei hij altijd maar.

Althéa zou al zijn vragen beantwoorden. Deze keer zou hij daar de tijd voor nemen en hij zou ervoor zorgen dat het gebeurde. Ze zou hem veel nieuwe dingen vertellen voordat hij met haar klaar was. Van iets waar je je zo lang op had verheugd, moest je ge­nieten; dat moest je niet afraffelen. Hij liet zich behoedzaam in de stoel zakken. Op het eenvoudige tafeltje tussen de twee stoelen stond een theepot, maar er was geen tweede kopje. 'O, dat spijt me,' zei ze toen ze hem zoekend zag rondkijken en besefte wat er ontbrak. 'Wil je alsjeblieft een kopje uit die kast daar pakken?'

'U bent de gastvrouw bij deze theevisite, dus waarom haalt u het niet voor me?'

De vrouw volgde met haar slanke vingers de spiraalvormige ron­dingen aan de uiteinden van de armleuningen van haar stoel. 'Om­dat ik kreupel ben, vrees ik. Ik kan niet lopen. Ik kan mijn on­bruikbare benen alleen maar door het huis achter me aan slepen en een paar kleine dingetjes voor mezelf doen.' Oba staarde haar aan en wist niet of hij haar moest geloven. Ze zweette erg; dat moest iets te betekenen hebben. Ze was waar­schijnlijk doodsbang in aanwezigheid van een man die sterk ge­noeg was om haar zus, die zelf ook tovenares was geweest, uit de weg te ruimen. Misschien probeerde ze hem af te leiden, in de hoop ervandoor te kunnen gaan zodra hij zich had omgedraaid. Althéa pakte haar rok tussen haar duimen en wijsvingers en tilde hem met een bevallig gebaar op, zodat hij haar knieën en een stuk­je daarboven kon zien. Hij boog zich naar haar toe om te kijken. Haar benen waren verminkt en verschrompeld. Ze zagen eruit als­of ze tijden geleden waren afgestorven en niet begraven waren.

Oba vond het een fascinerend gezicht. Althéa trok een wenkbrauw op. 'Kreupel, zoals ik al zei.' 'Hoe komt dat?' 'Dat heeft je vader gedaan.' Wel had je ooit. Voor het eerst voelde Oba een duidelijke band met zijn vader. Hij had een zware en vermoeiende ochtend achter de rug en had het wel verdiend om rustig een kopje thee te drinken. Eigenlijk vond hij het wel een prikkelend idee. Hij zou dorst krijgen van wat hij met haar van plan was. Oba liep door de kamer en pak­te het grootste kopje uit de verzameling die hij op een plank vond. Toen hij het kopje neerzette, schonk ze het vol met een donkere, drabbige thee.

'Speciale thee,' verklaarde ze toen ze de frons op zijn gezicht zag. 'Het kan erg onaangenaam zijn hier in het moeras, met de hitte en de vochtigheid. Hier word je wat helderder in je hoofd van, na alle vermoeienissen van de ochtend. De thee zorgt er onder ande­re voor dat je spieren hun moeheid uitzweten, nadat je bijvoor­beeld ver hebt gelopen.'

Zijn hoofd bonsde na zijn zware ochtend. Hoewel zijn kleren nu eindelijk waren opgedroogd en hij al het bloed had weggewassen, vroeg hij zich af of ze toch op de een of andere manier aanvoel­de hoe moeilijk hij het had gehad. Het viel niet te zeggen wat de­ze vrouw allemaal kon, maar hij maakte zich er geen zorgen over. Hij was onoverwinnelijk, zoals Lathea's einde had bewezen. 'Dus uw thee helpt daarbij?'

'Jazeker. Het is een zeer krachtig drankje. Het verhelpt vele pro­blemen. Je zult het zelf wel merken.'

Oba zag dat zij dezelfde drabbige thee dronk. Ze zweette inder­daad, dus daar zou ze wel gelijk in hebben. Ze dronk haar kopje leeg en schonk zichzelf opnieuw in.

Ze hield haar kopje omhoog om een toast uit te brengen. 'Op het heerlijke leven, zolang we het nog hebben.'

Oba vond het een rare toast. Die klonk bijna alsof ze toegaf dat ze wist dat ze op het punt stond te sterven.

'Op het leven,' zei Oba, en hij hief zijn kopje om dat tegen het hare te tikken. 'Zolang we het hebben.'

Oba nam een grote slok van de donkere thee. Hij trok een grimas toen hij de smaak herkende. Het was die van het symbool op het bord: de bergkoortsroos. Hij had die bittere smaak leren kennen van de keren dat Lathea er een had verpulverd en door zijn drank­je had gedaan.

'Drink maar op,' zei zijn gezelschap. Ze leek zwaar te ademen. Ze nam een paar grote teugen. 'Zoals ik al zei, zal dat een hoop pro­blemen oplossen.' Ze dronk haar kopje leeg. Hij wist dat Lathea, ondanks haar gemene kant, soms genees­middelen maakte om zieke mensen te helpen. Terwijl hij had zit­ten wachten totdat ze de medicijnen voor zijn moeder en hem had gemaakt, had hij haar in heel wat drankjes die ze voor anderen maakte een verpulverde bergkoortsroos zien doen. Nu goot Al­théa er de ene kop na de andere van achterover, dus blijkbaar had zij ook wel vertrouwen in het onsmakelijke kruid. Als de lucht zo drukkend en vochtig was, kreeg Oba altijd hoofdpijn. Ondanks de bittere smaak nam hij nog een slokje, in de hoop dat de thee hem niet alleen helderder zou maken, maar ook zou helpen tegen zijn spierpijn. 'Ik heb een paar vragen.'

'Dat zei je al,' zei Althéa terwijl ze hem over de rand van haar kopje aankeek. 'En je verwacht van mij dat ik antwoorden voor je heb.' 'Dat klopt.'

Oba nam nog een slok van de sterke thee. Hij grimaste weer. Hij snapte niet waarom de vrouw het thee noemde. Er was volgens hem geen thee aan te pas gekomen. Het was gewoon fijngestampte, gedroogde bergkoortsroos in een beetje heet water. Ze volgde hem met haar donkere ogen toen hij de grote kop op het tafeltje zet­te.

De wind was opgestoken en sloeg de regen tegen het raam. Oba bedacht dat hij net op tijd binnen was. Smerig moeras. Hij richt­te zijn aandacht weer op de tovenares.

'Ik wil weten wat een gat in de wereld is. Uw zus zei dat u gaten m de wereld kunt zien.'

Meen je dat? Ik heb geen idee waarom ze zoiets gezegd kan heb­ben.'

'Nou, ik moest haar er wel toe overhalen,' zei Oba. 'Moet ik u ook overhalen?'

Hij hoopte het. Hij popelde om met het mes aan de slag te gaan. Maar hij had geen haast. Hij had de tijd. Hij speelde graag spel­letjes met de levenden. Daardoor begreep hij beter hoe ze dachten, zodat hij, als de tijd daar was en hij in hun ogen keek, zich beter kon voorstellen wat ze dachten als de dood nabij was. Althéa knikte naar het tafeltje tussen hen in. 'De thee helpt niet als je er niet genoeg van drinkt. Drink het nu maar op.' Oba wuifde haar bezorgdheid weg en boog zich, op een elleboog geleund, dichter naar haar toe. 'Ik heb een lange reis gemaakt. Geef antwoord op mijn vraag.'

Ten slotte wendde Althéa haar blik af van zijn dreigende ogen en gebruikte haar armen om zich vanaf haar stoel op de vloer te la­ten zakken. Dat was een grote krachtsinspanning. Oba bood niet aan haar te helpen. Het fascineerde hem om mensen zich te zien inspannen. De tovenares trok zichzelf naar het rood met gouden kussen en sleepte haar levenloze benen achter zich aan. Ze werk­te zich in een zittende houding en vouwde haar benen over elkaar. Het was moeilijk, maar ze slaagde erin, met precieze en efficiën­te bewegingen die de indruk wekten dat ze dat al vaak had ge­daan.

Al die moeite verbaasde hem. 'Waarom gebruikt u uw magie niet?' Ze keek naar hem op met die grote, donkere ogen vol stilzwij­gende afkeuring. 'Je vader heeft met mijn magie hetzelfde gedaan als met mijn benen.'

Oba stond versteld. Hij vroeg zich af of zijn vader ook onover­winnelijk was geweest. Misschien was Oba altijd voorbestemd ge­weest om de ware opvolger van zijn vader te worden. Misschien had het lot eindelijk ingegrepen en Oba gered voor hogere zaken. 'U bedoelt dat u tovenares bent, maar geen magie kunt beoefe­nen?'

Terwijl in de verte de donder over het moeras rolde, gebaarde ze naar een plek op de vloer. Oba ging tegenover haar zitten en ze trok het bord met het vergulde symbool tussen hen in. 'Ik heb alleen nog maar een zeker vermogen om dingen te voor­spellen,' zei ze. 'Verder niets. Als je dat zou willen, zou je me met één hand kunnen wurgen terwijl je met je andere je theekopje vast­houdt. Ik zou niets kunnen doen om je tegen te houden.' Oba dacht dat het dan een stuk minder leuk zou zijn. De wor­steling was een essentieel onderdeel van elke waarlijk bevredi­gende confrontatie. Hoeveel verzet kon een kreupele, oude vrouw bieden? Maar er was in elk geval nog de angst, de ondraaglijke .. en het besef van de naderende dood, om naar uit te kijken. ‘Maar kunt u nog wel voorspellen? Wist u daardoor dat ik zou komen?'

'In zekere zin.' Ze zuchtte diep, alsof ze uitgeput was van de in­spanning om zichzelf naar het rood met gouden kussen te slepen. Toen ze haar aandacht op het bord voor zich richtte, leek ze haar vermoeidheid kwijt te raken.

'Ik wil je iets laten zien.' Ze sprak nu op vertrouwelijke toon. 'Dat verklaart misschien eindelijk een paar dingen voor je.' Hij boog zich verwachtingsvol naar voren, tevreden dat ze einde­lijk zo verstandig was om haar geheimen te onthullen. Oba leer­de graag nieuwe dingen.

Hij keek toe hoe ze in haar stapeltje stenen zocht. Ze bekeek er een paar zorgvuldig voordat ze het exemplaar vond dat ze zocht. De andere legde ze opzij, blijkbaar in een speciale volgorde, hoe­wel ze er voor hem allemaal hetzelfde uitzagen. Ze keek weer naar hem en stak de ene steen voor zijn gezicht om­hoog. 'Jij,' zei ze. 'Ik? Hoe bedoelt u?' 'Deze steen staat voor jou.' 'Waarom?'

'Omdat hij dat gekozen heeft.'

'U bedoelt dat u hebt besloten dat hij voor mij staat.' 'Nee. Ik bedoel dat de steen heeft besloten dat hij voor jou staat... Of, beter gezegd, datgene wat de stenen bestuurt, heeft dat be­sloten.'

'En wat bestuurt de stenen?'

Tot zijn verrassing zag hij een glimlach verschijnen op Althéa's gezicht. Die verbreedde zich tot een gevaarlijke grijns. Zelfs Lathea was er nooit in geslaagd er zo huiveringwekkend kwaadaar­dig uit te zien. 'De magie beslist,' siste ze.

Oba moest zichzelf voorhouden dat hij onoverwinnelijk was. Hij gebaarde naar de andere stenen en probeerde niet ongerust te kij­ken.

En die andere? Wie zijn dat dan?'

Ik dacht dat je dingen over jezelf wilde horen, niet over anderen.' 2e boog zich met een zeer zelfverzekerd gezicht naar hem toe. Andere mensen kunnen jou toch niet echt schelen, is het wel?'

Oba beantwoordde haar lepe glimlach met een boze blik. 'Eigen lijk niet, nee.'

Ze schudde de ene steen in haar losse vuist. Zonder haar blik van zijn ogen af te wenden, wierp ze de steen op het bord. Het blik­semde. De steen rolde over het bord en kwam buiten de buiten­ste vergulde cirkel tot stilstand. De donder rommelde in de verte 'Nou,' vroeg hij, 'wat betekent dat?'

In plaats van hem antwoord te geven, en zonder naar beneden te kijken, pakte ze de steen op. Ze bleef hem strak aankijken terwijl ze de steen opnieuw schudde. Weer wierp ze hem op het bord, zonder een woord te zeggen. De bliksem flitste. Het was verba­zingwekkend, maar de steen bleef op dezelfde plek liggen als de eerste keer; niet ongeveer op dezelfde plek, maar precies. De re­gen kletterde op het dak en er ratelde een serie donderklappen over het moeras.

Althéa griste de steen snel weg en wierp hem een derde maal, wat weer vergezeld ging van een bliksemflits, maar deze keer dichter­bij. Oba bevochtigde zijn lippen terwijl hij wachtte tot de steen die hem voorstelde, bleef liggen.

Hij kreeg kippenvel op zijn armen toen hij het donkere steentje tot stilstand zag komen op dezelfde plek op het bord als de twee vorige keren. Op het ogenblik dat de steen bleef liggen, dreunde de donder.

Oba legde zijn handen op zijn knieën en leunde achterover. 'Een trucje.'

'Geen trucje,' zei ze. 'Magie.'

'Ik dacht dat u geen magie kon beoefenen.'

'Dat kan ik ook niet.'

'Hoe doet u dat dan?'

'Ik doe het niet, dat zei ik je al. De stenen doen het zelf.' 'En wat zegt het dan over mij dat hij daar, op die plek, blijft lig­gen?'

Hij besefte dat gedurende het werpen van de steen haar glimlach was verdwenen. Met een elegante vinger, verlicht door het vuur, wees ze naar waar zijn steen lag.

'Die plek symboliseert de onderwereld,' zei ze op grimmige toon. 'De wereld van de doden.'

Oba probeerde te kijken alsof hij dat niet bijster interessant vond. 'Wat heeft dat met mij te maken?' f4aar grote' donkere ogen bleven zich in zijn ziel boren. 'Dat is waar de stem vandaan komt, Oba.'

Ze trok weer kippenvel over zijn armen. 'Hoe weet u mijn naam?' 2e hield haar hoofd schuin, zodat de helft van haar gezicht in schaduw gehuld was. 'Ik heb eens een vergissing begaan, lang ge­leden.'

'Wat voor vergissing?'

'Ik heb geholpen jouw leven te redden. Ik heb je moeder gehol­pen om jou het paleis uit te krijgen voordat Darken Rahl je be­staan ontdekte en je zou doden.'

'Leugenaarster!' Oba griste de steen van het bord. 'Ik ben zijn zoon! Waarom zou hij me willen doden?'

Ze had haar doordringende blik niet van hem afgewend. 'Mis­schien omdat hij wist dat je naar de stemmen zou luisteren, Oba.' Oba wilde haar afschuwelijke ogen wel uitsteken. Hij zou ze eruitsnijden. Maar het leek hem beter als hij eerst meer te weten kwam, als hij eerst moed verzamelde. 'Was u een vriendin van mijn moeder?'

'Nee. Ik kende haar niet echt. Lathea kende haar beter. Je moe­der was een van de jonge vrouwen die in moeilijkheden zaten en veel gevaar liepen. Ik heb hen geholpen, dat is alles. Daarvoor heeft Darken Rahl me verminkt. Als je de waarheid over zijn be­doelingen met jou niet wilt geloven, dan staat het je vrij om te kie­zen voor een ander antwoord, dat je zelf verzint.' Oba overpeinsde haar woorden en ging na of ze verband hielden met dingen op zijn lijstjes. Hij kon niet onmiddellijk verbanden vinden.

'Hielpen Lathea en u de kinderen van Darken Rahl?' 'Mijn zus Lathea en ik trokken vroeger veel met elkaar op. We zetten ons allebei op onze eigen manier in om mensen in nood te helpen. Maar zij kreeg een hekel aan mensen als jij, de nakome­lingen van Meester Rahl, vanwege het leed dat mij werd aange­daan omdat ik hen probeerde te helpen. Ze kon mijn bestraffing en pijn niet aanzien. Ze is weggegaan.

Dat was zwak van haar, maar ik wist dat ze er niets aan kon doen dat ze die gevoelens had. Ik hield van haar, dus ik wilde haar niet smeken om me hier te komen opzoeken, in de toestand waarin ik verkeerde, ondanks het feit dat ik haar vreselijk miste. Ik heb haar nooit meer gezien. Het was het enige dat ik voor haar kon doen: haar laten weglopen. Ik vermoed dat ze jou niet vriendelijk ge zind was. Daar had ze haar redenen voor, ook al richtte ze haar woede op de verkeerde.'

Oba was niet van plan zich enige sympathie te laten aanpraten voor die boosaardige vrouw. Hij bekeek de donkere steen nauw­keurig en gaf hem toen terug aan Althéa.

'Die drie worpen, dat was gewoon een kwestie van geluk. Doe het nog een keer.'

'Je zou me nog niet geloven als ik het honderd keer deed.' Ze gaf hem de steen terug. 'Doe jij het maar. Gooi hem zelf maar.' Oba schudde de steen uitdagend in zijn losse vuist, zoals hij haar had zien doen. Ze leunde achterover tegen haar stoel terwijl ze naar hem keek. Haar ogen waren half gesloten. Oba gooide de steen met zoveel kracht op het bord dat hij zeker wist dat die met gemak van het bord af zou rollen en haar onge­lijk zou bewijzen. Toen de steen uit zijn hand viel, flitste de blik­sem zo fel dat hij ineendook en naar boven keek, uit angst dat de schicht door het dak zou slaan. Vlak daarna kraakte de donder; het huis schudde ervan. De klap was zo hard dat hij het gevoel had dat zijn botten door elkaar werden geschud. Maar toen was het voorbij en het enige geluid was de regen die tegen het onge­schonden dak en de ramen kletterde.

Oba grijnsde opgelucht en keek omlaag; hij zag dat die vervloek­te steen op precies dezelfde plek lag als waar hij de andere drie keren tot stilstand was gekomen.

Als door een slang gebeten sprong hij op. Hij wreef met zijn zwe­tende handpalmen over zijn dijen.

'Een trucje,' zei hij. 'Het is gewoon een trucje. U bent tovenares en u haalt toverkunstjes uit.'

'Jij bent degene die de truc heeft uitgehaald, Oba. Jij bent degene die zijn duisternis in je ziel heeft toegelaten.' 'En wat dan nog!'

Ze glimlachte bij zijn bekentenis. 'Je mag dan naar de stem luis­teren, Oba, maar jij bent niet degene om wie het gaat. Jij bent slechts zijn dienaar, meer niet. Hij moet iemand anders kiezen als hij de wereld in duisternis wil dompelen.' 'U weet niet waar u het over hebt!'

'Jawel, hoor. Je mag dan een gat in de wereld zijn, maar je ont­beert een belangrijk element.'

‘En wat mag dat dan wel wezen?'

‘Grushdeva.'

Oba voelde dat zijn nekhaar overeind ging staan. Hoewel hij dit ene woord niet herkende, was de oorsprong ervan onmiskenbaar, pit soort eigenaardige woorden behoorden toe aan de stem. 'Een onzinnig woord. Het betekent niets.'

2e keek hem een tijdje aan met die blik die hij vreesde, omdat die een wereld van verboden kennis in zich leek te sluiten. Aan de ij­zeren vastberadenheid in die ogen kon hij zien dat hij die kennis niet met een mes zou kunnen bemachtigen. 'Heel lang geleden en ver hiervandaan,' zei ze met haar kalme stem, 'heeft een andere tovenares me iets geleerd van de taal van de Wachter. Dat is een van zijn woorden, in zijn oertaal. Je zou het alleen gehoord kunnen hebben als jij de juiste persoon was. Grushdeva. Het betekent "wraak". Jij bent niet degene die hij heeft gekozen.'

Oba dacht dat ze hem misschien alleen wilde tergen. 'U weet niet welke woorden ik heb gehoord, u weet er helemaal niets van. Ik ben de zoon van Darken Rahl. Een rechtmatige opvolger. U hebt helemaal geen idee wat ik hoor. Ik zal een macht hebben waar­van u alleen kunt dromen.'

'Je verspeelt je vrije wil als je zaken doet met de Wachter. Jij hebt iets verkocht dat alleen van jou en onbetaalbaar was... voor niets dan as.

Je hebt jezelf als slaaf verkocht, Oba, in ruil voor niets meer dan de illusie van eigenwaarde. Je hebt geen enkele zeggenschap over wat er gaat gebeuren. Jij bent niet degene om wie het gaat. Dat is iemand anders.' Ze wiste het zweet van haar voorhoofd. 'En rond diegene is alles nog onbeslist.'

'Dus nu durft u te denken dat u de loop kunt veranderen van wat ik heb gewrocht? Dat u kunt dicteren wat er zal gebeuren?' Oba was verrast door zijn eigen woorden. Ze leken van zijn tong te rollen voordat hij ze had bedacht.

'Zoiets is niet voor mij weggelegd,' erkende ze. 'Ik heb in het Pa­leis van de Profeten geleerd me niet te bemoeien met zaken die me boven de pet gaan en niet te beheersen zijn. Het grote geheel van leven en dood is het terrein van de Schepper en de Wachter.' Ze leek vergenoegd en glimlachte ironisch. 'Maar ik acht het niet be­neden mijn waardigheid om mijn vrije wil uit te oefenen.'

Hij had genoeg gehoord. Ze probeerde alleen om tijd te rekken om hem in verwarring te brengen. Om de een of andere reden kon hij zijn op hol geslagen hart niet tot bedaren brengen. 'Wat zijn gaten in de wereld?'

'Die zijn het einde van mensen als ik,' zei ze. 'Ze zijn het einde van alles wat ik ken.'

Het was echt iets voor een tovenares om te antwoorden met een onzinnig raadseltje. 'Wie zijn de andere stenen?' vroeg hij. Eindelijk sloeg ze haar angstaanjagende ogen neer om naar de an­dere stenen te kijken. Haar bewegingen waren vreemd schokke­rig. Met haar slanke vingers koos ze een van de stenen uit. Toen ze die optilde, onderbrak ze haar beweging om haar andere hand tegen haar buik te leggen. Oba besefte dat ze pijn had. Ze deed haar best om dat te verbergen, maar dat lukte nu niet. Dat er zweet op haar voorhoofd parelde, kwam door de pijn. Die uitte ze met een laag gekreun. Oba keek geboeid toe. Toen leek de pijn wat weg te ebben. Met grote moeite ging ze meer rechtop zitten en ze richtte haar aandacht weer op waar ze mee bezig was geweest. Ze stak haar hand naar voren, met de palm naar boven, waar de steen in lag. 'Deze,' zei ze, moeizaam ademend, 'ben ik.' 'U? Die steen bent u?'

Ze knikte terwijl ze hem zonder te kijken op het bord wierp. De­ze keer kwam de steen tot stilstand zonder de begeleiding van don­der en bliksem. Oba was opgelucht en voelde zich een beetje be­lachelijk dat hij daar eerder zo van was geschrokken. Nu glimlachte hij. Het was alleen maar een onnozel bordspelletje, en hij was onoverwinnelijk.

De steen was blijven liggen op een van de hoekpunten van het vierkant dat tussen de twee cirkels lag. Hij gebaarde. 'Wat betekent dat?' 'Beschermer,' bracht ze hijgend uit.

Met trillende vingers pakte ze de steen op. Ze hief haar hand tot voor zijn gezicht en vouwde haar slanke vingers open. De steen, haar steen, lag midden op haar handpalm. Ze keek hem strak aan. Terwijl Oba toekeek, verpulverde de steen in haar hand tot as. 'Waarom gebeurt dat?' fluisterde hij met grote ogen. Althéa gaf geen antwoord. Ze zakte in elkaar en viel. Haar armen lagen uitgespreid voor haar, haar benen naar één kant opzij. De aS van de steen raakte verstrooid tot een donkere veeg op de grond. Oba sprong overeind. Zijn kippenvel was terug. Hij had genoeg mensen zien sterven om te weten dat Althéa dood was. ponderslagen en bliksemschichten doorkliefden de lucht; die werd gegeseld door felle lichtflitsen die zich door de ramen naar binnen boorden en een verblindend wit licht op de dode tovenares wier­pen. Er druppelde zweet langs zijn slaap en over zijn wang naar beneden.

Oba stond een ogenblik lang naar het lijk te staren. En toen zette hij het op een lopen.