25

Heen en weer wiegend op de bok van de wagen, zag Jennsen het immense plateau naderbij komen. De ochtendzon verlichtte de hoog oprijzende stenen muren van het Volkspaleis en zette die in een pastelkleurige gloed. Hoewel de wind was gaan liggen, was de ochtendlucht nog steeds ijskoud. Na de stank van verrotting in het moeras, vond ze de schrale, dro­ge, ijzige lucht van de open vlakte aangenaam. Met haar vingertoppen wreef Jennsen over haar voorhoofd in een poging haar doffe, bonzende hoofdpijn te verlichten. Tom had de hele nacht doorgereden en zij had in de bak van de hotsende wagen liggen slapen, maar niet diep en bij lange na niet lang ge­noeg. Maar in elk geval had ze een beetje geslapen en waren ze terug.

'Jammer dat Meester Rahl er niet is.'

Jennsen schrok op uit haar eigen gedachten en deed haar ogen open. 'Wat?'

'Meester Rahl.' Tom gebaarde naar rechts, naar het zuiden. 'Jam­mer dat hij niet hier is om je te helpen.'

Hij had naar het zuiden gewezen, in de richting van de Oude We­reld. Jennsens moeder had af en toe gesproken over de band die het D'Haraanse volk met de Meester Rahl had. Door die oerou­de en mysterieuze vorm van magie konden de D'Haranen op de een of andere manier voelen waar de Meester Rahl was. Hoewel de kracht van die band onder de D'Haranen varieerde, beschik­ten ze er allemaal in enige mate over.

Wat de Meester Rahl voor voordeel had van die band, wist Jennsen niet. Ze beschouwde die als een extra greep van de heerser 0ver zijn volk. Maar in het geval van haar moeder had de band hen geholpen om uit de klauwen van Darken Rahl te blijven. jennsen was dus bekend met de band uit de beschrijvingen van haar moeder, maar zelf had ze er nooit iets van gevoeld. Misschien was hij in haar zo zwak, net als bij sommige andere D'Haranen, dat ze hem gewoon niet kon voelen. Haar moeder had gezegd dat de band niets te maken had met hoe toegewijd je aan de Meester Rahl was, dat het zuiver een magische verbinding was, waarvan de kracht werd bepaald door andere criteria dan door haar ge­voelens jegens de man.

Jennsen herinnerde zich dat haar moeder soms in de deuropening van hun huisje stond, of bij een raam, of stil bleef staan in het bos, en naar de horizon staarde. Op die momenten wist Jennsen dat haar moeder Darken Rahl voelde via de band, dat ze voelde waar hij was en hoe dichtbij. Het was jammer dat ze alleen kon voelen waar de Meester Rahl zelf was, niet waar de bruten wa­ren die hij achter hen aan had gestuurd.

Als D'Haraan beschouwde Tom die band met de Meester Rahl als vanzelfsprekend, en hij had Jennsen zojuist waardevolle in­formatie verschaft: Meester Rahl was niet in zijn paleis. Dat nieuws bemoedigde haar. Het was één hindernis minder, één ding waar ze zich geen zorgen over hoefde te maken. Meester Rahl was ergens in het zuiden, waarschijnlijk in de Ou­de Wereld, om oorlog te voeren tegen de mensen daar, zoals Sebastiaan haar had verteld. 'Ja,' zei ze uiteindelijk, 'jammer.'

Op het marktterrein onder aan het plateau was het al druk. Er dreven stofwolken boven de menigte die zich daar had verzameld en boven de weg naar het zuiden. Ze vroeg zich af of Irma de worstverkoopster er was. Jennsen miste Betty. Ze verlangde er vreselijk naar om het staartje van de geit razendsnel te zien kwis­pelen en om haar opgetogen te horen mekkeren vanwege de her­eniging met haar levenslange vriendin.

Tom liet zijn span koers zetten in de richting van de markt, naar de plek waar hij gestaan had om zijn lading wijn te verkopen. Misschien zou Irma ook weer naar dezelfde plaats gaan. Dan zou Jennsen Betty weer moeten achterlaten om naar boven te gaan, de ingang door en het plateau in. Het zou een lange klim zijn, al

die trappen op, en daarna moest ze zien uit te vinden waar Sebastiaan gevangen werd gehouden.

Terwijl de wagen over de harde grond van de Vlakten van Azrith ratelde, staarde Jennsen naar de lege weg die langs de zijkant van het plateau naar boven kronkelde. 'Neem de weg,' zei ze. 'Wat?'

'Neem de weg naar het paleis.'

'Weet je het zeker, Jennsen? Het lijkt me niet verstandig. Die is alleen voor officiële aangelegenheden.' 'Neem de weg.'

Daarop dreef hij de paarden naar links, weg van hun koers naar de markt en in de richting van het begin van de weg. Vanuit haar ooghoek zag ze hem steelse blikken werpen op zijn ondoorgron­delijke passagier.

Soldaten die onder aan het plateau stonden, waar de weg begon te stijgen, zagen hen naderen. Terwijl de wagen naar hen toe reed, trok Jennsen haar mes. 'Niet stoppen,' zei ze tegen Tom.

Hij staarde haar aan. 'Wat? Ik moet wel. Weet je wel dat ze pijl en boog hebben?'

Jennsen bleef strak voor zich uit kijken. 'Gewoon doorrijden.' Toen ze bij de soldaten kwamen, stak Jennsen het mes naar hen uit; ze pakte het bij het lemmet, zodat het heft boven haar vuist uitstak. Ze hield haar arm roerloos uitgestrekt in de richting van het groepje mannen, zodat ze konden zien wat ze te melden had. Ze keek hen niet aan, maar bleef naar de weg vóór zich kijken en liet hun het mes zien alsof ze niet de moeite wilde nemen om met hen te praten.

Alle ogen waren op het mes met de sierlijke letter r gericht toen ze langs hen stoven. Geen van hen deed een poging om de wagen tegen te houden of een pijl op een boog te zetten. Tom floot laag. De wagen reed schuddend en ratelend verder. De weg slingerde van links naar rechts en beklom gestaag het pla­teau. Op sommige stukken was er ruimte in overvloed, maar soms werd de weg smal en moest de wagen vlak langs de duizeling­wekkende afgrond rijden. Na elke scherpe bocht openbaarde zich een nieuw vergezicht, een nieuw uitzicht over de Vlakten van Az­rith, die zich ver onder hen uitstrekten. In de verte werden de vlak­en omzoomd door donkerblauwe bergen.

Toen ze bij de brug aankwamen, moesten ze wel stilhouden: de krUg was opgehaald. Haar vertrouwen in zichzelf en in haar plan wankelde toen ze besefte dat dit, en niet haar doortastende op­treden, waarschijnlijk de reden was dat de soldaten onder aan de weg haar zo gemakkelijk hadden doorgelaten. Ze wisten dat ze niet over de kloof kon komen, tenzij de bewakers de brug lieten zakken. Ze wisten dat ze niet zomaar het paleis kon binnenval­len, en tegelijk hoefden ze haar niet aan te houden, een vrouw die iets had dat misschien wel een soort officiële vrijgeleide was van de Meester Rahl zelf. En wat erger was, ze zag nu ook hoe de sol­daten mensen die ze als mogelijke indringers beschouwden, iso­leerden op een plek zonder kans op ontsnapping of redding door versterkingen. Elke vijandelijke inval zou hier tot staan worden gebracht, en de invallers werden waarschijnlijk gevangengenomen of ter plekke gedood.

Geen wonder dat Tom haar had ontraden de weg naar boven te gebruiken.

Opgewonden door de inspanning van de klim wierpen de grote paarden hun hoofd in de nek bij de hindernis. Een van de man­nen stapte naar voren en pakte de paarden bij hun bit om ze te kalmeren. Er liepen soldaten naar de zijkant van de wagen. Jennsen zat aan de kant van de afgrond, en hoewel ze zag dat er man­nen de achterzijde van de wagen aan haar kant bewaakten, liepen de meeste mannen naar Toms kant. 'Goedendag, sergeant,' riep Tom.

De man wierp een kritische blik in de wagenbak en nadat hij had gezien dat die leeg was, keek hij op naar de twee op de bok. 'Goe­dendag.'

Jennsen wist dat dit niet het moment was om timide te worden. Als ze hier faalde, zou alles verloren zijn. Niet alleen zou er dan geen hoop meer zijn voor Sebastiaan, maar waarschijnlijk zou zij dan ook in de kerkers verdwijnen. Ze kon het zich niet veroorlo­ven om nu de moed te verliezen. Toen de soldaten dicht genoeg bij hen waren, reikte ze met haar arm langs Tom om het mes uit te steken naar de sergeant, en liet hem het heft zien alsof ze met een koninklijke vrijgeleide zwaaide.

'Laat de brug zakken,' zei ze voordat hij de kans had om iets te vragen.

De sergeant keek eerst naar het heft van het mes en zag toen haar dreigende blik. 'Wat komt u doen?'

Sebastiaan had haar verteld dat ze moest bluffen. Hij had haar duidelijk gemaakt dat ze dat al haar hele leven had gedaan, dat ze een natuurtalent was. Nu moest ze het opzettelijk doen om hem te redden en het er zelf levend af te brengen. Haar hart bonsde in haar keel, maar ze keek de man streng en ondoordringbaar aan. 'Ik kom in opdracht van Meester Rahl. Laat de brug zakken.' Ze had de indruk dat hij een beetje overdonderd was door haar toon, of misschien maakte hij zich zorgen over haar onverwach­te woorden. Ze zag aan het verstrakken van zijn gezicht dat hij behoedzamer werd. Desondanks hield hij voet bij stuk. 'Ik heb wat meer informatie nodig, mevrouw.' Jennsen liet het mes snel tussen haar vingers door draaien en het glanzende metaal in het zonlicht schitteren, totdat het weer ab­rupt tot stilstand kwam met het heft rechtop boven haar vuist uit, zodat de sierlijke letter r zichtbaar was voor de soldaat. Ze duw­de doelbewust de kap van haar mantel naar achteren en stelde haar lange, rode haar bloot aan de ochtendzon en de starende blikken van de mannen. Ze zag in hun ogen dat haar onuitge­sproken suggestie duidelijk begrepen was.

'Ik weet dat u uw werk moet doen,' zei Jennsen uiterst kalm, 'maar dat moet ik ook. Ik ben hier met een officiële opdracht van Mees­ter Rahl. U kunt zich vast wel voorstellen hoe ontstemd Meester Rahl zou zijn als ik zijn aangelegenheden besprak met iedereen die ernaar vroeg, en daarom ben ik dat ook niet van plan, maar ik kan u wel vertellen dat ik hier niet zou zijn als het niet om een zaak van levensbelang zou gaan. U verspilt mijn kostbare tijd, ser­geant. En laat nu die brug maar zakken.' 'En wat is uw naam, mevrouw?'

Jennsen boog zich wat verder langs Tom heen om de sergeant van dichterbij dreigend aan te kunnen kijken.

'Als u die brug niet laat zakken, sergeant, en wel onmiddellijk, zult u zich me altijd blijven herinneren als Sores, gestuurd door Meester Rahl zelf.'

De sergeant, die werd bijgestaan door enkele tientallen man­schappen met pieken, kruisbogen, zwaarden en strijdbijlen, gaf geen krimp. Hij keek Tom aan. 'Wat is uw aandeel hierin?'

Tom haalde zijn schouders op. 'Ik men alleen de wagen. Als ik u was, sergeant, dan zou ik deze dame niet willen ophouden.' 'O nee?'

'Zeker niet,' sprak Tom met overtuiging.

pe sergeant keek Tom lang en strak aan. Uiteindelijk nam hij jennsen nog eens op, draaide zich om en gebaarde naar een van de mannen dat hij de brug moest laten zakken. Jennsen wees met haar mes in de richting van het paleis boven aan de weg. 'Waar vind ik de plaats waar we gevangenen opsluiten?' Toen het raderwerk ging ratelen en de brug begon te zakken, draaide hij zich terug naar Jennsen.

'Vraagt u dat maar aan de wachters bovenaan. Die kunnen u dat vertellen, mevrouw.'

'Dank u,' zei Jennsen op besliste toon; ze ging weer rechtop zit­ten en keek strak voor zich uit terwijl ze wachtte totdat de brug helemaal gezakt was. Toen die met een dreun op haar plaats was gevallen, gebaarde de sergeant dat ze door konden rijden. Tom bedankte hem met een knikje en gaf de paarden de teugels. Jennsen moest haar rol tot het eind toe blijven spelen als ze kans van slagen wilde hebben. Ze merkte dat ze dat des te overtuigen­der deed door haar echte woede. Maar het stoorde haar dat Tom ook een rol had gespeeld bij het slagen van haar bedrog. Ze wil­de zijn hulp hier niet bij hebben. Ze besloot dat het verstandig zou zijn om haar woede niet te onderdrukken en zichtbaar te hou­den voor de andere bewakers. 'Wil je de gevangenen bezoeken?' vroeg Tom. Ze besefte dat ze hem nooit had verteld waarom ze terug moest naar het paleis. 'Ja. Ze hebben een man ten onrechte gevangen­genomen. Ik ga ervoor zorgen dat hij wordt vrijgelaten.' Tom stuurde de paarden bij met de teugels en hield ze ver van de kant om de wagen een scherpe bocht om te manoeuvreren. 'Vraag naar kapitein Lerner,' zei hij ten slotte.

Jennsen wierp hem een zijdelingse blik toe, verrast dat hij een naam had genoemd in plaats van tegenwerpingen te maken. 'Een vriend van je?'

De teugels bewogen heel lichtjes, met vakkundige precisie, om de Paarden de bocht om te leiden. 'Ik weet niet of ik hem een vriend Zou noemen. Ik heb een paar keer met hem te maken gehad.' In verband met wijn?'

Tom glimlachte. 'Nee. Andere dingen.'

Hij was blijkbaar niet van plan te vertellen welke andere dingen Jennsen keek naar de uitgestrekte Vlakten van Azrith en de ber­gen in de verte terwijl ze hoger het plateau op reden. Ergens ach­ter die vlakten en achter die bergen lag de vrijheid. Bovenaan liep het laatste stuk van de weg tot vlak voor een gro­te poort in de dikke buitenste muur van het paleis. De wachters die voor de poort stonden, gebaarden dat ze door konden rijden en bliezen toen een paar korte tonen op fluitjes voor anderen, die onzichtbaar aan de andere kant van de muren stonden. Jennsen besefte dat ze niet onaangekondigd kwamen.

Haar adem stokte bijna toen ze door de korte tunnel aan de an­dere kant van de dikke buitenmuur kwamen. Binnen de muren strekte zich een groot terrein voor hen uit. Gazons en heggen om­zoomden de weg, die met een bocht naar een heuvel van treden liep, bijna een kilometer verderop. Het wemelde er van de solda­ten in keurige uniformen van leer en maliën met een wollen tu­niek erover. Velen stonden, met hun pieken onder precies dezelf­de hoek rechtop, langs de weg. Deze mannen stonden niet te lanterfanten. Ze waren niet het soort dat zich liet verrassen door wat er over de weg aan kwam.

Tom nam het allemaal terloops in zich op. Jennsen probeerde recht voor zich uit te blijven kijken. Ze wilde de indruk wekken dat al die pracht en praal haar koud liet.

Voor de brede treden de heuvel op stond een ontvangstcomité van wachters van meer dan honderd man sterk. Tom hield de wagen stil toen ze bij die blokkade waren aangekomen. Op de trap zag Jennsen drie mannen in gewaden staan, die uitkeken over de sol­daten. Twee droegen er een zilverkleurig gewaad. Tussen hen in, een tree hoger, stond een oudere man die in het wit was gekleed en zijn handen in mouwen had gestoken die waren afgezet met goudkleurige tressen die glinsterden in het zonlicht. Tom zette de wagen op de rem terwijl een soldaat zich over de paarden ontfermde om ze stil te houden. Voordat Tom van de wagen kon klimmen, legde Jennsen een hand op zijn arm om hem tegen te houden. 'Verder ga jij niet.' 'Maar je...'

'Je hebt genoeg gedaan. Je hebt me geholpen toen ik dat nodig had- Hiervandaan kan ik het alleen.'

pe bedachtzame blik in zijn blauwe ogen gleed over de wachters jie om de wagen stonden. Hij leek het niet met haar eens te zijn. 'Ik denk niet dat het kwaad kan als ik meega.' 'Ik heb liever dat je teruggaat naar je broers.' Hij keek even naar haar hand op zijn arm voordat hij zijn ogen opsloeg en haar aankeek. 'Als je dat wilt.' Hij dempte zijn stem tot nauwelijks meer dan een fluistering. 'Zal ik je weerzien?' Het klonk meer als een verzoek dan als een vraag. Jennsen kon zich er niet toe zetten om hem zoiets eenvoudigs te ontzeggen, na alles wat hij voor haar had gedaan.

'We zullen naar de markt moeten gaan om paarden te kopen. Dan kom ik eerst bij jou langs, als ik mijn vriend binnen vrij heb ge­kregen.' 'Beloofd?'

Zachtjes zei ze: 'Ik wil je betalen voor je diensten, weet je nog?' Zijn scheve grijns verscheen weer. 'Ik heb nog nooit iemand als jij ontmoet, Jennsen. Ik...' Hij zag de soldaten, herinnerde zich weer waar hij was en schraapte zijn keel. 'Ik ben blij dat u me mijn kleine bijdrage hebt laten leveren, mevrouw. Wat betreft de rest, ik hou u aan uw woord.'

Hij had genoeg geriskeerd door haar hierheen te brengen, en dat zonder dat hij wist hoeveel gevaar hij liep. Jennsen hoopte vurig dat hij aan haar korte glimlach zou zien dat ze hem oprecht dank­baar was voor zijn hulp, want ze dacht niet dat ze het zich zou kunnen veroorloven om haar belofte na te komen en bij hem langs te gaan voordat ze vertrokken.

Terwijl hij haar met zijn sterke hand bij haar arm pakte om haar voor een laatste opmerking staande te houden, zei hij zacht maar °P plechtige toon: 'Staal tegen staal, dat hij de magie tegen ma­gie moge zijn.'

Jennsen had geen flauw idee wat hij bedoelde. Ze beantwoordde zijn doordringende blik en knikte hem nadrukkelijk toe. Jennsen, die niet wilde dat de soldaten het vermoeden kregen dat ze in werkelijkheid heel vriendelijk was, draaide zich om en klom de wagen af om tegenover de man te gaan staan die de leiding 'eek te hebben. Ze liet hem het mes vluchtig zien voordat ze het Weer in de schede aan haar riem stak.

'Ik moet de man spreken die verantwoordelijk is voor de gevan­genen hier. Kapitein Lerner, als ik het me goed herinner.' Hij fronste zijn voorhoofd. 'Wilt u de commandant van de ge. vangenbewaarders spreken?'

Jennsen kende zijn rang niet. Ze had niet veel verstand van mili­taire zaken, behalve dat dit soort soldaten het grootste deel van haar leven had geprobeerd haar te doden. Hij kon net zo goed een generaal als een korporaal zijn, wat haar betrof. Toen ze de man goed opnam, zijn uniform, zijn leeftijd en zijn houding, conclu­deerde ze dat hij vast hoger was dan een korporaal. Maar ze was bang om zich in zijn rang te vergissen en besloot dat het verstan­diger was iets dergelijks maar helemaal te negeren. Jennsen deed de vraag af met een kort handgebaar. 'Ik heb niet de hele dag de tijd. Ik zal uiteraard een escorte nodig hebben. U en een paar van uw manschappen lijkt me voldoende.' Voordat ze de treden besteeg, wierp ze een blik over haar schou­der en ze zag Tom naar haar knipogen. Dat deed haar goed. De soldaten waren opzijgegaan om zijn wagen door te laten, dus hij sloeg met de teugels en zijn grote paarden zetten zich in beweging. Jennsen vond het akelig om zijn geruststellende gestalte te zien vertrekken. Ze bande haar angsten uit haar gedachten. 'U,' zei ze terwijl ze gebaarde naar de man in het witte gewaad, 'breng me naar de plek waar de gevangenen zitten.' De man, wiens kruin zichtbaar was door zijn dunner wordende grijze haar, stak een vinger op en stuurde de meeste rondlopende wachters terug naar hun post. De officier van onbekende rang en een stuk of tien van zijn soldaten bleven achter haar staan. 'Mag ik het mes zien?' vroeg de man met het witte gewaad op vriendelijke toon.

Jennsen vermoedde dat deze man, die wachters met een hoge rang kon wegsturen, een belangrijke persoon was. Belangrijke mensen in het paleis van Meester Rahl zouden weieens over de gave kun­nen beschikken. Ze bedacht dat hij, als hij de gave had, haar als een gat in de wereld zou zien. Ze bedacht ook dat dit een heel slecht moment was om een bekentenis eruit te flappen, en een nog slechter moment om het op een lopen te zetten naar de poort. Ze moest maar hopen dat hij een paleisfunctionaris was die niet be­schikte over de gave.

Veel soldaten keken nog steeds toe. Jennsen trok achteloos haar mes uit de schede aan haar riem. Zonder een woord te zeggen, maar met een gezicht waar duidelijk van af te lezen viel dat haar geduld begon op te raken, stak ze het mes voor de ogen van de man omhoog zodat hij de sierlijke letter r op het heft kon zien. Hij keek even naar het wapen voordat hij zijn aandacht weer op haar richtte. 'En is dit echt?'

'Nee,' snauwde Jennsen, 'ik heb het gisteravond zelf gesmeed toen ik toch bij het kampvuur zat. Brengt u me nog naar uw gevan­genenverblijf, of hoe zit dat?'

De man vertoonde geen reactie op haar felle toon en stak min­zaam zijn hand uit. 'Als u zo vriendelijk zou willen zijn me te vol­gen, mevrouw?'