28

Jennsen herinnerde zich die naam, Nathan Rahl. Althéa had verteld dat ze hem in de Oude Wereld had ontmoet, in het Paleis van de Profeten. Het was een echte Rahl, had ze ge­zegd. Ze had gezegd dat hij invloedrijk en onvoorstelbaar ge­vaarlijk was, dus hielden ze hem opgesloten achter ondoordring­bare schilden van magie, zodat hij geen kwaad kon doen, maar soms slaagde hij daar toch nog in. Althéa had gezegd dat Nathan Rahl meer dan negenhonderd jaar oud was. Op de een of andere manier was de oude tovenaar van achter die ondoordringbare schilden van magie ontsnapt. Jennsen pakte de Mord-Sith bij de elleboog. 'Nyda, wat doet hij hier?'

'Dat weet ik niet. Ik heb hem niet ontmoet.' 'Hij mag ons niet zien.' Jennsen stootte Nyda zachtjes aan om haar tot haast aan te zetten. 'Ik heb geen tijd om het uit te leg­gen, maar hij is gevaarlijk.'

Boven aan de trap keek Nyda beide kanten op voordat ze Jennsens blik beantwoordde. 'Gevaarlijk? Weet je dat zeker?'

'Ja!'

Goed dan. Kom maar met me mee.' 'Ik heb mijn spullen nodig,' zei Sebastiaan. 'Hier.' De kapitein wees naar een deur.

Terwijl Nyda de wacht hield, volgde Sebastiaan kapitein Lerner naar binnen. Jennsen stond met knikkende knieën in de deurope­ning te kijken hoe de kapitein de lamp neerzette en een volgende deur van het slot draaide. Sebastiaan en hij liepen de achterlig­gende kamer in en namen de lamp mee. Jennsen hoorde dat er een paar woorden werden gewisseld en dat er spullen van planken werden getrokken.

Met elke seconde die verstreek, kon Jennsen de voetstappen van de tovenaar als het ware dichterbij horen komen. Als hij hen te pakken kreeg, zou Sebastiaan niets aan zijn wapens hebben. Als tovenaar Rahl hen zag, zou hij in Jennsen zien wat ze was: een gat in de wereld, een nakomeling van Darken Rahl die niet over de gave beschikte. Daar zou ze zich niet uit kunnen bluffen. Dan zou het afgelopen zijn met haar.

Sebastiaan kwam als eerste te voorschijn. 'Laten we gaan.' Hij zag er gewoon uit als een man in een donkergroene mantel, net als daarnet. Weinigen zouden vermoeden dat hij een hele ver­zameling wapens droeg. Door zijn blauwe ogen en witte stekeltjeshaar zag hij er anders uit dan andere mensen; misschien was dat de reden dat de bewakers hem hadden aangehouden. De kapitein pakte Jennsen bij de arm. 'Zoals zij' - hij knikte naar de Mord-Sith - 'al zei: mogen de goede geesten altijd met je zijn.' Hij gaf haar de lamp. Jennsen betuigde fluisterend haar oprechte dankbaarheid, voordat ze haastig door de gang achter de andere twee aan rende en de commandant van de gevangenisbewaarders achterliet.

Nyda nam hen mee door donkere gangen en lege ruimten. Ze hol­den door een smalle spleet zonder plafond, althans, toen Jennsen naar boven keek, zag ze alleen maar duisternis. De grond leek van vast gesteente te zijn. De rechtermuur bestond uit gewone, gesta­pelde stenen. Maar de muur links van haar was van kolossale, ge­spikkelde, roze blokken graniet gemaakt. De gladgepolijste blok­ken waren stuk voor stuk groter dan enig huis waar Jennsen ooit in had gewoond, maar de naden ertussen waren zo smal dat er geen lemmet tussen gestoken had kunnen worden. Aan het eind van die gang doken ze een lage deur door en kwa­men uit op een smalle ijzeren voetbrug met planken om over te lopen. De voetbrug overspande een brede kloof in het gesteente van het plateau. Jennsen zag bij het licht van haar lamp dat de rotswanden aan weerszijden steil naar beneden liepen en ver in de diepte verdwenen. Bij het licht van de lamp kon ze de bodem niet zien. Toen ze daar op die fragiele loopbrug over de diepe afgrond stond, voelde ze zich zo klein als een mier.

pe Mord-Sith, die met één hand aan de ijzeren leuning over de brug hep, bleef staan en keek over haar schouder. 'Waarom is to­venaar Rahl gevaarlijk?' Het was duidelijk dat de vraag steeds door haar hoofd had gespookt. 'Wat kan hij jullie voor problemen bezorgen?' Haar schrille stem weerkaatste tegen de rots­wanden om hen heen.

Toen Jennsen midden op de loopbrug boven de zwarte afgrond bleef staan, voelde ze de brug onder zich heen en weer zwaaien. Ze werd er duizelig van. De Mord-Sith wachtte af. Jennsen zocht naar een antwoord. Een blik achterom naar Sebastiaans blanco gelaatsuitdrukking vertelde haar dat hij geen idee had. Ze besloot snel een deel van de waarheid in haar verhaal te verweven, voor het geval Nyda iets over de man wist.

'Het is een profeet. Hij is ontsnapt van een plek waar hij werd vastgehouden, een plek waar hij niemand kwaad kon doen. Daar hadden ze hem opgesloten omdat hij gevaarlijk is.' De Mord-Sith trok haar lange, blonde vlecht over haar schouder naar voren en streek eroverheen terwijl ze nadacht over Jennsens woorden. Ze was duidelijk nog niet van plan om door te lopen. 'Ik heb gehoord dat hij een nogal interessante man is.' In haar ogen was hernieuwde twijfel te zien. 'Hij is gevaarlijk,' hield Jennsen vol. 'Waarom?'

'Hij kan mijn opdracht schaden.' 'Hoe dan?'

'Dat heb ik al gezegd; hij is profeet.'

'Profetie zou juist een voordeel kunnen zijn. Die zou je van nut kunnen zijn bij je opdracht om Meester Rahl te beschermen.' De frons van de Mord-Sith werd dieper. 'Waarom wil je dat soort hulp niet?'

Jennsen herinnerde zich wat Althéa over profetieën had gezegd. 'Misschien vertelt hij me wel hoe ik zal sterven, en zelfs de pre­cieze dag. Stel je voor dat jij Meester Rahl moest beschermen te­gen naderend gevaar en je wist dat je de volgende dag op een af­schuwelijke manier zou sterven. Je kende het precieze tijdstip en de gruwelijke details. Dat zou je misschien een verlammende angst bezorgen, en in die paniek zou je natuurlijk niet erg geschikt meer Zljn om het leven van Meester Rahl te beschermen.' Nyda's frons werd slechts iets minder diep. 'Denk je echt dat tovenaar Rahl je zoiets zou vertellen?'

'Waarom denk je dat ze hem opgesloten hadden? Hij is gevaar­lijk. Profetie kan gevaarlijk zijn voor mensen als ik, die Meester Rahl beschermen.'

'Of misschien juist nuttig,' zei Nyda. 'Als je wist dat er iets ergs ging gebeuren, zou je het kunnen voorkomen.' 'Maar dan zou het toch geen profetie meer zijn?' Nyda liet haar hand weer langs haar vlecht glijden terwijl ze daar­over nadacht. 'Maar als je op de hoogte zou zijn van een of an­dere vreselijke voorspelling, dan kon je die profetie misschien af­wenden en de ramp voorkomen.'

'Als je profetie kon afwenden, zou die dus niet kloppen. Als die niet klopte, als de profetie niet zou uitkomen, dan zouden het toch alleen de betekenisloze, dwaze woorden van een oude man zijn? Hoe kan profetie dan worden onderscheiden van het geraaskal van een willekeurige gek die beweert dat hij een profeet is? Maar het is geen loos geraaskal,' vervolgde Jennsen. 'Het is pro­fetie. Als deze profeet mijn opdracht zou willen saboteren, zou hij me iets afschuwelijks over mijn toekomst vertellen. Als ik iets af­schuwelijks wist, zou ik misschien tekortschieten in mijn werk voor Meester Rahl.'

'Bedoel je,' vroeg Nyda, 'dat je denkt dat het net zoiets is als wan­neer ik mijn Agiel tegen iemand aan druk? Dat diegene dan te­rugdeinst?'

'Ja. Behalve dat als we een profetie kennen en terugdeinzen, bij wijze van spreken, het Meester Rahl is die door onze zwakheid en angst in gevaar zou zijn.'

Nyda liet haar vlecht los en legde haar hand weer op de leuning. 'Maar ik zou niet terugdeinzen als ik wist hoe ik zou sterven, voor­al niet als ik Meester Rahls leven moest redden. Als Mord-Sith ben ik er altijd op voorbereid te sterven. Elke Mord-Sith wil vech­tend voor de Meester Rahl sterven, niet oud en tandeloos in bed.' Jennsen vroeg zich af of de vrouw krankzinnig was of dat ze echt zo toegewijd kon zijn.

'Dat is mooi gezegd,' kwam Sebastiaan tussenbeide. 'Maar ben je bereid om Meester Rahls leven daaronder te verwedden?' Nyda keek hem aan. 'Als het om mijn leven ging? Ja. Ik zou niet terugdeinzen als ik wist hoe en wanneer ik zou sterven.' 'Dan geef ik toe dat jij sterker bent dan ik,' zei Jennsen.
Nyda knikte grimmig. 'Ik kan ook niet van jou verwachten dat je net zo bent als ik. Je mag dan het mes dragen, je bent geen Mord-Sith.'

Jennsen wilde dat Nyda doorliep. Als ze de vrouw niet kon over­tuigen en met haar moest vechten, zou dit een heel slechte plaats zijn. De Mord-Sith was sterk en snel. Omdat Sebastiaan achter haar stond, zou hij haar niet veel hulp kunnen bieden. Bovendien werd Jennsen draaierig van het zwaaien van de brug boven de kloof. Ze hield niet van hoogtes en had nooit kunnen bogen op een groot evenwichtsgevoel.

'Ik zou in een dergelijke situatie mijn best doen om niet tekort te schieten jegens Meester Rahl,' zei Jennsen, 'maar ik kan niet zwe­ren dat het me zou lukken. Ik zou niet graag willen dat het leven van Meester Rahl van die uitkomst afhing.' Nyda knikte berustend. 'Dat is verstandig.' Eindelijk draaide ze zich om en liep ze verder over de voetbrug. 'Maar toch zou ik pro­beren om de profetie te veranderen.'

Jennsen zuchtte geluidloos terwijl ze verder schuifelde, dicht ach­ter haar. Om redenen die ze niet begreep, hadden haar woorden meer invloed op de Mord-Sith dan ze zelf voor mogelijk hield. Ze wierp een blik over de rand, maar zag nog steeds de bodem niet. 'Profetie kan niet veranderd worden, want dan zou het geen profetie meer zijn. Profetie is afkomstig van profeten, die daar een gave voor hebben.'

Nyda had haar vlecht weer over haar schouder naar voren ge­hangen en streek er met haar hand overheen. 'Maar als hij pro­feet is, dan kent hij de toekomst, en die kan niet veranderd wor­den, zoals jij al zei, want dan zou het geen profetie meer zijn... Dus hij zou je alleen vertellen wat er gaat gebeuren. Hij kan er niets aan veranderen en jij ook niet. Het staat al vast dat het ge­beurt, of hij het je nu vertelt of niet. Als je zou falen in de be­scherming van Meester Rahl doordat hij het je vertelde, dan zou bij dat ook al voorzien, dus is het voorbestemd te gebeuren en zou het meteen al deel uitmaken van de profetie.' Jennsen streek een pluk haar weg van haar ogen terwijl ze verder liep over de brug, de leuning stevig vasthoudend. Ze pijnigde haar bersens om een logisch antwoord te bedenken. Ze had geen idee de dingen die ze zei waar waren of niet, maar ze vond ze wel overtuigend klinken en het leek te werken. Het probleem was dat

Nyda maar vragen bleef stellen, die Jennsen steeds moeilijker te beantwoorden vond. Ze had bijna het gevoel dat ze wegzakte in de afgrond onder haar en bij elke poging om eruit te klimmen al­leen maar dieper weggleed. Ze deed haar best om elk spoor van vertwijfeling uit haar stem te bannen.

'Maar snap je dat dan niet? Profeten zien niet alles over iedereen, alsof de hele wereld met elke gebeurtenis daarin een groot to­neelstuk is dat wordt opgevoerd volgens een script dat de profeet al gelezen heeft. Een profeet ziet sommige dingen, misschien zelfs wel alleen dingen die hij zelf kiest. Maar andere dingen, dingen die hij niet ziet, wil hij misschien proberen te beïnvloeden.' Nyda keek met een frons achterom. 'Hoe bedoel je?' Jennsen besefte dat ze alleen veilig was als ze ervoor zorgde dat Nyda zich ongerust bleef maken over haar Meester Rahl. 'Ik be­doel, als hij Meester Rahl kwaad zou willen doen, zou hij me iets kunnen vertellen waarvoor ik zou terugdeinzen, alleen om dat te bereiken, ook al voorzag hij zo'n gebeurtenis helemaal niet.' Nyda's frons werd dieper. 'Bedoel je dat hij zou kunnen liegen?'

'Ja.'

'Maar waarom zou tovenaar Rahl Meester Rahl kwaad willen doen? Wat zou hij daar voor reden voor kunnen hebben?' 'Ik heb je al gezegd dat hij gevaarlijk is. Daarom hadden ze hem in het Paleis van de Profeten opgesloten. Wie weet wat zij verder nog over hem wisten en wij niet, dingen die hun de noodzaak er­van deden inzien hem op te sluiten.'

'Dat verklaart nog niet waarom tovenaar Rahl Meester Rahl kwaad zou willen doen.'

Jennsen had het gevoel alsof ze in een gevecht was gewikkeld en zich moest beschermen tegen het vlijmscherpe verbale lemmet van deze vrouw. 'Het gaat niet alleen om profetieën; het is een tove­naar. Hij heeft de gave. Ik weet niet of hij er belang bij heeft om Meester Rahl kwaad te doen - misschien niet - maar ik wil Mees­ter Rahls leven niet riskeren om dat te ontdekken. Ik weet genoeg van magie om te weten dat ik me niet graag inlaat met magische zaken die mij boven de pet gaan. Ik moet Meester Rahls leven voor laten gaan. Ik zeg niet dat ik denk dat Nathan Rahl kwaad in de zin heeft, ik zeg alleen maar dat het mijn werk is om Mees­ter Rahl te beschermen en dat ik geen risico wil nemen met zul­ke magie, magie die ik niet kan afweren.' pe vrouw duwde met haar schouder de deur aan het einde van de voetbrug open. 'Daar kan ik niets tegen inbrengen. Ik hou helemaal niet van magie. Maar als Meester Rahl gevaar te duchten heeft van die profeet annex tovenaar, dan kun je misschien beter hier blijven, zodat we het kunnen onderzoeken.' 'Ik weet niet of Nathan Rahl een gevaar is, maar ik heb dringen­de zaken te doen waarvan ik zeker weet dat Meester Rahl groot gevaar loopt als ik ze niet doe. Het is mijn verantwoordelijkheid om me daarmee bezig te houden.'

Nyda probeerde een deur te openen, maar ontdekte dat die op slot zat. Ze liep verder door de haveloze gang. 'Maar als je ver­denkingen over Nathan Rahl juist zijn, dan moeten we...' 'Nyda, ik hoop dat jij die Nathan Rahl voor me in de gaten kunt houden. Ik kan het niet allemaal alleen doen. Wil je een oogje in het zeil houden?' 'Wil je dat ik hem dood?'

'Nee.' Jennsen was verrast over de schijnbare bereidheid van de Mord-Sith om zo'n daad te begaan. 'Natuurlijk niet. Ik vraag je alleen maar om op te letten, hem in de gaten te houden, dat is alles.'

Nyda kwam bij de volgende deur aan. Deze keer gaf de kruk mee. Voordat ze de deur opendeed, draaide ze zich naar hen tweeën om. De blik in haar ogen, die van de een naar de ander ging, stond Jennsen niet aan.

'Dit is krankzinnig,' zei Nyda. 'Er is te veel dat nergens op slaat. Te veel dat niet klopt. Ik hou er niet van als dingen nergens op slaan.'

Dit was een gevaarlijk wezen dat zich elk moment tegen hen kon keren. Jennsen moest een manier vinden om het onderwerp voor­goed af te sluiten. Ze herinnerde zich wat kapitein Lerner had gezegd, hoe overtuigd hij was geweest, en ze herhaalde zijn woor­den zacht tegen Nyda.

De nieuwe Meester Rahl heeft alles veranderd, alle regels; hij heeft de hele wereld op zijn kop gezet.'

Eindelijk zuchtte Nyda diep. Er verscheen een weemoedige glim­lach op haar lippen.

Ja, dat is waar,' zei ze met zachte stem. 'Het is een wonder. Dat ls de reden waarom ik mijn leven zou geven om hem te bescher­men, waarom ik zo ongerust ben.' 'Ik ook. Ik moet mijn werk doen.'

Nyda draaide zich om en nam hen mee naar een donkere wen­teltrap die zich door het gesteente naar beneden boorde. Jennsen wist dat het verhaal dat ze had verzonnen niet helemaal overtui­gend was. Ze stond er versteld van dat het toch had gewerkt. Hun lange tocht naar beneden over schijnbaar eindeloze trappen en door donkere gangen, waarbij ze af en toe andere gangen kruis­ten waar het wemelde van de soldaten, bracht hen steeds lager in het plateau onder het Volkspaleis. Sebastiaan had het grootste deel van de tijd zijn hand op haar rug, en dat was een geruststellend en bemoedigend gevoel. Jennsen kon nauwelijks geloven dat ze erin was geslaagd hem te bevrijden. Zo meteen zouden ze het pa­leis uit zijn en dan waren ze veilig.

Ergens in het binnenste van het plateau kwamen ze in de centra­le openbare ruimte terecht. Nyda had hen via een kortere weg naar beneden gebracht en hun tijd bespaard. Jennsen zou liever in de verborgen gangen zijn gebleven, maar blijkbaar eindigden die hier in het publieke gedeelte. Ze zouden verder moeten afda­len in het gedrang.

Er stonden kraampjes met levensmiddelen langs de route van de mensenmassa, die de lange weg naar het paleis omhoogschuifelde. Jennsen herinnerde zich dat ze bij haar eerste bezoek aan het paleis langs de stalletjes was gekomen tegenover de stenen balus­trades van waarachter je uitkeek over de verdieping eronder. Na­dat ze in al die stoffige ruimtes waren geweest, waren de geuren zo verleidelijk dat het bijna niet te verdragen was. Patrouillerende soldaten merkten hen op doordat ze op weg naar beneden waren en tegen de stroom in liepen. Net als alle solda­ten die ze in het paleis had gezien, waren ook dit grote, gespier­de mannen, in goede conditie en met een alerte blik. Ze boden een afschrikwekkende aanblik, in hun uniform van leer en maliën, en met hun wapens aan hun riem. Toen ze beseften dat Nyda hen begeleidde, richtten de soldaten hun onderzoekende blikken op andere mensen.

Toen Jennsen Sebastiaan zijn kap over zijn hoofd zag trekken, be­sefte ze dat het een goed idee was om haar haar te verbergen en volgde ze zijn voorbeeld. Het was koud in het plateau en meer mensen hadden hun hoofd bedekt met een kap of een hoed, dus het zou geen achterdocht wekken.

Toen ze het eind bereikten van een lange overloop ergens onder in het plateau en ze zich omdraaiden om de volgende trap af te gaan, keek Jennsen op. Aan de andere kant van de overloop kwam net een grote, oude man van de trap af, een man met een dikke bos steil, wit haar dat tot op zijn brede schouders hing. Hoewel hij oud was, was het nog steeds een opvallend knappe man. On­danks zijn leeftijd liep hij energiek. Hij keek op. Zijn blik kruiste die van Jennsen. De wereld leek stil te blijven staan in de donkerblauwe ogen van de man.

Jennsen verstijfde. Er was iets aan hem dat haar vaag bekend voor­kwam, iets in die ogen dat haar aandacht vasthield. Sebastiaan was twee treden onder haar blijven staan. Nyda stond naast hem. De blik van de Mord-Sith volgde die van Jennsen. De havikachtige blik van de man was op Jennsen gevestigd, alsof zij de enige twee mensen in het hele paleis waren. 'Goede geesten,' fluisterde Nyda. 'Dat moet Nathan Rahl zijn.' 'Hoe weet je dat?' vroeg Sebastiaan.

Ze kwam naast Jennsen staan, met haar aandacht volledig bij de man. 'Hij heeft de ogen van een Rahl, van Darken Rahl. Die ogen heb ik zo vaak in nachtmerries gezien.' Nyda's blik ging naar Jennsen. Ze fronste haar voorhoofd. Jennsen besefte waar zij de ogen van de man eerder had gezien: in de spiegel.