40
Terneergeslagen en versuft liet Friedrich zich op zijn knieën zakken, terwijl hij op zijn schop leunde. Daarna ging hij op zijn hurken zitten en liet de schop op de koude grond vallen. De kille wind blies door zijn haar en door het lange gras rond de pas omgewoelde aarde. Zijn wereld was aan diggelen gevallen.
Hij was overmand door verdriet en kon zich nergens anders op concentreren.
Een snik welde in hem op. Hij was bang dat hij misschien niet de juiste beslissing had genomen. Het was hier koud. Hij was bang dat Althéa het koud zou hebben. Friedrich wilde niet dat ze het koud had.
Maar het was ook zonnig. Althéa was dol op zonlicht. Ze had altijd gezegd dat ze het gevoel van de zon op haar gezicht heerlijk vond. Ondanks de warmte in het moeras, drong het zonlicht maar zelden door tot bij de grond, in elk geval niet op een plek die zij vanuit het huis kon zien.
Maar voor Friedrich was haar haar het gouden zonlicht. Ze lachte altijd om dat idee, maar af en toe, als hij het een tijdje niet had gezegd, vroeg ze heel onschuldig of hij dacht dat haar haar genoeg geborsteld was en goed zat, omdat er iemand kwam voor een voorspelling. Ze kon altijd heel argeloos kijken als ze hengelde naar wat ze wilde horen. Dan vertelde hij haar dat haar haar eruitzag als zonlicht. Ze bloosde dan altijd als een jong meisje en zei: 'O, Friedrich.'
Nu zou de zon voor hem nooit meer schijnen.
Hij had nagedacht over wat hij moest doen en had besloten dat het beter voor haar zou zijn, om hier boven te zijn, in de weide, weg uit het moeras. Tijdens haar leven kon hij haar daar nooit weghalen, maar nu kon hij dat wel. De zonnige weide was een betere plek om haar te begraven dan haar vroegere gevangenis. Hij zou er alles voor gegeven hebben als hij haar eerder mee had kunnen nemen het moeras uit om haar weer mooie plekken te laten zien, om haar zorgeloos te zien glimlachen in het zonlicht. Maar ze kon niet weg. Voor alle anderen, onder wie hijzelf, was alleen het pad voor het huis veilig begaanbaar. Er was geen andere weg langs de duistere wezens die met haar magie waren gecreëerd. Voor haar was zelfs die veilige doorgang er niet. Friedrich wist dat de ijzingwekkende consequenties voor degenen die zich op een andere plek in het moeras waagden niet denkbeeldig waren. In de loop der jaren was het verscheidene malen gebeurd dat onvoorzichtigen of roekelozen van het pad waren afgedwaald of hadden geprobeerd achterom te komen, waar zelfs hij zich niet waagde. Het was een kwelling geweest voor Althéa om te weten dat haar kracht een einde had gemaakt aan het leven van onschuldigen. Hoe Jennsen ongeschonden achterom was gekomen, wist zelfs Althéa niet.
Voor haar laatste reis had Friedrich Althéa via die achterkant weggedragen, als een symbool van haar hernieuwde vrijheid. Haar monsters waren verdwenen. Zij was nu bij de goede geesten.
Friedrich boog zich gekweld voorover, snikkend boven haar verse graf. Plotseling was de wereld leeg, eenzaam en dood. Zijn vingers tastten naar de koude grond die zijn geliefde bedekte. Hij werd overmand door schuldgevoel, omdat hij er niet was geweest °m haar te beschermen. Hij wist zeker dat als hij er was geweest, ze nog zou leven. Dat was het enige dat hij wilde. Dat Althéa leefde. Dat Althéa terug was. Dat hij Althéa bij zich had. Hij had er altijd van genoten om weer thuis te komen, ook al was dat dan in het moeras, om haar te vertellen over alle kleine dingetjes die hij had gezien: een vogel die over een veld scheerde, een boom met bladeren die glansden in het zonlicht, een weg die als een lint over de glooiende heuvels lag, alles wat een stukje van de wereld bij haar bracht, in haar gevangenis.
In het begin had hij niet gesproken over de buitenwereld. Hij dacht dat ze zich alleen maar meer opgesloten, geïsoleerder en verdrie tiger zou voelen als hij haar zou vertellen over de dingen die hi buiten haar moeras had gezien, over wat plotseling buiten haar bereik was. Althéa had hem die speciale glimlach van haar geschonken en gezegd dat ze elk detail van wat hij had gezien wilde horen, omdat ze op die manier Darken Rahls wens om haar op te sluiten kon dwarsbomen. Ze zei dat Friedrichs ogen de hare waren en dat ze via hem uit haar gevangenis kon ontsnappen. Door de beschrijvingen die Friedrich haar gaf, kon Althéa in gedachten wegvliegen uit haar gevangenschap. Op die manier hielp Friedrich haar de wens van die verachtelijke man dat ze nooit meer iets van de wereld zou zien, te doorkruisen. Tot op zekere hoogte kon Friedrich dus met een gerust hart uit het moeras vertrekken en haar achterlaten. Hij wist niet wie wie daarmee een geschenk gaf. Zo was Althéa; ze gaf hem de indruk dat hij iets voor haar deed, terwijl zij in werkelijkheid hem hielp om nog zoveel mogelijk van zijn leven te maken. Nu wist Friedrich niet wat hij moest beginnen. Zijn leven leek te zijn afgebroken. Hij had geen leven zonder Althéa. Haar aanwezigheid had hem leven gegeven, had hem zichzelf gegeven, hem een volledig mens gemaakt. Zonder haar had dat leven geen zin. Hoe haar leven geëindigd was, wist Friedrich niet precies. Uit de dingen die hij had gevonden, kon hij niet helemaal wijs worden. Ze was niet aangeraakt, maar het huis was helemaal doorzocht. De vreemdste dingen waren meegenomen: al hun spaargeld, etenswaren, nog wat losse spullen, en oude kleren die weinig waard waren. Maar andere dingen van waarde waren achtergelaten: vergulde houtsnijwerken, bladgoud en gereedschappen. Hoe hij ook zijn best deed, Friedrich kon er geen logica of systeem in ontdekken.
Het enige dat hij begreep, was dat Althéa zichzelf had vergiftigd. En er had nog een kopje gestaan. Ze had geprobeerd iemand anders te vergiftigen. Misschien iemand die voor een voorspelling was gekomen, iemand die niet was uitgenodigd. Aan de andere kant besefte Friedrich dat Althéa diegene verwacht moest hebben en dat voor hem had verzwegen; ze had hem aangemoedigd om een tochtje naar het paleis te maken om zijn vergulde beeldjes te verkopen. Ze had er enigszins op aangedrongen, en omdat ze geen bezoekers had uitgenodigd, had hij gedacht dat ze graag een tijdje alleen wilde zijn, wat soms voorkwam, of dat ze misschien gewoon vol ongeduld wachtte tot hij weer eens een paar dagen de buitenwereld in trok om nieuwe dingen te zien, aangezien hij dat al weer een tijdje niet had gedaan. Ze had zijn gezicht tussen zijn handen genomen toen ze hem die laatste keer kuste, en genoten van het gevoel.
fsfu kende hij de waarheid. Die lange kus was haar afscheid geweest. Ze had hem veilig uit de buurt willen hebben. Friedrich stak zijn hand in zijn zak en trok het briefje eruit dat ze voor hem had achtergelaten. Soms schreef ze briefjes voor hem, dingen waaraan ze dacht terwijl hij weg was, dingen die ze niet wilde vergeten hem te vertellen. Hij had in de vergulde beker gekeken die hij voor haar had gemaakt en die altijd onder haar stoel op de grond stond, achter het kussen waar ze vaak op zat, en tot zijn verrassing had hij een aan hem gerichte brief gevonden. Hij vouwde hem voorzichtig open en herlas hem, hoewel hij hem al zo vaak had gelezen dat hij hem woordelijk uit zijn hoofd kende.
Mijn lieve Friedrich,
Ik weet dat je het nu niet kunt begrijpen, maar ik wil dat je weet dat ik mijn plicht jegens het heilige leven niet heb verzaakt, integendeel, ik heb die juist vervuld. Ik besef dat het voor jou niet gemakkelijk zal zijn, maar je moet me geloven als ik zeg dat ik dit moest doen. Ik heb er vrede mee. Ik heb een lang leven gehad, veel langer dan voor de meeste mensen is weggelegd. En het beste deel daarvan was de tijd die ik met jou heb geleefd. Bijna vanaf de dag dat je mijn leven binnenliep en mijn hart wakker hebt geroepen, heb ik van je gehouden. Laat je niet door verdriet vermorzelen; in de volgende wereld zullen we voor altijd samen zijn. Maar in deze wereld ben jij, net als ik, een van de vier beschermers, de vier stenen op de hoeken van mijn Gratie. Weet je nog dat je me vroeg wie ze waren en ik je vertelde dat Lathea en ik er twee van waren, bij mijn laatste voorspelling? Ik wilde dat ik je toen had kunnen vertellen dat jij er ook een bent, maar dat durfde ik niet. Ik ben blind voor veel van wat er nu gebeurt, maar met datgene wat ik weet, moet ik doen wat ik kan, anders zou de kans voor anderen om te leven en lief te hebben voorgoed verloren zijn.
Weet dat je altijd in mijn hart bent, ook als ik door de sluier ben gegaan om me bij de goede geesten te voegen. De wereld van het leven heeft je nodig, Friedrich. Jouw rol hierin moet nog beginnen. Ik smeek je om die rol te vervullen als er een beroep op je wordt gedaan. Voor altijd de jouwe, Althéa
Friedrich veegde de tranen van zijn wangen en las Althéa's woorden toen nog een keer. Als hij las, kon hij haar stem in zijn hoofd tegen hem horen praten, bijna alsof ze bij hem was. Hij wilde die stem eigenlijk niet laten gaan, maar ten slotte vouwde hij de brief zorgvuldig op en stak hem weer in zijn zak. Toen hij opkeek, stond er een grote man voor hem. 'Ik was een kennis van Althéa.' Zijn krachtige stem klonk somber en ernstig. 'Mijn innige deelneming met uw verlies. Ik ben gekomen om haar de laatste eer te bewijzen en mijn medeleven te betuigen.'
Friedrich kwam langzaam overeind terwijl hij de oude man in zijn donkerblauwe ogen keek. 'Hoe kunt u dat weten? Hoe weet u wat er is gebeurd?' Friedrich begon kwaad te worden. 'Wat voor rol hebt u hierin gespeeld?'
'De rol van droeve getuige van iets wat ik niet kan veranderen.' De man, die veel ouder was dan Friedrich, maar er energiek uitzag, legde een hand op Friedrichs schouder en kneep er vriendelijk in. 'Ik kende Althéa van lang geleden, toen ze in het Paleis van de Profeten kwam studeren.'
'U hebt mijn vraag niet beantwoord. Hoe wist u het?' 'Ik ben Nathan, de profeet.'
'Nathan, de profeet... Nathan Rahl? Tovenaar Rahl?' De man knikte terwijl hij zijn hand weghaalde en zijn arm weer onder zijn openhangende, donkerbruine mantel liet glijden. Friedrich boog zijn hoofd uit respect, maar hij kon het niet opbrengen om meer te doen dan dat, om te buigen, ook al was hij in het gezelschap van een tovenaar en ook al was deze tovenaar een Rahl- De man droeg een bruine wollen broek en hoge laarzen, niet het gewaad van een tovenaar. Verder zag hij er ook niet uit zoals Friedrich zich een tovenaar voorstelde, en helemaal niet als een man die volgens Althéa bijna duizend jaar oud moest zijn. Zijn sterke kaak was gladgeschoren. Zijn steile, witte haar hing tot op zjjn brede schouders. Hij was niet krom van ouderdom, maar had het soepele postuur van een zwaardvechter, hoewel hij geen zwaard droeg, en straalde gezag uit zonder daar moeite voor te doen.
Maar zijn ogen, die doordringend van onder zijn havikachtige wenkbrauwen keken, waren wel wat Friedrich van zo'n man zou verwachten. Het waren de ogen van een Rahl. Friedrich voelde een steek van jaloezie. Deze man had Althéa gekend lang voordat Friedrich haar had ontmoet, toen ze nog jong en beeldschoon was geweest, een tovenares op het toppunt van haar kracht en vermogen, een vrouw die in trek was en door veel mannen het hof werd gemaakt. Een vrouw die wist wat ze wilde en zich daar met grote geestdrift voor inzette. Friedrich was niet zo naïef om te denken dat hij de eerste man in haar leven was geweest.
'Ik heb haar een paar keer gesproken,' zei Nathan, als in antwoord op onuitgesproken vragen, zodat Friedrich zich afvroeg of een man met zijn vermogens ook gedachten zou kunnen lezen. 'Ze had een uitzonderlijk groot talent voor profeteren... Voor een tovenares tenminste. In vergelijking met een echte profeet was ze slechts een kind dat probeerde spelletjes voor volwassenen te spelen.' De tovenaar glimlachte zachtmoedig om zijn woorden minder scherp te doen klinken. 'Dat zeg ik niet om afbreuk te doen aan haar inzet of haar intellect, alleen om haar talent in het juiste perspectief te plaatsen.'
Friedrich wendde zijn blik af van de ogen van de man en keek weer naar het graf. 'Weet u wat er is gebeurd?' Toen er geen antwoord kwam, keek hij weer op naar de lange man, die hem aankeek. 'En als u het wist, had u haar dan kunnen tegenhouden?' Nathan dacht even over die vraag na. 'Hebt u weleens meegemaakt dat Althéa in staat was dingen te veranderen die ze zag als ze haar stenen wierp?' Ik geloof het niet,' erkende Friedrich.
Hij had haar een paar keer in zijn armen genomen toen ze huilde van verdriet, omdat ze wilde dat ze iets kon veranderen wat ze zag. Als hij ernaar vroeg, of vroeg wat er gedaan kon worden had ze hem vaak verteld dat zulke dingen niet zo eenvoudig waren als ze leken voor mensen zonder de gave. Hoewel Friedrich veel details van haar talent niet kon begrijpen, wist hij wel dat de last van het profeteren haar soms zeer zwaar viel. 'Weet u waarom ze dit heeft gedaan?' vroeg Friedrich, die hoopte op een verklaring die de pijn draaglijker zou maken. 'Of wie haar ertoe heeft gebracht?'
'Ze heeft gekozen op welke manier ze zou sterven,' concludeerde Nathan eenvoudig. 'U moet erop vertrouwen dat ze die keuze uit eigen vrije wil heeft gemaakt, en om goede redenen. U moet begrijpen dat ze dit niet alleen heeft gedaan omdat het het beste voor haar of voor u was, maar ook voor anderen.' 'Anderen? Hoe bedoelt u?'
'Jullie beiden wisten hoe liefde het leven verrijkt. Ze heeft uit vrije wil gedaan wat ze kon om anderen een kans te geven het leven en de liefde te leren kennen.' 'Ik begrijp het nog steeds niet.'
Nathan tuurde in de verte terwijl hij langzaam zijn hoofd schudde. 'Ik weet maar stukjes van wat er gebeurt, Friedrich. In deze kwestie voel ik me blinder dan ik me ooit eerder heb gevoeld.' 'Bedoelt u dat dit iets met Jennsen te maken heeft?' Nathan trok zijn wenkbrauwen even op terwijl zijn blik snel naar Friedrich schoot, die hij doordringend aankeek. 'Jennsen?' Er klonk argwaan door in zijn toon.
'Een van de gaten in de wereld. Althéa zei dat Jennsen een dochter van Darken Rahl was.'
De tovenaar schoof zijn mantel naar achteren en zette een hand in zijn zij. 'Dus zo heet ze. Jennsen.' Zijn mondhoeken krulden omhoog en hij glimlachte om iets dat hij dacht. 'Die term heb ik nooit eerder gehoord, een gat in de wereld, maar ik snap wat een toepasselijke omschrijving dat zou lijken voor iemand met de beperkte gave van een tovenares.' Hij schudde zijn hoofd. 'Ondanks haar talent overzag Althéa in de verste verte niet wat er allemaal komt kijken bij mensen als Jennsen. Het onvermogen van begiftigden om hun aanwezigheid met de gave te voelen, wat de reden is om hen gaten in de wereld te noemen, is slechts de staart van de koe. De staart is het minst belangrijke onderdeel. "Gat" is niet eens echt het juiste woord. Ik denk dat "leegte" beter zou zijn.' •[k weet niet zeker of u wel gelijk hebt, dat ze het niet overzag, Althéa is lang betrokken geweest bij mensen zoals Jennsen. Misschien was ze zich van meer bewust dan u beseft. Ze heeft Jennsen en mij uitgelegd dat ze er verder niets van wist, maar dat het belangrijkste was dat mensen met de gave blind voor hen waren.' Isjathan grinnikte even uit respect voor de vrouw die aan hun voeten begraven lag. 'O, Althéa wist er meer van dan dat, veel meer. Dat hele verhaal van die gaten in de wereld was alleen maar een dekmantel voor wat ze wist.'
Friedrich durfde de tovenaar niet tegen te spreken, want hij wist dat tovenaressen geheimen hadden en nooit helemaal prijsgaven wat ze wisten. Dat gold ook voor Althéa. Zelfs tegenover Friedrich. Hij wist dat dat geen gebrek aan respect of liefde was, maar dat tovenaressen gewoon zo waren. Hij kon niet gekrenkt zijn door wat gewoon in haar aard lag. 'Dus er is meer aan de hand met mensen als Jennsen?' 'Jazeker. Deze koe heeft horens, niet alleen een staart.' Nathan zuchtte. 'Maar ondanks het feit dat ik meer begrijp dan Althéa deed, weet zelfs ik bij lange na niet genoeg om te kunnen pretenderen helemaal te snappen wat de huidige ontwikkelingen te betekenen hebben. Deze gebeurtenissen zijn versluierd in de profetieën. Maar ik weet genoeg om te beseffen dat dit de aard van het bestaan kan veranderen.'
'U bent een Rahl. Hoe kan het dat u zulke dingen niet weet?' 'Toen ik heel jong was, ben ik door de Zusters van het Licht meegenomen naar de Oude Wereld en daar gevangengezet in het Paleis van de Profeten. Ik ben een Rahl, maar in veel opzichten weet ik weinig van mijn vaderland, D'Hara. Veel van wat ik weet, heb ik in boeken met profetieën gelezen.
Maar de profetieën zwijgen over mensen als Jennsen. Pas kort geleden kwam ik erachter waarom, en wat de rampzalige consequenties ervan zijn.' Hij sloeg zijn handen achter zijn rug ineen. Dus dat meisje, die Jennsen, is bij Althéa geweest? Hoe was ze bij Althéa terechtgekomen?'
Ja. Jennsen was de oorzaak van...' Friedrich sloeg zijn ogen neer, Want hij wist niet hoe de man tegenover hem dacht over zijn familielid, maar toen besloot hij het te zeggen, ook al wekte hij misschien de toorn van de tovenaar. 'Toen Jennsen klein was, heeft Althéa geprobeerd haar te beschermen tegen Darken Rahl. Darken Rahl heeft Althéa voor straf verminkt en haar opgesloten in het moeras. Hij heeft haar haar kracht afgenomen, behalve haar talent voor profeteren.'
'Dat weet ik,' fluisterde Nathan, duidelijk bedroefd. 'Hoewel ik nooit de aanleiding heb gekend, heb ik het gedeeltelijk voorspeld gezien.'
Friedrich zette een stap naar voren. 'Waarom hebt u haar dan niet geholpen?'
Deze keer was het Nathan die zijn blik afwendde. 'Dat heb ik wel gedaan. Ik zat gevangen in het Paleis van de Profeten toen ze me kwam bezoeken...' 'Waarvoor zat u gevangen?'
'Vanwege de onterechte angst van anderen. Ik ben een zeldzaamheid, een profeet. Ik word gevreesd als een rariteit, als een krankzinnige, een verlosser, een vernietiger. Allemaal omdat ik dingen zie die anderen niet zien. Soms kan ik mezelf er niet van weerhouden te proberen te veranderen wat ik zie.' 'Als iets profetie is, hoe kan het dan veranderd worden? Als u het zou veranderen, dan was het niet waar. Dan zou het dus geen profetie zijn geweest.'
Nathan staarde naar de koude hemel en de wind blies zijn lange haar uit zijn gezicht. 'Ik heb het nooit goed kunnen uitleggen aan iemand als u, die niet over de gave beschikt, maar ik kan er wel dit over zeggen: er zijn boeken met profetieën die duizenden jaren teruggaan. Die boeken beschrijven gebeurtenissen die nog niet hebben plaatsgevonden. Om ruimte te laten voor de vrije wil, moeten er onzekerheden zijn ingebouwd. Dat wordt gedaan door middel van gevorkte profetieën.'
'Gevorkte profetieën? Bedoelt u dat gebeurtenissen op twee verschillende manieren kunnen verlopen?'
Nathan knikte. 'Ten minste twee en vaak veel meer manieren. Sleutelgebeurtenissen, in elk geval. De boeken bevatten vaak een lijn van profetie voor verschillende gevolgen van keuzes die uit vrije wil worden gemaakt. Als één bepaalde tand van de vork werkelijkheid blijkt te worden, is één lijn van de profetie waar, terwijl de andere op dat ogenblik vervallen. Tot op dat moment waren ze allemaal mogelijk. Als er een andere keuze was gemaakt, zou een andere tand van de vork de juiste profetie zijn geweest. Maar nu sterft die vertakking van de profetie af, hoewel het boek met die lijn van profetie erin blijft bestaan. Zo zit de ware profetie verscholen in een wirwar van dood hout van de voorbije eeuwen, van alle keuzes die niet zijn gemaakt en alle dingen die nooit zijn gebeurd.'
Friedrich begon weer boos te worden. 'En dus wist u wat er met Althéa zou gebeuren? Bedoelt u dat u haar had kunnen waarschuwen?'
'Toen ze bij me kwam, heb ik haar verteld over een vork. Ik wist niet wanneer ze die zou bereiken, maar ik wist dat aan het eind van beide paden de dood wachtte. Met de informatie die ik haar heb gegeven, kon ze de situatie herkennen als het zover was. Ik had gehoopt dat ze op de een of andere manier een weg eromheen zou vinden. Soms zijn er verhulde vorken, waar we ons niet van bewust zijn. Ik hoopte dat dat deze keer het geval zou zijn en dat ze die zou vinden, als die bestond.'
Friedrich kon het nauwelijks geloven. 'U had iets kunnen doen! Dan had u het gebeurde misschien kunnen voorkomen!' Nathan hief zijn hand met de palm naar boven in de richting van het graf. 'Dat is het resultaat van proberen te veranderen wat zal gebeuren. Het werkt niet.' 'Maar misschien, als...'
Nathan keek hem met zijn havikachtige blik waarschuwend aan. 'Voor uw eigen gemoedsrust zal ik u één ding vertellen, maar meer niet. Aan het eind van het andere pad lag een moord die zo afschuwelijk, zo bloedig, zo pijnlijk en zo gewelddadig was, dat u, als u haar resten had gevonden, liever een einde aan uw leven gemaakt zou hebben dan verder te leven met wat u had gezien. Wees dankbaar dat dat niet is gebeurd. Het is niet gebeurd, niet omdat ze die dood meer vreesde, maar gedeeltelijk omdat ze van u hield en niet wilde dat u dat moest doormaken.' Nathan gebaarde weer naar het graf. 'Ze heeft dit pad gekozen.' 'Dus dit was de vork waarover u haar had verteld?' Nathans gelaatsuitdrukking werd zachter. 'Eigenlijk niet. De tand die ze heeft genomen, was dat ze zou sterven. Zij heeft gekozen hoe.'
'U bedoelt... dat ze een andere tand had kunnen kiezen, een pad Waarop ze zou blijven leven?'
Nathan knikte. 'Een tijdje. Maar als ze dat pad had gekozen, zouden we al snel allemaal in de klauwen van de Wachter zijn gevallen. Ik weet alleen maar, door wie erbij betrokken zijn, dat aan het eind van dat pad alles zou eindigen. De keuze die ze heeft gemaakt, zorgt ervoor dat er nog een kans is.' 'Een kans? Een kans waarop?'
Nathan zuchtte. Friedrich vermoedde dat er achter die zucht dingen schuilgingen die ernstiger en veelomvattender waren dan Althéa zich had kunnen voorstellen.
'Althéa heeft voor ons allemaal tijd gewonnen, zodat anderen de juiste keuzes kunnen maken als het moment aanbreekt dat ze uit vrije wil moeten handelen. Deze verknoping van vorken is in de profetieën meer versluierd dan enige andere, maar de meeste paden leiden naar niets.'
'Naar niets? Ik snap het niet. Wat kan dat betekenen?'
'Het bestaan staat op het spel.' Nathan trok een wenkbrauw op.
'De meeste van die profetieën eindigen in een leegte, in de wereld van de doden... voor alles.'
'Maar ziet u een pad dat doorloopt?'
'De wirwar vóór ons is een mysterie voor me. In deze kwestie voel ik me hulpeloos. Nu weet ik hoe het is om niet over de gave te beschikken en blind te zijn. In dit geval zou ik dat net zo goed kunnen zijn. Ik kan zelfs niet alle mensen zien die de beslissende keuzes zullen maken.'
'Het moet Jennsen zijn. Als u haar kon vinden, misschien dat dan... Maar Althéa zei dat de begiftigden blind zijn voor de nakomelingen van Darken Rahl zonder de gave.' 'Van elke Rahl. Je hebt niets aan de gave als je wilt bepalen waar de nakomelingen zich bevinden die echt geen sprankje magie in zich hebben. Waar ze zijn, is niet te zeggen. Tenzij je alle mensen van de hele wereld zou kunnen verzamelen en in een lange stoet aan de begiftigden voorbij laat trekken, is er geen manier om hen met behulp van de gave te ontdekken. Alleen als je daadwerkelijk tegenover hen staat, kun je met behulp van de gave uitmaken wie ze zijn, omdat wat je met je ogen ziet dan niet overeenstemt met wat je met je gave voelt... Zoals toen ik Jennsen toevallig zag.' 'Denkt u dan dat Jennsen hier op de een of andere manier bij betrokken is?'
Nathan trok zijn mantel dicht tegen de kille wind. 'Voor de profetieën bestaan mensen als Jennsen niet eens. Ik kan op geen enkele manier bepalen of er anderen zijn, en zo ja, hoeveel dat er zouden kunnen zijn. Ik heb geen idee welke rol ze hierin spelen. Ik weet alleen dat die rol cruciaal is.
jlc weet gedeeltelijk waar het om gaat, en ik ken een paar namen van mensen die op een kritieke vork in de profetie zullen stuiten. Maar zoals ik al zei, zijn veel van die vorken versluierd.' Maar u bent een profeet, een echte profeet, volgens Althéa. Hoe kan het dat u niet weet wat de profetieën zeggen, als die wel bestaan?'
Nathan nam hem taxerend op met zijn opmerkzame, hemelsblauwe ogen. 'Probeer te begrijpen wat ik u vertel. Het is een notie die maar weinig mensen kunnen bevatten. Misschien kan het u helpen in uw verdriet, want het is het punt waarop Althéa was beland.'
Friedrich knikte. 'Vertel maar.'
'Profetie en vrije wil staan op gespannen voet met elkaar. Ze zijn elkaars tegenpolen. Toch staan ze in wisselwerking met elkaar. Profetie is magie, en alle magie heeft tegenwicht nodig. Het tegenwicht van profetie, het tegenwicht dat ervoor zorgt dat profetie kan bestaan, is de vrije wil.'
'Dat klinkt niet logisch. Dan zouden ze elkaar neutraliseren.' 'Maar dat doen ze niet,' zei de profeet met een sluwe, veelbetekenende glimlach. 'Ze zijn van elkaar afhankelijk en toch tegengesteld. Net zoals Additieve en Subtractieve Magie tegengestelde krachten zijn, maar wel allebei bestaan. Ze dienen elk om tegenwicht te bieden aan de ander. Schepping en vernietiging, leven en dood. Magie moet een tegenwicht hebben om te functioneren. Profetie functioneert door de aanwezigheid van haar tegendeel: vrije wil.'
'U bent een profeet, en u vertelt me dat vrije wil bestaat en de profetieën tenietdoet?'
'Doet de dood het leven teniet? Nee, ze bakent het af en geeft het daarmee zijn waarde.'
In de stilte die volgde, leek het er allemaal niet toe te doen. Het Was op dat moment voor Friedrich te moeilijk om te doorgronden. Bovendien veranderde het voor hem niets. De dood was gekomen om Althéa's dierbare leven weg te nemen. Haar leven was het enige van waarde dat hij had gehad. Zijn smart kwam in volle omvang terug en overspoelde al het andere. Voor Friedrich was het allemaal al afgelopen. Vóór hem lag alleen maar duisternis.
'Ik ben ergens anders voor gekomen,' zei tovenaar Rahl met zachte stem. 'Ik moet een beroep op u doen in deze strijd.' Te moe om te blijven staan en te verdrietig om zich er nog om te bekommeren, liet Friedrich zich naast Althéa's graf op de grond zakken. 'U bent aan het verkeerde adres.' 'Weet u waar Meester Rahl is?'
Friedrich keek op en kneep zijn ogen tot spleetjes tegen de lichte hemel. 'Meester Rahl?'
'Ja, Meester Rahl. U bent een D'Haraan. U zou het moeten weten.'
'Ik geloof wel dat ik de band kan voelen.' Friedrich gebaarde naar het zuiden. 'Die kant op. Maar het is een zwak gevoel. Hij moet ver weg zijn. Verder weg dan ik ooit van een Meester Rahl heb meegemaakt.'
'Dat klopt,' zei Nathan. 'Hij is in de Oude Wereld. U moet naar hem toe gaan.'
Friedrich gromde. 'Ik heb geen geld voor een reis.' Het leek de gemakkelijkste reden.
Nathan wierp hem een leren buideltje toe. Het plofte op de grond voor Friedrich neer. 'Dat weet ik. Ik ben profeet, weet u nog? Dit is meer dan van u is gestolen.'
Friedrich woog het buideltje in zijn hand. Dat was inderdaad zwaar. 'Waar komt dit allemaal vandaan?' 'Uit het paleis. Dit is een officiële aangelegenheid, dus D'Hara voorziet u van het geld dat u nodig hebt.'
Friedrich schudde zijn hoofd. 'Dank u dat u gekomen bent en uw medeleven hebt betuigd. Maar ik ben de verkeerde. Stuur iemand anders.'
'U bent degene die moet gaan. Althéa moet dat geweten hebben.
Ze heeft waarschijnlijk een brief voor u achtergelaten, waarin ze u vertelt dat u nodig bent in deze strijd. Ze heeft u gevraagd uw rol te aanvaarden als er een beroep op u wordt gedaan. Meester Rahl heeft u nodig. Ik doe een beroep op u.'
'Weet u van de brief?' vroeg Friedrich, terwijl hij weer overeind kwam.
'Het is een van de weinige dingen waarvan ik weet in deze kwestie. Uit de profetieën weet ik dat u degene bent die moet gaan. Maar u moet het uit vrije wil doen. Ik doe daartoe een beroep op u.' Friedrich schudde zijn hoofd, deze keer met meer overtuiging. 'Ik hen niet de geschikte persoon om dit te doen. U begrijpt het niet. Ik vrees dat het me gewoon niets meer kan schelen.' Nathan trok iets onder zijn mantel vandaan. Hij stak het Friedrich toe. Die zag toen dat het een klein boekje was. 'Pak aan,' beval de tovenaar, en zijn stem was plotseling vol gezag-
Dat deed Friedrich, en hij liet zijn vingers over de oude leren kaft gaan terwijl hij naar de woorden keek die in bladgoud waren aangebracht. Er stonden vier woorden op de kaft, maar in een taal die Friedrich nooit eerder had gezien.
'Dit boek stamt uit de tijd van een grote oorlog, duizenden jaren geleden,' zei Nathan. 'Ik heb het pas geleden in het Volkspaleis gevonden, na een verwoede zoekactie tussen de duizenden boeken die daar staan. Toen ik het gevonden had, ben ik zo snel mogelijk hierheen gekomen. Ik heb nog geen tijd gehad om het te vertalen, dus ik weet niet eens wat erin staat.' 'Het is in een andere taal geschreven.'
Nathan knikte. 'Hoog-D'Haraans, een taal die ik Richard heb geleerd. Het is van levensbelang dat hij dit boek krijgt.' 'Richard?' 'Meester Rahl.'
De manier waarop hij die twee woorden zei, bezorgde Friedrich de rillingen. 'Als u het niet hebt gelezen, hoe weet u dan dat het het goede boek is?' 'Door de titel, hier, op de voorkant.'
Friedrich ging met zijn vingers licht over de geheimzinnige woorden. Het verguldsel was na al die tijd nog intact. 'Mag ik vragen hoe het heet?' 'De Zuilen der Schepping.'