5.
Betty, hun bruine geit, keek oplettend toe vanuit haar hok en uitte af en toe haar ongenoegen over het feit dat ze haar huis moest delen, terwijl Jennsen snel wat stro bij elkaar zocht voor de vreemde in Betty's heiligdom. Betty hield pas op met klaaglijk mekkeren toen Jennsen liefkozend achter de oren van de nerveuze geit krabbelde, haar op de stugge vacht van haar middel klopte en haar een halve wortel gaf van de stapel die op een hoge richel lag. Betty's korte, rechtopstaande staartje bewoog snel heen en weer.
Sebastiaan legde zijn mantel en ransel af, maar hield de riem met zijn nieuwe wapens om. Hij gespte zijn rol beddengoed los van onder zijn ransel en rolde het uit over de mat van stro. Hoewel Jennsen erop aandrong, wilde hij niet gaan liggen om uit te rusten terwijl zij bij de ingang van de grot neerknielde en de vuurplaats in orde maakte.
Toen hij haar hielp om droog aanmaakhout op te stapelen, zag ze bij het flauwe licht dat uit het raam van het huis aan de andere kant van de open plek scheen, dat er zweet op zijn gezicht parelde. Hij schraapte steeds opnieuw met zijn mes langs een tak, zodat er snel een berg luchtige krullen ontstond. Hij sloeg een paar maal met een vuurslag tegen een vuursteen, waardoor er vonken door de duisternis naar het tondel vlogen dat hij had gemaakt. Hij kromde zijn handen beschermend om de krullen en blies voorzichtig de beginnende vlammetjes aan, totdat ze aan kracht wonnen, en daarna legde hij het brandende tondel onder het aanmaakhout, waar de vlammen snel groter werden en knetterend tot leven kwamen tussen de droge twijgen. De takken gingen een aangename balsemgeur verspreiden als ze vlam vatten. Jennsen was van plan geweest om naar het huis te rennen, dat niet ver was, om wat hete kooltjes te halen om het vuur aan te maken, maar het brandde al voordat ze dat kon voorstellen. Aan hoe hij rilde dacht ze te zien dat hij zeer naar de warmte verlangde, ook al gloeide hij van de koorts. Ze rook de geur van de vis die in het huis werd gebakken, en als de wind tussen de pijntakken af en toe ging liggen, hoorde ze het gesis.
De kippen trokken zich terug in de diepe duisternis achter in de grot, weg van het feller wordende licht. Betty's oren stonden recht overeind en ze hield Jennsen nauwlettend in de gaten, voor het geval er misschien nog een wortel zou komen. Van tijd tot tijd kwispelde ze eventjes hoopvol met haar staart. De bres in de berg was gewoon een plek waar in een ver verleden een stuk gesteente uit was gevallen, als een reusachtige granieten tand die was losgeraakt, van de helling af was gerold en een holte had achtergelaten. Nu groeiden de bomen beneden tussen een hele reeks van dat soort gevallen keien. De grot was slechts een meter of zeven diep, maar door een uitstekende rotsrichel boven de ingang was het een beschutte en droge plek. Jennsen was lang, maar het plafond van de grot was zo hoog dat ze op de meeste plaatsen kon staan, en aangezien Sebastiaan maar een klein stukje groter was dan zij, raakte zijn sneeuwwitte stekeltjeshaar het plafond net niet toen hij de grot dieper inliep om wat van het droge hout te halen dat daar lag opgestapeld. De kippen kakelden angstig omdat ze gestoord werden, maar kwamen snel weer tot rust. Jennsen ging tegenover Sebastiaan op haar hurken zitten, aan de andere kant van het vuur, met haar rug naar de regen die inmiddels viel, zodat ze zijn gezicht kon zien bij het licht van het vuur terwijl ze allebei hun handen warmden in de hitte van de knetterende vlammen. Na een dag in de koude, vochtige buitenlucht voelde de warmte heerlijk aan. Ze wist dat de winter vroeg of laat nog venijnig terug zou komen. Hoe koud en onaangenaam het nu ook was, het zou nog erger worden.
Ze probeerde er niet aan te denken dat ze hun gezellige huisje moesten verlaten, en dat in dit jaargetijde. Maar ze had vanaf het ogenblik dat ze het papiertje had gezien, geweten dat dat onvermijdelijk was.
'Heb je honger?' vroeg ze.
'Ik rammel,' zei hij, en hij keek net zo verlangend bij de gedachte aan vis als Betty bij die aan een wortel. Jennsens maag begon ook te knorren bij de overheerlijke geuren. 'Mooi zo. Mijn moeder zegt altijd dat als je ziek bent, maar wel eetlust hebt, het nooit heel ernstig kan zijn.' 'Met een dag of twee ben ik weer in orde.' 'Rust zal je goeddoen.'
Jennsen trok haar mes uit de schede. 'We hebben hier nooit eerder iemand laten overnachten. Je begrijpt wel dat we voorzorgsmaatregelen nemen.'
Ze zag aan zijn gezicht dat hij niet wist waar ze het over had, maar hij gaf schouder ophalend te kennen dat hij haar voorzichtigheid begreep.
Jennsens mes leek in de verste verte niet op het mooie wapen dat de soldaat had gedragen. Zoiets konden ze zich niet veroorloven. Het hare had een eenvoudig heft, gemaakt van een geweitak, en het lemmet was niet dik, maar ze zorgde ervoor dat ze het vlijmscherp hield.
Jennsen maakte met het lemmet een ondiepe snee aan de binnenkant van haar onderarm. Met een frons wilde Sebastiaan opstaan om te protesteren. Haar uitdagende, dreigende blik hield hem tegen voordat hij overeind was gekomen. Hij liet zich weer zakken en keek met groeiende bezorgdheid toe hoe ze de zijkanten van het lemmet door de karmozijnrode bloeddruppels haalde die opwelden uit de snee. Ze keek hem nog een keer doordringend aan voordat ze hem haar rug toekeerde en naar de ingang van de grot liep, waar de regen de grond vochtig maakte. Met het bebloede mes tekende Jennsen eerst een grote cirkel. Terwijl ze Sebastiaans ogen in haar rug voelde, trok ze daarna de punt van het bebloede lemmet in rechte lijnen door de vochtige aarde om een vierkant te maken, waarvan de hoeken precies de binnenkant van de cirkel raakten. Bijna zonder onderbreking ging ze verder met het tekenen van een kleinere cirkel, die de binnenkanten van het vierkant raakte.
Terwijl ze bezig was, mompelde ze zachtjes gebeden waarin ze de goede geesten vroeg haar hand te leiden. Dat leek haar het juiste om te doen. Ze wist dat Sebastiaan haar zachte gemurmel kon horen, maar de woorden niet kon verstaan. Plotseling kwam de gedachte bij haar op dat dat net zoiets moest zijn als de stem die zij in haar hoofd hoorde. Soms hoorde ze, als ze de buitenste cirkel tekende, die doodse stem haar naam fluisteren. Na het gebed opende ze haar ogen en tekende ze een achtpuntige ster, waarvan de stralen helemaal door de binnenste cirkel, het vierkant en de buitenste cirkel heen staken. Vier van de acht stralen doorsneden de hoeken van het vierkant. Men zei dat de stralen de gave van de Schepper symboliseerden, dus terwijl ze de achtpuntige ster tekende, fluisterde Jennsen altijd een dankgebed voor de gave die haar moeder was. Toen ze klaar was en opkeek, stond haar moeder voor haar, alsof ze uit de duisternis was opgerezen of uit de rand van de tekening zelf was gematerialiseerd; ze werd verlicht door de opspringende vlammen van het vuur achter Jennsen. Bij het licht van die vlammen leek haar moeder wel een ongelooflijk mooie geest.
'Weet je waar deze tekening voor staat, jongeman?' vroeg Jennsens moeder met een stem die nauwelijks harder was dan een fluistering.
Sebastiaan staarde naar haar op, zoals mensen vaak naar haar staarden als ze haar voor het eerst zagen, en schudde zijn hoofd. 'Het heet een Gratie. Die wordt al duizenden jaren getekend door mensen met de gave voor magie; sommigen zeggen zelfs sinds de dageraad der Schepping. De buitenste cirkel symboliseert het begin van de eeuwigheid van de onderwereld, de wereld van de doden waar de Wachter heerst. De binnenste cirkel is de wereld van het leven. Het vierkant staat voor de sluier die de twee werelden scheidt, het leven van de dood. Die raakt nu eens de ene en dan weer de andere wereld. De ster is het licht van de gave van de Schepper Zelf - de magie - die zich door het leven uitstrekt en zich voortzet in de wereld van de doden.'
Het vuur knapte en siste terwijl Jennsens moeder, als een soort spookverschijning, boven hen tweeën uittorende. Sebastiaan zei niets. Haar moeder had de waarheid gesproken, maar ze had die waarheid gebruikt om een bepaalde indruk te wekken die niet juist was.
'Mijn dochter heeft deze Gratie getekend als bescherming voor jou, vannacht, en als bescherming voor ons. Er is er nog een voor de deur van het huis.' Ze liet een stilte vallen voordat ze vervolgde: 'Het zou onverstandig zijn om een van die twee zonder onze toestemming over te steken.'
'Ik snap het, mevrouw Daggett.' Bij het licht van het vuur viel er van zijn gezicht niets af te lezen.
Zijn blauwe ogen richtten zich op Jennsen. Er verscheen een zweem van een glimlach om zijn lippen, hoewel zijn gezicht ernstig bleef. 'Je bent een verrassende vrouw, Jennsen Daggett. Met mysteries omgeven. Ik zal vannacht veilig slapen.' 'En goed,' zei Jennsens moeder. 'Behalve het eten heb ik ook wat kruiden meegebracht, waar je beter van zult slapen.' Haar moeder, die de schaal met gebakken vis in haar ene hand had, legde haar andere hand op Jennsens schouder en leidde haar om het vuur heen om naast haar te komen zitten, tegenover Sebastiaan. Te oordelen naar de serieuze uitdrukking op zijn gezicht had hun actie het gewenste effect gesorteerd. Haar moeder wierp Jennsen een snelle blik toe en glimlachte naar haar, zonder dat Sebastiaan het zag. Jennsen had het goed gedaan. Haar moeder reikte Sebastiaan de schaal aan om hem een stuk vis aan te bieden en zei: 'Ik wil je graag bedanken, jongeman, voor de hulp die je Jennsen vandaag hebt geboden.' 'Ik heet Sebastiaan.' 'Dat heeft Jennsen me verteld.'
'Ik was blij om te kunnen helpen. Ik verleende mezelf eigenlijk ook een dienst. Ik heb liever geen D'Haraanse soldaten achter me aan.'
Ze wees. 'Als je deze bovenste wilt, die is door de kruiden gehaald waardoor je beter zult slapen.'
Hij prikte zijn mes in het donkerste stuk vis, dat met een laagje kruiden bedekt was. Jennsen prikte een ander stuk aan haar eigen mes, nadat ze het lemmet eerst had schoongeveegd aan haar rok.
'Jennsen heeft me verteld dat je van buiten D'Hara komt.' Hij keek kauwend op. 'Dat klopt.'
'Ik vind dat moeilijk te geloven. D'Hara wordt omgeven door ondoordringbare grenzen. Zolang ik leef is niemand erin geslaagd om D'Hara binnen te komen of te verlaten. Hoe is het dan mogelijk dat jij dat wel hebt gedaan?'
Met zijn tanden trok Sebastiaan het stuk gekruide vis van zijn mes. Hij zoog tussen zijn tanden door lucht naar binnen om de hap af te koelen. Al kauwend gebaarde hij met het lemmet om zich heen. 'Hoe lang woont u hier al zo afgezonderd in dit grote bos? Zonder mensen te spreken? Zonder nieuws?' 'Een paar jaar.'
'O. Nou, dan klopt het wel dat u het niet weet, maar nadat u hier bent gekomen, zijn de barrières verdwenen.' Jennsen en haar moeder verwerkten dit verbijsterende, bijna ongelooflijke nieuws in stilte. In die stilte begonnen ze zich allebei de bedwelmende mogelijkheden voor te stellen. Voor het eerst in Jennsens leven leek een ontsnapping voorstelbaar. De onmogelijke droom van een leven voor henzelf leek plotseling alleen nog maar een kwestie van reizen. Ze waren hun hele leven bezig met rondtrekken en zich verbergen. Nu leek het erop dat de reis eindelijk haar einde naderde.
'Sebastiaan,' zei Jennsens moeder, 'waarom heb je Jennsen vandaag geholpen?'
'Ik help graag mensen. Ze had hulp nodig. Ik kon zien hoe bang ze was van die man, ook al was hij dood.' Hij glimlachte naar Jennsen. 'Ze leek me aardig. Ik wilde haar helpen. Bovendien,' erkende hij ten slotte, 'ben ik niet echt dol op D'Haraanse soldaten.' Toen ze hem de schaal weer voorhield, prikte hij zijn mes in een tweede stuk vis. 'Mevrouw Daggett, ik val waarschijnlijk zo meteen in slaap. Waarom vertelt u me niet gewoon waar u aan denkt?' 'Wij worden achternagezeten door D'Haraanse soldaten.' 'Waarom?'
'Dat is een verhaal voor een andere avond. Afhankelijk van het verloop van deze avond zul je daar misschien eens achterkomen, maar voorlopig is het alleen belangrijk dat we achternagezeten worden; Jennsen meer dan ik. Als de D'Haraanse soldaten ons te pakken krijgen, zal ze vermoord worden.'
Zo klonk het heel eenvoudig. Hij zou wel zorgen dat het niet zo eenvoudig was. Het zou veel akeliger zijn dan een gewone moord. De dood zou een beloning zijn, die pas na onvoorstelbaar lijden en eindeloos smeken zou worden toegekend. Sebastiaan keek even naar Jennsen. 'Dat zou ik niet leuk vinden.' 'Dan zijn we het daar alle drie over eens,' mompelde haar moeder.
'Daarom zijn jullie tweeën zo gehecht aan die messen die jullie altijd bij de hand hebben,' zei hij.
'Inderdaad,' bevestigde haar moeder.
'Dus,' zei Sebastiaan, 'jullie zijn bang dat de D'Haraanse soldaten jullie vinden. D'Haraanse soldaten zijn niet bepaald zeldzaam. Die van vandaag heeft jullie allebei angst aangejaagd. Waarom zijn jullie nu juist zo bang voor deze ene soldaat?' Jennsen legde een dikke tak op het vuur, blij dat haar moeder het woord deed. Betty mekkerde om een wortel, of om op zijn minst aandacht. De kippen mopperden over de herrie en het licht. 'Jennsen,' zei haar moeder, 'laat Sebastiaan het papiertje eens zien dat je in de zak van de D'Haraanse soldaat hebt gevonden.' Jennsen was verrast en wachtte totdat haar moeder haar kant op keek. Ze wisselden een blik waaruit Jennsen opmaakte dat haar moeder vastbesloten was deze kans waar te nemen, en dat ze hem in elk geval iéts moesten vertellen om dat te kunnen doen. Jennsen trok het verkreukelde papiertje uit haar zak en gaf het voor haar moeder langs aan Sebastiaan. 'Dit heb ik in de zak van die soldaat gevonden.' Ze slikte bij de afschuwelijke herinnering aan de aanblik van een dode. 'Net voordat jij verscheen.' Sebastiaan trok het propje papier open en streek het tussen duim en wijsvinger glad terwijl hij hun een wantrouwige blik toewierp. Hij draaide het papiertje naar het licht van het vuur, zodat hij de twee woorden kon lezen.
'Jennsen Lindie,' las hij hardop. 'Ik snap het niet. Wie is Jennsen Lindie?'
'Ik,' zei Jennsen. 'Tenminste, dat ben ik een tijdje geweest.' 'Een tijdje? Ik begrijp het niet.'
'Zo heette ik,' zei Jennsen. 'Dat was de naam die ik een paar jaar geleden gebruikte, toen we in het hoge noorden woonden. We verhuizen vaak, om te voorkomen dat we gepakt worden. We veranderen elke keer onze naam, zodat het moeilijker is om ons op te sporen.'
'Dus... Daggett is ook niet je echte naam?' 'Nee.'
'Hoe heet je dan wel?'
'Ook dat deel van het verhaal is voor een andere avond.' Aan haar moeders toon was te horen dat ze niet van plan was erover te discussiëren. 'Waar het om gaat, is dat de soldaat vandaag die naam bij zich droeg. Dat kan alleen maar het ergste betekenen.' 'Maar je zei dat het een naam is die jullie niet meer gebruiken.
Hier gebruiken jullie een andere naam: Daggett. Niemand hier kent jullie onder de naam Lindie.'
Haar moeder boog zich naar Sebastiaan toe. Jennsen wist dat haar moeder hem aankeek op een manier die hem een onbehaaglijk gevoel zou bezorgen. Haar moeder kon mensen nerveus maken door hen met die strakke, doordringende blik van haar aan te kijken. 'Het mag dan niet meer onze naam zijn, een naam die we alleen in het hoge noorden hebben gebruikt, maar hij had die naam zwart op wit bij zich, en hij was hier, een paar kilometer van waar we nu zijn. Dat betekent dat hij op de een of andere manier die naam met ons in verband heeft gebracht, met twee vrouwen die hier ergens afgelegen wonen. Op de een of andere manier heeft hij een verband gelegd, of, beter gezegd, de man die achter ons aan zit, heeft een verband gelegd en hem achter ons aan gestuurd. Nu zoeken ze hier naar ons.'
Sebastiaan sloeg zijn ogen neer en zei bedachtzaam: 'Ik begrijp wat u bedoelt.' Hij at weer van het stuk vis dat hij aan de punt van zijn mes had gespietst.
'Die dode soldaat had vast anderen bij zich,' zei haar moeder. 'Door hem te begraven, heb je ons tijd bezorgd. Ze zullen niet weten wat er met hem is gebeurd. Dat is ons geluk. We zijn hun nog een paar stappen voor. We moeten gebruik maken van die voorsprong om te zorgen dat we weg zijn voordat ze de strop aanhalen. We zullen morgenochtend moeten vertrekken.' 'Weet u dat zeker?' Hij gebaarde met zijn mes om zich heen. 'Jullie hebben hier een leven. Jullie wonen afgelegen, verborgen... Ik zou jullie nooit hebben gevonden als ik Jennsen niet bij die dode soldaat had gezien. Hoe zouden ze jullie kunnen vinden? Jullie hebben een huis, een goede plek om te wonen.' '"Leven" is het sleutelwoord in alles wat je hebt gezegd. Ik ken de man die jacht op ons maakt. Hij heeft een bloedig erfgoed van duizenden jaren als voorbeeld bij zijn jacht op ons. Hij zal niet rusten. Als we blijven, zal hij ons hier vroeg of laat vinden. We moeten ontsnappen nu dat nog kan.'
Ze trok het prachtige mes van de dode D'Haraanse soldaat achter haar riem vandaan. Met schede en al draaide ze het om en ze reikte het Sebastiaan aan, met het heft naar voren. 'De letter r op het heft staat voor het Huis Rahl. Rahl is onze achtervolger. Hij zou zo'n mooi wapen alleen aan een heel speciale soldaat geven. Ik wil geen wapen hebben dat van die slechte man afkomstig is.'
Sebastiaan keek even naar het uitgestoken mes, maar pakte het niet aan. Hij bekeek hen beiden op een manier waar Jennsen het onverwacht koud van kreeg. Het was een blik waarin een meedogenloze vastberadenheid brandde.
'Waar ik vandaan kom, geloven we erin om dat wat de vijand het meest na staat of van hem afkomstig is, als wapen tegen hem te gebruiken.'
Die opvatting had Jennsen nog nooit gehoord. Haar moeder zat doodstil. Het mes lag nog in haar hand. 'Ik zie niet...' 'Kiezen jullie ervoor om gebruik te maken van wat hij jullie per ongeluk heeft gegeven en dat tegen hem in te zetten? Of kiezen jullie ervoor slachtoffers te zijn?' 'Hoe bedoel je?'
'Waarom doden jullie hem niet?'
Jennsens mond viel open. Haar moeder leek minder verbaasd. 'Dat kunnen we niet,' zei ze vol overtuiging. 'Het is een machtig man. Hij wordt door talloze mensen beschermd, van gewone manschappen tot soldaten met een grote vaardigheid in moorden - zoals degene die jullie vandaag hebben begraven - en mensen met de gave, die magie kunnen gebruiken. Wij zijn maar twee eenvoudige vrouwen.'
Sebastiaan liet zich niet vermurwen. 'Hij zal het niet opgeven voordat hij jullie heeft gedood.' Hij stak het papiertje omhoog en keek naar haar ogen. 'Dit is het bewijs. Hij zal het nooit opgeven. Waarom doodt u hem niet voordat hij u doodt, of uw dochter? Of zijn jullie liever lijken die hij alleen nog moet komen ophalen?' Haar moeder begon boos te klinken. 'En hoe had je gedacht dat we Meester Rahl konden doden?'
Sebastiaan stak zijn mes in een nieuw stuk vis. 'Om te beginnen moet u het mes houden. Het is beter dan het mes dat u nu draagt. Gebruik wat van hem is om tegen hem te vechten. Uw weerstand tegen het aannemen van het mes dient alleen hem, niet u... of Jennsen.'
Haar moeder zat roerloos. Jennsen had nooit eerder iemand zo horen praten. Door zijn woorden zag ze de dingen anders dan ooit tevoren.
Ik moet toegeven dat daar wel iets in zit,' zei haar moeder. Haar stem was zacht en er klonk een vleugje verdriet in door, of misschien spijt. 'Je hebt me de ogen geopend. Een stukje, in elk geval. Ik ben het niet met je eens dat we moeten proberen hem te doden, want daar ken ik hem te goed voor. Zo'n poging zou op zijn best gewoon zelfmoord zijn, en op zijn slechtst zou zijn doel ermee in vervulling gaan. Maar ik zal het mes houden en het gebruiken om mezelf en mijn dochter te verdedigen. Dank je, Sebastiaan, dat je verstandig hebt gesproken, ook al wilde ik het niet horen.'
'Ik ben blij dat u in elk geval het mes houdt.' Sebastiaan trok het stuk vis van zijn eigen mes. 'Ik hoop dat u er iets aan hebt.' Met de rug van zijn hand veegde hij het zweet van zijn voorhoofd. 'Als u niet wilt proberen hem te doden om uzelf te redden, wat wilt u dan doen? Blijven vluchten?'
'Je zegt dat de barrières verdwenen zijn. Ik ben van plan D'Hara te verlaten. We zullen proberen een ander land te bereiken, waar Darken Rahl geen jacht op ons kan maken.' Sebastiaan keek op terwijl hij weer een stuk vis aan zijn mes prikte. 'Darken Rahl? Darken Rahl is dood.'
Jennsen, die sinds ze klein was voor die man op de vlucht was, die talloze malen wakker was geschrokken uit nachtmerries waarin zijn blauwe ogen haar vanuit alle hoeken aankeken of waarin hij te voorschijn sprong om haar te grijpen als ze niet snel genoeg rende, die zich dag in, dag uit had afgevraagd of dit de dag was waarop hij haar uiteindelijk te pakken zou krijgen, die zich ontelbaar vaak had voorgesteld wat voor afschuwelijke, wrede kwellingen hij voor haar in petto zou hebben, die elke dag tot de goede geesten had gebeden om bevrijd te worden van haar genadeloze jager en zijn meedogenloze lakeien, was als door de bliksem getroffen. Pas toen besefte ze dat ze de man altijd als vrijwel onsterfelijk had beschouwd. Net zo onsterfelijk als het kwaad zelf. 'Darken Rahl... dood? Dat kan niet,' zei Jennsen terwijl er tranen van opluchting in haar ogen opwelden en over haar wangen liepen. Ze was vervuld van een wild, opwindend gevoel van verwachtingsvolle hoop... en tegelijk viel er een onverklaarbare schaduw van een duistere vrees over haar heen. Sebastiaan knikte. 'Het is echt zo. Sinds een jaar of twee, heb ik gehoord.'
Jennsen bracht haar hoop onder woorden. 'Dan vormt hij niet langer een bedreiging voor ons.' Ze zweeg even. 'Maar als Darden Rahl dood is...'
'Darken Rahls zoon is nu Meester Rahl,' zei Sebastiaan. 'Zijn zoon?' Jennsen voelde hoe haar hoop overschaduwd werd door die duistere vrees.
'De Meester Rahl jaagt achter ons aan,' zei haar moeder, en haar stem, die kalm en geduldig was, verraadde niet het geringste spoortje verrukte hoop. 'De Meester Rahl is de Meester Rahl. Het is zoals het altijd is geweest. Zoals het altijd zal zijn.' Onsterfelijk als het kwaad zelf.
'Richard Rahl,' vertelde Sebastiaan, 'is de nieuwe Meester Rahl.' Richard Rahl. Dus nu kende Jennsen de naam van haar nieuwe achtervolger.
Ze werd overvallen door een angstaanjagende gedachte. Ze had de stem nooit iets anders horen zeggen dan 'Geef je over' en haar naam, en af en toe die woorden in een vreemde taal, die ze niet verstond. Nu eiste de stem dat ze haar lichaam en haar wil overgaf. Als het de stem was van degene die achter haar aan zat, zoals haar moeder zei, dan moest die nieuwe Meester Rahl nog machtiger zijn dan zijn verdorven vader. Een kortstondige verlossing had plaatsgemaakt voor een diepe wanhoop. 'Die man, Richard Rahl,' zei haar moeder, die probeerde al het verbijsterende nieuws te bevatten, 'is die dan Meester Rahl geworden toen zijn vader gestorven was?'
Sebastiaan boog zich naar voren en er verscheen onverwacht een bedekte woede in zijn blauwe ogen. 'Richard Rahl werd Meester Rahl van D'Hara toen hij zijn vader had vermoord en de macht had gegrepen. En als u wilt suggereren dat de zoon misschien minder bedreigend is dan zijn vader, laat me u dan uit de droom helpen. Richard Rahl is degene die de barrières heeft weggehaald.' Jennsen hief in verwarring haar handen. 'Maar dat biedt degenen die vrij willen zijn juist de gelegenheid om D'Hara te ontvluchten, om hem te ontvluchten.'
'Nee. Hij heeft die eeuwenoude, beschermende barrières weggehaald om zijn tirannie te kunnen uitbreiden tot de landen die buiten het bereik van zelfs zijn vader lagen.' Sebastiaan sloeg met een gebalde vuist tegen zijn borst. 'Hij wil mijn land! Meester Rahl is krankzinnig. D'Hara is niet genoeg voor hem. Hij is eropuit om over de hele wereld te heersen.'
Jennsens moeder staarde mistroostig in de vlammen. 'Ik heb altijd gedacht - gehoopt, eigenlijk - dat we misschien een kans zouden hebben als Darken Rahl dood was. Het papiertje met haar naam erop dat Jennsen vandaag heeft gevonden, bewijst dat de zoon nog gevaarlijker is dan zijn vader en dat ik mezelf alleen voor de gek hield. Zelfs Darken Rahl is nog nooit zo dicht bij ons gekomen.'
Jennsen zat als verdoofd, nadat ze heen en weer was geslingerd tussen verschillende heftige emoties, en ze voelde zich uiteindelijk angstiger en wanhopiger dan tevoren. Het deed haar groot verdriet om haar moeder zo vertwijfeld te zien. 'Ik zal het mes houden.' Uit haar moeders besluit bleek hoe bang ze was voor de nieuwe Meester Rahl en hoe benard hun situatie was.
'Goed zo.'
Het flauwe licht vanuit het huis werd weerspiegeld in de plassen water die voor de ingang van de grot stonden, maar de monotoon vallende regen veranderde het licht in duizenden glinsteringen, als de tranen van de goede geesten. Over een dag of twee zouden alle plassen bevroren zijn. Het zou gemakkelijker reizen zijn in die kou dan in deze koude regen.
'Sebastiaan,' vroeg Jennsen, 'denk je, eh... denk je dat we uit D'Hara zouden kunnen ontsnappen? Dat we misschien naar jouw vaderland kunnen gaan... buiten het bereik van die bloeddorstige kerel?'
Sebastiaan haalde zijn schouders op. 'Misschien. Maar zul je wel ergens buiten zijn bereik zijn, zolang die krankzinnige niet dood is?'
Haar moeder stak het prachtige mes achter haar riem en strengelde haar handen toen om haar opgetrokken knie heen. 'Dank je, Sebastiaan. Je hebt ons geholpen. Doordat we ons moesten schuilhouden, waren we helaas nergens van op de hoogte. Jij hebt ons in elk geval wat informatie gegeven.' 'Het spijt me dat het geen beter nieuws was.' 'De waarheid is de waarheid. Daardoor kunnen we beter beoordelen wat we moeten doen.' Haar moeder glimlachte naar haar. 'Jennsen heeft altijd overal de waarheid over willen weten. Die heb ik nooit voor haar achtergehouden. De waarheid is het enige middel om te overleven; zo eenvoudig is het.' 'Als u niet wilt proberen hem te doden om de bedreiging weg te nemen, misschien kunt u dan een manier bedenken om ervoor te zorgen dat de nieuwe Meester Rahl zijn belangstelling voor Jennsen en u verliest.'
Jennsens moeder schudde haar hoofd. 'Er komt meer bij kijken dan we je vanavond kunnen vertellen; dingen waar jij niets van weet. Die zijn er de reden van dat hij het nooit zal opgeven. Je weet niet hoe ver de Meester Rahl - elke Meester Rahl - zou gaan om Jennsen te doden.'
'Als dat zo is, dan hebt u misschien gelijk. Misschien moeten jullie inderdaad vluchten.'
'En zou jij ons willen helpen - haar willen helpen - om weg te komen uit D'Hara?'
Hij keek van de een naar de ander. 'Als ik dat kan, wil ik het wel proberen. Maar ik zeg jullie van tevoren dat er eigenlijk geen plek is om je te verbergen. Als jullie ooit echt vrij willen zijn, zullen jullie hem moeten doden.'
'Ik ben geen moordenaar,' zei Jennsen, niet om hem tegen te spreken, maar berustend in haar eigen zwakheid tegenover zulke brute kracht. 'Ik wil blijven leven, maar het ligt gewoon niet in mijn aard om een moordenaar te zijn. Ik zal mezelf verdedigen, maar ik geloof niet dat ik met voorbedachten rade iemand zou kunnen doden. Het droevige feit is dat ik er gewoon niet goed in zou zijn. Hij is een geboren moordenaar. Ik niet.'
Sebastiaan beantwoordde haar blik met een ijzige gelaatsuitdrukking. Zijn witte haar, dat een rode gloed had door het licht van het vuur, omlijstte koude, blauwe ogen. 'Je zou verbaasd staan als je wist waartoe een mens in staat is, als hij maar gemotiveerd genoeg is.'
Haar moeder stak haar hand op om een einde te maken aan dit gespreksonderwerp. Ze was een praktische vrouw, die niet graag kostbare tijd verspilde aan wilde plannen. 'Wat nu van belang is, is dat we weg zien te komen. De volgelingen van Meester Rahl zijn te dichtbij. Daar komt het gewoon op neer. Gezien jullie beschrijving en dit mes maakte de dode die jullie vandaag hebben gevonden waarschijnlijk deel uit van een viermanschap.' Sebastiaan keek met een frons op. 'Een wat?' Een team van vier sluipmoordenaars. Af en toe werken er een Paar viermanschappen samen, als het doelwit bijzonder moeilijk
te vangen of van zeer groot belang is. Jennsen is dat allebei.' Sebastiaan legde een arm op zijn knie. 'Voor iemand die jarenlang op de vlucht is geweest en zich heeft schuilgehouden, bent u goed op de hoogte van die viermanschappen. Weet u zeker dat u het bij het rechte eind hebt?'
De vlammen dansten in haar moeders ogen. Haar stem werd afstandelijker. 'Toen ik jong was, woonde ik in het Volkspaleis. Ik zag die mannen vaak, die viermanschappen. Darken Rahl stuurde hen achter bepaalde mensen aan. Ze zijn meedogenlozer dan je je kunt voorstellen.'
Sebastiaan leek slecht op zijn gemak. 'Nou, u weet het vast beter dan ik. Dan vertrekken we morgenochtend.' Hij geeuwde en rekte zich uit. 'Uw kruiden werken al, en ik ben uitgeput van de koorts. Eerst een nacht goed slapen, en dan zal ik jullie helpen van D'Hara naar de Oude Wereld te vluchten, als jullie dat willen.'
'Dat willen we.' Haar moeder stond op. 'Eten jullie de rest van de vis maar op.' Terwijl ze langsliep, streek ze met haar vingers liefkozend langs Jennsens achterhoofd. 'Ik ga wat spullen verzamelen en inpakken, zoveel we kunnen dragen.' 'Ik kom zo,' zei Jennsen. 'Nadat ik het vuur heb afgedekt.'