45

Jennsen zat dicht naast Sebastiaan en putte steun uit zijn ver­trouwde aanwezigheid, maar ze wenste dat ze alleen bij een kampvuur zaten en vis roosterden of bonen kookten. Ze voel­de zich aan de tafel van de keizer, met bedienden overal om zich heen, eenzamer dan ze zich ooit had gevoeld als ze alleen was geweest in de stilte van een bos. Als Sebastiaan, die zat te praten en te lachen, er niet was geweest, had ze niet geweten wat ze moest beginnen, hoe ze zich had moeten gedragen. Ze voelde zich al slecht op haar gemak met gewone mensen om zich heen, laat staan in deze situatie.

Keizer Jagang was een man die moeiteloos de ruimte domineer­de. Hoewel hij zich voortdurend minzaam en hoffelijk tegenover haar gedroeg, gaf hij haar op een ondoorgrondelijke manier het gevoel dat elke inademing van haar een gunst was die hij haar ver­leende. Hij sprak achteloos over gewichtige zaken zonder dat te beseffen, zo alledaags waren die verantwoordelijkheden, zo van­zelfsprekend zijn ferme heerschappij. Hij was een rustende poe­ma, welgedaan en evenwichtig, die lui met zijn staart sloeg en zijn lippen likte.

Dit was geen keizer die zich ertoe beperkte ergens veilig op een afgelegen plek af te wachten en rapporten te ontvangen; dit was een keizer die zijn mannen aanvoerde in de strijd. Dit was een kei­zer die zijn handen diep in de bloedige smeerboel van leven en dood stak en eruit te voorschijn trok wat hij wilde hebben. Hoewel het een extravagant diner leek voor wat per slot van re­kening een oprukkend leger was, was het wel de tent en de tafel van de keizer, en dat was merkbaar. Er was een overvloed aan eten en drinken, alles van gevogelte tot vis, van rundvlees tot lams­vlees, van wijn tot water.

Terwijl bedienden koortsachtig af en aan draafden met dampen­de schalen vol schitterend opgemaakte gerechten en haar behan­delden als een prinses, werd Jennsen plotseling getroffen door een hartverscheurend beeld van hoe haar moeder, een bescheiden jon­ge vrouw van lage afkomst, zich gevoeld moest hebben toen ze aan de tafel van Meester Rahl zat en een variëteit en overvloed aan voedsel zag die ze zich nooit had kunnen voorstellen, terwijl ze tegelijkertijd huiverde bij de gedachte dat ze in het gezelschap was van een man met de macht om iemand ter dood te veroor­delen zonder zijn maaltijd ervoor te onderbreken. Jennsen had niet veel eetlust. Ze trok smalle reepjes van het sap­pige stuk varkensvlees dat voor haar op een dikke snee brood lag, en nam er kleine hapjes van terwijl ze luisterde naar de twee man­nen, die zaten te praten. Hun gesprek ging over trivialiteiten. Jenn­sen had het gevoel dat de twee, als zij er niet was geweest, elkaar veel meer te zeggen hadden gehad. Nu spraken ze over kennissen en stelden elkaar op de hoogte van onbelangrijke zaken die had­den plaatsgevonden nadat Sebastiaan de vorige zomer het leger had verlaten.

'En hoe zit het met Aydindril?' vroeg Sebastiaan uiteindelijk, ter­wijl hij een stuk vlees aan de punt van zijn mes prikte. De keizer draaide een poot van een knapperige gans af. Hij zette zijn ellebogen op de rand van de tafel, boog zich naar voren en gebaarde vaag met zijn buit. 'Ik weet het niet.' Sebastiaan liet zijn mes zakken. 'Hoe bedoelt u? Ik herinner me de ligging van het gebied. U bent er maar een dag of twee vanaf.' Zijn toon was eerbiedig, maar tegelijk bezorgd. 'Hoe kunt u op­rukken zonder te weten wat u in Aydindril wacht?' Jagang nam een flinke hap van het dikke uiteinde van de ganzenpoot, terwijl hij het bot tussen de vingers van beide handen ge­klemd hield. Er droop vet van het vlees en van zijn vingers. 'Nou,' zei hij ten slotte, terwijl hij met het bot over zijn schouder gebaarde voordat hij het op een bord legde, 'we hebben verken­ners en patrouilles gestuurd om een kijkje te nemen, maar er is niemand teruggekomen.'

Niemand?' Sebastiaans toon was scherp van ongerustheid.

Jagang pakte een mes op en sneed een stuk lam af van een scho­tel die naast hen stond. 'Niemand,' zei hij terwijl hij het stuk vlees aan zijn mes reeg.

Met zijn tanden pakte Sebastiaan het stuk vlees van zijn mes en daarna legde hij het mes neer. Hij zette zijn ellebogen op de rand van de tafel en vouwde zijn vingers tegen elkaar aan terwijl hij nadacht.

'De Tovenaarsburcht is in Aydindril,' zei Sebastiaan uiteindelijk met zachte stem. 'Die heb ik gezien, toen ik vorig jaar de stad ver­kende. Ze ligt tegen een bergwand en kijkt uit over de stad.' 'Ik herinner me je rapport,' antwoordde Jagang. Jennsen wilde vragen wat de 'Tovenaarsburcht' was, maar aan de andere kant wilde ze haar zwijgen niet verbreken terwijl de man­nen aan het praten waren. Bovendien leek het eigenlijk nogal van­zelfsprekend, vooral door de onheilspellende klank in Sebastiaans stem toen hij het woord uitsprak.

Sebastiaan wreef zijn handpalmen tegen elkaar. 'Mag ik dan vra­gen wat uw plan is?'

De keizer knipte gebiedend met zijn vingers. Alle bedienden ver­dwenen. Jennsen wilde dat ze met hen mee kon gaan, zich kon verstoppen onder haar deken en weer gewoon een onbeduidend persoon kon zijn. Buiten rommelde de donder, en af en toe joeg een windvlaag de regen tegen de tent aan. De kaarsen en lampen die op tafel stonden, verlichtten de twee mannen en de ruimte om hen heen, maar de zachte tapijten en muren waren bijna in duis­ternis gehuld.

Keizer Jagang keek even naar Jennsen voordat hij zijn blik op Se­bastiaan vestigde. 'Ik ben van plan de stad snel binnen te trekken. Niet met het hele leger, wat ze vermoedelijk zullen verwachten, maar met een cavalerie-eenheid die klein genoeg is om wendbaar te zijn, maar groot genoeg om de situatie onder controle te hou­den. En we zullen natuurlijk een aanzienlijke hoeveelheid begif­tigden meenemen.'

Terwijl die paar zinnen gesproken werden, was de sfeer uiterst se­rieus geworden. Jennsen had het gevoel dat ze een stille getuige was van de cruciale ogenblikken van een gedenkwaardige ge­beurtenis. Het was beangstigend om te denken aan alle levens die afhingen van wat deze twee mannen bespraken. Sebastiaan woog de woorden van de keizer even af voordat hij jets zei. 'Hebt u enig idee hoe Aydindril de winter is doorgeko­men?'

Jagang schudde zijn hoofd. Hij trok een stuk lamsvlees van de punt van zijn mes en sprak met zijn mond vol. 'Je kunt veel van de Biechtmoeder zeggen, maar niet dat ze dom is. Door de richting van onze opmars, de bewegingen die ze heeft gadegeslagen, de steden die al gevallen zijn, de route die we heb­ben gekozen en alle rapporten en informatie die ze verzameld zal hebben, weet ze al heel lang dat ik Aydindril in het voorjaar zal aanvallen. Ik heb ze flink de tijd gegeven om angstig over hun lot te piekeren. Ik vermoed dat ze nu allemaal bibberend in een hoek­je zitten, maar ik denk niet dat ze het hart heeft om te vluchten.' 'Denkt u dat de vrouw van Meester Rahl er is?' flapte Jennsen er verbaasd uit. 'In de stad? De Biechtmoeder zelf?' De beide mannen keken haar zwijgend aan. Het was doodstil in de tent.

Jennsen krabbelde terug. 'Neemt u me niet kwalijk.'

De keizer grinnikte. 'Wat zou ik je kwalijk moeten nemen? Je hebt net de spijker op zijn kop geslagen.' Met zijn mes gebaarde hij naar Sebastiaan. 'Je hebt een bijzondere vrouw meegebracht, een vrouw met een goed hoofd op haar schouders.'

Sebastiaan wreef Jennsen over haar rug. 'En ook nog een mooi hoofd.'

Jagang keek haar met glinsterende, zwarte ogen aan. 'Ja, inder­daad.' Hij schepte blindelings met zijn vingers wat olijven uit een glazen schaal die naast hem stond. 'Vertel eens, Jennsen Rahl, hoe denk jij over dit alles?'

Aangezien ze haar mond al open had gedaan, moest ze nu wel antwoord geven. Ze vermande zich en dacht over de vraag na. 'Als ik me voor Meester Rahl verborg, probeerde ik altijd niets te doen waaraan hij zou merken waar ik was. Ik deed alles wat ik kon om hem onwetend te houden. Misschien is dat wat zij nu ook doen. Proberen u ontwetend te houden.'

'Dat dacht ik ook,' zei Sebastiaan. 'Als ze doodsbang zijn, pro­beren ze misschien elke verkenner of patrouille te elimineren om bij ons de indruk te wekken dat ze sterker zijn dan ze in wezen zijn, en om eventuele verdedigingsplannen geheim te houden.' Zodat ze in elk geval iets van een verrassingselement behouden,' vulde Jennsen aan.

'Dat is ook mijn idee,' zei Jagang. Hij grijnsde naar Sebastiaan 'Geen wonder dat je zo'n vrouw voor me meebrengt; ze is nog een strateeg ook.' Jagang knipoogde naar Jennsen en toen luidde hij een bel die naast hem stond.

In een deuropening aan de andere kant verscheen een vrouw, de­gene met de grijze jurk en het naar achteren gebonden grijs-met- zwarte haar. 'Ja, Excellentie?' 'Breng de jongedame wat fruit en zoetigheden.' Nadat ze gebogen had en was vertrokken, werd de keizer weer ernstig. 'Daarom denk ik dat het beter is om binnen te vallen met een kleinere eenheid dan ze verwachten, een die snel kan manoeu­vreren in reactie op de verdediging die ze voor ons in petto heb­ben. Ze kunnen misschien onze kleine patrouilles overmeesteren, maar dat zal ze niet lukken met een flinke eenheid cavalerie en be­giftigden. Als het nodig is, kunnen we altijd meer manschappen de stad in laten trekken. Nadat ze een winter lang op hun ach­terste hebben gezeten, zullen ze allang blij zijn als ze losgelaten worden. Maar ik wil eigenlijk niet beginnen met precies datgene te doen wat de mensen in Aydindril verwachten.' Sebastiaan prikte afwezig met zijn mes in een dikke plak rosbief terwijl hij nadacht. 'Ze zou in het Paleis van de Belijdsters kun­nen zijn.' Hij keek de keizer weer aan. 'De Biechtmoeder kan best besloten hebben om eindelijk stelling te nemen.' 'Dat denk ik ook,' zei keizer Jagang. Buiten was de voorjaarsstorm aangewakkerd, en de koude wind huilde rond de tenten. Jennsen kon zich niet inhouden. 'Denkt u echt dat ze daar zal zijn?' vroeg ze. 'Gelooft u echt dat ze daar zou blijven, als ze weet dat u er met een enorm leger aan komt?'

Jagang haalde zijn schouders op. 'Ik weet het natuurlijk niet ze­ker, maar ik heb haar het hele Middenland door naar het noor­den gedreven. In het verleden had ze nog opties, keuzemogelijk­heden, hoewel die soms niet eenvoudig te realiseren waren. We hebben haar leger vlak voor de winter Aydindril in gedreven en zijn toen op haar stoep blijven zitten. Nu hebben zij en haar le­ger geen keuzes meer en, met overal om hen heen bergen, ook geen plaatsen om naartoe te vluchten. Zelfs zij weet dat er een moment komt dat je de waarheid onder ogen moet zien. Ik denk dat dit misschien de plek is die ze kiest om definitief stelling te ne­men en het uit te vechten.'

Sebastiaan reeg een stuk vlees aan zijn mes. 'Het klinkt te een­voudig.'

'Natuurlijk,' zei Jagang, 'daarom moet ik rekening houden met de mogelijkheid dat ze daartoe heeft besloten.' Sebastiaan gebaarde met het rode vlees op de punt van zijn mes naar het noorden. 'Misschien heeft ze zich teruggetrokken in de bergen en alleen genoeg manschappen achtergelaten om verken­ners en patrouilles uit te schakelen, om u onwetend te houden, zoals Jennsen suggereerde.'

Jagang haalde zijn schouders op. 'Mogelijk. Ze is een zeer on­voorspelbare vrouw. Maar haar plaatsen om zich terug te trek­ken beginnen op te raken. Vroeg of laat is er geen terrein meer over. Misschien is dit niet haar plan, maar misschien ook wel.' Jennsen had niet beseft dat de Oude Wereld de vijand zo ver te­rug had gedreven. Ook Sebastiaan was lang weggeweest. Het zag er voor de Oude Wereld niet zo somber uit als ze had gedacht. Maar toch leek het haar een groot risico om te nemen op grond van zulke magere aanwijzingen.

'Dus u bent bereid de gok te wagen en de levens van uw mannen op het spel te zetten, in de hoop dat ze daar zal zijn?' 'De gok te wagen?' Jagang klonk geamuseerd bij die suggestie. 'Het is eigenlijk helemaal geen gok, snap je dat niet? We hebben hoe dan ook niets te verliezen. We zullen hoe dan ook Aydindril innemen. Daarmee klieven we eindelijk het Middenland in tweeën, en dus de hele Nieuwe Wereld. Verdeel en heers, dat is de weg naar de overwinning.'

Sebastiaan likte het bloed van zijn mes. 'U kent haar tactiek be­ter dan ik en bent beter in staat te voorspellen wat haar volgen­de zet zal zijn. Maar, zoals u zegt, of ze nu besluit om stelling te nemen met haar mensen of die aan hun lot overlaat, we zullen Aydindril en de zetel van de macht in het Middenland in handen krijgen.'

De keizer staarde in de verte. 'Dat kreng heeft honderdduizenden van mijn manschappen vermoord. Ze is er altijd in geslaagd om me één stap voor te blijven, om uit mijn handen te blijven, maar al die tijd heeft ze zich teruggetrokken in de richting van een muur... deze muur.' Hij keek met ijzige woede op. 'De Schepper geve dat ik haar eindelijk te pakken krijg.' De knokkels van de hand die hij om zijn mes had geslagen, waren wit en zijn stem zwoer een dodelijke eed. 'Ik zal haar krijgen en met haar afreke­nen. Persoonlijk.'

Sebastiaan peilde de blik in de donkere ogen van de keizer. 'Dan zijn we misschien dicht bij de eindoverwinning... In het Middenland, tenminste. Als het Middenland overwonnen is, is het lot van D'Hara bezegeld.' Hij stak zijn mes op. 'En als de Biechtmoeder er is, dan is Meester Rahl er misschien ook wel.' Jennsens gedachten buitelden over elkaar heen en ze keek van Se­bastiaan naar de keizer. 'Bedoelt u dat u denkt dat haar man, Meester Rahl, er ook is?'

Jagang vestigde zijn nachtmerrieachtige blik op haar en grinnik­te boosaardig. 'Precies, schatje.'

Jennsen voelde een rilling langs haar rug gaan bij de moordzuch­tige uitdrukking in zijn ogen. Ze was de goede geesten dankbaar dat ze aan dezelfde kant stond als deze man en niet zijn vijand was. Toch moest ze hem de belangrijke informatie geven die ze van Tom had. Ze voelde een steek van verdriet en wilde dat ze het van iemand anders dan Tom had gehoord, maar het was Se­bastiaan zelf geweest die haar er het eerst over had verteld. 'Meester Rahl kan niet hier, in Aydindril, zijn.' De twee mannen staarden haar aan. 'Meester Rahl is ver in het zuiden.' Jagang fronste. 'In het zuiden? Hoe bedoel je?' 'Hij is in de Oude Wereld.' 'Weet je dat zeker?' vroeg Sebastiaan.

Jennsen keek hem verbaasd aan. 'Dat heb je me zelf verteld. Dat hij aan het hoofd van zijn invasieleger de Oude Wereld was in­getrokken.'

Er gleed een blik van herinnering over Sebastiaans gezicht. 'Ja, dat is ook zo, Jenn, maar die berichten had ik gehoord lang voordat ik jou tegenkwam, voordat ik bij ons leger wegging. Dat is heel lang geleden.'

'Maar ik weet dat hij na die tijd ook nog in de Oude Wereld was.' 'Hoe bedoel je?' vroeg Jagang met een schorre grauw. Jennsen schraapte haar keel. 'De band. Het D'Haraanse volk heeft een band met de Meester Rahl...' 'En voel jij die band?' vroeg Jagang.

'Nee, dat niet. In mij is die niet sterk genoeg. Maar toen Sebastiaan en ik in het Volkspaleis waren, heb ik daar mensen ontmoet die zeiden dat Meester Rahl ver in het zuiden was, in de Oude Wereld.' De keizer overpeinsde haar woorden terwijl hij een blik wierp op een vrouw die was binnengekomen met schotels gedroogd fruit, zoetigheden en noten. Ze ging aan een wandtafel een stuk bij hen vandaan aan de slag; blijkbaar wilde ze niet dichterbij komen en Je keizer en zijn gasten storen.

'Maar Jenn, dat heb je afgelopen winter gehoord, toen we in het paleis waren. Heb je dat sinds die tijd horen bevestigen door ie­mand die de band voelt?' Jennsen schudde haar hoofd. 'Nee, dat niet.' 'Als de Biechtmoeder van plan is om stelling te nemen in Aydindril,' zei Sebastiaan peinzend, 'dan is het mogelijk dat hij, sinds we voor het laatst hebben gehoord dat hij in het zuiden was, naar het noorden is gekomen om de Biechtmoeder bij te staan.' Jagang leunde naar voren over het bloederige vlees heen. 'Zo zijn die twee. Slecht tot het bittere einde. Ik heb nu al een flinke tijd met hen allebei te maken. Ik weet uit ervaring dat als er een ma­nier is waarop ze samen kunnen zijn, ze dat zullen zijn, ook al is het in de dood.'

De implicaties waren onthutsend. 'Dan... hebben we hem mis­schien,' fluisterde Jennsen, bijna in zichzelf. 'Dan hebben we Richard Rahl misschien ook. De nachtmerrie is misschien bijna voor­bij. We zouden aan de vooravond van een overwinning voor ons allen kunnen staan.'

Jagang leunde achterover, trommelde met zijn vingers op tafel en keek van de een naar de ander. 'Hoewel ik me nauwelijks kan voorstellen dat Richard Rahl daar ook zou zijn, zou het wel klop­pen met wat ik over hem weet, als hij besluit samen met haar stel­ling te nemen en te verliezen, in plaats van in leven te blijven en te zien hoe alles langzaam door zijn vingers glipt.' Jennsen voelde een onverwachte steek bij de gedachte aan die twee, zij aan zij, als het einde kwam. Het paste helemaal niet bij een Meester Rahl om iets om een vrouw te geven, laat staan om aan haar zijde te staan als ze op het punt stond de oorlog om haar va­derland te verliezen, en daarbij haar leven. Een Meester Rahl zou zich meer zorgen maken over het behoud van zijn eigen leven en land.

Maar de gedachte dat hij misschien zo dichtbij was, was te ver­leidelijk om te verwerpen, en haar hart ging er sneller van klop­pen. 'Als hij zo dichtbij is, dan heb ik de hulp van de Zusters van het Licht niet nodig. Dan heb ik geen toverformule nodig. Ik zou alleen nog wat dichterbij moeten komen, bij u zijn als u de stad binnenvalt.'

Jagangs grimmige, vreugdeloze glimlach was terug. 'Je zult met mij meegaan; ik zal je afleveren bij het Paleis van de Belijdsters.' Zijn knokkels waren weer wit. 'Ik wil ze allebei dood hebben. Ik zal persoonlijk afrekenen met de Biechtmoeder. Ik geef jou toe­stemming om je mes in Richard Rahl te drijven.' Jennsen werd woest heen en weer geslingerd tussen verschillende emoties, van duizelingwekkende opgetogenheid dat het bijna zo ver was tot een ziekmakend afgrijzen. Even betwijfelde ze of ze zo'n weerzinwekkende, koelbloedige daad wel zou kunnen be­gaan. Jennsen.

Maar toen zag ze haar moeder voor zich, in een plas bloed op de vloer van hun huisje, doodbloedend uit die afschuwelijke, gapen­de snijwonden, haar afgehakte arm, een huis vol bruten van Mees­ter Rahl om haar heen. Jennsen herinnerde zich haar moeders ogen toen ze stervende was. Ze herinnerde zich hoe machteloos ze zich had gevoeld toen haar moeders leven wegglipte. De verschrikking ervan was nog vers. Ze was nog net zo witheet van woede als in het begin. Jennsen hunkerde ernaar om haar mes in het hart van haar halfbroer te drijven. Dat was het enige dat ze wilde.

In de brandende greep van die gerechtigde razernij zag ze zichzelf het mes in Richard Rahls borst rammen en hoorde ze de stem van Jagang van heel ver weg.

'Maar waarom wil je je broer doden? Wat is je reden, je doel?' 'Grushdeva,' siste ze.

Achter zich hoorde Jennsen een glazen vaas op de grond in stuk­ken vallen. Het geluid bracht haar met een schok terug in de wer­kelijkheid.

De keizer keek met een frons naar de vrouw in het schemerdon­ker. Haar bruine ogen waren op Jennsen gericht. 'Mijn verontschuldigingen voor de onhandigheid van Zuster Perdita,' zei Jagang terwijl hij de vrouw dreigend aankeek. 'Vergeeft u mij, Excellentie,' zei de vrouw in de donkergrijze jurk, en ze liep achteruit weg tussen de wandtapijten door, buigend als een knipmes.

De keizer richtte zijn frons nu op Jennsen. 'Wat zei je nu precies?'

Jennsen had geen flauw idee. Ze wist dat ze iets had gezegd, maar ze wist niet wat. Ze dacht dat ze door haar verdriet misschien niet uit haar woorden had kunnen komen. Haar droefheid kwam te­rug en rustte als een groot, macaber gewicht op haar schouders. 'Ziet u, Excellentie,' zei Jennsen, terwijl ze naar haar bord vol eten staarde, 'mijn vader, Darken Rahl, heeft mijn hele leven gepro­beerd me te vermoorden omdat ik een nakomeling van hem was die niet over de gave beschikte. Toen Richard Rahl hem doodde en de heerschappij over D'Hara overnam, nam hij de plaats van zijn vader in, en een van de taken die hij overnam, was het ver­moorden van zijn broers en zusters zonder de gave. Maar hij kweet zich nog fanatieker van die taak dan zijn vader had gedaan.' Jennsen keek door een waas van tranen op. 'Vlak nadat ik Sebastiaan had ontmoet, kwamen de mannen van mijn broer ons eindelijk op het spoor. Ze hebben mijn moeder op wrede wijze vermoord. Als Sebastiaan er niet was geweest, zouden ze mij ook hebben afgemaakt. Sebastiaan heeft mijn leven gered. Ik ben van plan Richard Rahl te doden, want als ik dat niet doe, zal ik nooit vrij zijn. Hij zal altijd mannen achter me aan sturen. Behalve dat Sebastiaan mijn leven heeft gered, heeft hij me dat ook doen in­zien.

En wat misschien nog belangrijker is: ik moet de moord op mijn moeder wreken om ooit rust te kennen.'

'Ons gaat het om het welzijn van onze medemensen. Jouw ver­haal bedroeft me, en juist om die redenen strijden we om die ver­derfelijke magie uit te roeien.' Eindelijk keek de keizer weer naar Sebastiaan. 'Ik ben trots op je, dat je deze voortreffelijke jonge vrouw hebt geholpen.'

Sebastiaan was kregelig geworden. Ze wist hoe slecht op zijn ge­mak hij zich voelde als hij werd geprezen. Ze wilde dat hij trots kon zijn op wat hij had bereikt, hoe belangrijk hij was, zijn aan­zien bij de keizer.

Hij legde zijn mes neer over de resten van zijn maaltijd. 'Ik doe alleen mijn plicht, Excellentie.'

'Nou,' zei Jagang met een bemoedigende glimlach, 'ik ben blij dat )e op tijd bent teruggekomen om het hoogtepunt van je strategie mee te maken.'

Sebastiaan leunde naar achteren met een kroes bier in zijn hand 'Wilt u niet op broeder Narev wachten? Zou hij er niet bij moe­ten zijn, als dit de beslissende slag blijkt te zijn?' Met een dikke vinger duwde Jagang een olijf over de tafel rond in een cirkeltje. Het duurde een tijdje voordat hij, zonder op te kijken, met zachte stem sprak.

'Ik heb nog niets van broeder Narev gehoord sinds Altur'Rang is gevallen.'

Sebastiaan boog zich plotseling naar voren, tegen de tafel aan. 'Wat? Is Altur'Rang gevallen? Hoe bedoelt u? Hoe? Wanneer?' Jennsen wist dat Altur'Rang in het vaderland van de keizer lag en dat het de stad was waar hij vandaan kwam. Sebastiaan had haar verteld dat broeder Narev en het Genootschap van Orde zich daar bevonden, in die grote, schitterende stad van hoop voor de mens­heid. Er zou daar een groot paleis worden gebouwd als eerbetoon aan de Schepper en als symbool voor de eenheid van de Oude We­reld.

'Ik heb onlangs bericht ontvangen dat de stad is ingenomen door vijandelijke troepen. Altur'Rang ligt erg afgelegen, en het was af­gesneden. Door de winter heeft het erg lang geduurd voordat de berichten me hebben bereikt. Ik wacht op nieuws. Vanwege die ongunstige wending lijkt het me niet verstandig om te wachten totdat broeder Narev hier is. Hij zal zijn handen vol hebben aan het verdrijven van de vijand. Als de Biechtmoeder en Richard Rahl in Aydindril zijn, moeten we niet wachten; we moe­ten snel terugslaan, en met vernietigende kracht.' Jennsen legde medelevend een hand op Sebastiaans onderarm. 'Dat is vast waarover je me hebt verteld toen ik je voor het eerst ontmoette en jij zei dat Meester Rahl je vaderland binnenviel. Dat is vast waar hij zijn zinnen op had gezet: Altur'Rang.' Sebastiaan keek haar strak aan. 'Het kan zijn dat hij niet in Ay­dindril is. Misschien blijkt hij nog in het zuiden te zijn, Jenn, in de Oude Wereld. Hou dat in gedachten. Ik wil niet dat je al je hoop hierop vestigt en dat die dan de bodem in wordt geslagen. 'Ik hoop dat hij hier is en dat er eindelijk een eind aan kan ko­men, maar zoals Zijne Excellentie al zei over het oprukken naar Aydindril: er valt niets te verliezen. Ik had niet verwacht hem hier te vinden. Als hij niet in Aydindril is, dan krijg ik toch de hulp waarvoor je me hierheen hebt gebracht.'

'En wat zou die hulp moeten inhouden?' vroeg Jagang. Sebastiaan antwoordde voor haar. 'Ik heb haar verteld dat de Zus­ters haar misschien konden helpen met een bezwering, zodat ze langs alle bescherming rond Meester Rahl kan komen en dicht ge­noeg bij hem zal zijn om iets te beginnen.'

'Goed, een van tweeën dan. Als hij in Aydindril is, mag jij hem hebben.' Jagang pakte de olijf die hij rond had gerold en stopte die in zijn mond. 'Zo niet, dan heb je de tovenaressen tot je be­schikking. Welke hulp je ook nodig hebt van de Zusters, die kun je krijgen. Je hoeft maar te kikken en ze zullen je helpen, daar heb je mijn woord op.'

Zijn ravenzwarte ogen stonden dodelijk ernstig. Buiten rommelde de donder. Het was harder gaan regenen. De bliksem flitste en verlichtte de tent van buiten met een spookach­tig licht, waardoor het bij het kaarslicht nog donkerder leek elke keer dat een bliksemschicht weer was verdwenen en hen achter­liet in de schemering, wachtend op het rollen van de donder. 'Ze hoeven alleen maar een toverformule uit te spreken om de mensen die hem beschermen af te leiden, zodat ik dicht genoeg bij hem kan komen,' zei Jennsen nadat de donder was wegge­storven. Ze trok haar mes uit de schede en hield het op om naar de sierlijke R op het zilveren heft te kijken. 'Dan kan ik mijn mes door zijn kwade hart steken. Dit mes, zijn eigen mes. Sebastiaan heeft me uitgelegd hoe belangrijk het is om terug te slaan met iets uit de directe omgeving van je vijand.'

'Dat was wijs gesproken van Sebastiaan. Dat is onze manier van Handelen, en de reden dat wij, met de hulp van de Schepper, zul­len overwinnen. Laten we bidden dat we ze nu eindelijk allebei te pakken krijgen en dat er een einde aan gemaakt kan worden, dat de gesel van de magie eindelijk zal verdwijnen en dat de mensheid eindelijk in vrede zal kunnen leven, zoals de Schepper dat bedoeld heeft.'

Jennsen en Sebastiaan knikten instemmend. 'Als we ze in Aydindril te pakken krijgen,' zei Jagang, terwijl hij haar in de ogen keek, 'beloof ik je dat jij degene zult zijn die een nies door zijn hart steekt, zodat je moeder in vrede kan rusten.' 'Dank u,' fluisterde Jennsen dankbaar.

Hij vroeg niet hoe ze zoiets voor elkaar kon krijgen. Misschien had de overtuiging die doorklonk in haar stem hem duidelijk gemaakt dat er meer achter zat dan hij wist, dat ze een of ander spe­ciaal voordeel had waardoor ze zoiets zou kunnen klaarspelen. En er zat inderdaad meer achter dan hij wist, of Sebastiaan. Jennsen had er lang en diep over nagedacht en alle verschillende stukjes in elkaar gepast. Haar hele leven had ze al over dit pro­bleem kunnen nadenken. Maar in het verleden hadden haar ge­dachten altijd gedraaid om hoe onoplosbaar het was, hoe het al­leen een kwestie van tijd was totdat Meester Rahl haar te pakken kreeg en de nachtmerrie werkelijk zou beginnen. Ze had zich altijd op het probleem geconcentreerd. Maar sinds ze Sebastiaan had ontmoet en sinds de dood van haar moeder hadden de gebeurtenissen elkaar steeds sneller opgevolgd, en die gebeurtenissen hadden ook, stukje bij beetje, bijgedragen aan haar inzicht in het grotere geheel. Vragen begonnen ant­woorden te krijgen, antwoorden die nu zo eenvoudig leken, als ze erop terugkeek. Ze had bijna het gevoel dat ze die, diep in haar hart, altijd al gekend moest hebben.

Nu concentreerde ze zich minder op het probleem en meer op mo­gelijke oplossingen ervan.

Jennsen had veel van Althéa geleerd; uiteindelijk zelfs meer dan de tovenares bewust had onthuld. Een zo machtige tovenares als Althéa zou daar niet al die jaren vastzitten als wat ze had verteld over de beesten in het moeras niet waar was geweest. De slang was een ander verhaal. Friedrich had gezegd dat de slang gewoon een slang was.

Maar de beesten waren magisch.

Die beesten hielden zelfs een zo machtige tovenares als Althéa op­gesloten in haar gevangenis. Friedrich had gezegd dat niemand, zelfs hij niet, achterom bij het huis kon komen. Tom had ook ge­zegd dat hij nooit had gehoord dat iemand aan de achterkant het moeras in was gegaan en dat later had kunnen navertellen. Ook de weide werd door niemand gebruikt, vanwege de wezens die uit het moeras kwamen. De wezens in het moeras waren echt en ze waren levensgevaarlijk. Alle feiten wezen daarop, op een na. Jennsen was het moeras ingegaan en was er weer uitgekomen zon­der ook maar eenmaal benaderd te worden, laat staan aangevallen of gedeerd. Ze had helemaal niets gezien van beesten die gescha­pen waren uit de materie van de gave. Dat was het ene stukje dat destijds niet in de puzzel had gepast. Maar nu deed het dat wel.

£r waren ook andere aanwijzingen geweest, zoals in het Volks­paleis, toen Jennsen Nyda's Agiel had aangeraakt zonder dat dat haar deerde. Het wapen had Sebastiaan en kapitein Lerner heel veel pijn bezorgd. Nyda was sprakeloos van verbazing geweest. Ze had gezegd dat zelfs Meester Rahl niet ongevoelig was voor de aanraking van een Agiel. Maar Jennsen was dat wel. En Jennsen was in staat geweest Nyda zover te krijgen dat ze haar hielp, in plaats van te doen wat ze eigenlijk had moeten doen, na­melijk die onbekende tegenhouden die niet gevoelig was voor de aanraking van een Agiel, de vrouw tegenhouden die zoveel onbe­antwoorde vragen opwierp, totdat alles kon worden uitgezocht en bevestigd. Zelfs toen Nathan Rahl haar probeerde tegen te hou­den, was Jennsen erin geslaagd Nyda over te halen haar te be­schermen... Tegen een Rahl met de gave. Jennsen wist nu dat dat meer was geweest dan knap bluffen. Misleiding was misschien wel de kern geweest, maar er zat veel meer omheen. In de loop van de lange en zware reis naar Aydindril waren al die dingen en meer één geheel gaan vormen in haar geest, zodat ze nu uiteindelijk inzag hoe uniek haar positie was en waarom zij de­gene was die Richard Rahl moest doden.

Jennsen was gaan begrijpen dat zij de enige was die dat kon, dat zij geboren was om het te doen, omdat zij op een essentiële, cru­ciale, fundamentele manier... onoverwinnelijk was. Ze wist nu dat ze altijd onoverwinnelijk was geweest.