31
Stijf en stram van de koude nacht op de grond, werd Jennsen wakker toen de hemel net een zachtroze gloed begon te krijgen. In het westen waren nog sterren te zien. Ze had niet veel geslapen en wilde dat ze nog een tijdje kon blijven liggen, maar dat konden ze zich niet veroorloven. Het kon fataal zijn om zo onbeschut in het open land te zijn, waar ze van kilometers ver gezien konden worden.
Terwijl Jennsen zich uitrekte, was het eerste dat ze zag het donkere silhouet van het plateau tegen de roze gloed aan de oostelijke hemel. Terwijl ze keek, kleurden de randen van het Volkspaleis goud toen de eerste stralen van de zon, die zelf nog achter de horizon stond, er van achteren op vielen. Toen ze daar naar het paleis stond te kijken, voelde Jennsen een eigenaardig verlangen. Dit was haar vaderland. Ze wilde zich zo graag ergens thuis voelen. Maar haar vaderland had haar alleen maar verschrikkingen en de dood te bieden.
Omdat ze nog zo dicht bij het paleis en tovenaar Rahl waren, verzamelden ze snel hun bezittingen en zadelden de paarden. Het was een akelige ervaring om op een ijskoud zadel te klimmen. Jennsen spreidde een deken uit over haar schoot, zodat Rusty's lichaamswarmte haar een beetje zou verwarmen. Ze klopte en wreef over de hals van het paard, zowel uit genegenheid als om haar vingers te warmen. Rusty's warmte zou voorkomen dat haar tweede vleespasteitje, dat in haar beddengoed achter het zadel was gebonden, zou bevriezen.
Ze reden hard, en af en toe liepen ze een stukje zachter om de paarden rust te gunnen, maar hun inspanningen werden beloond toen het landschap er later op de dag op begon te wijzen dat ze rand van de Vlakten van Azrith bereikten. Het was hun bedoeling om de bergketen in te vluchten die langs de westelijke horizon liep. Op de vlakte achter hen was geen spoor van achtervolgers te bekennen, nog niet, in elk geval. Laat in de middag reden ze een gebied van lage heuvels, ravijnen, schriele vegetatie en kleine boompjes binnen. Het was alsof de onafgebroken harde ondergrond van de Vlakten van Azrith er niet langer in slaagde om vlak te blijven en uit pure verveling uiteindelijk voor de afwisseling toch ging glooien en rijzen. De hongerige paarden trokken in het voorbijgaan aan de struiken en dikke pollen dor gras. De paarden hadden wel een bit in hun mond, maar Jennsen had niet het hart om ze een hapje eten te ontzeggen. Ze had zelf ook honger. De vleespasteitjes hadden een smakelijk ontbijt voor hen beiden gevormd, maar waren al heel lang op.
Voor het donker bereikten ze heuvels die naar een hoger gelegen en woester landschap leidden, waar ze hun kamp opsloegen in de luwte van een uitstulpend stuk gesteente. Onder een rotsrand vond Jennsen een plek die hun beschutting tegen de wind zou bieden, en de paarden eindelijk genoeg gras om te grazen. Zodra de paarden ontzadeld waren, begonnen ze gretig van de harde sprieten te eten. Jennsen trok wat spullen en proviand uit haar ransel terwijl Sebastiaan de omgeving afzocht en wat resten van lang geleden gestorven boompjes vond, die zilvergrijs waren opgedroogd. Hij gebruikte zijn strijdbijl om het droge hout in kleinere stukken te hakken en legde dicht bij de rotsrand een vuurtje aan, zodat het niet snel gezien zou worden. Terwijl ze wachtte totdat het vuur warmte ging verspreiden, legde hij zorgzaam een deken om haar schouders. Toen ze bij het vuur zat, met Sebastiaan vlak naast zich, stak Jennsen gezouten varkensvlees op spiezen en legde die met de uiteinden op een paar keien, zodat het vlees boven het vuur kon roosteren.
'Was het moeilijk om bij het huis van Althéa te komen?' vroeg hij uiteindelijk.
Ze besefte dat ze het zo druk had gehad met alles wat er was gebeurd, dat ze hem nog niet veel had verteld over wat er zich had afgespeeld toen hij gevangenzat.
'Ik moest een tocht door een moeras maken, maar ik heb het gered.'
Ze wilde niet klagen over haar problemen, haar angsten, haar gevecht met de slang of het feit dat ze bijna was verdronken. Dat was voorbij. Ze had het overleefd. Al die tijd had Sebastiaan in een gevangenis gezeten, in de wetenschap dat hij elk moment ter dood kon worden gebracht of gemarteld kon worden. Althéa zat voor altijd gevangen in het moeras. Anderen hadden het moeilijker dan Jennsen.
'Een moeras, dat klinkt heerlijk. Het was vast beter dan deze afschuwelijke kou. Ik heb nog nooit zoiets meegemaakt.' 'Bedoel je dat het niet koud is waar jij vandaan komt? In de Oude Wereld?'
'Nee. In de winter zijn er wel koude perioden, maar dat stelt niets voor in vergelijking met hoe het hier is, en soms is het ook wel regenachtig, maar we hebben nooit van die akelige sneeuw of die ellendige kou van de Nieuwe Wereld. Ik snap niet waarom mensen hier willen wonen.'
Het idee van een winter zonder sneeuw en kou verraste haar. Ze kon er zich nauwelijks een voorstelling van maken. 'Waar zouden we anders kunnen wonen? We hebben geen keuze.'
'Dat is zo,' gaf hij met een zucht toe.
'De winter is al een eind op streek. Voordat je het weet, is het voorjaar. Je zult het zien.'
'Ik hoop het. Ik zou liever op die plek zijn waar jij het laatst over had, de Oven van de Wachter, dan in deze ijskoude woestenij.' Jennsen fronste haar wenkbrauwen. 'De plek waar ik het over had? Ik heb het nooit over een plek gehad die de Oven van de Wachter heet.'
'Jawel.' Sebastiaan duwde met zijn zwaard de houtblokken tegen elkaar aan, zodat de vlammen groter zouden worden. Er wervelden vonken omhoog het donker in. 'In het paleis. Vlak voordat we elkaar kusten.'
Jennsen stak haar handen uit en warmde haar vingers in de heerlijke hitte. 'Dat weet ik niet meer.' 'Je zei dat Althéa daar was geweest.' 'Waar?'
'Bij de Zuilen der Schepping.'
Jennsen trok haar handen terug, stak ze onder haar mantel en staarde hem aan. 'Nee, dat heb ik nooit gezegd. Ze had het over jets anders, niet over een plek waar ze was geweest.' 'Waar had ze het dan over?'
Jennsen wuifde zijn vraag met een ongeduldig handgebaar weg. 'Het was maar gepraat. Niet belangrijk.' Ze trok een lok van haar rode haar uit haar gezicht. 'Dus de Zuilen der Schepping is een plek?'
Hij knikte terwijl hij de withete houtblokken met zijn zwaard naar elkaar duwde. 'Wat ik al zei, de Oven van de Wachter.' Gefrustreerd sloeg ze haar armen over elkaar. 'Wat betekent dat?' Hij keek op, verbaasd door haar toon. 'Je weet wel, heet. Zoals wanneer iemand zegt: "Het lijkt hier wel de Oven van de Wachter, zo heet is het." Daarom wordt die plek soms de Oven van de Wachter genoemd, maar de echte naam is de Zuilen der Schepping.'
'En ben jij daar geweest?'
'Ben je mal? Ik ken zelfs niemand anders die er ooit is geweest. Mensen zijn bang voor die plek. Sommigen denken dat het echt het domein van de Wachter is en dat daar alleen maar dood bestaat.'
'Waar is het?'
Hij gebaarde met zijn zwaard naar het zuiden. 'Op een desolate plek diep in de Oude Wereld. Je weet hoe dat gaat; mensen koesteren vaak een bijgeloof over afgelegen plekken.' Jennsen staarde in de vlammen en probeerde alle feiten in haar hoofd met elkaar in overeenstemming te brengen. Er was iets dat niet helemaal klopte. Iets dat haar verontrustte. 'Waarom heet die plek zo? De Zuilen der Schepping?' Sebastiaan haalde zijn schouders op en fronste zijn wenkbrauwen weer bij haar toon. 'Zoals ik al zei: het is een verlaten plek, zo heet als de Oven van de Wachter, daarom noemen sommige mensen het zo, vanwege de hitte. Wat betreft de werkelijke naam, men zegt dat het er...'
Als niemand er ooit komt, hoe weten de mensen dat dan allemaal?'
In de loop der tijd zijn er wel een paar mensen geweest, of liever gezegd, er vlakbij geweest, en die hebben anderen erover verteld. Langzamerhand is er steeds meer over bekend geworden. Het gebied lijkt een beetje op de vlakten hier...' 'De Vlakten van Azrith?' 'Ja, net zo verlaten als de Vlakten van Azrith, maar veel groter En het is er altijd warm. Droog en verzengend heet. Er lopen een paar handelsroutes langs de kale randen. Zonder de juiste kleding om je te beschermen tegen de brandende zon en de verschroeiende wind zou je binnen de kortse keren levend gebraden worden Zonder voldoende water hou je het er niet lang uit.' 'En dat gebied heet de Zuilen er Schepping?' 'Nee, dat is alleen nog maar het gebied waar je eerst doorheen moet trekken. Bijna in het miden van dat uitgestrekte, lege land is een laagte, zegt men, een brede vallei waar het nog heter is; moordend heet, zo heet als de Oven van de Wachter. Dat heet de Zuilen der Schepping.'
'Maar waarom heet het de Zuilen der Schepping?' Sebastiaan duwde met zijn laars een heuveltje van zand bij elkaar om de gloeiendhete stukken hout die van de brandende blokken vielen terug te schuiven de hitte. 'Er wordt gezegd dat er onder aan de omliggende ruige rotswanden en hellingen, op de bodem van die uitgestrekte vallei, hoogrijzende pilaren van steen staan. Naar die enorme rotsformatsies is de plek genoemd.' Jennsen draaide de spiezen me gezouten varkensvlees om. 'Dat klinkt wel logisch. Zuilen van gesteente.'
'Ik heb weleens dat soort toren gezien, op andere plekken, waar rotsen op elkaar zijn gestapeld tot een soort slordige pilaren, als munten op een tafel. Maar deze schijnen opmerkelijker te zijn dan andere, alsof de wereld zelf naar boven reikt in een eerbetoon aan de Schepper, en daarom beschouwen sommigen het als een heilige plek. Maar het is er ook mordend heet, dus hoewel sommigen het beschouwen als de smidse van de Schepper, wordt het ook in verband gebracht met de Wachter, en vandaar dat anderen het de Oven van de Wachter noemen. Afgezien van de hitte is er dus nog een reden om bang te zijn om erheen te gaan. Het is voor iedereen een plek van bovenwereldlijke strijd die je het best met rust kunt laten.'
'Schepping en vernietiging, leven en dood samen?'
De vlammen dansten in zijn ogen toen hij haar aankeek. 'Dat zegt men.'
'Je bedoelt dat sommigen denket dat het een plek is waar de dood zelf probeert de wereld van het leven te verteren?' 'De levenden worden altijd achtervolgd door de dood. Broeder Narev zegt dat het kwaad van de mens zelf datgene is wat de schaduw van de Wachter over de wereld werpt. Als we toegeven aan het kwaad, krijgt dat kwaad macht in de wereld van het leven, en dan zal de Wachter de Zuilen der Schepping omver kunnen duwen; dat zal het einde van de wereld zijn.'
De woorden verkilden Jennsen tot op het bot, alsof de hand van de dood zelf haar had aangeraakt. Het was echt iets voor een tovenares om slimme spelletjes te spelen met woorden. Jennsens moeder had haar gewaarschuwd dat tovenaressen nooit alles vertelden wat ze wisten, maar vaak belangrijke dingen achterhielden. Wat was Althéa's werkelijke bedoeling geweest toen ze Jennsen zo achteloos een van de 'zuilen der Schepping' noemde? Hoewel Jennsen het niet begreep, leek het nu maar al te duidelijk dat Althéa misschien een verborgen beweegreden had gehad om het zaadje van die naam in Jennsens hoofd te planten. 'Vertel eens, wat is er bij Althéa gebeurd? Waarom kon ze je niet helpen?'
Jennsen schrok op uit haar gedachten. Ze draaide de spiezen en zag dat het vlees nog wat langer moest roosteren, terwijl ze nadacht over een eenvoudig antwoord op die vraag. 'Ze heeft me verteld dat ze eens heeft geprobeerd me te helpen, toen ik klein was. Darken Rahl heeft dat ontdekt en heeft haar voor straf verminkt. Hij heeft haar gave ook beschadigd, zodat ze haar eigen magie niet meer kan gebruiken. Nu zou ze zelfs geen toverformule meer voor me kunnen uitspreken als ze dat zou willen.'
'Misschien heeft Darken Rahl zonder het zelf te weten het werk van de Schepper gedaan.'
Jennsen fronste verbaasd. 'Hoe bedoel je?'
'De Imperiale Orde wil de magie uit de wereld bannen. Broeder Narev zegt dat we het werk van de Schepper doen, omdat magie slecht is.'
'En wat denk jij? Denk je echt dat de gave van de Schepper slecht zou kunnen zijn?'
Hoe wordt magie gebruikt?' Hij keek haar van onder zijn gefronste wenkbrauwen strak aan, en de woede was duidelijk zichtbaar in zijn ogen. 'Wordt ze gebruikt om mensen te helpen? Om de kinderen van de Schepper in dit leven te helpen? Nee. Ze wordt met zelfzuchtige motieven gebruikt. Kijk alleen maar naar het Huis Rahl. Dat heeft de gave duizenden jaren lang gebruikt om over D'Hara te heersen. En wat was dat voor heerschappij? Was die bedoeld om de mensen ten goede te komen? Of is het een schrikbewind geweest?'
Dat laatste was meer een constatering dan een vraag, en een waar Jennsen niets tegen in kon brengen.
'Misschien,' vervolgde Sebastiaan, 'heeft de Schepper er via Darken Rahl voor gezorgd dat Althéa de smet van de magie kwijtraakte, dat ze er genadig van verlost werd.' Jennsen liet haar kin op haar knieën rusten terwijl ze naar het roosterende vlees keek. Althéa had gezegd dat ze alleen nog maar haar talent voor profetie overhad en beklaagde zich dat dat een kwelling was.
Jennsens moeder had haar geleerd om een Gratie te tekenen en haar verteld dat de gave door de Schepper werd gegeven. In de juiste handen was een Gratie magisch. En hoewel Jennsen zelf niet over magie beschikte, had dat magische symbool haar bij verschillende gelegenheden beschermd. Ze wist natuurlijk dat mensen er kwaad mee konden doen, maar de gedachte dat de gave slecht was, beviel haar niet. Hoewel ze zelf geen magie kon beoefenen, wist ze dat die wonderbaarlijk kon zijn. Ze probeerde voorzichtig een andere benadering. 'Je zei dat keizer Jagang tovenaressen bij zich heeft, de Zusters van het Licht, die me misschien zouden kunnen helpen. Zij gebruiken magie. Als magie slecht is...'
'Ze gebruiken magie voor onze zaak, zodat magie op een dag uit de wereld gebannen kan worden.'
'Maar dat klopt toch niet? Als je echt gelooft dat magie slecht is, hoe kun je er dan een verbond mee sluiten?' Sebastiaan bekeek het gezouten vlees toen ze een van de spiezen naar hem uitstak, en trok er toen met de punt van zijn mes een stukje af. Hij hield zijn mes op en bewoog het voor haar gezicht heen en weer.
'Mensen doden andere mensen met messen en zwaarden. Als we messen en zwaarden wilden uitbannen, zodat er niet meer gedood zou worden, zouden we dat moeilijk met alleen woorden kunnen doen. We zouden de mensen hun messen en zwaarden met geweld moeten afnemen om in ieders belang een eind te maken aan de waanzin van geweld. Mensen klampen zich vast aan het kwaad, ^e zouden messen en zwaarden moeten gebruiken in het gevecht 0m de wereld te ontdoen van die slechte dingen. Dan zou er vrede heersen in de wereld. Zonder de hulpmiddelen om te moorden, zouden de emoties van de mensen bekoelen en zou de Wachter hun hart ontvluchten.'
Jennsen sneed een stuk gloeiend heet vlees af en blies ertegen om het een beetje af te koelen. 'En jullie gebruiken magie op die manier?'
'Precies.' Sebastiaan kauwde, maakte een goedkeurend geluid vanwege de smaak voordat hij slikte en vervolgde: 'We willen het kwaad van de magie uitbannen, maar om dat te doen, moeten we magie gebruiken in de strijd, anders zou het kwaad winnen.' Jennsen nam een hapje sappig vlees en maakte eveneens een goedkeurend geluid. Het was heerlijk om iets warms te eten. 'En vinden broeder Narev en keizer Jagang messen en zwaarden ook slecht?'
'Natuurlijk, want hun enige doel is om te verminken en te doden. Dan hebben we het natuurlijk niet over werktuigen zoals broodmessen, maar wapens zijn zeker slecht. Uiteindelijk zullen de mensen verlost worden van die gesel, en dan zal de plaag van moord en dood tot het verleden behoren.'
'Bedoel je dat zelfs soldaten dan geen wapens zullen dragen?' 'Nee, soldaten zullen altijd gewapend moeten zijn om een vrij en vredelievend volk te beschermen.' 'Maar hoe kunnen de mensen zichzelf dan verdedigen?' 'Waartegen? Alleen soldaten zullen dodelijke wapens dragen.' Jennsen hield haar hoofd vermanend schuin in zijn richting. 'Als ik geen mes zou dragen, zouden soldaten mij moeiteloos hebben vermoord, samen met mijn moeder.'
'Slechte soldaten. Onze soldaten vechten alleen voor het goede, voor de verdediging en veiligheid van het volk, niet om dat te knechten. Als we de D'Haraanse strijdkrachten verslaan, zal er vrede heersen.' 'Maar zelfs dan...'
Hij boog zich naar haar toe. 'Maar snap je het dan niet? Uiteindelijk, als de magie uitgebannen is, zullen wapens niet meer nodig zijn. De verdorven emoties van de mensen worden levensgevaarlijk doordat ze aan wapens kunnen komen, wat leidt tot misdaden en moorden.' 'Soldaten hebben ook emoties.'
Die gedachte wuifde hij met een handgebaar weg. 'Niet als ze de juiste training krijgen en onder toezicht van goede officieren staan.'
Jennsen keek naar het uitspansel met de fonkelende sterren. De wereld die hij voor ogen had, klonk uitnodigend. Maar als wat hij beweerde waar was, dan werd de magie zoals zij die gebruikten voor een goed doel gebruikt, dus dat betekende dat ze zowel goed als slecht kon zijn, en dat, net als bij haar mes, de bedoeling waarmee de magie werd gebruikt bepalend was voor de morele waarde ervan, niet de magie zelf. Maar in plaats van dat te zeggen, stelde ze een andere vraag. 'Hoe zou een wereld zonder magie eruitzien?' Sebastiaan glimlachte verlangend. 'Iedereen zou gelijk zijn. Niemand zou boven een ander bevoordeeld zijn.' Hij stak zijn mes in een nieuw stuk vlees en trok het van de spies af. 'Iedereen zou samenwerken, want we zouden allemaal hetzelfde zijn. Niemand zou het oneerlijke voordeel hebben magie te kunnen gebruiken en misbruik van anderen te kunnen maken. Jij zou bijvoorbeeld vrij zijn om je leven te leven zonder dat Meester Rahl met zijn magie jacht op je maakte.'
Althéa had gezegd dat Richard Rahl was geboren met een sterkere gave dan in duizenden jaren was voorgekomen. Hij was inderdaad dichter bij haar gekomen dan Darken Rahl ooit had gedaan. Hij had die mannen gestuurd die haar moeder hadden vermoord. Maar Althéa had ook gezegd dat Jennsen een gat in de wereld was voor mensen met de gave; Meester Rahl kon wel jacht op haar maken, maar niet met magie.
'Je zult nooit vrij zijn,' vervolgde Sebastiaan ten slotte met zachte stem, 'totdat je Richard Rahl elimineert.' Ze keek hem aan. 'Waarom ik? Er strijden zoveel mensen tegen hem, dus waarom zeg je dat ik hem moet elimineren?' Maar terwijl ze de vraag stelde, begon ze het gevreesde antwoord in te zien.
'Nou ja,' zei hij, en hij leunde achterover. 'Eigenlijk bedoel ik dat je niet vrij zult zijn totdat Meester Rahl is geëlimineerd.'
Hij wendde zich af en trok een waterzak naar zich toe. Ze keek toe hoe hij een flinke hoeveelheid water dronk en begon toen over jets anders.
'Kapitein Lerner zei dat Meester Rahl getrouwd was.'
'Met een Belijdster,' bevestigde Sebastiaan. 'Als Richard Rahl een vrouw heeft gezocht die zijn gelijke is in slechtheid, heeft hij haar gevonden.'
'Dus je weet van haar af?'
'Het weinige dat ik van de keizer heb gehoord. Ik kan je wel vertellen wat ik weet, als je wilt.'
Jennsen knikte. Met duim en wijsvinger trok ze nog een stuk vlees van een van de lange stokken, en ze at het op terwijl ze de vlammen in zijn ogen zag dansen en hij zijn verhaal deed. 'De barrière tussen de Oude Wereld in het zuiden en de Nieuwe Wereld in het noorden heeft duizenden jaren lang bestaan, totdat Meester Rahl die vernietigde om ons volk te kunnen onderwerpen. Niet lang voor de geboorte van jouw moeder, denk ik, werd de Nieuwe Wereld zelf in drie landen opgedeeld. Helemaal in het westen lag Westland. D'Hara ligt in het oosten. Nadat hij zijn vader had gedood en de macht had gegrepen, heeft Richard Rahl de grenzen tussen de drie landen van de Nieuwe Wereld vernietigd. Tussen Westland en D'Hara ligt het Middenland, een verdorven land waar naar verluidt de magie aan de macht is en waar de Be- lijdsters wonen. Het Middenland wordt geregeerd door de Biechtmoeder, het hoofd van de Belijdsters. Keizer Jagang heeft me verteld dat ze weliswaar jong is, ongeveer van mijn leeftijd, maar dat ze slim en levensgevaarlijk is.'
Jennsen dacht na over zijn huiveringwekkende woorden. 'Weet je wat een Belijdster is? Wat "Belijdster" betekent?' Met de waterzak in zijn hand legde Sebastiaan zijn onderarm op zijn gebogen knie. 'Ik weet het niet, behalve dat ze over een angstwekkende kracht beschikt. Alleen al door haar aanraking brandt je geest weg en word je haar willoze slaaf.' Jennsen luisterde geboeid toe, ontsteld door die gedachte. 'En doen mensen dan echt alles wat ze zegt, alleen omdat ze hen heeft aangeraakt?'
Sebastiaan gaf haar de waterzak. 'Hen heeft aangeraakt met haar kwade magie. Keizer Jagang heeft me verteld dat haar magie zo sterk is dat ze een man die op die manier haar slaaf is geworden kan opdragen ter plekke te sterven, en dat hij dat dan ook doet.'
'Bedoel je dat hij onder haar ogen zelfmoord zou plegen?' 'Nee. Ik bedoel dat hij dan gewoon dood neervalt doordat zij dat heeft bevolen. Zijn hart blijft stilstaan of zoiets. Hij valt gewoon dood neer.'
Geschokt door dat idee legde Jennsen de waterzak naast zich neer. Ze trok haar deken dichter om zich heen. Ze was uitgeput, en ze was het beu om nieuwe dingen over Meester Rahl te horen. Elke keer dat ze iets nieuws hoorde, was dat nog vreselijker dan het vorige. Haar monsterlijke halfbroer leek, nadat hij hun vader had gedood, geen tijd te hebben verloren om de familieplicht te vervullen en achter haar aan te gaan.
Nadat ze hadden gegeten en de paarden hadden verzorgd, rolde Jennsen zich in haar mantel en een deken. Ze wenste dat ze kon gaan slapen en dan bij het wakker worden zou ontdekken dat het allemaal een nare droom was geweest. Ze wenste bijna dat ze nooit meer wakker zou worden om de toekomst niet onder ogen te hoeven zien.
Omdat ze een vuur hadden, sliep Sebastiaan niet met zijn rug tegen de hare. Ze miste de troost die ze daaruit putte. Gekweld door angstige gedachten die door haar hoofd buitelden, staarde ze met wijd open ogen in de vlammen terwijl Sebastiaan in slaap viel. Jennsen vroeg zich af wat ze nu moest beginnen. Haar moeder was dood, dus ze had geen echt thuis meer. Thuis was altijd bij haar moeder geweest, waar ze ook waren. Ze vroeg zich af of haar moeder vanuit de wereld van de doden naar haar keek, samen met alle andere goede geesten. Ze hoopte dat haar moeder nu rust kende en eindelijk gelukkig was.
Jennsen voelde een leeg, troosteloos verdriet om Althéa. De tovenares kon haar niet helpen, en dat wilde Jennsen ook niet. Ze was beschaamd over de ellende die ze anderen had bezorgd, mensen die hadden geprobeerd haar te helpen. Haar moeder was gestorven voor het misdrijf dat ze Jennsen ter wereld had gebracht. Althéa's zus, Lathea, was vermoord door de mannen die meedogenloos jacht op Jennsen maakten. Die arme Althéa zat voorgoed vast in dat afschuwelijke moeras voor het misdrijf dat ze had geprobeerd Jennsen te beschermen toen die nog maar een kind was. Friedrich was bijna net zozeer een gevangene als Althéa, beroofd van vele geneugten.
Jennsen dacht aan het opwindende gevoel dat Sebastiaans kus haar
had bezorgd. Althéa en Friedrich hadden het genot verloren om hun passie te kunnen delen. Het was alsof er voor Jennsen die kus vvas geweest, de bewustwording, de vonk van een mogelijkheid, en er daarna nooit meer iets kon zijn. Ze leefde in haar eigen moeras, ook een gevangenis die gecreëerd was door Meester Rahl, opgesloten in de eindeloze vlucht voor haar moordenaars. Ze dacht aan wat Sebastiaan had gezegd: dat ze nooit vrij zou zijn zolang ze Richard Rahl niet had geëlimineerd. Jennsen keek naar de slapende Sebastiaan. Hij was onverwacht in haar leven gekomen. Hij had haar leven gered. De eerste keer dat ze hem zag, of de eerste keer dat ze opkeek in zijn ogen vanaf de ander kant van het vuur, nadat ze de Gratie had getekend bij de ingang van de grot, had ze nooit kunnen denken dat hij haar op een dag zou kussen.
Zijn witte stekeltjeshaar kreeg een zachte, gouden gloed door het vuur. Ze vond het heerlijk om naar zijn gezicht te kijken. Wat was er verder nog voor hen? Op die vraag wist ze het antwoord niet. Ze wist niet wat die kus had betekend of waar die toe kon leiden, als hij al ergens toe zou leiden. Ze wist niet of ze dat wilde. Ze wist ook niet of hij dat wilde. Ze vreesde van niet.