10
Jennsen wilde niet terug naar de herberg, maar het was donker en koud en ze hadden geen alternatief. Het was ontmoedigend dat Lathea hun vragen niet wilde beantwoorden. Jennsen had haar hoop op de hulp van deze vrouw gevestigd. 'Wat zullen we morgen doen?' vroeg Sebastiaan. 'Morgen?'
'Nou, wil je nog steeds dat ik je help D'Hara te ontvluchten, zoals je moeder en jij me hebben gevraagd?'
Daar had ze nog niet echt over nagedacht. Nu Lathea haar zo weinig had verteld, wist Jennsen niet precies wat ze moest doen. Ze staarde afwezig voor zich uit in de lege nacht terwijl ze door de sneeuw ploeterden.
'Als we naar het Volkspaleis gaan, zou ik daar misschien antwoorden kunnen krijgen,' zei ze, hardop denkend. 'En hopelijk de hulp van Althéa.'
Naar het Volkspaleis gaan was verreweg de gevaarlijkste optie. Maar waarheen ze ook vluchtte, waar ze zich ook schuilhield, Meester Rahls magie zou haar achtervolgen. Althéa zou haar misschien kunnen helpen. Misschien was ze op de een of andere manier in staat om Jennsen voor hem te verbergen, zodat ze haar eigen leven kon leiden.
Sebastiaan leek serieus na te denken over haar woorden; er dreef een langgerekte wolk van zijn ademhaling weg op de wind. 'Dan gaan we naar het Volkspaleis. Op zoek naar die Althéa.' Het bezorgde haar een enigszins onbehaaglijk gevoel dat hij helemaal geen tegenwerpingen maakte en niet probeerde haar dit uit het hoofd te praten. 'Het Volkspaleis is het hart van D'Hara. En niet alleen het hart van D'Hara, maar ook de residentie van de Meester Rahl.'
'Dan zal hij waarschijnlijk niet verwachten dat je daarheen gaat, denk je wel?'
Verwacht of niet, ze zouden recht in het hol van de leeuw lopen. Geen enkel roofdier zou een prooi die zo dichtbij was lang over het hoofd zien. Ze zouden absoluut geen verweer hebben tegen zijn kaken.
Jennsen keek opzij naar de gestalte die in het donker naast haar liep. 'Sebastiaan, wat doe je in D'Hara? Ik heb niet de indruk dat je van dit land houdt. Waarom reis je naar een plek die je niet aanstaat?'
Onder zijn kap zag ze zijn glimlach. 'Is dat zo duidelijk?' Jennsen haalde haar schouders op. 'Ik heb wel vaker reizigers ontmoet. Ze praten over de plaatsen waar ze geweest zijn en de bijzondere dingen die ze hebben gezien. Wonderen. Prachtige valleien. Adembenemende bergen. Fascinerende steden. Jij praat nooit over waar je bent geweest of wat je hebt gezien.' 'Wil je de waarheid weten?' vroeg hij, en nu was zijn gezicht ernstig.
Jennsen wendde haar blik af. Plotseling voelde ze zich lomp en bemoeiziek, vooral gezien alles wat zij hem niet vertelde. 'Het spijt me. Ik heb het recht niet om je zoiets te vragen. Vergeet maar dat ik het heb gezegd.'
'Ik vind het niet erg.' Hij keek haar met een laconieke glimlach aan. 'Ik denk niet dat jij me bij D'Haraanse soldaten zou aangeven.'
Het idee alleen al ontstelde haar. 'Natuurlijk niet.' 'Meester Rahl en zijn D'Haraanse Rijk willen over de wereld heersen. Ik probeer dat te voorkomen. Ik kom uit een land ten zuiden van D'Hara, zoals ik je al heb verteld. Ik ben gestuurd door onze leider, de keizer van de Oude Wereld, Jagang de Rechtvaardige. Ik ben keizer Jagangs strateeg.'
'Dan ben je iemand met veel gezag,' fluisterde ze verbaasd. 'Een hooggeplaatst man.' Haar verbazing maakte snel plaats voor een gevoel van intimidatie. Ze durfde niet te raden naar zijn importantie, zijn rang. In haar gedachten werden die geleidelijk aan steeds hoger. 'Hoe moet ik iemand als jij aanspreken?'
'Als Sebastiaan.'
'Maar je bent een belangrijk man. Ik ben onbetekenend.' 'O, je bent zeker niet onbetekenend, Jennsen Daggett. Meester Rahl maakt niet persoonlijk jacht op mensen die onbetekenend zijn.'
Jennsen voelde zich plotseling eigenaardig verontrust. Ze koesterde natuurlijk geen liefde voor D'Hara, maar ze voelde zich toch ongemakkelijk bij het idee dat Sebastiaan hier was om te helpen bij het verslaan van haar land.
Die onverwachte loyaliteit verwarde haar. Per slot van rekening had de Meester Rahl de mannen gestuurd die haar moeder hadden vermoord. De Meester Rahl maakte jacht op Jennsen en wilde haar laten doden.
Maar het was de Meester Rahl die haar wilde laten doden, niet de inwoners van haar land. De bergen, de rivieren, de uitgestrekte vlakten, de bomen en de planten hadden haar altijd beschutting en voedsel geboden. Ze had er eigenlijk nog nooit op die manier over nagedacht: dat ze van haar vaderland kon houden en tegelijk een hekel kon hebben aan degenen die het bestuurden. Aan de andere kant, als die Jagang de Rechtvaardige zijn doel bereikte, zou ze bevrijd zijn van haar achtervolger. Als D'Hara verslagen werd, zou Meester Rahl verslagen zijn, en dan zou er een einde komen aan de heerschappij van die slechte dynastie. Dan zou ze eindelijk vrij zijn om haar eigen leven te leiden. In het licht van zijn openhartigheid tegenover haar voelde ze zich ook een beetje belachelijk en zelfs beschaamd dat ze Sebastiaan niet vertelde wie zij was en waarom Meester Rahl jacht op haar maakte. Ze wist het zelf ook niet precies, maar ze wist wel dat Sebastiaan haar lot zou delen als hij samen met haar werd opgepakt. Toen ze erover nadacht, begon ze in te zien waarom hij er geen bezwaar tegen had om naar het Volkspaleis te gaan en waarom bij bereid was om zo'n gevaarlijke tocht te ondernemen. Als strateeg van keizer Jagang wilde Sebastiaan misschien wel niets liever dan stiekem een kijkje nemen in het hol van de leeuw. We zijn er,' zei hij.
Ze keek op en zag de witte, houten gevel van de herberg. Een metalen kroes die aan een haak boven hun hoofd hing, zwaaide piepend heen en weer in de wind. Het geluid van gezang en dansende voeten drong door in de besneeuwde stilte van de nacht. Toen ze door de grote ruimte liepen, beschermde Sebastiaan haar met een arm om haar schouders tegen de nieuwsgierige blikken, en hij nam haar mee naar de trap achter in de zaak. Het was er zo mogelijk nog drukker en lawaaiiger dan het eerder op de avond was geweest.
Zonder te blijven staan, haastten de twee zich de trap op. Een stukje verderop in de schemerige gang maakte hij een deur aan de rechterkant open. Binnen draaide Sebastiaan het kousje hoger van de olielamp die op een tafeltje stond. Naast de lamp stonden een waskom en een lampetkan, en bij de tafel stond een houten bank. In een hoek van de kamer tekende zich flauw een hoog bed af, waar een donkerbruine deken scheef overheen lag. De kamer was comfortabeler dan het huisje dat ze had verlaten, maar Jennsen vond het er niet prettig. Een van de muren was behangen met vaalbruin geschilderd linnen. De gepleisterde muren zaten vol vlekken en vliegendrek. Aangezien de kamer op de eerste verdieping lag, was de enige weg naar buiten de trap af en door de herberg heen. Ze vond de stank in de kamer afschuwelijk: een zuur mengsel van pijptabak en urine. De nachtspiegel onder het bed was niet geleegd.
Jennsen trok een paar dingen uit haar ransel en liep naar de tafel om haar gezicht te wassen. Sebastiaan liet haar alleen en ging weer naar beneden. Toen ze zich had gewassen en haar haar had geborsteld, kwam hij terug met twee kommen lamsstoofpot. Hij had ook bruin brood en kroezen bier bij zich. Ze aten dicht naast elkaar gezeten op de smalle bank, diep over de tafel gebogen, bij het flakkerende licht van de olielamp.
De lamsstoofpot smaakte niet zo goed als hij eruitzag. Ze at de stukken vlees eruit, maar liet de kleurloze, flauwe, zachte groenten staan. Ze sopte wat van het vocht op met het harde brood. Ze gaf haar bier aan Sebastiaan en dronk zelf water. Ze was er niet aan gewend om bier te drinken en vond het net zo onaangenaam ruiken als de lampolie. Sebastiaan leek het lekker te vinden. Toen ze klaar was met eten, ijsbeerde Jennsen heen en weer door de benauwde kamer zoals Betty dat had gedaan door haar hok. Sebastiaan ging met een been aan weerszijden van de bank tegen de muur geleund zitten. Met zijn blauwe ogen volgde hij haar van het bed naar de muur met het linnen en weer terug, bezig een pad uit te slijten in de plankenvloer.
'Waarom probeer je niet wat te slapen?' zei hij met zachte stem. 'Ik waak wel over je.'
2e voelde zich als een gekooid dier. Ze keek hoe hij een lange teug van zijn bier nam. 'En wat gaan we morgen doen?'
Het was niet alleen haar afkeer van de herberg, van de kamer. Ze had last van haar geweten. Ze wachtte niet af totdat hij antwoord gaf.
'Sebastiaan, ik moet je vertellen wie ik ben. Jij bent eerlijk tegen mij geweest. Ik kan niet bij je blijven en je opdracht in gevaar brengen. Ik weet niets van de belangrijke dingen die je doet, maar het feit dat je in mijn gezelschap bent, brengt veel risico voor je mee. Je hebt me al meer geholpen dan ik had kunnen hopen, meer dan ik ooit had kunnen verlangen.'
'Jennsen, ik loop toch al risico hier. Ik ben in het land van mijn vijand.'
'En je bent een hooggeplaatste persoon. Een belangrijk man.' Ze wreef in haar handen in een poging haar ijskoude vingers wat te warmen. 'Als ze jou gevangennemen omdat je bij mij bent... dan zou ik dat niet kunnen verdragen.' 'Ik heb het risico genomen hier te komen.'
'Maar ik ben niet eerlijk tegen je geweest. Ik heb niet tegen je gelogen, maar ik heb je niet verteld wat ik je al veel eerder had moeten vertellen. Jij bent een te belangrijk man om het risico te nemen in mijn gezelschap te verkeren terwijl je niet eens weet waarom ik achtervolgd word of waar die aanval bij mij thuis om te doen was.' Ze slikte het pijnlijke brok in haar keel weg. 'Waarom mijn moeder haar leven heeft verloren.' Hij zei niets, maar gunde haar de tijd om zich te herstellen en het hem op haar eigen manier te vertellen. Vanaf het eerste moment dat ze hem had ontmoet, toen hij niet dichterbij was gekomen omdat ze bang was, had hij haar altijd de ruimte gegeven die ze nodig had om zich veilig te voelen. Hij verdiende meer dan ze hem had gegeven.
Jennsen hield eindelijk op met ijsberen en keek hem aan, in zijn blauwe ogen, ogen die net zo blauw waren als de hare en die van haar vader.
'Sebastiaan, Meester Rahl - de vorige Meester Rahl, Darken Rahl - was mijn vader.'
Hij incasseerde het nieuws zonder zichtbare reactie. Ze had geen idee wat hij dacht. Toen hij zo naar haar opkeek, zo kalm alsof ze hem iets heel gewoons had verteld, voelde ze zich veilig in zijn gezelschap.
'Mijn moeder werkte in het Volkspaleis. Ze maakte deel uit van het paleispersoneel. Darken Rahl... Hij kreeg haar in de gaten. Het is het voorrecht van de Meester Rahl om elke vrouw te bezitten die hij wil.' 'Jennsen, je hoeft niet...'
Ze stak een hand op om hem het zwijgen op te leggen. Ze wilde alles vertellen voordat ze de moed verloor. Doordat ze altijd bij haar moeder was geweest, was ze nu bang om alleen te zijn. Ze was bang dat hij haar in de steek zou laten, maar ze moest hem alles vertellen wat ze wist.
'Ze was veertien,' zei Jennsen, die zo kalm mogelijk aan het verhaal begon. 'Te jong om echt te begrijpen hoe de wereld in elkaar zit, hoe mannen in elkaar zitten. Je hebt gezien hoe mooi ze was. Zo jong als ze was, was ze al beeldschoon, en ze zag er volwassen en vrouwelijk uit voor haar leeftijd. Ze had een vrolijke glimlach en een onschuldige levenslust.
Maar ze was een onbetekenend iemand, en in zekere zin wond het haar op dat ze werd opgemerkt en begeerd door zo'n machtige man, een man die elke vrouw kon krijgen die hij wilde. Dat was natuurlijk dom, maar voor iemand van haar leeftijd en positie was het vleiend, en in haar onschuld leek het waarschijnlijk zelfs romantisch.
Ze werd gebaad en verzorgd door oudere vrouwen van het paleispersoneel. Haar haar werd opgestoken alsof ze een echte dame was. Ze kreeg een prachtige avondjurk aan voor haar ontmoeting met de grote man zelf. Toen ze bij hem werd gebracht, boog hij en gaf hij haar een zachte handkus, haar, een bediende in zijn grote paleis. Volgens iedereen die hem gekend heeft, was hij zo knap dat de mooiste marmeren beelden bij hem in het niet vielen.
Ze dineerde met hem in een grote zaal en at zeldzame en exotische etenswaren die ze nooit eerder had geproefd. Ze zaten met zijn tweeën aan een lange eettafel en ze werd voor het eerst in haar leven bediend.
Hij was charmant. Hij complimenteerde haar met haar schoonheid en haar gratie. Hij schonk wijn voor haar in; de Meester Rahl zelf.
Toen ze uiteindelijk alleen met hem was, werd ze geconfronteerd met de werkelijke reden waarom ze daar was. Ze was te bang om verzet te bieden. Als ze zich niet gedwee had onderworpen, had hij natuurlijk ook wel gedaan wat hij wilde. Darken Rahl was een machtige tovenaar. Hij was minstens net zo wreed als hij charmant was. Geen enkele vrouw had tegen hem op gekund. Hij hoefde maar een bevel te geven, en degenen die verzet boden, zouden worden doodgemarteld.
Maar ze dacht er niet eens aan om zich te verzetten. Ondanks haar angst had die wereld, met al haar pracht en praal en al die macht, haar waarschijnlijk toch voor korte tijd opwindend geleken. Toen die voor haar in een verschrikking veranderde, verdroeg ze dat in stilte.
Het was geen verkrachting in de zin dat ze tegen haar wil, met een mes op haar keel, werd genomen, maar toch was het misdadig. Wreed en misdadig.'
Jennsen wendde haar blik af van Sebastiaans blauwe ogen. 'Hij nam mijn moeder een zekere periode mee naar zijn bed, totdat hij genoeg van haar kreeg en overstapte op andere vrouwen. Hij had de beschikking over zoveel vrouwen als hij maar wilde. Zelfs op die leeftijd koesterde mijn moeder niet de domme illusie dat ze iets voor hem betekende. Ze wist dat hij gewoon nam wat hij wilde, zolang hij dat wilde, en dat ze snel vergeten zou zijn als hij met haar klaar was. Ze deed wat een bediende deed. Een gevleide bediende misschien, maar ook een angstige, onschuldige, jonge bediende die wel beter wist dan zich te verzetten tegen een man die boven de wet stond.'
Ze kon het niet opbrengen om naar Sebastiaan te kijken. Met een klein stemmetje voltooide ze haar verhaal.
ik ben het resultaat van die korte beproeving in haar leven, en ik was het begin van een veel langduriger lijdensweg.' Jennsen had het vreselijke verhaal, de afschuwelijke waarheid, nooit eerder aan iemand verteld. Ze had het koud en voelde zich smerig. Ze was misselijk. Maar vooral voelde ze een groot verdriet om wat haar moeder moest hebben doorgemaakt, om haar lange leven dat bedorven was.
Haar moeder had het verhaal nooit van begin tot eind verteld zo als Jennsen net had gedaan. Jennsen had in de loop van haar leven stukjes en beetjes aaneengepast totdat ze uiteindelijk een volledig beeld had. Ze vertelde Sebastiaan ook niet al die stukjes, niet de ware omvang van de verschrikking van hoe haar moeder door Darken Rahl was behandeld. Jennsen voelde een brandende schaamte over het feit dat zij geboren was en haar moeder elke dag herinnerde aan die afschuwelijke ervaring, waarover ze nooit in één keer alles had kunnen vertellen.
Toen Jennsen door haar tranen heen opkeek, stond Sebastiaan vlak voor haar. Hij streelde met zijn vingertoppen zacht over haar wang. Het was het tederste gebaar dat ze ooit had gevoeld. Jennsen veegde de tranen onder haar ogen weg. 'De vrouwen en hun kinderen betekenden niets voor hem. De Meester Rahl vernietigde alle nakomelingen die de gave niet hadden. Doordat hij zoveel vrouwen nam, werden er regelmatig kinderen geboren uit die relaties. Maar hij had alleen belangstelling voor een van hen, zijn opvolger, het enige kind dat uit zijn zaad is voortgekomen en de gave heeft.'
'Richard Rahl,' zei Sebastiaan. 'Richard Rahl,' bevestigde ze. 'Mijn halfbroer.' Richard Rahl, haar halfbroer, die jacht op haar maakte zoals zijn vader had gedaan. Richard Rahl, haar halfbroer, die de viermanschappen had gestuurd om haar te doden. Richard Rahl, haar halfbroer, die de viermanschappen had gestuurd die haar moeder hadden vermoord.
Maar waarom? Ze had geen enkele bedreiging gevormd voor Darken Rahl, en vormde die nog minder voor de nieuwe Meester Rahl. Hij was een machtige tovenaar die aan het hoofd stond van legers, legioenen mensen met de gave en talloze andere trouwe aanhangers. En zij? Zij was slechts een eenzame vrouw die weinig mensen kende en rustig haar eigen, eenvoudige leven wilde leiden. Ze vormde niet bepaald een bedreiging voor zijn heerschappij. Zelfs bij het horen van haar ware verhaal zou niemand een wenkbrauw optrekken. Iedereen wist dat elke Meester Rahl volgens zijn eigen wetten leefde. Niemand zou ook maar de neiging hebben om haar verhaal niet te geloven, maar het zou ook niemand veel kunnen schelen. Ze zouden hoogstens knipogen of elkaar in de ribben porren vanwege het leven dat machtige mannen leidden, en Darken Rahl was de machtigste man geweest die er bestond.
Plotseling leek Jennsens hele leven om die ene vraag te draaien: waarom was het voor haar vader, een man die ze nooit had geleend, zo vreselijk belangrijk geweest om haar te doden? En waarom zou zijn zoon, Richard Rahl, haar eigen halfbroer en de nieuwe Meester Rahl, ook zo vastbesloten zijn om haar te doden? Ze begreep er niets van.
Wat kon zij mogelijkerwijze doen om een van hen te schaden? Welke bedreiging kon zij vormen voor mannen met zoveel macht? Jennsen controleerde of het mes aan haar riem - haar mes met het embleem van het Huis Rahl - goed hing. Ze tilde het mes op om zich ervan te vergewissen dat het vrij in de schede hing. Het staal gaf een aangename, metalige klik toen ze het weer op zijn plaats duwde. Ze pakte haar mantel van het bed en wierp die om haar schouders.
Sebastiaan streek met een hand over zijn witte stekeltjeshaar terwijl hij toekeek hoe ze snel de mantel dichtknoopte. 'Wat ga jij doen?'
'Ik ben zo weer terug. Ik ga naar buiten.'
Hij stak zijn hand uit naar zijn wapens en mantel. 'Goed, ik ga...' 'Nee. Laat dit aan mij over, Sebastiaan. Je hebt al genoeg risico genomen voor mij. Ik wil alleen gaan. Ik kom terug als ik klaar ben.'
'Klaar waarmee?'
Ze liep haastig naar de deur. 'Met wat ik moet doen.' Hij stond midden in de kamer met zijn vuisten in zijn zij, blijkbaar besluiteloos of hij tegen haar expliciete wens zou ingaan of niet. Jennsen trok de deur snel achter zich dicht, zodat ze hem niet meer zag. Ze liep met twee treden tegelijk de trap af, vastbesloten om snel de herberg te verlaten en weg te zijn voordat hij van gedachten veranderde en haar achternakwam. Beneden was de menigte nog steeds even luidruchtig. Ze negeerde de mannen, hun gegok, hun gedans en hun gelach, en ging recht °p de deur af. Maar voordat ze daar aankwam, haakte een man niet een baard zijn arm om haar middel en trok haar terug in de drukte. Ze slaakte een kreetje, dat verloren ging in de algemene vrolijkheid. Haar linkerarm zat tegen haar middel geklemd. Hij '■et haar ronddraaien, pakte haar rechterhand en danste met haar °ver de vloer.
Jennsen probeerde een hand op te steken om haar kap naar achteren te duwen, zodat hij haar rode haar zou zien en zou schrikken, maar ze kon haar arm niet loskrijgen. Hij hield haar andere hand in een ijzeren greep. Niet alleen kon ze haar rode haar niet laten zien, maar ze kon ook niet bij haar mes om zich te verdedigen. Ze hijgde van angst.
De man lachte met zijn maten en liet haar rondwervelen op de muziek; hij hield haar stevig vast om deze dans met haar niet te verliezen. Zijn ogen fonkelden vrolijk, niet dreigend, maar ze wist dat dat alleen kwam doordat ze zich nog niet met kracht had verzet. Ze wist zeker dat zijn vriendelijke manier van doen zou veranderen als hij ontdekte dat ze onwillig was. Hij liet haar middel los en liet haar ronddraaien. Met nog maar één hand tussen zijn eeltige vingers, hoopte ze dat ze zijn greep kon verbreken. Met haar linkerhand tastte ze naar haar mes, maar dat zat onder haar mantel, en ze kreeg het niet te pakken met haar verkeerde hand. De menigte klapte op de maat van de muziek van de fluitjes en de trommels. Toen ze zich omdraaide en weg wilde lopen, pakte een andere man haar om haar middel en botste zo hard tegen haar aan dat de lucht met een grommend geluid uit haar longen werd geperst. Hij trok haar hand uit die van de eerste man. Ze had haar kans voorbij laten gaan om haar kap naar achteren te duwen, doordat ze had geprobeerd haar mes te pakken.
Ze dobberde op een zee van mannen. De paar andere vrouwen, voornamelijk barmeisjes, dansten ofwel gewillig mee of lachten en slaagden erin om één rondje mee te draaien en zich dan snel uit de voeten te maken, als insecten die over water konden lopen. Jennsen wist niet hoe ze het voor elkaar kregen; zij verdronk bijna tussen de golven mannen die haar aan elkaar doorgaven. Toen ze de deur in het oog kreeg, rukte ze zich onverwachts los, waarmee ze de greep verbrak van de man die haar toevallig als laatste vasthield. Hij had niet verwacht dat ze zich plotseling zou losrukken. Hij werd uitgelachen door alle anderen en zijn vrolijkheid verdween, zoals ze had verwacht. De andere mannen vatten het blijmoediger op dan ze had gedacht, en juichten haar toe omdat ze had weten te ontsnappen.
In plaats van boos te worden, boog de man van wie ze zich had losgerukt. 'Dank u, schone dame, voor de heerlijke dans. U hebt deze lompe, ouwe kerel een grote gunst verleend.' Zijn grijns kwam terug en hij knipoogde naar haar voordat hij zich omdraaide om met zijn vrienden mee te klappen op de maat van de muziek.
Jennsen was perplex, en het drong tot haar door dat ze niet in zulk groot gevaar had verkeerd als ze had gedacht. De mannen maakten plezier en hadden geen kwaad in de zin. Niemand had haar op een onbetamelijke manier aangeraakt of zelfs maar iets grofs tegen haar gezegd. Ze hadden alleen geglimlacht, gelachen en met haar gedanst. Toch baande Jennsen zich snel een weg naar de deur.
Voordat ze naar buiten stapte, werd er opnieuw een arm om haar middel geslagen. Jennsen wilde zich verzetten en zich lostrekken, ik wist niet dat je graag wilde dansen.'
Het was Sebastiaan. Ze ontspande zich en liet zich door hem meevoeren de herberg uit.
Buiten, in de donkere nacht, voelde de koude lucht heerlijk aan. Ze ademde diep in, blij om weg te zijn van de onbekende lucht van bier, rook en zwetende mannen, blij om weg te zijn van het lawaai van zoveel mensen.
ik heb gezegd dat je dit aan mij moest overlaten,' zei ze. 'Wat moet ik aan jou overlaten?'
ik ga naar Lathea's huis. Blijf jij alsjeblieft hier, Sebastiaan.' 'Als je me vertelt waarom je niet wilt dat ik meega.' Ze stak een hand op, maar liet die weer' langs haar zijde vallen. 'Sebastiaan, jij bent een belangrijk man. Ik voel me vreselijk schuldig over al het gevaar dat je vanwege mij al hebt gelopen. Dit is mijn probleem, niet het jouwe. Mijn leven is... Ik weet het niet. Ik heb geen leven. Jij wel. Ik wil niet dat je verstrikt raakt in mijn knoeiboel.'
Ze liep weg door de sneeuw. 'Wacht nou maar hier.' Hij stak zijn handen in zijn zakken en beende met haar mee. 'Jennsen, ik ben een volwassen man. Beslis niet voor mij wat ik wel of niet moet doen, goed?'
Ze gaf geen antwoord en sloeg een hoek om, een verlaten straat in.
Wil je me alsjeblieft vertellen waarom je naar Lathea toe wilt?' Toen bleef ze langs de kant van de weg staan, vlak bij een onbewoond gebouw niet ver van de weg die naar Lathea's huis leidde.
Sebastiaan, ik ben mijn hele leven al op de vlucht. Mijn moeder is het grootste deel van haar leven bezig geweest met vluchten voor Darken Rahl en mij verbergen. Ze is gestorven terwijl ze op de vlucht was voor zijn zoon, Richard Rahl. Ik was degene achter wie Darken Rahl aan zat, degene die hij wilde doden, en nu zit Richard Rahl achter me aan, nu wil hij me doden, zonder dat ik weet waarom.
Ik heb er schoon genoeg van. Mijn leven bestaat uit niets anders dan vluchten, me verschuilen en bang zijn. Dat is alles wat ik doe. Alles waar ik aan denk. Daaruit bestaat mijn leven: vluchten voor een man die me wil doden. Proberen hem één stap voor te blijven om in leven te blijven.'
Hij sprak haar niet tegen. 'Maar waarom wil je nou naar de tovenares?'
Jennsen stak haar handen onder haar mantel, onder haar armen, om ze te warmen. Ze keek de donkere weg af in de richting van het huis van Lathea, en het luchtige gewelf van kale takken die bewogen in de wind. Sommige dikke takken kraakten en kreunden terwijl ze langs elkaar wreven.
'Ik ben zelfs weggerend voor Lathea, vandaag. Ik weet niet waarom Meester Rahl me achtervolgt, maar zij wel. Ik was bang om erop aan te dringen dat ze het me vertelde. Ik wilde helemaal naar het Volkspaleis reizen om haar zus te vinden, Althéa, in de hoop dat zij zich misschien verwaardigt om het me te vertellen, om me te helpen, als ik deemoedig voor haar deur sta. Maar als ze dat nu eens niet doet? Als zij me ook wegstuurt? Wat dan? Wat kan er voor mij gevaarlijker zijn dan daarheen te gaan, naar het Volkspaleis? En waarvoor? Voor de ijdele hoop dat iemand eindelijk zo vriendelijk zal zijn een eenzame vrouw te helpen die achterna wordt gezeten door het machtige leger van een natie, geleid door de moordzuchtige bastaardzoon van een onmens?
Snap je het dan niet? Als ik haar "nee" niet langer accepteer en erop sta dat Lathea het me vertelt, kan ik me misschien een gevaarlijke tocht naar het nog gevaarlijker hart van D'Hara besparen en in plaats daarvan weggaan. Dan zou ik voor het eerst in mijn leven vrij kunnen zijn. Maar ik stond op het punt die kans te vergooien omdat ik ook bang was voor Lathea. Ik ben het spuugzat om altijd bang te zijn.'
In de schemering stond hij hun mogelijkheden af te wegen.
'laten we dan gewoon vertrekken. Laat me je meenemen D'Hara uit, als dat is wat je wilt.'
'Nee. Niet voordat ik erachter ben waarom Meester Rahl me wil doden.'
'Jennsen, wat maakt het nou uit...'
'Nee!' Ze balde haar vuisten. 'Niet voordat ik erachter ben waarom mijn moeder moest sterven!'
2e voelde de bittere tranen ijskoud worden terwijl ze over haar wangen liepen.
Ten slotte knikte Sebastiaan. 'Ik begrijp het. Laten we naar Lathea gaan. Ik zal je helpen om een antwoord van haar los te krijgen. Misschien sta je me daarna toe je mee te nemen D'Hara uit, naar een plek waar je veilig zult zijn.'
Ze veegde de tranen weg. 'Dank je, Sebastiaan. Maar heb jij hier niet een of andere opdracht te vervullen? Ik wil je niet langer hinderen met mijn problemen. Dit is mijn narigheid. Jij moet je eigen leven leiden.'
Hij glimlachte. 'De geestelijk leider van ons volk, broeder Narev, zegt dat onze belangrijkste taak in dit leven het helpen van mensen is die hulp nodig hebben.'
Die opvatting beurde haar op, op een moment dat ze niet had gedacht dat dat mogelijk was. 'Het klinkt alsof hij een geweldige man is.'
'Dat is hij ook.'
'Maar jij bent toch in dienst van je leider, Jagang de Rechtvaardige?'
'Broeder Narev is ook een goede vriend en de geestelijk leidsman van keizer Jagang. Ze zouden allebei willen dat ik je hielp, dat weet ik zeker. Per slot van rekening is Meester Rahl ook onze vijand. Meester Rahl heeft ons volk onvoorstelbare ontberingen gebracht. Zowel broeder Narev als keizer Jagang zou erop staan dat ik je hielp. Heus waar.'
Ze was verstikt van emotie en kon geen woord uitbrengen. Ze liet toe dat hij zijn arm om haar middel legde en haar meenam de weg af. Samen met hem in de stille duisternis luisterde Jennsen naar bet zachte geluid van hun laarzen, die knerpten op de harde sneeuwkorst.
Lathea moest haar helpen. Jennsen was van plan daarvoor te zorgen.