30
Donna wilde een slok thee nemen. Te heet. Ze zette de mok terug op het bijzettafeltje naast de bank, pakte haar sigaret uit de asbak, klemde hem tussen haar lippen en nam een hijs. Ze hoorde het papier omkrullen en verbranden, voelde de rook die haar lichaam vulde. Haalde het heel diep naar binnen. Toen ze de rook uitblies, onttrok de wolk de woonkamer aan het zicht. Ze hield de sigaret tussen haar vingers en keek naar de gloeiende punt. De beving in haar handen, veroorzaakt door alcohol en drugs, nam af dankzij de thee en nicotine. Ze nam nog een haal, trok haar benen onder zich op en keek naar Ben, die op de grond zat te spelen.
Ontsnappen. Daar dacht ze aan. Ontsnappen. En aan Faith. En aan de leugens die ze die trut van de politie had voorgeschoteld. Ontsnappen. Donna wist er alles van. Had het zelf verzonnen. Als ze ergens een expert in was, dan was dat het. Ontsnappen.
Zo was ze terechtgekomen waar ze nu was. Zo waren alle meisjes zoals zij hier terechtgekomen, als ze eerlijk waren. Wat ze niet waren, meestal. Niet tegen mensen die er niet toe deden. En dat waren de mensen waar ze meestal mee te maken hadden. Klanten. Politie. De sociale dienst. Soms alle drie.
Maar ontsnappen. Wegvluchten. Ze vluchtten allemaal voor iets. Zijzelf ook. Echtgenoten met losse handjes. Vaders die hen verkrachtten. Of vaders, ooms en vrienden. Families die geen families waren. Vluchten. Altijd op de vlucht.
Daarom waren ze er allemaal zo verrekte belabberd aan toe. Zijzelf ook. Wegvluchten, de noodzaak om te ontsnappen. Ontsnappen naar wat dan ook. Een ander leven. Een andere persoon worden. Een andere naam. En dan de ontsnappingswegen. Pillen. Drank. Kristallen en de pijp. Wiet. Heerlijk, allemaal. Het einde van de trip kon klote zijn, maar wat dan nog? Gewoon nog wat meer scoren. Gauw weer high worden.
Ontsnappen.
Een slok thee. Voldoende afgekoeld om te drinken. Nog een grote slok.
Faith zei altijd dat ze op de vlucht was. Aan iets ontsnapte. Ze had altijd verhalen. Donna had er nooit veel aandacht aan besteed. Ze had haar eigen verhalen. Soms vertelde ze die. En telkens als ze dat deed, veranderde ze ze. Nooit twee keer hetzelfde. Maar het was altijd de waarheid. In ieder geval op dat moment.
Maar dan Faiths verhalen. Elke keer hetzelfde. Ze was op de vlucht voor iets heel groots. Ze moest ontsnappen. Ze kon er niks over zeggen, maar ze moest ontsnappen.
Als het zo’n grote zaak is, had Donna gezegd, waarom ga je dan niet naar de krant? De televisie? Waarom maak je het niet bekend?
Faith had alleen maar schamper gelachen. Denk je dat zij er niet bij betrokken zijn? Het is enorm, zeg ik je. Onvoorstelbaar groot. Ze doen er allemaal aan mee.
Donna had gelachen.
Ik hou me gedeisd. Dat is de beste manier. Voor mijn veiligheid en die van Ben. Vooral Ben. Want eigenlijk willen ze hem. Als er iets met mij zou gebeuren, zouden ze achter hem aan gaan.
En dat was alles geweest. Donna had haar laten kletsen. Domme griet. Domme, stomme, verknipte griet.
Een heleboel meisjes praatten zo. Drankfantasieën. Crackdromen. Wietpsychose. En ze waren allemaal waar, die verhalen, allemaal echt. Donna lette er nooit zo op. Haar verhalen waren ook waar. Als ze ze vertelde.
Maar Faith… die was er niet over opgehouden. Nooit.
Als mij iets overkomt, had ze op een avond gezegd, met draaiende ogen van de skunk en wodkashots, wat dan ook, een ongeluk of zo, als er iets gebeurt… dan zijn zij het. Dan hebben zij het gedaan. Hebben ze me te pakken gekregen. En als dat gebeurt, als het zover is… dan moet je me beloven… beloof me…
Donna had een haal van de skunk genomen en het haar beloofd.
Ik heb nog niet gezegd wat. Beloof me… dat je voor Ben zorgt. Laat ze Ben niet meenemen. Wat je ook doet, laat ze Ben niet meenemen.
Donna had gedacht dat ze maar wat kletste, maar toen ze in haar ogen keek, haar bloeddoorlopen, gebroken ogen, had ze gezien dat haar beste vriendin het echt meende.
Dus had ze het beloofd. Best joh.
Faith had opgelucht gekeken. Ze zullen komen, weet je. In een grote auto. Met z’n tweeën. Allebei mannen. In pakken. Als Jehova’s getuigen. Maar dat zijn ze niet. Dat zijn ze niet…
En toen waren de dronken tranen gekomen.
Beloof me… beloof me…
En Donna had het nog eens beloofd.
Ze had haar sigaret inmiddels tot op de filter opgerookt en drukte hem uit in de asbak.
Die juut. Rose Martin. Dat kreng met haar harde gezicht. Zo veel eigendunk. Maar ze was niet zo’n taaie als ze dacht. Donna was goed in mensen peilen. Dat moest wel in haar vakgebied. Te veel meisjes waren in de verkeerde auto gestapt en teruggevonden in het bos bij de monding van de Stour, hun hersens ingeslagen met een klauwhamer. Dus had ze zichzelf geleerd mensen te peilen. En Martin was een makkie geweest. Eenvoudig te peilen. Nog eenvoudiger om ongestraft voor te liegen. Ze had iets in haar ogen gezien. Een of ander trauma. Pijn. En woede. Een heleboel woede. Donna durfde er geld op in te zetten dat er een man achter zat. Daarom had ze haar ook achter Daryl aan gestuurd.
Ze glimlachte. Ze zou er dolgraag bij willen zijn als Martin naar binnen stormde en hem ervan beschuldigde dat hij een pooier was, dat hij iets te maken had met Faiths dood. O, dat zou kostelijk zijn. Want Daryl was inderdaad hun pooier. Of dat was hij althans geweest. Pooier en ex. Ze hoopte dat hij slaags zou raken met Martin. Wist dat hij dat zou doen. Hoopte dat dat kreng kwaad en gestoord genoeg was om met hem te gaan knokken. Donna zou niet graag wedden op de uitkomst daarvan.
Ze glimlachte weer en nam een slok thee. Trok een grimas. Het was koud. Ze stond op van de bank en liep naar het raam. Keek naar buiten. En daar stond hij. Een grote auto. Aan de overkant van de straat. Er voer een huivering door Donna heen. Haar maag keerde om. Toeval, dacht ze. De sociale dienst weer, op zoek naar uitkeringsfraudeurs.
Ze keek eens wat beter. Er zaten twee mannen in. Allebei in pak. Geen Jehova’s getuigen. Ze keken naar haar huis. Ze wachtten ergens op. Shit. Shit shit shit. Haar handen begonnen te trillen van meer dan alleen de drank en drugs van de vorige avond. Ze moest iets doen. Wat dan ook.
Ben zat nog steeds te spelen op de grond. Hij ging helemaal op in zijn eigen fantasiewereld. Ze keek nog eens uit het raam en toen weer naar de jongen. Dacht aan haar vriendin. Die domme griet. Die domme, stomme, verknipte griet.
De tranen sprongen haar in de ogen. Ze had niet om Faith gerouwd. Haar beste vriendin. Haar minnares. En dat zou ze nu ook niet doen. Dergelijke dingen raakten Donna niet. Dat hield ze zichzelf altijd voor. Ze was er te hard voor. Ze had geen keus.
Ze veegde met de rug van haar hand over haar gezicht, droogde haar hand aan haar spijkerbroek. ‘Kom op, Ben, pak je spullen. We gaan weg.’
‘Gaan we naar mama?’
Donna voelde de tranen weer dreigen, maar slikte ze in. ‘Nee. We… gaan weg.’ Ze forceerde een glimlach. ‘Het wordt een avontuur. We gaan weglopen. Kom op.’
De kleine jongen stond op en ging naar boven. Donna keek om zich heen en probeerde te bedenken wat ze moest doen. Ze moesten hier weg. Ver weg. Ze hadden een auto nodig…
Ze glimlachte. Ging de keuken in. Pakte het grootste, scherpste keukenmes dat ze bezat. Ze gebruikte het nooit om te koken, maar het kwam goed van pas om gestoorde klanten mee weg te jagen.
Een auto. Ze wist precies hoe ze daaraan moest komen…