130
Mickey bleef abrupt staan en keek met grote ogen om zich heen. Zijn adem stokte.
In de container leek het wel een sloppendorp. Oude matrassen waren op de verroeste, natte metalen vloer gelegd. Gevlekt, walgelijk en vochtig, met oude dekens erop, en er waren mensen. Maar wat voor mensen. Smerig. Uitgemergeld. Blootsvoets. In kleren die weinig meer waren dan lompen. Rijen gedimde peertjes hingen aan het plafond, sommige kapot, en ze verspreidden een bleek, deprimerend licht, een schimmige gloed.
Mickey liep verder de container in. De mensen daar staarden naar hem, deinsden achteruit. Niemand zei iets. Hij kwam in het midden aan. Keek voor zich uit. Het was niet slechts één container. Hij zag dat de achterwand uit de eerste container was gezaagd, dat de kartelige, verroeste randen waren vastgelast aan de volgende. Ook daar hingen lampen. En er lagen nog meer matrassen, en er waren nog meer wandelende doden.
Hij voelde zich als een geallieerde soldaat die aan het einde van de Tweede Wereldoorlog bij Bergen-Belsen naar binnen was gestapt.
Hij besefte vol afgrijzen waar hij was.
In de Tuin.
Hij liep langzaam door, constant om zich heen kijkend. Zoekend naar Fenton, terwijl zijn zintuigen werden overstelpt door alles wat hij zag. De stank was afgrijselijk. Ontbinding, menselijk afval. Overal klonk zacht gekerm, gejammer. De terminaal zieken, te moe om te roepen. Volwassenen schermden kinderen af terwijl hij langsliep. Zijn aanwezigheid verspreidde doodsangst. Een andere geur op de achtergrond: eten. Een rottende geur van groentesoep. Als opgewarmd keukenafval van drie dagen oud. Hij bleef lopen en zijn ogen begonnen te wennen aan het halfduister. Hij wist dat het geen zin had om te vragen of Fenton hier was geweest. Hij wist niet eens of ze wel Engels spraken.
Finn kwam hiervandaan. Arm kind, dacht Mickey. Arm, arm kind.
Hij stapte de volgende container in. Hier was een vierkant gat in het plafond gezaagd. Er stond een metalen ladder in. Mickey, die om zich heen keek en Fenton nergens zag, klom naar boven.
Hij kwam op een volgende verdieping aan, die er ongeveer net zo uitzag als de benedenverdieping, hoewel het hier iets beter was. Er hing wasgoed – oud, versleten, maar met een zweem van reinheid – en de matrassen waren hier niet zo smerig als beneden. Maar deze waren dan ook niet kletsnat van het lekkende regenwater. Er stroomde echter wel water langs de muren omlaag. Mickey voelde het vocht meteen op zijn borst.
Hij keek om zich heen. Dezelfde indeling als beneden, maar nog steeds geen Fenton. Hij stond op het punt de verdieping te gaan verkennen, toen hij een rukje aan zijn been voelde.
Hij verstijfde en keek omlaag. Een vrouw, ineengedoken en bang, keek naar hem omhoog. Ze kromp nog verder ineen, te bang om rechtstreeks oogcontact te maken. Zijn eerste reactie was om achteruit te stappen, maar daar vocht hij tegen. Hij bleef waar hij was. De vrouw wilde hem niets doen. Ze wilde hem iets vertellen.
Ze wees naar een ladder in de volgende container. Liep met haar vingers naar boven. Mickey deed het gebaar na.
Ze knikte.
Hij wist waar Fenton naartoe was.
Hij forceerde een glimlach, knikte. Fluisterde haar een dankjewel toe. Ze boog alleen maar gauw haar hoofd, alsof ze bang was dat hij haar zou slaan.
Mickey rende naar de voet van de volgende ladder. Begon te klimmen. Klaar voor Fenton.
Hij kwam op de bovenverdieping. Hier waren geen lampen, dus moest hij een paar seconden wachten om zijn ogen aan de duisternis te laten wennen. Hij concentreerde zich. Dit gedeelte was verlaten, er waren geen mensen. Alsof het te veel moeite zou kosten om zo hoog te komen. Hij zag dat ook hier peertjes hingen, net als op de andere verdiepingen, maar door een constante stroom water waren ze kapotgegaan. Hij hield er rekening mee dat er nog stroom op stond, dus bleef hij erbij uit de buurt.
De regen roffelde op het metalen dak. Als ik hier zou moeten wonen, dacht Mickey, zou ik gek worden. Hij dacht aan de bewoners beneden. Het verklaarde veel.
Hij pakte zijn zaklantaarn, scheen om zich heen, oriënteerde zich. Hij hoorde water binnenkomen, zo hard en doorlopend dat het klonk alsof het binnen regende. En toen, een paar containers verderop, te midden van glinsterend en spetterend water, zag hij een schaduw bewegen.
Fenton.
Mickey liep snel door de uitgesneden wanden, door roestbruine plassen, oppassend dat hij de elektriciteitssnoeren boven zijn hoofd niet aanraakte. Hij zag de schaduw een volgende hoek om schieten en richtte zijn zaklantaarn erop.
Het liep daar dood.
Hij had hem.
‘Fenton…’ Mickeys stem weerkaatste tegen de metalen wanden. ‘Geef je over. Ik ben gewapend en jij zit vast. Je komt hier niet weg.’
Niets. De regen was zijn enige antwoord.
Mickey dempte zijn stem, probeerde een kalmere aanpak. ‘Kom op, Michael. Het is voorbij. Laten we praten, oké?’
Hij hoorde een schreeuw.
Een schaduw maakte zich los van de achterwand en kwam recht op hem af. Mickey had geen tijd om te reageren voordat Fenton bij hem was. De man stompte hem en klauwde schreeuwend naar zijn gezicht en hoofd.
Hij sloot zijn ogen toen Fenton probeerde zijn vingers erin te drukken, ze eruit te harken. Nu was het Mickeys beurt om te schreeuwen. Hij sloeg zijn handen om Fentons polsen, probeerde zijn greep los te wrikken. Het lukte niet. Hij werkte zijn handen naar achteren, greep Fentons vingers vast en probeerde die uit zijn ogen te trekken, maar er zat geen beweging in.
Hij voelde Fentons duim in zijn linkeroogkas zinken. De pijn begon intens te worden. Hij moest iets drastisch doen, dus pakte hij Fentons wijsvinger met beide handen vast, duwde hem zo ver mogelijk naar achteren en hoorde gekraak.
Fenton slaakte een dierlijke jankkreet. De pijn in Mickeys ogen hield op. Hij greep met zijn linkerhand Fentons nek vast en stompte hem met zijn rechterhand zo hard mogelijk op zijn gezicht.
Fenton viel achterover.
Mickey krabbelde overeind, met prikkende ogen.
Fenton schuifelde achteruit bij hem weg. ‘Ga weg! Laat me met rust!’
‘Kom op, Michael, we gaan…’ Mickey liep naar hem toe.
Fenton draaide zich om, krabbelde overeind. Vluchtte in de richting waar hij vandaan was gekomen. Mickey reikte nog naar hem, maar hij was al te ver weg.
Fenton keek heel even om om te zien of Mickey achter hem zat en struikelde prompt over de lasnaad tussen twee containers.
Mickey wilde hem grijpen, maar Fenton viel achterover, bij hem weg.
‘Nee,’ riep Mickey, ‘niet –’
Terwijl Fenton viel, stak hij zijn handen omhoog, graaide naar iets om zich aan vast te klampen.
Hij vond de kletsnatte elektriciteitskabel die langs het plafond liep en trok zich eraan op. De kabel kwam los, waardoor hij weer achteroverviel en de kabel meetrok.
‘Nee…’ Mickey stapte achteruit. Ver uit de buurt van Fenton.
De versleten, ongeïsoleerde kabel raakte de plassen water in de container. Fenton, die hem vasthield, begon te schreeuwen.
Mickey kon er niet naar kijken. Hij wendde zich af, met de stank van verbrand vlees en verschroeid haar in zijn neus. Hoorde de kabel vonken en zoemen. Hij rende naar de ladder om zo ver mogelijk weg te komen bij Fenton en de Tuin.