26
De schaduwen lengden in de keuken bij Don en Eileen Brennan. Buiten daalde de duisternis neer alsof er een grijze deken over de zon werd geworpen. Ze zaten aan tafel. De stilte stond als een enorm brok ijs tussen hen in. Een ander soort stilte in de woonkamer. Vredig. Rustig. Josephina deed een middagdutje. De televisie was uit.
Eileen zuchtte en pakte haar thee. Hij was koud geworden. Ze dronk hem toch op.
Don zat heel stil. De stervende stralen van de zon speelden over zijn gezicht, holden zijn gelaatstrekken uit, gaven hem een geplaagd aanzien.
Eileen zette haar mok zachtjes op de onderzetter. Bloemen van de Britse Eilanden. Een souvenir dat een vriendin van vakantie had meegebracht. Ze zag de kleuren niet. ‘We moeten… we moeten iets doen…’ Haar stem naar buiten geworpen, wegstervend in de stilte. ‘We kunnen hem niet gewoon… door laten gaan. Ontdekken wat het is…’
‘Wat stel jij dan voor?’ Don draaide zijn hoofd en keek haar aan. Als een standbeeld van Paaseiland dat tot leven was gekomen. ‘Wat kunnen we doen?’
‘Weet ik niet. Maar… iets.’
‘Wil je het hem soms vertellen?’
‘Ja, misschien.’ Eileens ogen werden groot. Het stervende daglicht glinsterde in haar angstige blik.
Don schudde zijn hoofd. Maakte zich los van het duister. ‘Ik denk niet dat dat kan… Dat kunnen we niet doen… Niet na wat…’
Eileen zuchtte. ‘Wat moeten we dan?’ vroeg ze. ‘Want hij gaat erachter komen, Don. Vroeg of laat.’
Don zei niets. Zijn gezicht was half in schaduwen gehuld.
Eileen boog zich naar hem toe. Brak het ijs tussen hen. Ze hield haar stem even gedempt als het licht in de keuken. ‘Hij komt er toch wel achter. En dan weet hij dat wij het hem niet hebben verteld. Hoe zullen we ons dan voelen? Hoe zal híj zich voelen?’
Don zei niets. Eileen keek hem aan en zuchtte opnieuw. Ze pakte haar mok en wilde eruit drinken, maar toen herinnerde ze zich dat hij leeg was en zette hem terug.
Stilte. Invallende duisternis.
Toen een geluidje in de woonkamer. Josephina werd wakker.
Eileen keek naar de deur en toen weer naar Don. ‘En zij dan?’
‘Niet doen, Eileen.’
‘Hoe zit het met die arme kleine meid daarbinnen? Heeft zij niet ook het recht om het te weten?’
‘Eileen…’
‘Wat, Don, wát?’
Josephina’s kreten werden luider.
‘Ik kan het niet. Het is te… Ik kan het niet. Dat weet je.’
‘Don. Hij moet het weten. Het is gewoon niet anders.’
En luider.
Don boog zijn hoofd, schudde het langzaam.
Nog meer kreten. Eileen draaide haar hoofd, maar hield haar blik op Don gericht. ‘Ik kom eraan, schatje! Oma komt al.’
De kreten werden wat zachter. Eileen stond op. ‘Het is hoog tijd, Don. Dat weet jij ook.’ Ze liep de keuken uit.
Don bewoog zich niet.
De zon verdween geheel.