120
‘Phil? Phil…’ Marina stond bij de ingang van de grot en riep naar binnen.
Ze had er langer over gedaan om bij de auto terug te komen en de sleepkabel te halen dan ze had gedacht. Het bos was verraderlijk geweest, en de regen had het haar nog een stuk moeilijker gemaakt. Ze was langs hellingen omlaag gegleden, had meppen gekregen en schrammen opgelopen van takken en was twee keer in een kringetje gelopen. Maar ze had uiteindelijk het hotel en de auto weer gevonden en was teruggekomen met de kabel.
En nu kreeg ze geen antwoord.
‘Phil…’
Niets.
‘Hou op met die geintjes. Kom op, Phil!’
Nog steeds geen reactie.
Marina begon ongerust te worden. Misschien was hem daarbeneden iets overkomen. Misschien had hij zich verwond. Misschien was hij aangevallen. Ze hing het touw over haar schouder, knielde bij de opening neer en tuurde naar beneden. Ze had verwacht daar Phils zaklantaarn te zien, maar ze zag niets. Geen hand voor ogen.
Ze stond op het punt overeind te komen, haar telefoon te pakken en hem te bellen, toen ze iets tegen haar nek voelde drukken.
Iets hards en metaligs.
Ze herkende een vuurwapen als ze het voelde.
Ze kende ook de stem die erbij hoorde.
‘Nou, nou,’ zei de stem. ‘Dat ik jou hier nou toch tegenkom…’