110
Lynn Windsor nam een slok uit haar glas en keek naar het uitzicht vanaf haar balkon. Het was donker geworden. Ze zag de lichtjes aan de overkant van de rivier, de stroom koplampen van auto’s die wegreden bij het stadscentrum. Daarachter zag ze de heuvel naar het centrum. Het had een mooie aanblik moeten zijn. Ze had er immers genoeg voor betaald. Maar ze kon er niet van genieten. Vanavond niet. Vanavond kon ze nergens van genieten.
Nog een slok uit het glas, deze keer een grotere.
Michael Fenton had zich vreemd gedragen toen hij haar naar huis bracht. Verstrooid. Afwezig. Maar een droevige afwezigheid. De paar keer dat hij naar haar had gekeken, was dat met neergeslagen, bijna betraande ogen geweest. Ze had hem ook niet kunnen aankijken. Ze wisten zonder het uit te spreken allebei dat wat er nu zou gaan gebeuren niet positief zou zijn. Hij had haar afgezet en had nog iets willen zeggen, maar hij had zich bedacht en was snel weggereden.
Dus was ze naar binnen gegaan. Had zich omgekleed, gedoucht. De witte wijn in de koelkast had ze laten staan. Ze was rechtstreeks doorgelopen naar de whisky. En nu stond ze in haar badjas te drinken en te kijken. Al die mensen in hun auto’s, op straat, in de trein, in hun eigen huis. Al die gewone levens. Die korte levens.
Ooit zou ze hen saai hebben genoemd. Ze gingen geblinddoekt door het leven, zou ze hebben gezegd. Niet in staat alles te ervaren, alles te doen. Beperkt, gebonden door conventies, door angst. Lynn was niet zo. Ze was er altijd prat op gegaan dat zij niet zo was. Ze had alles willen ervaren, zichzelf tot het uiterste gedreven. Zij wilde beheersen, domineren. Ze verlangde naar macht. Zo was ze grootgebracht. Niet alleen om zich superieur te voelen, maar om superieur te zíjn. Ze was in alle opzichten de dochter van haar moeder. En kijk wat het haar had opgeleverd.
De hand waarmee ze het glas vasthield trilde. Ze nam nog een slok. Een hele mond vol. Voelde de vloeistof brandend door haar keel glijden. Ze verdiende niet beter. Vanwege wat ze had gedaan, de dingen waar ze verantwoordelijk voor was, de levens die ze had verwoest, beëindigd… Niet persoonlijk. Nooit persoonlijk. Maar ze was erbij geweest, op de achtergrond, trekkend aan de touwtjes. Dominant. Machtig.
De tranen sprongen haar in de ogen. Ze keek nog eens naar de stad beneden. Dacht aan alle mensen die ze had beheerst, die ze het leven had ontnomen. Ze hadden er nog steeds kunnen zijn. Ze hadden kunnen zijn zoals de mensen daarbeneden. Bezig met hun kleine, fantasieloze leventjes. Mooie levens, het soort leven dat zij nooit zou hebben.
Lynn dacht aan Mickey Philips. Aan gisteravond. Hij had haar een glimp geboden op een ander leven. Een beter leven. Gelukkiger. Er was een klik geweest, een echte klik. En zij had het losgelaten. Ze kon niet anders. Hij zou het nooit hebben begrepen.
Toen dacht ze aan die middag in de verhoorkamer en hoe hij haar bijna had bereikt. Iets meer tijd… dan zou ze zijn doorgeslagen. Ze had het net zo goed wel kunnen doen. Hem vertellen wat hij wilde horen. Ze wist wat er nu ging gebeuren. Wist dat ze niet meer terug kon. Ze was bezoedeld. Nutteloos. Ze moest het gewoon accepteren.
Nog een slok. Haar glas was leeg. Ze pakte de fles, vulde haar glas bij, zette de fles weer op de grond. Hoorde een geluid achter haar. Ze draaide zich niet om.
‘Ik heb mezelf binnengelaten,’ zei een bekende stem.
Hij kwam bij haar op het balkon staan. Ze draaide zich om en zag Glass over de stad uitkijken. Nog een gloeiende slok.
Ze zeiden geen van beiden iets. Voor haar was het de stilte van de gelatenheid. Voor hem, wist ze, moest het de stilte van de verwachting zijn.
‘Ik weet waarvoor je hier bent,’ zei ze. Ze nam nog een slok en begon wazig te zien van alle whisky.
Hij zuchtte. ‘Dit had heel anders kunnen aflopen, weet je.’
‘Weet ik.’ Nog een slok. Een grotere.
‘Ik had hoge verwachtingen van je. Zulke hoge verwachtingen…’ Hij streelde haar schouder.
Ze had zijn aanraking zo vaak gevoeld. Was die nooit beu geworden. Nu wilde ze alleen maar in zijn armen vallen en alles wegslapen.
Ze nam nog een slok. Het glas was leeg. Ze vulde het bij.
‘Pas op,’ zei hij, ‘straks is het op. Gelukkig heb ik nog een fles voor je meegebracht.’ Hij zette een identieke fles naast de eerste. Hetzelfde merk, hetzelfde formaat. Ze zag dat hij latex handschoenen droeg. ‘En dit.’ Hij reikte in zijn jaszak. Hij haalde er een bruin plastic potje uit en rammelde ermee. ‘Iets om je te helpen slapen.’
Ze pakte het potje van hem aan. Knikte.
‘Ik wacht wel terwijl je het doet,’ zei hij.
‘Dacht ik al.’ Haar mond was droog, ondanks alle vloeistof die ze naar binnen had gegoten. Ze draaide de dop van het potje en schudde er een paar pillen uit. Nam ze een voor een, slikte ze door met whisky.
Hij bleef al die tijd naar haar kijken.
De pillen gingen gemakkelijk naar binnen. Zo gemakkelijk.
‘En nog een handje,’ zei hij.
Ze deed wat haar gezegd werd. De slokken whisky werden groter met elke pil. Haar tranen stroomden nu vrijuit. Ze kon de stad amper zien door het waas van zout water in haar ogen en de alcohol die haar zicht vertroebelde. En nu de pillen. Ze zag amper nog iets.
Haar snikken werden hoorbaar. Hij suste haar. Niet onvriendelijk; teder. Zoals een geliefde zou doen. Ze probeerde zo stil mogelijk te zijn.
Al snel was het potje pillen leeg. Ze liet het op de grond vallen.
‘Brave meid. Het zal nu niet lang meer duren.’
‘Blijf je… blijf je bij me wachten…’
Hij keek op zijn horloge. Keek haar weer aan. Ze dacht dat ze een flits van ergernis in zijn blik zag. Toen hij knipperde, was het weg. ‘Ja,’ zei hij. ‘Ik wacht wel.’
Hij bleef naast haar staan en keek naar haar.
Ze begon vermoeid te raken. Haar hoofd tolde. Ze sloot haar ogen.
‘Neem nog een slok,’ zei zijn stem.
Ze deed het.
‘Brave meid.’
Ze sloot haar ogen weer. De stad glipte weg. Het balkon. De flat. Hij. Plotseling kostte het moeite om te blijven staan. Ze ging zitten. Ze hoorde glas breken. Had niet de energie om te kijken wat het was, waar het was. Ze wilde alleen maar uitrusten.
Toen kostte het te veel moeite om te blijven zitten. Ze moest liggen. Dat deed ze.
Ze hoorde zijn stem. ‘Ik kom er zelf wel uit.’
Zijn stem kwam van het andere eind van een lange, donkere tunnel. Ze had niet de kracht, niet de woorden om te antwoorden. Liet hem gaan. Moe. Zo moe. Slapen. Ze wilde slapen. Het zou zo vredig zijn.
Dus…
Viel Lynn Windsor in slaap.