129
Phil verstijfde toen de sikkel op hem afkwam.
‘Nee… nee… hij vermoordt je… nee…’ schreeuwde Finn.
De stem van de jongen verbrak de betovering. Phil schrok en sprong uit de weg, net op het moment dat de sikkel door de lucht kliefde waar hij had gestaan.
Zijn hoofd tolde. Zijn arm begon gevoelloos te worden.
De Tuinier kwam er weer aan.
Phil draaide weer, ging nog net op tijd opzij.
Hij kon dit niet volhouden. Hij verzwakte, was duizelig. De adrenaline werd door zijn aderen gepompt, maar dat versnelde zijn bloedverlies alleen maar. Hij struikelde, viel bijna. Dat kon niet. Hij mocht dat niet laten gebeuren. Hij dwong zichzelf overeind te blijven.
De Tuinier kwam weer op hem af. De man was bijna evenzeer met bloed besmeurd als Phil, maar hij bleef doorgaan. Phil wist dat deze keer de laatste zou zijn. Ofwel hij ging eraan, of de Tuinier ging eraan.
Hij probeerde hem af te leiden. ‘Zet je kap af…’
De Tuinier negeerde hem.
‘Zet hem af. Ik wil je gezicht zien…’
De man maakte een geluid dat een lach kon zijn, of misschien keelgeschraap. Hij hield de sikkel met één hand vast en trok met de andere de kap van zijn hoofd.
‘Dat is beter. Nu kan ik je zien.’
De Tuinier gooide de kap op de grond. Glimlachte. ‘Nu krijg ik je.’
‘Je zult wel moeten,’ zei Phil, in de hoop dat hij lang genoeg kon blijven staan om dit af te maken. ‘Het wordt al laat. De equinox is bijna voorbij. Straks mis je hem nog…’
Woedend kwam de Tuinier naar voren.
‘Phil… kijk uit…’
Een stem. Achter hen. Phil herkende die stem meteen.
De Tuinier draaide zich met een verbaasd gezicht om.
Phil nam niet de tijd om na te denken. Hij dook meteen naar voren en haalde het mes over de keel van de Tuinier. Sprong snel weer achteruit toen het bloed uit zijn nek golfde en hem besproeide.
De Tuinier liet de sikkel vallen en sloeg zijn handen tegen zijn keel. Er kwamen gorgelende geluiden uit zijn mond. Hij probeerde het bloeden te stelpen door zijn vingers in de wond te steken. Duwend en duwend. Nog meer gegorgel. Het bloed spoot sneller naar buiten. Harder.
Phil keek naar hem. Zonder emotie.
De Tuinier zonk op zijn knieën en raakte met een bons de vloer. Hij keek Phil aan, en zijn ogen vroegen om een verklaring.
Phil had die niet. Staarde alleen maar naar hem.
De Tuinier viel voorover. Zijn hoofd kwam met een klap op de stenen terecht. Hij bleef met grote, starende ogen liggen, terwijl het bloeden afnam tot een druppelstroompje en uiteindelijk helemaal stopte.
Phil zuchtte. Voelde zijn knieën knikken.
Marina rende naar hem toe. ‘Ik heb je,’ zei ze. ‘Ik heb je.’
Hij legde zijn arm om haar heen, liet haar zijn gewicht overnemen. Hij keek naar de kooi, naar de jongen. ‘Je… je hebt mijn… mijn… leven gered…’ Phil glimlachte.
Marina liep met hem mee naar Finn. ‘Kom, we gaan hier weg…’
Finn was opgehouden met huilen, opgehouden met schreeuwen. Er stond ongeloof in zijn ogen te lezen. Hij wilde niet – kon niet – geloven dat het voorbij was.
Dat was het ook niet.