128
Mickey rende door plassen en kuilen. Er viel nog steeds een striemende regen. De verlichting op dit deel van het terrein was zwak, slechts hier en daar hingen lampen. Hij zag de nacht als een met ruis gevuld televisiebeeld. Hij rende weg bij het pakhuis, door een steeg tussen de opgestapelde containers. Fenton liep nog steeds voor hem uit. De nacht en de regen boden hem dekking. Fenton dook een hoek om. Mickey versnelde zijn pas.
Hij rende ook de hoek om.
Geen spoor van Fenton.
Mickey vertraagde, bleef staan. Keek om zich heen. Hier was het pad breder, met voldoende ruimte tussen de opgestapelde containers dat er een of twee vrachtwagens tussendoor konden rijden. Open terrein. Hij kon zich nergens verstoppen.
Maar toch was hij weg. Verdwenen.
Mickey keek omhoog, met het idee dat Fenton misschien ergens naar boven was geklommen en zo probeerde te ontkomen. Hij tuurde de regen in, met zijn hand boven zijn ogen tegen de gloed van de lampen. Hij zag niets. Er was daar niemand.
Hij keek nog eens om zich heen. Fenton kon nergens naartoe zijn gegaan. Nergens. Mickey zuchtte. Schudde zijn hoofd. Onmogelijk.
Hij keek nog eens. Liep langs de zijkant van de containers. Links van hem, onder aan de hoogste stapel, was een schaduw die daar niet thuis leek te horen. Mickey ging dichterbij. Bleef ervoor staan.
Het was een kleine schaduw, en als hij niet goed had gekeken zou hij hem niet hebben gezien. Hij stapte nog dichterbij. Er was een deur gemaakt in de metalen zijkant van een van de containers. Er zaten twee grendels voor. Met een hangslot. Maar de grendels waren open, en het hangslot ook. De deur stond op een kiertje, waardoor de schaduw werd veroorzaakt.
Hier was Fenton heen gegaan. Hij had geprobeerd de deur achter zich te sluiten, maar had de grendel er niet op kunnen doen. Mickey opende de deur en stapte naar binnen. Met getrokken pistool. Klaar voor actie. Hij was volkomen onvoorbereid op wat hij daar zag.