Epiloog

 

 

 

 

Amerika, 1925

 

 

Het kleine meisje had donker haar en sproetjes. Ze lag op haar buik in het gras naar de gele bloem te kijken. Daaromheen danste een kleine, glanzende bol van licht. Er speelde een glimlach om de mond van het meisje. Telkens wanneer ze met haar ogen knipperde, verscheen de bol weer ergens anders, alsof hij een spelletje met haar speelde. Ze reikte ernaar, om hem te vangen, maar de bol danste steeds net op tijd buiten haar bereik. Ze probeerde het nog eens. Nu dacht ze dat ze hem te pakken had. Maar toen ze haar handje opende, was het leeg. En danste de bol nog steeds rond de bloem.

‘Ze ligt al een eeuwigheid naar die bloem te kijken,’ zei de moeder van het kleine meisje, die door het raam naar haar stond te kijken. ‘Is dat wel normaal?’

‘Ach, Pam. Ze houdt gewoon van bloemen, van buiten zijn. Ik zou me maar geen zorgen maken, lieverd.’

‘Dat doe ik ook niet, mam. Maar als je een kind adopteert, is het niet ondenkbaar dat je voor verrassingen komt te staan.’

‘Ze houdt gewoon van bloemen.’

Pam keek haar moeder fronsend aan. ‘Misschien. Maar het lijkt net alsof ze iets ziet. Alsof ze meer ziet dan alleen die bloem. Kijk dan! Nu probeert ze het te pakken.’

‘Waarschijnlijk een vliegje, of een torretje.’

Pam schudde haar hoofd. ‘Nee, dat is het niet. Ik heb het haar al eerder zien doen. Ze heeft een imaginair vriendje.’

Haar moeder glimlachte. ‘Dat hebben alle kinderen. Ze hebben zo’n levendige fantasie. Dus het is heel normaal dat ze een speelkameraadje bedenken. Ze was er tenslotte een van een tweeling. Misschien voelt ze onbewust het verlies van haar broertje.’

‘Ik weet het niet… Ik heb zo’n gevoel dat ze dingen ziet… dingen die andere mensen niet kunnen zien.’

‘Maar ze is gelukkig.’

‘Ja, het is een heel blij kindje,’ zei Pam.

‘Dan moet je je geen zorgen maken, lieverd. Zolang ze gelukkig is, komt het allemaal best goed.’

‘Je zult wel gelijk hebben,’ verzuchtte Pam, maar de frons verdween niet helemaal van haar voorhoofd terwijl ze nog altijd naar haar dochtertje keek. ‘Ik voel me zo gezegend. Het was echt een wonder dat er net een pasgeboren kindje beschikbaar was toen wij in Dublin kwamen. En ik ben zuster Agatha zo dankbaar. Het was strikt tegen de regels, zei ze, maar je kent Larry. Die kan erg overtuigend zijn.’

‘Ja, wat wil je! Met de grootste crucifix in heel Ierland. Van puur goud! Toen hij die naargeestige kapel van ze eenmaal had opgefleurd, had ze jullie desnoods alle kinderen in het hele klooster meegegeven,’ grapte haar moeder. ‘Daar had God, of het lot, weinig mee te maken, als je het mij vraagt.’

 

Het kleine meisje gaf haar pogingen op om de natuurgeest te vangen. In plaats daarvan sloeg ze haar ogen op naar de lieve vrouw met rood haar, de geest van Adeline Deverill. ‘Dag, grootmama,’ zei ze met een glimlach.

 

In zijn kasteel is een Deverill koning