16

 

 

 

 

 

 

 

Tegen het eind van 1919 had het anti-Britse sentiment zich als een olievlek over het land verspreid. De Struikjes waren druk met de gaarkeuken die ze samen in het schooltje hadden opgezet. Maar doordat ze in het stadje woonden, merkten zij als eersten dat de verhoudingen begonnen te veranderen. Ze werden steeds vaker geschoffeerd. Door mannen die hun pet niet langer voor hen afnamen. Door schooljongens die spottende opmerkingen maakten. Door boeren die weigerden hen te laten voorgaan. Door winkelbedienden die hen negeerden. Geen schoffering ontging de gezusters en elk incident werd verontwaardigd gerapporteerd onder het genot van een kopje thee op het kasteel.

‘Vanmorgen, toen ik van de slager kwam, werd ik door een jonge kerel met een steen bekogeld!’ De hand waarin Laurel haar kopje hield, beefde. ‘Ik weet het zeker. Het was geen verbeelding. En toen ik er iets van zei, grijnsde hij alleen maar honend. Anders kan ik het niet noemen. Honend en alsof hij erg trots was op zichzelf.’

‘Wat een brutaliteit!’ riep Hazel uit. ‘En hij weet dat hij het ongestraft kan doen. Want de ouders geven het verkeerde voorbeeld. En dus denkt de jeugd dat het geoorloofd is om een oude dame te beledigen…’

‘Een Engelse oude dame,’ voegde Laurel eraan toe, met van verontwaardiging trillende neusvleugels.

‘Vandaag is het een steen. Wat zal het morgen zijn?’ peinsde Hazel somber.

‘Maar ik schrok vooral van de blik waarmee hij me aankeek. Het was de blik van een opstandeling. Nog een paar jaar en dat joch loopt met een pistool!’

Adeline, die bij het raam kalmpjes zat te schilderen, keek op. ‘Merkwaardig, als je bedenkt dat wij zorgen dat de kinderen te eten krijgen.’

‘Gaarkeuken of niet, we zijn de vijand, Adeline,’ zei Laurel. ‘Een boterham is snel vergeten wanneer de maag eenmaal gevuld is.’

‘Ze zouden ons het liefst zien vertrekken.’ Hazel tuitte misprijzend haar lippen.

‘Trouwens, ik bedenk ineens dat Mr. O’Callaghan me niet groette toen ik de winkel binnenkwam.’ Laurel zette beverig haar kopje op het schoteltje. ‘Hij negeerde me tot ik goedemorgen tegen hem zei. En toen knikte hij alleen maar.’

‘Hij knikte?’ vroeg Hazel.

‘Ja, hij knikte.’ Laurel keek verbolgen, om haar mond verscheen een grimmige trek. ‘Wat een brutaliteit. Ik ben bang dat de situatie inderdaad heel ernstig is, Hazel.’

Terwijl de maanden verstreken, werden de schofferingen steeds frequenter en steeds bedreigender. Totdat er op een dag een steen door het raam van de Struikjes vloog. Adeline nodigde haar hevig ontdane zussen onmiddellijk uit om op het kasteel te komen wonen. ‘Kamers genoeg,’ zei ze opgewekt. ‘Wie hier een steen door een ruit durft te gooien, heeft binnen een vloek en een zucht een kogel in zijn rug!’

Maar toen het nieuws hun bereikte dat het huis van hun goede vrienden de Goodes, in Brandon, was afgebrand, maakte ongerustheid plaats voor angst. ‘Hierna zijn wij aan de beurt.’ Laurel reikte naar haar sherry en nam luid slurpend een slok. ‘De Shinners deinzen voor niets terug.’

‘Die arme Arthur en Lizzie hebben amper het vege lijf weten te redden. En verder niets. Het hele huis is in één nacht in de as gelegd. Het brandde als een hooiberg, zeggen ze,’ verzuchtte Adeline.

‘Hoe kunnen we ons tegen dat soort mensen beschermen?’ vroeg Hazel geschokt. ‘We zijn niet meer veilig in ons eigen huis! Misschien moeten we toch onze koffers maar pakken. Er zijn er al zoveel van ons vertrokken.’

Adelines ogen spuwden vuur. ‘We blijven hier! We hebben niets te vrezen van de Shinners. Iedereen weet dat we goed zijn voor onze pachters. En dat is bij de Deverills nooit anders geweest. Hubert wordt gewaardeerd en gerespecteerd door de mensen in Ballinakelly. Niemand zou het zelfs maar in zijn hoofd halen ook maar een vinger naar hem uit te steken. Of naar het kasteel.’ Dat leek de Struikjes gerust te stellen.

Laurel slenterde naar de kaarttafel en streek over het groenfluwelen blad. ‘Hier zijn we tenminste samen,’ zei ze. ‘Samen staan we sterk. En een robber bridge helpt om de narigheid te vergeten.’

 

Sinds Kitty in september negentien was geworden had Maud haar aandacht, waaraan het vroeger zo schrijnend had ontbroken, op haar jongste dochter gericht. Het werd tijd dat ze trouwde, maar met wie? In Ierland waren geen geschikte kandidaten te vinden. Alle mannen waren te arm of van te lage komaf. Dus er was maar één optie. Kitty moest naar Londen. Maar toen Maud dat op een avond tijdens het diner ter sprake bracht, kreeg ze niet de reactie waarop ze had gehoopt. ‘Ik ga niet naar Londen,’ zei Kitty kalm. De koele blik die ze haar moeder toewierp, verried dat ze er niet aan twijfelde of ze de discussie zou winnen.

Maud keerde zich naar Bertie, in de hoop dat hij haar zou steunen. ‘Hier in Cork vinden we nooit een geschikte man voor haar. Nicht Beatrice vindt het heerlijk als we komen. En bij Victoria in Broadmere zijn we ook meer dan welkom. Door de oorlog is Kitty nooit in Londen gepresenteerd. Maar het is nog niet te laat.’

Met een wazige blik in zijn ogen keek Bertie van zijn vrouw naar zijn dochter en weer terug. ‘Wil Kitty wel een man?’

‘Het is geen kwestie van willen. Als ze te lang wacht schiet ze over. Net als Elspeth.’ De verbeten trek om Elspeths mond verried niets over het geheim dat ze koesterde. Harry staarde naar zijn eten. Hij had een hekel aan ruzie.

‘Ik wil niet naar Londen,’ zei Kitty. ‘Ik blijf hier. U krijgt me met geen tien paarden naar Londen.’

‘Kitty, hoe durf je zo’n toon aan te slaan?’ Maud bloosde van woede.

‘Wat voor toon? Ik zeg gewoon waar het op staat.’

‘Van een grote mond ben ik niet gediend. Ik dacht dat miss Grieve je manieren had geleerd.’

Kitty liet haar moeder haar handen zien. De verbittering in haar ogen bezorgde Maud koude rillingen. ‘Miss Grieve was gemeen, met haar zweep. Dat heeft me geleerd sterk te zijn.’

Maud wendde zich af. Ze gaf er de voorkeur aan onplezierige zaken uit het verleden te negeren. Opnieuw deed ze een beroep op Bertie. ‘Zeg jij nou ook eens wat. Je dochter is onbeleefd tegen me, maar jij doet er niets tegen.’

Bertie nam een grote slok wijn. ‘Als ze niet naar Londen wil, zal ik haar niet dwingen, lieve. Dat zou buitengewoon ongepast zijn.’

Maud verstijfde, als een kat in het nauw. ‘Ik moet ook altijd alles alleen doen. Zonder ook maar iemand die me steunt. Waarom ben ik altijd de enige die aan de toekomst van onze dochters denkt? Het zou makkelijker zijn om achterover te leunen, maar je zult het me niet in dank afnemen als de meisjes een onfortuinlijk huwelijk sluiten, met een man die onze familienaam door de modder haalt.’

‘Is Victoria gelukkig?’ vroeg Bertie.

‘Wat heeft dat ermee te maken?’

‘Maar lieve, begrijp je dat dan niet? Dat is waar je de plank misslaat. Als je niet je eigen ambities, maar het geluk van onze dochters op de eerste plaats zou zetten, zouden ze sneller geneigd zijn met je plannen mee te gaan.’

‘Het huwelijk heeft niets met geluk te maken. Als iemand dat zou moeten weten, ben jij het.’ Maud keerde zich naar Kitty. ‘Dus als Elspeth en ik weer vertrekken, dan ga je niet mee naar Londen?’

Elspeth legde langzaam haar mes en vork neer. ‘Ik ga ook niet mee,’ verklaarde ze dapper, ook al klonk ze niet zo stellig en vrijmoedig als Kitty. De twee zussen wisselden een blik van verbondenheid. Harry’s mond viel open van verbazing. Elspeth was altijd een toonbeeld van volgzaamheid geweest.

De oren van Maud werden vuurrood. ‘Pardon?’

Elspeth keek weer naar Kitty, op zoek naar steun. ‘Het spijt me, mama. Maar ik ga niet mee naar Londen.’

Maud glimlachte alsof ze ineens begreep wie de oorzaak was van Elspeths ondermijnende gedrag. ‘Goed, zoals je wilt,’ zei ze zacht. ‘Ik ga niet proberen je om te praten. Stel je voor! Als moeder heb ik jouw geluk altijd boven het mijne geplaatst, maar dat heeft weinig zin als je vader me niet steunt. Je moet alleen niet denken dat je hier een geschikte man vindt.’

‘En jij, lieve?’ vroeg Bertie aan zijn vrouw. ‘Blijf jij dan ook hier?’

‘Ik blijf voor Harry.’ Ze stak haar kin naar voren. Harry keek gegeneerd toen zijn moeder zich naar hem keerde. ‘Maar zodra ik denk dat het hier niet langer veilig is, zal ik niet rusten voordat je met me mee naar Londen gaat. In Cork vind je geen rijke erfgename en die heb je nodig als je later het kasteel overneemt. Want God mag weten waar het geld anders vandaan moet komen.’ Ze keerde zich naar haar dochters. ‘Als jullie zo dom willen zijn te wachten tot je hier een man vindt, dan moeten jullie dat zelf weten. Maar kom later niet bij mij je beklag doen. Ik heb jullie gewaarschuwd.’ Met die woorden legde ze haar servet neer. Ze stond op en liep de kamer uit. Kitty grijnsde naar Elspeth, die begon te beven.

Hun vader wachtte tot de deur achter zijn vrouw was dichtgevallen en vroeg toen, alsof er niets gebeurd was: ‘Harry, wat vind je van je nieuwe paard? Ze heeft goede gangen, hè?’

 

De week daarop maakte Peter MacCartain zijn opwachting. Terwijl Bertie en hij met elkaar spraken in de bibliotheek, stonden Kitty en Elspeth met hun oor tegen de deur gedrukt. Helaas konden ze niet verstaan wat er werd gezegd. Daarvoor praatten de mannen te zacht. Toen de deur na een uur weer openging en Peter naar buiten kwam, stond Elspeth hem in de hal op te wachten. ‘Wat zei hij?’ vroeg ze fluisterend terwijl ze met hem meeliep naar de voordeur.

‘Dat hij het met je moeder moet bespreken.’

Elspeths gezicht betrok. ‘Die gaat er nooit mee akkoord.’

Peter pakte haar hand. ‘Misschien niet, maar je vader vindt het belangrijk dat je gelukkig wordt.’

‘Dus er is misschien een sprankje hoop?’

Peter grijnsde. ‘Er is een heleboel hoop, liefste.’ Hij kuste haar bemoedigend op haar wang.

Tijdens de daaropvolgende ruzie tussen Bertie en Maud zaten Kitty en Elspeth in de kamer boven de bibliotheek met een glas tussen hun oor en de vloer. Maud ging verschrikkelijk tekeer, met hoge uitschieters en met de nadruk op het woordje ‘ik’ dat ze veelvuldig bezigde terwijl ze zichzelf zoals gebruikelijk tot middelpunt van de discussie maakte. ‘Ik heb een afschuwelijk jaar achter de rug,’ jammerde ze. ‘En nu dit! Wat moet ik allemaal nog meer slikken?’ Het bleef even stil. ‘Na alles wat ik voor dat kind heb gedaan!’ hervatte ze haar aanklacht. ‘Het leven van een moeder is een aaneenschakeling van offers. Ik heb mezelf volledig weggecijferd. Het minste wat ik van jullie zou mogen verwachten, is een beetje waardering!’ Elspeth begon al te wanhopen. Er welden dikke tranen op in haar reebruine ogen. Als ze niet met Peter kon trouwen, dan werd ze een bruid van Jezus, verklaarde ze resoluut.

Toen werd het stil. Even later kwam een bediende zeggen dat Elspeth in de bibliotheek werd verwacht. Kitty bleef waar ze was, nog altijd met het glas tegen de vloer. Hoewel er niet langer met stemverheffing werd gesproken, kon ze duidelijk verstaan wat haar vader zei. Hij zou zijn toestemming geven voor het huwelijk. ‘Als de oorlog me iets heeft geleerd, dan is het de waarde van de liefde,’ zei Bertie plechtig. ‘De liefde voor je strijdmakkers, voor je kinderen, voor het leven. Aan het front ben ik gaan beseffen dat de liefde het enige is wat telt. Dus als jij denkt dat Peter je gelukkig kan maken, dan hebben jullie mijn zegen, Elspeth.’

‘O, papa!’ jubelde Elspeth. Kitty stelde zich voor dat ze hun vader om de hals viel. Hun moeder zei niets. Het was maar al te duidelijk hoe zij over de verbintenis dacht. Kitty wist echter maar al te goed dat zelfs haar vader haar geen toestemming zou geven om met Jack te trouwen, hoe hartstochtelijk ze ook zou verklaren dat Jack haar gelukkig kon maken. Er waren grenzen aan Berties inschikkelijkheid. Los van het feit dat Jack tot een andere klasse behoorde en katholiek was, zou haar vader nooit een aanhanger van Sinn Féin als schoonzoon accepteren.

Even later kwam Elspeth met twee treden tegelijk de trap op stormen. ‘Hij heeft ja gezegd!’ Ze viel haar zus om de hals. ‘Zonder jou had ik me nooit tegen mama durven verzetten.’ Elspeth stond te trillen op haar benen. ‘Maar ik heb het gedaan en papa zegt dat ik met Peter mag trouwen als hij me gelukkig kan maken.’

‘En mama?’ vroeg Kitty.

‘Die is de kamer uit gelopen. Lijkwit.’

 

Maud trok de deur achter zich dicht, liet zich op de kruk voor haar kaptafel vallen en sloeg haar handen voor haar gezicht. Tussen haar vingers door keek ze naar zichzelf in de spiegel. Wanneer was het misgegaan? Ze had Elspeth toch met de juiste normen en waarden opgevoed? Waarom kon het kind zich daar niet aan houden? Hoe haalde ze het in haar hoofd te willen trouwen met een man zonder geld. Een man die weliswaar tot de Anglo-Ierse gemeenschap behoorde en die gold als een van de beste jagers in het land, maar die nooit in staat zou zijn om Elspeth te onderhouden zoals ze dat gewend was. Trouwens, wat moest er van Elspeth worden in een land dat dreigde uiteen te vallen? Besefte ze dan niet dat haar toekomst in Engeland lag? Victoria had de juiste keuze gemaakt. Ze was gravin, getrouwd met een man met een groot landgoed. Maud wreef over haar slapen. Na Huberts dood zou Bertie zijn vader opvolgen en zou zij Lady Deverill worden. Maar lady van wat? Van een kasteel dat ooit tot de beroemdste van Ierland had behoord, maar dat nu weinig meer was dan een berg stenen met een schamele hoeveelheid land, omringd door opstandelingen die niet zouden rusten voordat ze de Deverills het land uit hadden gejaagd. Wat had ze aan een kasteel in Ierland? Ze vervloekte zichzelf om haar dwaze keuze voor Bertie. En gelukkig was ze ook niet met hem geworden. Tenminste, ze kon zich niet herinneren wanneer ze voor het laatst gelukkig was geweest. En als je dan toch een slecht huwelijk moest hebben, dan liever met een man van adel in een deftig huis, met geld in overvloed en een indrukwekkende titel. Begreep Elspeth dan niet dat een vrouw daar troost uit kon putten?

 

Aan het begin van het nieuwe jaar stuurden de Britten een speciale eenheid naar Ierland om de politie te ondersteunen. Vanwege een tekort aan de traditionele flesgroene uniformen werd de eenheid gekleed in een kaki broek met een zwarte baret. Vandaar de bijnaam Black and Tans. Kort na aankomst van de manschappen nodigde Hubert hun bevelhebber uit voor het diner. Kolonel Manley was een onberispelijke verschijning, misschien iets té onberispelijk. Een lange man met glanzend bruin haar en een zware, zorgvuldig bijgehouden snor boven zijn vlezige lippen. De oorlog had hem een reputatie als held opgeleverd en hij had een erg hoge dunk van zichzelf. Hubert begroette hem hartelijk, met een schouderklop en een glas whiskey. ‘Goed dat u er bent, kolonel Manley. De situatie begint uit de hand te lopen. Dit soort onbeschaafd gedrag kan simpelweg niet getolereerd worden.’

‘En dat zullen we ook niet tolereren, Lord Deverill. Maakt u zich geen zorgen,’ antwoordde kolonel Manley zelfverzekerd. ‘We zullen die Ieren hun plaats wijzen. Paddy moet terug in zijn hok!’

‘Ik ben blij dat te horen,’ zei Hubert. ‘Met u in de buurt zullen de dames zich aanzienlijk veiliger voelen.’

Toen de Struikjes en Adeline binnenkwamen, maakte kolonel Manley een buiging. ‘Hij knikte niet, hij bóóg,’ vertelde Laurel later. Daarna kuste hij hun de hand, waarbij ze het gekriebel van zijn snor maar wat opwindend vonden. Aan tafel zat de kolonel aan Adelines rechterhand, met Hazel aan zijn andere kant en Laurel tegenover hem, zodat ze gretig in zijn helderblauwe ogen kon kijken waarmee hij alle drie de zussen even geïnteresseerd opnam.

‘Wat een charmante man,’ zei Hazel toen de dames zich na het diner terugtrokken in de salon, terwijl de heren achterbleven met een sigaar en een glas port.

‘Echt een man op wie we kunnen vertrouwen,’ vulde Laurel aan.

‘Nou, dat weet ik nog zo net niet,’ zei Adeline nadenkend. ‘Hij heeft een wrede glinstering in zijn ogen.’

‘Denk je dat hij de spot met ons dreef?’ vroeg Hazel.

‘Ach, hij weet in elk geval hoe hij een dame een compliment moet maken,’ antwoordde Laurel. ‘Hij is een echte heer. Want alleen een echte heer weet de juiste balans te vinden tussen koketteren en wellevendheid.’

‘En met die wrede glinstering in zijn ogen is hij misschien de juiste man om de mensen hier weer in het gareel te brengen, Adeline. Ik moet de kolonel nog vertellen dat de winkelmeisjes bij Flanagan’s me gisteren hoonlachend aankeken…’ Hazel liet zich op de bank ploffen om haar zussen in geuren en kleuren verslag te doen.

 

Naarmate de winter zich terugtrok en plaatsmaakte voor de lente, kreeg Bertie steeds vaker nul op het rekest bij Grace, hoewel hij zijn best deed minder te drinken en uiterste discretie te betrachten, net als voor de oorlog. Grace had het druk, zei ze, en verbleef regelmatig weken achtereen in Dublin. Bertie bleef achter, als een schooljongen met liefdesverdriet. Sir Ronald zag hij tijdens de jacht en bij de paardenrennen, maar Grace die een hartstochtelijke amazone was, liet zich ook daar nog maar zelden zien. Bertie miste haar verschrikkelijk. Het waren haar brieven en haar bemoedigende woorden geweest die hem de oorlog door hadden geholpen. Als de wind onder de vleugels van een adelaar, dacht hij somber. Zonder haar had hij niet de kracht om te vliegen en bleef hij op de grond, als een gekortwiekte haan, gedompeld in wanhoop.

Maud praatte niet meer tegen hem. En hoewel hij haar stilzwijgen verwelkomde, gold dat niet voor de onaangename sfeer die ze om zich heen verspreidde. Ze was onbeleefd tegen de bedienden en nog onbeleefder tegen haar dochters. Alleen Harry bleef gespaard. Dus terwijl haar dochters een veilige afstand van hun moeder bewaarden, zocht Harry uit schuldgevoel en loyaliteit haar gezelschap. Maud was behendig in het manipuleren van haar zoon, met een mengeling van emotionele chantage en voortrekkerij. En ze was vastberaden hem niet ook te verliezen. De kwade genius achter Elspeths opstandigheid was natuurlijk Kitty, maar ze zou het niet laten gebeuren dat ze ook haar greep op Harry kwijtraakte.

Toen Bridie op een ochtend met haar armen vol beddengoed uit Kitty’s kamer kwam, zag ze een ineengedoken gedaante aan het andere eind van de gang op de grond zitten. Het was Mr. Deverill. Bridies eerste gedachte was te doen alsof ze hem niet had gezien en zich door de personeelsdeur uit de voeten te maken. Maar haar goede hart was sterker dan haar terughoudendheid, dus ze legde het beddengoed neer en ging naar hem toe. ‘Mr. Deverill, voelt u zich niet goed?’ Bertie keek naar haar op, met een vreemde, troebele blik in zijn ogen. ‘Zal ik iemand roepen om u te helpen? Mr. O’Lynch? Of Mrs. Deverill?’

Bij het noemen van zijn vrouw leek hij weer tot leven te komen. ‘Nee nee…’ stamelde hij en hij probeerde wankel overeind te komen. Toen ze zag hoe hulpeloos hij was, aarzelde ze niet langer en pakte zijn arm, zodat hij zich aan haar kon optrekken.

‘Voelt u zich niet goed?’ herhaalde ze zodra hij weer op zijn benen stond. Het was een overbodige vraag, want het antwoord was maar al te duidelijk.

‘Misschien wil je me naar mijn kamer brengen.’ Steunend op Bridie liet hij zich door de gang escorteren. Bij zijn kamer gekomen maakte ze aanstalten hem alleen te laten. Hoofdschuddend liet hij zich op de rand van het bed zakken. ‘Het spijt me dat je me zo moest zien, Bridget.’

‘Ik heet Bridie, milord. En ik ben de kamenier van miss Kitty.’

‘Bridie,’ herhaalde hij.

Plotseling zag ze een straaltje bloed van zijn slaap over zijn wang sijpelen. ‘U bloedt, milord.’

‘O ja?’ Met trillende vingers voelde hij aan de wond.

Bridie haastte zich naar de badkamer en kwam terug met een handdoek. ‘Mag ik u helpen, milord?’ Hij knikte, met een frons op zijn voorhoofd alsof hij niet goed begreep waarom hij bloedde. Terwijl ze de wond depte, rook ze de geur van alcohol die uit zijn poriën leek op te stijgen. ‘Ik denk dat ik beter Mr. O’Lynch kan gaan halen, milord,’ zei ze, doelend op zijn persoonlijke bediende.

‘Ik ben blijkbaar gevallen. En toen moet ik mijn hoofd hebben gestoten,’ mompelde hij. ‘Ja, zo moet het zijn gegaan. Ik heb mijn hoofd gestoten. Wat dom van me.’

‘Ik denk dat ik beter Mr. O’Lynch kan gaan halen, milord,’ zei ze nogmaals.

‘Doe dat dan maar, als je dat nodig vindt.’

Ze luidde de bel naast het bed. ‘Wilt u misschien een beetje water?’ Ze ging naar de ladekast, met een kan en een glas.

‘Dank je wel, Bridget.’ Hij pakte het glas van haar aan.

‘Ik heet Bridie, milord.’

‘Bij mij heet je Bridget.’ Hij nam de handdoek van haar over en keek verbijsterd naar de bloedvlekken. Toen drukte hij hem weer tegen zijn hoofd. Bridie zag dat zijn hand nog altijd beefde. ‘Je bent een lief kind, Bridget. En een knap meisje. Laten we dit onder ons houden. Afgesproken?’

Bridie glimlachte. ‘Natuurlijk, milord. Dank u wel, milord.’ Na een reverence verliet ze de kamer. Ze raapte het beddengoed weer op en liep de gang uit, waar Mr. O’Lynch haar al gejaagd tegemoet kwam.

‘Bridie! Wat doe jij hier?’

‘Ik moest miss Kitty’s bed afhalen, Mr. O’Lynch.’

‘Vlug dan maar.’ Hij bleef niet staan.

Neuriënd waste Bridie even later het beddengoed. Het was voor het eerst dat iemand had gezegd dat ze knap was.

 

De Struikjes meldden dagelijks nieuwe beledigingen en gingen vaak ook zonder reden het stadje in, om nog meer munitie te hebben voor kolonel Manley. Elke ochtend rapporteerde Hubert aan het ontbijt ‘gruwelijke gewelddaden’ gepleegd door ‘die verdomde Shinners’. Verscholen achter de Irish Times gromde en steunde hij als een oude walrus om de moordpartijen op leden van het Britse leger en het in brand steken van Engelse bezittingen. ‘Het wordt tijd dat kolonel Manley en zijn mannen duidelijk maken dat ze niet met zich laten spotten,’ verklaarde hij, waarop hij de wandaden in geuren en kleuren beschreef, terwijl de vrouwen thee dronken en hun sodabrood beboterden.

De reactie van de Black and Tans op de wreedheden was snel en doeltreffend. Er verspreidden zich geruchten over represaillemaatregelen in heel Ierland waarbij onschuldige burgers werden mishandeld en zelfs vermoord. Winkels en hooischuren, huizen en bedrijven werden vernield. Mannen werden met volslagen willekeur aangehouden en gefouilleerd, beschoten, overvallen, gearresteerd, gemarteld, bedreigd en het land uit gezet. Het leek alsof de Black and Tans konden doen en laten wat ze wilden, zonder enige vorm van censuur. ‘Ze staan boven de wet,’ zei Jack tegen Kitty toen ze eindelijk weer eens hadden kunnen afspreken bij de Elfenkring. ‘Kolonel Manley is de meest gehate man in Ballinakelly. Hij deinst er niet voor terug onschuldigen te doden om daarmee de bevolking in het gareel te krijgen.’

‘Wees voorzichtig, Jack,’ zei Kitty ongerust. ‘Doe geen gekke dingen. Ik zou niet willen dat ze jou gaan verdenken.’

‘Ik vind het akelig om te zeggen, Kitty, maar je grootvader moet oppassen. In zijn positie kan hij beter niet met Manley gezien worden.’

‘Grootpapa heeft hem alleen voor het diner uitgenodigd.’

‘Dat weet ik, maar het praatje doet de ronde en dat brengt hem onvermijdelijk in problemen.’

‘Grootpapa is al zo oud.’

‘Maar we willen niet dat hij voor zijn tijd onder de groene zoden belandt.’

Kitty verbleekte. ‘De mensen van Ballinakelly zijn loyaal…’

‘Nee, dat zijn ze niet.’ Met een grimmig gezicht pakte Jack haar bij de armen, als om haar wakker te schudden. ‘Het is oorlog, Kitty. Het gaat niet om gaarkeukens en armenzorg. Dat is allemaal prachtig, maar het neemt de haat en de vijandigheid niet weg. De Britten hebben zichzelf met die terechtstellingen na de Paasopstand een slechte dienst bewezen. Het gebruik van geweld wakkert de haat onder de bevolking en het streven naar vrijheid alleen maar aan.’ Hij trok haar in zijn armen met een heftigheid die haar schokte. ‘Ik wou dat je naar Engeland ging.’

‘Dat moet je niet zeggen, Jack.’

‘Ik ben bang dat je hier niet meer veilig bent.’

‘Jij zorgt ervoor dat me niets overkomt.’

Hij trok haar nog dichter tegen zich aan. ‘Dat kan ik niet, Kitty. De enige manier om te zorgen dat je veilig bent, is dat je naar Londen gaat…’

‘Ik hou van je, Jack.’

‘En ik hou van jou.’ Hij begroef zijn gezicht in haar hals. ‘Maar soms zou ik willen dat het niet zo was. Onze liefde maakt me gelukkig. Heel erg gelukkig. Maar het is ook een vloek.’