12
Het jaar 1916 brak aan en alle hoop dat de oorlog niet lang meer zou duren, was vervlogen. Er werd gevochten in Europa en het Midden-Oosten, waarbij aan beide kanten enorme verliezen aan mensenlevens werden geleden. Soldaten groeven zich in als konijnen, in een doolhof van loopgraven, maar in plaats van de overwinning leek hun enige perspectief de dood. In Ballinakelly liepen steeds meer rouwende moeders en echtgenotes met een zwarte band om hun arm. Toch was de schaduw van de dood nog niet over kasteel Deverill neergedaald. De familie bad voor het behoud van haar dierbaren en probeerde het gewone leven zo veel mogelijk te laten doorgaan. Er was ook niet veel anders wat ze kon doen.
In 1915 waren de Engelse nichten zoals gebruikelijk voor de zomer naar het kasteel gekomen, maar met Digby en George aan het front, net als Bertie, Harry en Rupert, rustte de taak om de dames bezig te houden op Hubert en Stoke. Hoewel Eric met verlof thuis was geweest, was Victoria nog altijd niet zwanger. En Elspeth was nog steeds ongetrouwd. Kitty moedigde haar van harte aan op zoek te gaan naar een aardige Ier. Er waren er genoeg die hadden geweigerd dienst te nemen. Maar een Ierse man, daar zou alleen Kitty voor kiezen, zei Elspeth. En dan zou hun arme mama bezwijken van verdriet.
Er werd gepicknickt op het strand, er werd getennist en croquet gespeeld, er werden de verrukkelijkste diners en lunches georganiseerd, maar onder alle vrolijkheid gingen angst en wanhoop schuil, want via de kranten kon iedereen kennisnemen van de gruwelen van de oorlog en van de hoge aantallen gesneuvelden. Op een avond toen Beatrice wat al te diep in het glaasje had gekeken, barstte ze in tranen uit en vertelde over de schokkende aanblik van de soldaten in Londen die te zwaar gewond waren om zich weer bij hun regiment te kunnen aansluiten. ‘Ze zien eruit als levende doden,’ zei ze snotterend. ‘En als ik ze zie, dan moet ik aan George en Digby en al onze jongens denken.’ Augusta stelde ieders geduld op de proef door te verklaren dat ze haar dood zou verwelkomen, om een einde te maken aan de lijdensweg die ze door haar zoon en haar kleinzoon moest doormaken.
Maar in april 1916 werd Ierland in de paasweek opgeschrikt door een tragedie op eigen bodem. Door de opstand van Ierse Republikeinen tegen de Britse overheersing klonken er ook in de straten van Dublin geweerschoten. ‘Die verdomde idioten!’ Hubert smeet de Irish Times op de tafel. ‘Alsof er nog niet genoeg bloed wordt vergoten!’ Kitty vond het daarentegen heimelijk maar al te opwindend. De rebellen hadden sleutelposities in Dublin veroverd en de onafhankelijke Ierse Republiek uitgeroepen. Zes glorieuze dagen zag het ernaar uit dat ze hun zegetocht zouden vervolgen, toen zette het Britse Leger de artillerie in en werden de opstandelingen als rijpe aren neergemaaid.
‘In de naam van God en van de voorbije generaties aan wie het zijn nationale traditie dankt, roept Ierland, middels ons, zijn kinderen op zich onder zijn vlag te scharen en vecht het voor zijn vrijheid,’ las Kitty. Zo begon de proclamatie die Jack haar had gegeven. Deze was ondertekend door de zeven leiders van de Paasopstand in het hoofdpostkantoor van Dublin, waar ze zichzelf hadden uitgeroepen tot de voorlopige regering van de republiek.
‘Drie van de zeven zijn door de Britten doodgeschoten,’ vertelde Jack. Zijn gezicht stond ernstig. Hij plukte een takje hei en draaide het tussen zijn vingers.
‘Wat erg,’ zei Kitty oprecht. ‘Denk je dat de Britten ze allemaal doodschieten?’
‘In elk geval alle ondertekenaars van de proclamatie, neem ik aan. En waarschijnlijk nog veel meer. Misschien inderdaad wel alle opstandelingen.’
‘Wat verschrikkelijk om zo te moeten sterven,’ zei Kitty zacht.
‘Ik sterf liever vechtend dan geblinddoekt voor een vuurpeloton met een witte lap op mijn borst waar ze op moeten richten.’
Kitty kromp ineen. ‘Doen ze dat?’
‘Het Irish Citizen Army kon niet tegen het Britse leger op. Wij waren met tweeduizend. De Britten met twintig. Jaysus, ze hadden geen schijn van kans!’
‘En als de Duitsers hadden meegeholpen? Hadden ze dan wel een kans gehad?’
‘Misschien, als de Duitse wapenleveranties op tijd waren geweest.’
‘En nu?’
Jack keek haar strak aan. ‘Nu blijven we bij elkaar komen om te trainen, en we blijven de druk opvoeren. We geven niet op.’
‘Jack…’
‘Je denkt toch niet dat ze het streven naar zelfbestuur kunnen uitroeien door honderden rebellen voor het vuurpeloton te zetten of naar de galg te sturen! Nee, de beweging wordt hier alleen maar sterker van. Er is in heel Ierland niemand meer, en dat geldt zelfs voor vrouwen en kinderen, die het Britse juk niet wil afwerpen. Daar heeft de Opstand voor gezorgd.’
‘En jij? Wat ga jij doen?’
‘Ik heb me aangesloten bij de Volunteers. Hier in Ballinakelly zijn we met een man of vijftig. Maar zoals Napoleon al zei: “In de oorlog gaat het niet om aantallen, maar om iedere man afzonderlijk.”’
‘Hoe weet je wat Napoleon heeft gezegd?’ vroeg Kitty met een glimlach.
‘Dat heb ik gehoord.’ Zijn toon verried dat hij zich in de verdediging gedrongen voelde. ‘Ze hebben niet allemaal zo’n armzalige opleiding gehad als ik.’
‘Ik wil ook meedoen.’
Jack staarde haar verbaasd aan. ‘Je bent Engels, Kitty. Je hoort bij de vijand.’
Kitty keerde zich woedend naar hem toe. ‘Ik ben Iers, Jack! Denk je nou echt dat ik met jou bevriend zou zijn als ik bij de vijand hoorde? Nou?’
‘Je bent nog veel te jong.’
‘Ik word in september zestien.’
‘Je bent nog een kind.’
Kitty ging rechtop zitten en keek naar de zee. ‘Ik ben volwassen voor mijn leeftijd. En als iemand weet dat ik goed geheimen kan bewaren, ben jij het.’
‘Dit is geen spelletje, Kitty. Je hebt gezien wat er met gravin Markievicz is gebeurd. Ze is Engelse, maar ik bang dat ze de kogel krijgt.’
Kitty keerde zich geschokt naar hem toe. ‘Ze zullen toch geen vrouw doodschieten?’ vroeg ze vol afschuw.
‘Door zich bij de opstandelingen aan te sluiten, heeft ze afstand gedaan van haar privileges als vrouw. Dus ze zal voor de krijgsraad moeten verschijnen. En ik vrees dat ze veroordeeld wordt. Je wilt een onafhankelijk Ierland, net als wij,’ vervolgde hij met een warme glimlach. ‘Je wilt, net als wij, een einde maken aan de armoede. Aan de uitbuiting van het Ierse volk door de Britten. Maar heb je ook nagedacht over de consequenties? Heb je je afgevraagd wat er met kasteel Deverill gaat gebeuren? En met je grootouders? Jullie zullen het land uit moeten. Wanneer Ierland onafhankelijk wordt, is het hier voor Engelsen niet langer veilig. Heb je daar wel bij stilgestaan? Ben je bereid dat allemaal op te geven?’
‘Ik geef niets op. De Deverills zijn Iers. We wonen hier al sinds 1661…’
‘Op óns land.’ Jack grijnsde.
Kitty sloeg haar ogen neer. ‘Ik kan niets veranderen aan wat er eeuwen geleden is gebeurd.’
‘Maar daar gaat het nu juist om. Jullie zullen altijd verbonden blijven met de veroveraar, doordat jullie land hebben aangenomen waar jullie geen recht op hadden.’
‘Wat wil je dan dat ik doe? Moet ik het teruggeven?’
‘Daarvoor is het te laat.’
‘Nou zeg je het zelf. Er is niets meer aan te doen.’
‘En toch zullen ze jullie het land uit zetten, Kitty.’
‘Niet als ik meevecht aan de kant van de opstandelingen.’
Jack glimlachte om haar naïviteit. ‘Je gaat niet vechten. Voor niemand,’ zei hij zacht.
Kitty keek hem met haar grijze ogen veelbetekenend aan. ‘Ooit hebben jullie me nodig, Jack O’Leary. En dan schaam je je dat je me hebt uitgelachen.’
‘Van de honderden die ze hebben gearresteerd, zijn er maar veertien geëxecuteerd,’ klaagde Hubert tijdens het ontbijt. Driftig smeet hij de krant neer. ‘Nou vraag ik je! Die vervloekte Shinners! Ze hadden de hele bliksemse bende moeten neerknallen.’ Verontwaardigd snuivend liep hij de eetkamer uit, pakte zijn geweer en liep naar buiten, met de honden in zijn kielzog. Bij het zien van de jongen die in marineblauw uniform kwam aanfietsen, bleef hij met een ruk staan. De honden lieten zich neerploffen aan zijn voeten.
Achter op de fiets ontdekte Hubert een bruin pakketje, dichtgebonden met touw. Zijn mond werd droog. Van zijn bravoure was op slag niets meer over. Angst sloot zich als een ijzige vuist om zijn hart. ‘Goedemorgen, Lord Deverill,’ groette de jongen. Hubert kon geen woord uitbrengen. Hij stond daar maar en wachtte af. Eindelijk, na wat hem een eeuwigheid leek, werd hem het pakketje overhandigd, samen met een telegram, voorzien van een zwarte rand. De jongen keerde zijn fiets en peddelde weg. Hij had al zo vaak slecht nieuws afgeleverd dat hij ervoor was afgestompt. Hubert stond nog altijd roerloos op het grind. Een van de honden jankte en keek met een vragende blik naar hem op. Watersnippen, hazen, leek die blik te willen zeggen. Maar Hubert woog het pakketje op zijn hand en snikte.
Gedreven door een onheilspellend voorgevoel kwam Adeline naar buiten. Uit de dikke, donkere wolken begon een lichte motregen neer te dalen. Adeline keek van het pakje naar zijn asgrauwe gezicht en zijn bleke lippen. Door een waas van tranen las ze het telegram. Rupert was gesneuveld bij Gallipoli.
Ze schoof haar arm door die van haar man en loodste hem langzaam terug naar binnen. O’Flynns vermoeide oude ogen bleven op hun gezicht rusten, en toen op het pakketje. Zijn hangen schouders zakten nog iets lager. Hij liep naar de bibliotheek en schonk een stevige whiskey in. ‘Milord.’ Toen hij zag hoe Lady Deverill eraan toe was, gaf hij ook haar een glas. Ze gooiden de inhoud dankbaar achterover, maar niets kon de pijn van het verlies van hun zoon verzachten.
Met een diepe zucht maakte Adeline het touwtje los. Het pakje bevatte Ruperts uniform, zijn militaire notitieboekje, een stapeltje brieven, bijeengebonden met een lint, en de zilveren heupfles die hij ter ere van zijn achttiende verjaardag van zijn vader had gekregen. Met bevende vingers streek ze over haar betraande wang. Nu was ze net als alle andere rouwende moeders in Ballinakelly. De dood maakte geen onderscheid.
Kitty werd uit de les geroepen. Ze had om onverklaarbare redenen altijd gedacht dat haar familie gespaard zou blijven, misschien omdat ze zichzelf had wijsgemaakt dat de Deverills niet in de voorste gelederen vochten. Dat ze bijzonder waren en een uitzonderingspositie innamen. Maar in de oorlog was iedereen gelijk.
Ze rende naar haar slaapkamer en liet Bridie bovenkomen. ‘Oom Rupert is dood,’ vertelde ze snikkend. ‘Gesneuveld. Ik ben zo bang dat papa de volgende is.’ Bridie omhelsde haar en voelde hoe Kitty’s tranen op haar uniform drupten. ‘Jij begrijpt het, want je hebt je vader al verloren.’
‘Ja, ik begrijp het,’ zei Bridie zacht.
‘Wanneer houdt het eindelijk op? Wanneer komen papa en Harry weer thuis? Het is beestachtig! Verschrikkelijk!’
‘Ooit is het zover. Dan komen je vader en master Harry weer thuis. Dat moet gewoon. Het kan toch niet altijd maar doorgaan?’
‘Ik weet het niet. Misschien wel.’ Kitty nam Bridies handen in de hare. ‘Wat zul je je vader missen.’
‘Ja, ik mis hem heel erg. Er gaat geen dag voorbij dat ik niet aan hem denk. God hebbe zijn ziel.’
‘Ik weet dat oom Rupert nu in de hemel is. Maar dat maakt het niet minder erg. Hij zou hier moeten zijn! Grootmama moest heel erg huilen, ook al weet ze dat zijn ziel in de hemel is en dat alleen zijn lichaam op dat slagveld is achtergebleven. Maar een ziel, een geest, is iets anders dan een levend mens. Een geest kun je niet aanraken. En hij kan jou niet vasthouden.’ Kitty kneep haar ogen dicht. ‘O God, zorg alstublieft dat papa niet doodgaat.’
Rupert was dood, maar ze hadden geen lichaam dat ze konden begraven. En dat maakte het allemaal nog zwaarder. Zijn huis werd dichtgetimmerd, als een graftombe, want Adeline kon het niet opbrengen zijn spullen eruit te halen. En ze zou het niet kunnen verdragen als er iemand anders ging wonen. Ze organiseerde een bescheiden herdenkingsdienst in de kerk van St. Patrick in Ballinakelly, waar zich buiten, voor de deuren, talloze pachters en inwoners van het stadje verzamelden om hun respect te betuigen. Voor het eerst besefte Adeline hoe hongerig ze eruitzagen. Ze was geschokt door de broodmagere kinderen met hun ingevallen wangen. Waarom had ze dat niet eerder gezien? De ontdekking zette haar hardhandig met beide benen in de werkelijkheid. Haar daadkracht was gewekt. De volgende dag laadde ze de sjees vol manden met eten en reed ze samen met Kitty weer naar het stadje.
Geholpen door de tuinlieden plunderden ze de kassen, terwijl Mrs. Doyle opdracht kreeg tot het bakken van sodabroden.
Haar goedgeefsheid werd met zo veel dankbaarheid begroet, dat Adeline zich tot taak stelde voor de armen te zorgen. Het was een manier om haar verdriet hanteerbaar te maken. Om het althans enigszins naar de achtergrond te dringen door bezig te blijven en het gevoel te hebben iets zinvols te doen. De tuinen waren groot genoeg om veel meer op te leveren en ze liet nieuwe gewassen inzaaien zodat de opbrengst zou stijgen. ‘Het is niet goed om alles voor onszelf te houden,’ zei ze tegen Hubert die snoof en pruttelde als een oude stoommachine. De armenzorg van zijn vrouw werd zijn bankroet, klaagde hij.
Toen de familie uit Engeland die zomer overkwam, zette Adeline de vrouwen aan het werk. De dagen van croquet en tennis waren voorbij, net als de lunches en diners en lome middagen in de zon, het whisten en bridgen in de schaduw van een parasol. De mensen van Ballinakelly hadden hen nodig, ze zouden hun nood lenigen en hen redden van de hongerdood, net zoals Adelines schoonmoeder dat met haar gaarkeuken tijdens de hongersnood had gedaan.
Maud mopperde dat Adeline gek was geworden van verdriet. Maar Beatrice rolde haar mouwen op en ging enthousiast aan het werk. In haar ogen had het wel iets van Marie Antoinette die boerinnetje had gespeeld op Petit Trianon. Ze zag het als een verrukkelijk spel waarmee ze zich de hele zomer kon vermaken, totdat ze terugging naar haar luxe leventje op Deverill Rising, het landgoed in Wiltshire, waar ze geen aardappels hoefde te rooien en uit te delen aan de armen. Victoria, Elspeth en de tweeling klaagden steen en been terwijl ze bonen dopten en frambozen plukten. Maar Kitty en Celia genoten! Waarschijnlijk omdat hun zussen zo diep ongelukkig waren.
Aan het eind van de zomer werd er niet zoals anders een bal gegeven. Er was een gebrek aan jongemannen, bovendien leek het niet gepast te feesten en te dansen terwijl de gasten die er eerder altijd bij waren geweest, hun leven waagden aan het front. Toen de familie was teruggekeerd naar Wiltshire en Maud met Victoria en Elspeth weer naar Kent was vertrokken, werd het stil en daalde de rouwsluier die tijdelijk was weggenomen opnieuw neer over kasteel Deverill.
Adeline zakte weg in een soort verdoving. Het leek alsof ze haar krachten had uitgeput met plukken en doppen. In september kwamen de vaste seizoenswerkers om de fruitoogst binnen te halen – appels, vijgen, peren, pruimen, loganbessen, aardbeien en aalbessen. Adeline deed alsof ze niet zag dat de plukkers onopvallend van de vruchten aten en hun mand verzwaarden met stenen om meer betaald te krijgen.
In haar kleine zitkamer luisterde ze naar haar grammofoon en dronk ze kruidenthee met cannabis. Daar hield Kitty haar ’s avonds, wanneer Hubert nog buiten was, vaak gezelschap. Haar grootmoeder leek ineens oud en broos zoals ze daar zat, ineengedoken in de grote fauteuil, starend in de vlammen alsof ze daar de antwoorden op haar vragen hoopte te vinden. De aangename geur van het turfvuur en de kruidenthee zorgde voor een sfeer van geborgenheid. Kitty vond het prettig om met een boek bij haar grootmoeder te zitten. Ze genoot van de rustgevende klassieke muziek, van de vertrouwde aanwezigheid van haar grootmoeder. In de veilige cocon van die knusse kamer leek de onzekerheid van een wereld die werd verscheurd door oorlog ver weg.
‘Rupert was een tobber, een piekeraar,’ zei Adeline zacht terwijl ze in de vlammen staarde. ‘Hij deed zich voor als een branie, als een man van de wereld, maar daarmee probeerde hij zijn onvermogen te maskeren. Zo was hij als kind al. Een enorme praatjesmaker, om niet te laten merken hoe onzeker hij eigenlijk was. Terwijl Bertie een aangeboren zelfvertrouwen bezit. Ik neem aan omdat hij de oudste is. Als oudste zoon weet je van meet af aan wat je bestemming is. Als hij de oorlog overleeft, erft hij bij Huberts dood het kasteel. En uiteindelijk erft Harry het weer van Bertie. Het ligt allemaal vast, het is allemaal voorspelbaar.’
‘Maar wat gebeurt er als Ierland onafhankelijk wordt?’ vroeg Kitty. ‘Moeten we hier dan weg? Moeten we dan in Engeland gaan wonen?’
‘Natuurlijk niet. Dat er revolutie wordt gepreekt, wil nog niet zeggen dat we hier niet kunnen blijven wonen. We laten ons met nog geen tien paarden hier vandaan slepen. Dit is ons thuis. Hier horen we. En God weet dat we het volste recht hebben om te blijven. Dat hebben we verdiend. We zorgen goed voor onze pachters en wanneer ze de boerderij willen kopen en zelfstandig willen zijn, dan respecteren we dat…’
‘Grootpapa niet.’
Adeline keerde zich naar Kitty, die op de bank zat, en zette rinkelend haar kopje op het schoteltje. ‘Ach, grootpapa.’ Ze grinnikte loom en een beetje slaperig. ‘Door iets heel hard te ontkennen denkt Hubert dat hij het kan afwenden. Hij is opgegroeid met het geloof in de macht en het gezag van de Kroon. Dat heeft hij van zijn ouders meegekregen.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Loyaal als hij is aan vorst en vaderland, kan hij de situatie niet vanuit een ander perspectief zien. Maar door de dood van Rupert is hij wel gaan beseffen dat het Britse leger niet onoverwinnelijk is. En dat de Deverills niet anders zijn dan anderen. Dat de vijand ook ons moeiteloos kan neermaaien. Ik ben bang dat ook in Ierland het geweld zal losbarsten, Kitty. Het Ierse volk zal het de Britten nooit vergeven dat ze die mannen na de Paasopstand hebben terechtgesteld. De doden zijn martelaars geworden. En er is niets zo gevaarlijk als martelaars. De Ieren geloven dat de doden zijn opgenomen in Tir na nÓg, het Land van de Eeuwige Jeugd. Ik weet zeker dat hun dood zal worden gewroken.’
‘Wanneer is de oorlog eindelijk afgelopen?’ Kitty slaakte een zucht. ‘Hij duurt nu al twee jaar. Ooit moet er toch iemand winnen?’
‘Pas als ze elkaar volledig hebben uitgeroeid,’ zei Adeline ongewoon somber. ‘Het ego van de mens is de wortel van het kwaad. Pas als mensen daar bovenuit kunnen stijgen, krijgen we vrede op aarde. Maar dat kunnen ze niet. Mensen zijn geen haar beter dan dieren.’
Kitty zag de ogen van haar grootmoeder dichtvallen, haar kin op haar borst zakken. Ze schoot haastig overeind en pakte de kop en schotel voordat ze uit Adelines handen gleden. Nieuwsgierig naar het kruid waardoor haar grootmoeder zo beneveld raakte, schonk ze het laatste restje uit de pot in haar eigen kopje. Het smaakte niet onaangenaam, bijna zoet. Zou haar grootmoeder er honing bij hebben gedaan? Het duurde niet lang of ze werd doezelig. Ze wist nog net op tijd de bank te bereiken en terwijl ze zich erop liet vallen, voelde ze zich ineens minder somber. Niets leek er ineens meer toe te doen. De strijd om zelfbestuur, Jack, Ierland… Glimlachend nam ze nog een slok. Haar grootmoeder was een heks, de thee haar heksendrankje.
In de lente van 1917 werd Harry naar huis gestuurd met een schotwond in zijn schouder. Maar hij kwam niet naar kasteel Deverill. Gezien het toenemende geweld vond Maud het in Ierland te gevaarlijk voor hem, dus ze liet hem naar Kent komen. Om Kitty maakte ze zich geen zorgen en ze peinsde er niet over haar ook naar Engeland te halen. Ze zou zich geen raad met haar weten. Bovendien zou Elspeth volledig worden overvleugeld door haar knappe, intelligente, welbespraakte jongere zus. Er waren toch al te weinig geschikte huwelijkskandidaten, dus Maud was niet van plan de kansen van Elspeth te verkleinen door Kitty ten tonele te voeren.
Hubert probeerde zichzelf wat op te beuren door een glimmend rode Daimler te kopen. De auto kwam per boot uit Engeland en veroorzaakte grote opschudding in Ballinakelly. Kinderen renden er in drommen achteraan, oude vrouwen keken alsof ze een geestverschijning zagen en volwassen kerels schudden lachend hun hoofd om de flamboyante Lord Deverill die zich van niemand iets aantrok. Op het kasteel stroomden de bedienden naar buiten, het grind op. Bridie had nog nooit zoiets wonderbaarlijks gezien. Mrs. Doyle schudde haar hoofd om dit ‘werk van de duivel’, maar O’Flynn streek met zijn hand over de motorkap en dacht vol weemoed terug aan de trein waarmee hij als jongetje had gespeeld en die net zo glimmend rood was geweest. Toen Hubert hem een ritje over het landgoed aanbood, werd O’Flynn van een oude, broze man van tachtig weer dat kleine jongetje en sprong hij zwierig de auto in.
Toen ze over de oprijlaan zoefden, kwam Jack O’Leary hen op zijn paard tegemoet. Hij was op weg naar het kasteel om een kreupele merrie te onderzoeken. Jack nam zijn pet af. Lord Deverill wuifde in het voorbijgaan. Wat een verspilling om geld uit te geven aan zo’n duur stuk speelgoed, kon Jack niet nalaten te denken.
Bij het kasteel gekomen reed hij rechtstreeks naar de stallen. De merrie had niets ernstigs, alleen een verrekte spier. Een paar dagen rust, dan was ze weer de oude. Net toen hij de staldeur dichtdeed, kwam Kitty aanlopen. ‘Ik rijd met je mee naar huis,’ zei ze, maar hij wist dat ze met hem naar de Elfenkring wilde, om te praten. Kitty en hij hadden hun eigen humor, hun eigen vaste stokpaardjes, maar natuurlijk zou het gesprek ook over de politiek en de oorlog gaan.
Kitty reed in amazonezit. Ze zag er voornaam en elegant uit in haar rijkostuum dat bestond uit een zwarte hoed en een lange zwarte mantel met een witte kraag. Haar rode haar had ze in een dikke vlecht bij elkaar gebonden die tot haar middel reikte. Haar volmaakte huid was roomblank, haar volle lippen krulden ondeugend, maar haar grijze ogen stonden ernstig en keken helder de wereld in. Jack sloeg haar bewonderend gade. De kalme zelfverzekerdheid waarmee ze reed, was niet alleen het resultaat van jarenlange ervaring, maar duidde ook op moed. Zodra hij ook in het zadel zat, reden ze de laan in waar de knoppen van de bomen op uitkomen stonden.
Eenmaal in de heuvels dwongen ze hun paard in galop en stoven ze over de hei, lachend van genot om de wind en de zee die een schitterende aanblik bood. Bij de Elfenkring gekomen stegen ze af. Ze bonden hun paarden niet vast. ‘Ik weet nog dat ik tegen mijn vader zei dat de stenen bij zonsondergang tot leven komen,’ zei Kitty, terwijl ze tussen de stenen door liep. ‘Hij dacht dat ik niet goed wijs was. Ik zie nog hoe hij me aankeek. En ik heb tot nu toe geen kans gekregen om het hem uit te leggen. Dat het lijkt alsof ze tot leven komen doordat de schaduwen langer worden. Met een moeder als Adeline is hij opgegroeid met verhalen over het bovennatuurlijke, dus hij dacht natuurlijk dat dit ook weer zo’n verhaal was. Arme papa. Hij heeft zoveel geduld.’ Ze keek uit over het strand, waar de golven kwamen aanrollen over de weidse uitgestrektheid van wit zand. ‘Ik bid voor hem, Jack. Ik bid dat hij weer veilig thuiskomt. Niet gewond, zoals Harry. Maar gewoon zoals hij was toen hij wegging.’
Jack kwam naast haar staan en keerde zijn gezicht naar de horizon. ‘Jij kunt geesten zien. Wat gebeurt er met ons, als we doodgaan?’
‘Dan verlaten we ons lichaam en we zweven weg naar een plek zonder oorlog, zonder geweld, zonder armoede.’
‘Daar geloof je echt in, hè?’
‘Ik weet dat het zo is. Trouwens, jij weet het ook. Je hebt het zelf gezien.’
‘Je bedoelt dat gezicht achter het raam. Maar dat was iets anders.’
‘Dat was Jonnie Wilson. Hij kwam terug naar de vrouw die hij liefhad, nadat hij was gesneuveld aan het front. Romantisch, hè?’
‘Erg romantisch. En jij denkt dat miss Grieve de hand aan zichzelf heeft geslagen om bij hem te kunnen zijn?’
‘Ja.’
Jack keerde zich naar haar toe. De zon die naar de horizon zakte, hulde haar in een warme, goudgele gloed. ‘Als ik doodging zou ik ook terugkomen om bij de vrouw die ik liefheb te zijn.’
Kitty glimlachte. ‘En voor wie zou je dan terugkomen, Jack?’ Maar bij het zien van de tedere blik in zijn ogen stokte de adem in haar keel. Er kwam een blos op haar wangen, haar lippen weken verrast uiteen.
Jacks gezicht stond ernstig, maar ook een beetje angstig. Hij keek haar aan. Haar ogen werden groot. Haar blik verried dat ze op haar hoede was. Het lukte hem niet om die blik vast te houden, noch om haar gevoelens te peilen. Hij haalde diep adem, alsof hij op het punt stond een enorm risico te nemen, toen pakte hij teder haar hand. ‘Ik zou terugkomen voor jou,’ zei hij zacht.
Haar ogen begonnen te glanzen. ‘Hou je van me, Jack?’
‘Ja, Kitty. Ik hou van je.’
Ze voelde hoe de pijnlijke leegte in haar hart werd gevuld door een zoete, verrukkelijke warmte. De leegte waarvan ze zich bewust was geweest wanneer ze naar de maan en de sterren keek. Nu pas herkende ze die leegte als eenzaamheid. ‘Ik… ik hou ook van jou, Jack,’ antwoordde ze hees. Om haar bleke lippen, die niet langer ondeugend krulden, verscheen een schuchtere glimlach.
Jack nam haar in zijn armen en drukte zijn mond op de hare. Willoos gaf ze zich over aan zijn vurige kus. Zijn huid rook naar hooi en paarden, zijn haar naar brandende turf. Het was haar allemaal zo vertrouwd dat ze tranen in haar ogen kreeg. Ze sloeg haar armen om zijn hals, kroop dicht tegen hem aan en sloot haar ogen. Zo liet ze zich meevoeren door de onbekende gevoelens die bezit van haar namen. Terwijl de schaduwen lengden en de stenen begonnen te bewegen, wist Kitty dat Jack O’Leary en zij bij elkaar hoorden. En dat ze met hem net zo onverbrekelijk verbonden was als met Ierland.