34
Londen, Engeland, 1925
Celia was diep geschokt toen ze hoorde dat Kitty en Robert naar Ierland waren vertrokken. Woedend omdat ze niet door haar nichtje in vertrouwen was genomen, deed ze verbitterd haar beklag bij Harry en Boysie, die meer dan ooit samen optrokken ondanks het feit dat ze inmiddels allebei getrouwd waren. ‘Waarom heeft ze niets gezegd? Betekent onze vriendschap dan zo weinig voor haar?’ verzuchtte ze boven haar wijnglas. ‘Zonder haar zijn onze lunches niet meer hetzelfde.’ Hun tafeltje voor vier bij Claridge’s was inderdaad pijnlijk incompleet.
‘Volgens mij heeft ze tegen niemand iets gezegd, om zo min mogelijk de kans te lopen dat de enige die het echt niet mocht weten, erachter zou komen,’ zei Boysie.
‘Mama!’ Harry nam een trek van zijn sigaret. ‘Nu mijn erfenis in rook is opgegaan wil mama niets meer van Ierland weten.’
‘Je erfenis is niet in rook opgegaan,’ wees Celia hem terecht. ‘Het kasteel is een ruïne, maar waarom herbouw je het niet?’
‘Waar zou ik het geld vandaan moeten halen’
‘Geld, dat heeft je saaie vrouw wel,’ zei Boysie grinnikend, met een knipoog naar Celia.
‘De jouwe is saaier dan de mijne.’ Harry schoot in de lach. ‘Ik zal het je nog sterker vertellen. Volgens mij zijn we getrouwd met de saaiste meisjes van heel Londen.’
‘De jouwe is tenminste nog rijk. Ik denk dat haar vader met plezier je kasteel zou herbouwen,’ zei Boysie.
Harry trok een lelijk gezicht. ‘Ik wil helemaal niet in Ierland wonen. En dat weet je best. Die erfenis was altijd een blok aan mijn been. Ik ben er nooit gelukkig geweest.’ Joseph vergat hij voor het gemak maar even. ‘Mijn bestemming ligt hier, in Engeland.’
‘En wat gaat er dan met het kasteel gebeuren? Want ik ben juist nergens zo gelukkig geweest als daar.’ Terwijl Celia van haar wijn nipte, kon ze de tomaten in de kassen van kasteel Deverill bijna ruiken.
‘Mama wil papa zover zien te krijgen dat hij het verkoopt.’
Celia reageerde verontwaardigd. ‘Je kunt de zetel van je familie toch niet zomaar verkopen? Zelfs al zou je er voor geen goud willen wonen! Het kasteel is je erfgoed. Het erfgoed van de Deverills. Al toen ik klein was, vond ik het heerlijk om op te scheppen over ons kasteel in Ierland. Hoe moet dat als het wordt verkocht? Waar kan ik dan nog mee pronken?’
‘Lieverd, het is voorbij. Ierland is verleden tijd. De Ieren zijn onafhankelijk en wij hebben er als Anglo-Ierse gemeenschap niets meer te zoeken. Dus het kasteel wordt verkocht aan een Ier met meer geld dan hersens.’
‘Zijn er wel Ieren met geld?’ vroeg Celia.
‘Er zijn in elk geval niet veel Ieren met hersens,’ vulde Boysie aan. ‘Voor zover ik heb begrepen zijn ze nog steeds bezig elkaar uit te moorden.’
Celia gooide ten einde raad haar handen in de lucht. ‘Ze mogen het niet verkopen. Dat zou je grootmoeder niet overleven!’
‘Grootmama zal het hoe dan ook niet lang meer maken. Volgens mama is ze van verdriet haar verstand kwijtgeraakt. Zodra zij er niet meer is, gaat mama naar Ierland om papa te overtuigen dat ze een huis in Engeland moeten kopen. Ze kan niet tot in het oneindige bij Victoria blijven wonen.’
Boysie trok een wenkbrauw op. ‘Nee, daar komen ongelukken van. Ze maken elkaar gek. De enige vraag is nog wie als eerste volledig doordraait, Victoria of je moeder. Ze zijn allebei net zo verschrikkelijk.’ Boysie knipte met zijn vingers om nog een fles wijn te bestellen.
‘Laten we er nog één keer een zomer naartoe gaan, voordat ze het verkopen!’ stelde Celia opgewonden voor. ‘Ja, laten we dat doen! Wat zou dat geweldig zijn! Dan kunnen we de ruïne verkennen. Wie weet wat we vinden. En we kunnen bij Kitty logeren. Moeten jullie je vrouw meenemen? Of kunnen jullie zeggen dat het alleen voor familie is? Dat ze thuis moeten blijven? Of misschien kunnen jullie zorgen dat ze tegen die tijd zwanger zijn? Ik zou ze niet de hele zomer om me heen kunnen hebben!’
Door een sluier van sigarettenrook keek Harry naar Boysie. ‘Wat vind je, ouwe reus?’
Boysie haalde zijn schouders op. ‘Het zou kunnen.’ De ober kwam met de nieuwe fles en schonk hun glazen nog eens bij. ‘Kun jij Archie dan ook hier laten?’
‘Natuurlijk,’ antwoordde Celia prompt. ‘Die vertrekt op twaalf augustus naar Schotland, om te jagen en te vissen en God mag weten wat hij er nog meer doet. Jullie weten hoe ik over Schotland denk. Maar ik gun hem zijn pleziertje en dat geeft mij ook de vrijheid om te doen wat ik leuk vind. Hè, toe! Laten we het doen. Harry, jij kunt tegen Charlotte zeggen dat je naar huis moet om familiezaken te bespreken. En Boysie, het kan me niet schelen wat je tegen Deirdre zegt, zolang je maar alleen komt, zonder je vrouw. Je bent vindingrijk genoeg, dus je bedenkt wel iets.’
Ze hieven hun glas. ‘Op onze laatste zomer in Ierland!’
Celia moest Kitty schrijven om haar het plan voor te leggen, want kasteel Dunderry had nog geen telefoon. Sinds die confrontatie op de markt was Kitty de deur niet meer uit geweest, uit angst dat ze Michael Doyle weer zou tegenkomen. Ze had tegen Robert gelogen over haar moment van zwakte en het op een aanval van claustrofobie geschoven. Hij had haar naar huis gebracht en was teruggegaan met Peter, die meer verstand van paarden had en die een mooie grijze merrie op de kop had weten te tikken. Kitty was verrukt van het dier. Niet in de laatste plaats omdat ze daardoor niet meer naar Ballinakelly hoefde.
Toen ze Celia’s brief las maakte haar hart een sprongetje van opwinding en blijdschap. Ze haastte zich naar boven, waar Elspeth een spelletje deed met de kinderen, en vertelde dat Celia, Harry en Boysie in augustus kwamen logeren. ‘Was het maar vast zover!’ jubelde ze. ‘Wat zal dat heerlijk zijn. Weer allemaal samen, net als vroeger.’
‘Alleen is het kasteel er niet meer,’ zei Elspeth mistroostig.
‘Dat doet er niet toe. We zijn weer met z’n allen.’ Met een steek in haar hart dacht ze aan Bridie. ‘Nou ja, bijna allemaal. Celia en Harry zijn er in elk geval, en met Boysie kun je ook zo veel plezier hebben. We gaan picknicken op het strand, we nemen de roeiboten mee de zee op, we maken lange ritten door de heuvels… alles wat we vroeger ook deden.’ Ze ging op de grond zitten en trok de kleine Jack tegen zich aan. Hij ging helemaal op in zijn speelgoedmotor. ‘Ik moet hem leren hoe hij natuurgeesten kan vinden.’ Ze kuste hem op zijn mollige wangetje. ‘Zou hij de gave ook geërfd hebben?’
Elspeth rolde met haar ogen. ‘Jij altijd met je fantasie!’ Maar Kitty streek de kleine jongen door zijn rode haren, mijmerend over hun grootmoeder en haar bijzondere gave.
Half maart was het werk in White House af. Kitty nam er met Robert en de kleine Jack haar intrek en ging meteen aan de slag om er een echt thuis van te maken. Haar jurken bleven in de kast, want meestal liep ze in een broek en een overhemd met opgerolde mouwen. Ze spitte de tuin om, zaaide bloemperken in en legde een moestuin aan. Haar oom Rupert had over personeel beschikt dat de prachtige tuin had aangelegd en onderhouden. Robert had echter geen geld voor dat soort luxe uitgaven, dus Kitty moest alles alleen doen. Maar ze genoot ervan om in de aarde te wroeten en om te zien hoe de kleine Jack wurmen en slakken opgroef uit de omgewoelde grond. Samen keken ze urenlang naar de vogels die hun nest maakten in de haagdoorns en naar de konijnen die aan de jonge scheuten knabbelden zodra ze boven de grond verschenen. Jack was vooral dol op de bloementuin en Kitty vroeg zich af of hij de kleine dansende lichtjes kon zien die rond de kleurige kelken zweefden. Voelde hij de aanwezigheid van die gelukkige geesten of waren het de bijen en de vlinders die zijn aandacht trokken?
Hoe druk Kitty het ook had met het creëren van een thuis, een plek om van te houden, Jack O’Leary was voortdurend in haar gedachten. Voor haar geestesoog zag ze zijn gezicht, zowel in haar herinnering als in haar fantasieën, en in plaats van zich daartegen te verzetten gaf ze zich eraan over. In Ierland wonen zonder dat Jack deel uitmaakte van haar wereld, was onmogelijk. Jack was Ierland, en Ierland was Jack. Het een was niet compleet zonder het ander. Dus het was zinloos te proberen haar gevoelens te verdringen. Ze hield van Jack zoals ze hield van de zachte regen, de ruige heuvels, de witte stranden, de stormachtige zee: onvoorwaardelijk, met alles wat ze in zich had.
De confrontatie met Michael Doyle had een deurtje geopend in haar geheugen dat heel lang verzegeld was geweest, waardoor ook zijn dreigende gezicht en onheilspellende nabijheid zich aan haar opdrongen zodra ze haar gedachten de vrije loop liet. Ze was getroffen door zijn duistere aura dat ze op de markt had gevoeld, alsof hij een boze geest was, gevangen in een voorgeborchte, net als Egerton Deverill. Maar Michael Doyle was niet dood. Integendeel. En de gedachte dat ze hem opnieuw zou kunnen tegenkomen, vervulde haar met pure doodsangst. Ze wenste vurig dat ze die angst kon overwinnen. Er was wel meer wat ze had overwonnen. Maar de wreedheid van miss Grieve was niets geweest vergeleken met het geweld, die ochtend op de boerderij. Michael Doyle woonde nog altijd in Ballinakelly en zijn nabijheid wierp een smet op de vreugde om haar thuiskomst.
Het duurde niet lang of haar angst werd concreet. Aanvankelijk dacht ze dat ze het zich verbeeldde, dat het een speling van het licht was waardoor ze Michael in de struiken meende te zien. Dan verschanste ze zich in huis en gluurde ze vanachter het gordijn van haar slaapkamerraam naar buiten. En wanneer ze ’s nachts in bed lag en de wind de ramen in hun sponning deed trillen, dacht ze dat het Michael was die langs de muur naar boven klom, om haar opnieuw te verkrachten. Ze wendde zich aan om bij Robert te slapen, want alleen bij hem voelde ze zich veilig, dicht tegen hem aan gekropen. Bij het tuinieren vroeg ze Nanny om bij haar te blijven, en wanneer het kindermeisje even naar binnen moest om de kleine Jack zijn lunch te geven, sloeg het klamme zweet haar uit. Dan stond ze met bonzend hart te spitten en keek ze strak naar de grond, terwijl ze zichzelf voorhield dat ze zich niet moest aanstellen. Dat Michael hier niet durfde te komen.
Maar dat durfde hij wél. Op een ochtend stond hij voor de deur en belde aan. Kitty liet zich niet zien en zei tegen Bridgeman hem weg te sturen. Maar als hij brutaal genoeg was om aan de deur te komen, wat kon ze dan nog meer verwachten? In paniek stuurde ze de staljongen op de fiets naar Ballinakelly, met een briefje voor Jack. Hij moest onmiddellijk naar haar toe komen, zogenaamd om een kreupel paard te onderzoeken. Ze had zijn hulp nodig. Nu meteen!
Kitty liep handenwringend, ongeduldig in de tuin op en neer. Eindelijk hoorde ze de kleine auto van Jack op de oprijlaan. Ze rende hem over het gazon tegemoet. Hij stapte uit en nam zijn pet af. ‘Goedemorgen, Mrs. Trench.’ Hij liet zijn blik over het huis gaan, om te controleren of er iemand naar hen keek.
‘Fijn dat u er bent, Mr. O’Leary. De merrie is in de stallen. Ik loop even met u mee.’ Kitty stopte haar bevende handen in haar zakken. ‘Wat een heerlijke dag vandaag,’ zei ze geforceerd.
‘Ja, het is inderdaad heerlijk weer.’
Ze liepen om het huis heen naar de stallen, waar de jongen die voor haar naar Ballinakelly was gefietst, het erf aanveegde. ‘Seamus, zou je de kruiwagen willen leeggooien? Hij staat in de tuin, vol met onkruid. Het kan allemaal op het vuur, buiten het hek. Dan wijs ik Mr. O’Leary waar de merrie staat.’ De jongen knikte, zette zijn bezem tegen de muur en haastte zich weg.
Kitty deed de staldeur open en ze liepen naar de box van de grijze merrie, die kerngezond op haar schone stro stond. Jack klopte haar op de hals. Toen keerde hij zich naar Kitty. ‘Wat is er aan de hand?’
‘Het gaat om Michael. Hij zit achter me aan,’ antwoordde ze fluisterend, met een hand op haar borst om haar op hol geslagen hart te kalmeren. ‘Ik ben bang, Jack.’
‘Waarom zou je bang zijn voor Michael Doyle?’ vroeg Jack fronsend.
‘Hij heeft het kasteel in brand gestoken.’
Jack knikte. ‘Dat vermoedde ik al.’
‘Hij heeft het kasteel in brand gestoken en hij heeft jou verraden aan de Britten. Daarom konden ze je destijds op heterdaad betrappen.’
Jack verstijfde. De hand waarmee hij het paard op de hals klopte, viel stil. ‘Besef je wel wat je zegt?’
‘Het is zo.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Dat heeft hij me zelf verteld.’
‘Wanneer?’
‘Toen ik naar de boerderij ging, op de ochtend na de brand. Ik wist dat hij het had gedaan. Dus ik wilde hem ter verantwoording roepen.’
‘En toen heeft hij je verteld dat hij mij erbij had gelapt?’
‘Ja. Hij zei dat hij het kasteel in brand had gestoken en dat hij jou had verraden.’
‘Waarom zou hij dat doen? We vochten aan dezelfde kant.’
‘Vanwege mij.’ In de schemerige stal glinsterden haar ogen. ‘Omdat jij en ik samen waren. En dat kon hij niet uitstaan.’ Het paard snoof ongeduldig en duwde haar hoofd tegen Jack, bedelend om aandacht. Hij legde afwezig een hand op haar neus. ‘Ik had het je willen vertellen, maar je werd gearresteerd. En toen we elkaar eindelijk terugzagen wist ik niet waar ik moest beginnen.’
‘Nou, vertel het me nu dan maar.’ Er was een harde klank in zijn stem geslopen. Hij keek haar recht in de ogen. ‘Vanaf het begin.’
Kitty haalde diep adem. ‘Bridie is de moeder van de kleine Jack.’
‘Jaysus!’ Hij deinsde geschokt achteruit.
‘Mijn vader…’ Ze slikte. ‘Volgens Michael heeft hij haar verkracht.’ Ze schudde heftig haar hoofd. ‘Maar dat geloof ik niet. Ik weiger te geloven dat mijn vader in staat is tot dat soort… geweld.’ Van pure weerzin legde ze extra de nadruk op dat laatste woord. Ze wreef over haar nek. ‘Hoe dan ook, Michael heeft het kasteel in brand gestoken om wraak te nemen.’
‘Jaysus!’ zei Jack opnieuw. ‘En hoe is het kind dan bij jou terechtgekomen?’
‘Dat moet Bridie op de een of andere manier hebben geregeld, voordat ze naar Amerika vertrok. Daarom heeft mijn vader me de deur gewezen. Omdat de kleine Jack zijn zoon is. Hij schaamt zich zo dat hij hem niet wil zien.’ Ze haalde diep adem, terugdenkend aan die ochtend op de boerderij van de Doyles. ‘Michael vertelde ook dat jij hun wapens zou stelen terwijl de politie de handen vol had aan de brand. Je zou de spullen naar een geheime bergplaats brengen, maar hij had ervoor gezorgd dat je op heterdaad zou worden betrapt. Daar was hij heel duidelijk over.’
Jack nam haar in zijn armen en trok haar hartstochtelijk tegen zich aan. ‘Die vuile ellendeling! Hij heeft me niet verraden omdat ik van een Prod hield, maar omdat hij je voor zichzelf wilde.’
‘Ik ben bang, Jack. Hij houdt me in de gaten.’
‘Je hoeft niet bang te zijn, Kitty. Hij zal je niets doen. Daar zorg ik voor.’ Ze sloot haar ogen, er biggelde een traan over haar wang. Kon ze hem maar vertellen wat er was gebeurd. Dat Michael zich al aan haar had vergrepen!
Jack wachtte Michael Doyle op in een greppel. De hemel was bezaaid met sterren, maar boven zee verzamelden zich dikke wolken die snel landinwaarts werden gedreven door een kwaadaardige wind. Met een paar glazen whiskey had Jack zichzelf moed ingedronken en zijn felle woede net voldoende afgevlakt om Michael niet meteen als een dolleman op zijn nek te springen. Zijn hart was koud en hard als graniet. Door Michaels toedoen hadden de Britten hem gevangengezet. Door Michaels toedoen was zijn droom uiteengespat om samen met Kitty een nieuw leven op te bouwen in Amerika. Door Michaels toedoen was de vrouw die hij liefhad, gedwongen geweest Ierland te verlaten en naar Londen te vertrekken, waar ze voor hem onbereikbaar was geweest. Zijn woede smeulde diep binnen in hem terwijl hij wachtte op Michael Doyle.
Ver weg in de bossen, waar de kreet van de Banshee dezer dagen maar al te vaak werd gehoord, klonk de griezelige roep van een uil. De branding ruiste, siste, terwijl de hoge golven braken op de rotsen. De koeien sliepen maar af en toe klonk er een zacht loeien wanneer een van de dieren vluchtig wakker schrok van de wind. Klein wild ritselde tussen de heidestruiken. Toen hoorde Jack trage voetstappen op het pad. Het was Michael die uit de pub kwam.
De weg van Ballinakelly naar de boerderij van de Doyles werd weinig gebruikt en lag er verlaten bij. Lieflijk oplichtend in het maanlicht, als een zacht kabbelende stroom, slingerde hij zich tussen de rotsachtige heuvels. De voetstappen klonken nu luider, knarsend op het puin en de stenen. Toen doemde het donkere, gespierde silhouet van een man op tegen de achtergrond van de gitzwarte hemel. Jack richtte zich op en liep naar het midden van de weg. Michael deinsde achteruit. De jaren van strijd en hinderlagen hadden hem geleerd op zijn hoede te zijn.
‘Jack O’Leary!’ Behalve opluchting verried zijn stem ook dat hij dronken was. ‘Ik dacht dat je een vervloekte garda was! Wat doe jij hier?’
‘Ik moet je spreken.’
Michael zwaaide als de mast van een schip. ‘En waaraan dank ik dat genoegen?’ Het praten ging moeizaam, alsof de woorden te groot waren voor zijn mond. De twee mannen keken elkaar aan – twee mannen die ooit als wapenbroeders, schouder aan schouder hadden gevochten.
‘Heb jij kasteel Deverill in brand gestoken?’ Toen de wind de wolken uiteendreef en de maan erdoorheen scheen, was de kille schittering in Jacks ogen te zien.
‘En wat dan nog? Het kasteel was een symbool van Britse overheersing. Dus het moest weg!’ Zijn gezicht vertrok in een wilde lach. ‘Heb je daarom de hele avond in een greppel gelegen, O’Leary?’
‘Lieg niet! Je hebt het niet gedaan omdat het Brits was. Je hebt het gedaan om je zuster te wreken!’
Michael vertrok opnieuw zijn gezicht, maar hij zei niets.
‘En je hebt mij erbij gelapt! Om van me af te zijn! Ontken het maar niet.’
‘Waar heb je het over? Waarom zou ik je verraden? We vochten voor hetzelfde doel!’ Hij knipperde met zijn ogen en probeerde helder te blijven.
‘Omdat ik de vrouw had die jij niet kon krijgen!’
‘Denk je nou echt dat ik je om een vrouw de dood in zou jagen? Jaysus, je hebt blijkbaar veel te veel tijd gehad om na te denken in de bak!’
‘Integendeel. Ik had beter moeten nadenken! Want het is geen moment bij me opgekomen dat je in staat zou zijn een van je eigen mensen te verraden!’
‘Ach, man! Wijvengeleuter! Daar moet je niet naar luisteren!’
Bij het zien van de verachtelijke trek op Michaels gezicht besefte Jack hoe naïef hij was geweest. ‘Jij hebt de Tans gewaarschuwd dat ik op het station zou zijn!’ Ineens werd alles hem duidelijk. ‘Daarom hebben ze jou laten lopen, terwijl ik achter de tralies verdween. Er was een arrestatiebevel uitgevaardigd voor ons allebei. Wat ben jij een schoft! Ik zou onderhand beter moeten weten, maar ik had nooit gedacht dat je zo diep zou zinken.’
‘Je kletst uit je nek. Ga naar huis. Je had allang in bed moeten liggen.’ Michael wilde doorlopen, maar Jack versperde hem de weg.
‘Waarom hang je bij het huis van Kitty rond? Wat heb je daar te zoeken?’ vroeg hij.
‘Dat gaat je geen donder aan.’
‘Ik heb je iets gevraagd.’
‘Dat kind van haar is mijn neefje. Of wist je dat soms niet?’
‘Laat dat joch met rust.’
Michael grijnsde, zijn witte tanden staken scherp af tegen zijn donkere gezicht. ‘Heeft zij je soms op me afgestuurd?’
‘Waag het niet dat kind ook maar met een vinger aan te raken!’ Jack moest zijn stem verheffen om boven de wind uit te komen. ‘Trouwens, dat geldt ook voor Kitty. Ik wil dat je ze allebei met rust laat!’
‘Wat ben jij ineens braaf geworden! De strijd is nog niet gestreden, O’Leary. Maar je hebt ons laten stikken! Er is een tijd geweest dat je in vuur en vlam stond voor een vrij en onafhankelijk Ierland. Maar het enige waar je nu aan denkt, is een burgermansbestaan, met die hoer…’ De vuist van Jack trof hem vol op zijn kin. Michael deinsde achteruit, hij ging met zijn vingers over zijn gezicht en proefde bloed op zijn tong. ‘Jaysus! Wat bezielt je?’
Jack beefde over zijn hele lichaam. Hij hield zijn vuist nog altijd geheven. ‘Waag het niet haar nog eens zo te noemen, want ik maak je af!’
Maar Michael genoot en ging nog verder, beneveld door de drank, niet in staat zich in te houden. ‘Ze vroeg erom, Jack. Ze is uit zichzelf naar me toe gekomen. Niemand had haar gedwongen. Ik al helemaal niet. Maar ik heb haar gegeven waar ze om vroeg.’ Grijnzend vernauwde hij zijn ogen tot spleetjes. ‘Ik heb haar op de tafel gegooid en haar geneukt! Van achteren! Als een hoer! Heeft ze je dát ook verteld?’ Jack kon geen woord uitbrengen. Hij aarzelde, met zijn vuist in de lucht, en probeerde te bevatten wat Michael had gezegd. Daardoor reageerde hij te traag en kon Michael een vuist in zijn maag planten. Jack sloeg dubbel, happend naar lucht. ‘Ben jij nou een vent, Jack? Kon je het zelf niet? Moest je het aan mij overlaten, om haar te laten zien waar een echte man toe in staat is?’ Michael stootte een knie in zijn ribben, zodat Jack kreunend tegen de grond sloeg. ‘Waag het niet me ooit nog te bedreigen!’ schreeuwde hij. ‘We staan niet langer aan dezelfde kant, Jack. Jij was te laf om de strijd voort te zetten. Michael Collins heeft onze belangen verkwanseld en jij vond het allemaal best. Maar je hebt gezien hoe het hem is vergaan. In een hinderlaag gelokt bij Béal na Bláth. De oorlog is nog niet voorbij, Jack. En jij hebt voor de verliezer gekozen.’
Michael haalde uit en trapte hem in zijn nieren. Maar Jack had een grote steen gevonden. Zijn vingers sloten zich eromheen. Zijn woede verdoofde de pijn in zijn ribben. Het enige waaraan hij kon denken, was Kitty, zijn Kitty, die tegen de tafel werd gedrukt terwijl Michael in haar stootte. Hij gooide de steen, in de hoop Michael ergens te raken en daardoor tijd te winnen. De steen raakte hem inderdaad. Op zijn slaap! Michael viel achterover in het gras, als de verslagen reus in een sprookje.
Jack kwam wankelend overeind, met zijn armen om zijn pijnlijke maag geklemd. De wolken schoven opnieuw van elkaar, de maan wierp haar zilveren schijnsel over Michael Doyle die zijn handen tegen zijn hoofd geklemd hield. ‘Jaysus, Jack!’ Hij kronkelde van pijn. Jack was zo door het dolle heen dat hij hem wel kon vermoorden! Doodschoppen! Maar Michael was dronken. En hulpeloos, terwijl hij met trillende vingers het gat in zijn hoofd aftastte.
‘Waag het niet ooit nog bij Kitty in de buurt te komen!’ beet Jack hem toe. ‘Want ik maak je af! En moge de duivel je halen!’
Toen Kitty de volgende ochtend aan het ontbijt zat verscheen Bridgeman in de deuropening van de eetkamer. ‘Mr. O’Leary is er. Hij moet u spreken, Mrs. Trench.’
Robert keek Kitty fronsend aan. ‘Is dat niet de dierenarts?’
‘Ja,’ antwoordde Kitty beheerst.
‘Heb je gevraagd of hij langskwam?’
‘Nee.’
‘O.’ Robert trok zijn wenkbrauwen op. ‘Rare mensen, die Ieren.’
Kitty glimlachte. ‘Dat is niet aardig, lieverd. Ik ga wel even kijken wat er is.’ Ze haastte zich de hal in. Toen ze Jack zag staan, met een blauw oog en een dikke, gescheurde lip, was het alsof zich een ijzige vuist om haar hart sloot.
‘Goedemorgen, Mrs. Trench.’ Hij nam zijn pet af.
Vol afschuw keek Kitty hem aan. Voor haar geestesoog verscheen het beeld van miss Grieve, die dood op het grind lag. Het was alsof de geschiedenis zich herhaalde. ‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ze fluisterend.
‘Michael Doyle zal je niet meer lastigvallen. Als hij niet stomdronken was geweest, had ik hem vermoord.’
Kitty hield geschokt haar adem in en greep zich vast aan de deurpost. ‘Misschien kunt u inderdaad even bij haar gaan kijken, Mr. O’Leary,’ zei ze hardop. Zwijgend ging ze hem voor naar de stallen. Pas toen ze alleen waren verbrak ze de stilte. En opnieuw was alleen de merrie getuige van wat er werd besproken.
‘O, Jack. Wat is er gebeurd?’ Ze liet haar blik over zijn gehavende gezicht gaan.
‘Waarom heb je niets gezegd, Kitty?’ vroeg hij kreunend. Bij het zien van de pijn en de wanhoop in zijn ogen besefte ze dat hij het wist. Michael moest het hem hebben verteld. ‘Waarom heb je niets gezegd…’
‘Ik kon het niet…’ zei ze fluisterend.
‘Zoiets kun je niet alleen dragen, Kitty. Het is te erg, te zwaar.’ Hij legde een hand op haar arm. ‘Ik zou je hebben geholpen. Dan hadden we het samen kunnen dragen.’
‘Ik schaamde me.’
‘Waarvoor? Je hoeft je nergens voor te schamen. Je hebt er niet om gevraagd.’
Kitty’s wangen gloeiden. ‘Maar ik ben uit mezelf naar hem toe gegaan. Om hem de huid vol te schelden omdat hij het kasteel in brand had gestoken. Wat bezielde me?’
Hij legde zijn handen langs haar gezicht en ontmoette haar geschokte blik. ‘Je bent zo dapper, Kitty Deverill. En dat je hem ter verantwoording hebt geroepen, gaf hem niet het recht je ook maar met een vinger aan te raken! Moge de duivel hem halen!’ Met zijn duimen veegde hij teder haar tranen weg, toen drukte hij zijn lippen op haar voorhoofd. ‘Laat het los, liefste. Laat mij het voor je dragen.’
Kitty begon te huilen, met haar gezicht tegen zijn jasje gedrukt. ‘Ik kan niet zonder je, Jack.’ Hoe had ze ooit kunnen denken dat ze wel zonder hem kon? ‘En dat wil ik ook niet langer!’