29

 

 

 

 

Londen, Engeland, herfst 1923

 

 

Kitty deed haar ogen open. En staarde recht in het duistere gezicht van Michael Doyle, die met een triomfantelijke grijns op haar neerkeek terwijl hij zijn broek dichtknoopte. Haar maagdelijkheid was voor hem een trofee, net als de moord op kolonel Manley en op talloze Auxiliaries, uit naam van een vrij Ierland. ‘Je bent van mij,’ zei hij dreigend. ‘Ik heb mijn zaad in je gespoten. En ook al heeft het nooit vrucht gedragen, het heeft zich diep in je genesteld, als een doorn die je nooit zult kunnen verwijderen. Hoe je ook je best doet me te vergeten.’

In het donker knipperde ze met haar ogen, haar hart ging wild tekeer, haar adem schuurde in haar keel. Was hij gestorven? En achtervolgde hij haar nu als geest? Ze tastte naar de knop van het licht. Er was niemand in de kamer. Ze had alles gedroomd. Toch rook ze de geur van alcohol en tabak. De zinsbegoocheling was zo sterk dat er een huivering door haar heen ging. Bevend nam ze een slok water. Ze had gezworen dat ze hem voorgoed zou blijven achtervolgen. Maar in werkelijkheid was het andersom. Haar lichaam had zich hersteld, maar de herinnering aan wat hij haar had aangedaan, stond voorgoed geëtst in haar ziel, als het teken van de duivel. Wat had haar bezield om naar de boerderij te rijden? Was ze maar niet zo overmoedig geweest… Had ze maar…

De kleine Jack Deverill was inmiddels ruim anderhalf. Een schattig ventje, het aanbiddelijkste kind dat Kitty ooit had gezien. Zonder enige terughoudendheid schonk ze al haar liefde voor Jack O’Leary aan haar halfbroertje dat zijn naam droeg. Harry en Boysie kwamen vaak langs. Ook zij waren verrukt van de kleine Jack, maar hun regelmatige bezoeken stonden in schril contrast met het gebrek aan belangstelling bij de rest van de familie. Maud toonde geen interesse uit gekwetstheid, Victoria uit afkeuring, Bertie uit schaamte. Kitty moest accepteren dat Jack door haar kant van de Deverills nooit zou worden erkend. De Deverills uit Wiltshire hadden hem echter in de armen gesloten met het aplomb en de doortastendheid die hun kant van de familie kenmerkten.

Harry had zich verloofd met Charlotte Stalbridge, Boysie had de dodelijk saaie Deirdre ten huwelijk gevraagd. Maud was in extase. De Stalbridges waren een rijk, voornaam geslacht met een groot landgoed in Norfolk, vlak bij Sandringham, het bezit van de koninklijke familie. Sterker nog, Sir Charles Stalbridge was een goede vriend van de koning. En hoewel Harry niet langer de erfgenaam was van een indrukwekkend kasteel, waren de Stalbridges verrukt van zijn charmes. Bovendien had het ook wel iets romantisch, zo’n tragische ruïne, tijdens de Troebelen door de Fenians in de as gelegd. Harry was een Deverill, en de toekomstige Lord Deverill, kasteel of geen kasteel. Dat was voor de Stalbridges meer dan genoeg. Bovendien was Charlotte dolverliefd op hem, wat voor Lady Stalbridge zwaarder woog dan een eeuwenoud kasteel – of wat daarvan over was – en landerijen zonder enige waarde.

Beatrice bood beide gelukkige paren een gezamenlijk verlovingsfeest aan op Deverill Rising. Ze ging meteen met de voorbereidingen aan de slag. De verlovingen zouden op oudjaarsdag worden gevierd. Maud bracht Kerstmis door bij Victoria. Elspeth, die in verwachting was van haar tweede, nodigde haar vader en grootmoeder uit, want het was wel duidelijk dat Bertie en Maud inmiddels beiden hun eigen leven leidden. Bertie woonde nog altijd in het jachthuis, samen met zijn moeder die steeds excentrieker werd. Maud verbleef in Engeland, bij Victoria, en tijdens het uitgaansseizoen bij Beatrice. Ze had Bertie gesmeekt een huis voor haar te kopen, omdat het niet meeviel om ‘als een aan de bedelstaf geraakt familielid’ blijvend gebruik te maken van de gastvrijheid van Digby en Beatrice. Maar Bertie wond er geen doekjes om. Er was geen geld voor dat soort buitensporigheden. En als het haar in Londen niet beviel kon ze terugkomen naar Cork. Alleen al de gedachte vervulde Maud met weerzin. Zonder kasteel was er van haar status weinig meer over. Bovendien had ze alle banden verbroken met het land dat ze nooit in haar hart had gesloten. Ze voelde zich verraden door haar beste vriendin, afgewezen door haar man, beledigd door het bestaan van zijn buitenechtelijke kind, waarover Kitty zich tot overmaat van ramp zo nodig had moeten ontfermen, en kasteelvrouwe van een ruïne. Dat alles was voor haar reden genoeg om er nooit meer een voet aan wal te zetten.

Kitty zou daarentegen niets liever willen dan teruggaan naar Ierland, terwijl ze noodgedwongen en met tegenzin een nieuw leven opbouwde in Engeland. Ze vierde Kerstmis op Deverill Rising, met Digby en Beatrice. Het landgoed vulde zich met familie en vrienden, en dankzij alle feestelijkheden en de gezellige drukte slaagde Kitty er althans tijdelijk in haar heimwee te vergeten. Zolang ze maar bezig bleef, kon ze het verlangen naar Ierland naar de achtergrond dringen. Zolang ze door de schitterende tuinen in Wiltshire zwierf, dacht ze niet aan de groentetuin van haar grootmoeder, aan de muur daaromheen waarin ze de briefjes van Jack had gevonden, aan de kassen waar ze met Celia en Bridie hun geheime bijeenkomsten had belegd, aan de doolhof waarin ze als kind zo vaak verdwaald was geraakt dat haar voetsporen op de berijpte grond elkaar uiteindelijk hadden gekruist.

Bij het verlovingsfeest van de jongens, op oudejaarsavond, kwam ze aan tafel naast Robert Trench te zitten. Tijdens het diner informeerde ze naar zijn boek. ‘Het is af,’ zei hij met een stralend gezicht. ‘Dit voorjaar komt het uit.’

‘Wat geweldig! Ik wil het graag lezen,’ zei Kitty enthousiast.

‘Dan mag jij het eerste exemplaar in ontvangst nemen. Ik zal het je sturen.’

‘Ik voel me gevleid. En ik weet zeker dat ik ervan zal genieten.’

Terwijl hij naar haar glimlachte, besefte Kitty hoe aantrekkelijk hij was wanneer hij geluk uitstraalde. Destijds in Ierland was hij altijd zo ernstig geweest. Nu keek hij haar aan met een blik vol warmte en Kitty verbaasde zich erover hoe mensen konden veranderen. Zijn vertrouwdheid had iets geruststellends. Hij herinnerde haar aan thuis. ‘In Ierland was je altijd zo ernstig. Je lachte nooit,’ zei ze. ‘Hoe kwam dat?’

‘Ik was toen niet gelukkig,’ bekende hij.

‘Ierland kon je niet gelukkig maken?’

‘Nee, daar werd ik alleen maar steeds ongelukkiger. Ik had aan het front moeten zitten. Dus ik voelde me een mislukkeling, niet volwaardig als man. Ik ben in mijn hele leven niet zo ongelukkig geweest als uitgerekend in die periode.’

Ze fronste haar wenkbrauwen. ‘Dat spijt me. Maar dat wist ik niet.’

‘Je was nog zo jong. Hoe had je dat kunnen weten?’

‘Ik ging volledig op in mezelf. Volgens mij heb ik me onmogelijk gedragen.’

‘Helemaal niet. Je had andere dingen aan je hoofd.’

Kitty dacht aan Jack. ‘Ik maakte me zorgen om Ierland.’

‘Ja, je was erg idealistisch.’

‘En die vrijstaat is er gekomen, waar of niet?’

‘Dat wel, maar Ierland is nog altijd verdeeld.’

‘Het zuiden is onafhankelijk. Dat hebben we in elk geval bereikt.’

‘Maar tegen welke prijs?’

Terwijl ze hem aankeek, verlangde ze er ineens naar over alles te kunnen praten wat ze zo lang, zo diep had weggestopt. In dit nieuwe leven, ver van Ierland, was Robert de enige die haar zou begrijpen. ‘De Onafhankelijkheidsoorlog heeft me alles afgenomen wat me dierbaar was,’ zei ze zacht. ‘Het was een oorlog waar ik in geloofde en waar ik op mijn manier een bescheiden rol in heb gespeeld. Maar ik had nooit gedacht dat hij me persoonlijk zou raken.’

‘Vergis ik me, of is dat nog heel voorzichtig uitgedrukt?’

Ze sloeg verdrietig haar ogen neer, overweldigd door de compassie in zijn stem en door de emoties die deze bij haar opriep. ‘O, Robert, als je eens wist hoe waar dat is.’ Ze zuchtte. ‘Maar Ierland is in elk geval onafhankelijk.’

‘En jij?’

‘Ik ben Ierland kwijt.’ Ze pakte haar wijn en putte kracht uit de bron diep binnen in haar waarop ze altijd kon rekenen. ‘Maar ooit ga ik terug. Ierland loopt niet weg. Ook al ben ik mijn thuis kwijtgeraakt en…’ Ze haperde. ‘Ierland blijft. Even ruig en groen en mooi als altijd.’ Ze stond op van de tafel en haastte zich naar buiten, door de openslaande deuren het terras op.

De fontein was bevroren, op de hagen lag een glinsterende deken van verse sneeuw, de ijzige maan was omringd door een aura van mist. De sterren flonkerden helderder dan ooit en diep in het bos, achter de duiventil, klonk de roep van een uil. ‘Je krijgt nog longontsteking.’ Robert kwam naast haar staan. Hij trok zijn jasje uit en hing het om haar schouders. ‘Het spijt me. Misschien had ik niet over Ierland moeten beginnen.’

Kitty trok huiverend het jasje aan, nog warm van zijn lichaam. ‘Ik doe zo mijn best om er niet steeds aan te denken. Dat probeer ik echt. Maar het is elke dag weer een worsteling. Mijn hart huilt om Ierland. Het is mijn thuis. Niets op de hele wereld is me zo dierbaar.’

‘Dat begrijp ik heel goed. Kasteel Deverill was een van de heerlijkste plekken waar ik ooit ben geweest. Ik heb door Italië gereisd, door Spanje, Marokko en Frankrijk, maar de ruige groene heuvels van Cork behoren tot het mooiste wat ik heb gezien. Ierland raakt je, tot in het diepst van je ziel. Dus ik ben dankbaar voor de tijd als jouw leraar.’

‘Maar je zei net dat je toen diep ongelukkig was?’

‘Dat klopt, maar ik was omringd door schoonheid.’ Haar ogen glansden in het maanlicht en terwijl Robert in die ogen keek stroomde zijn hart over van liefde. ‘Als ik dat kon zou ik je Ierland teruggeven,’ zei hij zacht. Zijn ogen stonden ernstig achter zijn ronde brillenglazen. ‘Dan zou ik met je naar Ballinakelly gaan en je zien opbloeien als de paarse heide op de heuvels.’ Hij streek met zijn vingers over haar vochtige wang. ‘Niets zou me gelukkiger maken dan terugkeren naar kasteel Deverill en het steen voor steen herbouwen. Daarvoor zou ik desnoods mijn ziel verkopen.’

‘O Robert,’ zei ze met een zucht, want ineens begreep ze het. ‘Je was ongelukkig omdat je…’

‘Omdat ik van je hield.’ Hij knikte. ‘Elke dag was een worsteling. Net zoals jij nu worstelt met je verlangen naar Ierland. Maar ik heb het overleefd en hier sta ik, bij de vrouw die ik liefheb en in wier ogen sterren stralen.’ Hij lachte om zijn eigen dwaasheid. ‘Ooit ga je terug naar Ierland en dan is je worsteling niet voor niets geweest. Want het gemis zal je liefde alleen maar verdiepen. Wanneer je je dierbare Ierland terugziet, zul je de schoonheid van het land als nog intenser, nog stimulerender ervaren. Je zult je er nog meer door opgetild voelen. Net zoals ik jou nu nog mooier vind dan toen.’

‘Pas op, anders ga ik huilen. Als je boek net zo ontroerend is denk ik niet dat ik het kan lezen.’

Met zijn duim veegde hij een traan van haar wang. ‘Jij was mijn inspiratie, Kitty.’

‘Loopt het goed af?’

‘Nee.’

Ze legde haar hand op de zijne en drukte die tegen haar wang. ‘En met ons?’

‘Dat hangt van jou af.’

Ze hief haar gezicht naar hem op en hij boog zich naar haar toe om zijn lippen op de hare te drukken in een lange, tedere kus. Ze deed haar ogen dicht en huilde een laatste traan om Jack. Dat hoofdstuk van haar leven moest ze afsluiten. Het boek met daarin al het verdriet, alle pijn van de Ierse Troebelen, maar ook haar eigen pijn en verdriet, ging definitief de kast in en ze begon aan een nieuw boek, gevuld met licht en vreugde.

Ze besefte dat ze niet van Robert hield, maar ze had hem nodig. Want als ze alleen bleef, zou ze haar ballingschap niet aankunnen. Robert begreep haar liefde voor Ierland en hij vormde de schakel met een periode in haar leven toen ze oprecht gelukkig was geweest. Hij kende de tuinen van kasteel Deverill net zo goed als zij. En hij hield net als zij van de rotsachtige heuvels en hun ruige, eeuwige pracht. Hij kende haar beter dan wie ook, want hij had haar alles geleerd wat ze wist. Ze respecteerde hem om zijn kennis, om zijn intelligentie, en tegelijkertijd wist ze dat hij haar bewonderde om haar onderzoekende geest. Als ze iemand haar hart zou kunnen schenken – ook al zou ze altijd van Jack blijven houden – dan was het Robert.

Ze sloeg haar armen om hem heen en zocht bij hem beschutting tegen de kou, tegen de angsten die als monsters oprezen uit haar verleden, tegen de toekomst die zo onbekend en onzeker was. Toen kuste ze hem, dankbaar dat ze ondanks haar twijfels of ze ooit nog van iemand zou kunnen houden, de liefde had gevonden bij de man die haar van meet af aan in zijn hart had gesloten. In Roberts armen voelde ze de warmte en de troost van het vertrouwde. En in stilte bedankte ze God omdat ze een tweede kans had gekregen.

 

Grace was in de tuin toen de butler kwam aanlopen over het gazon. De lente was in het land, haar zoete adem had het gras stralend groen gekleurd en de takken van de eeuwenoude eiken gestreeld zodat de tere knoppen zich openden. De kaarsen aan de paardenkastanjes begonnen te ontluiken, terwijl de vlierbomen hun blaadjes als confetti lieten meevoeren op de wind. Deze tijd van het jaar was Grace het dierbaarst, dus ze vond het spijtig dat ze uitgerekend nu, terwijl het Ierse landschap in zijn volle glorie opbloeide en uitbotte, op het punt stond naar Londen te vertrekken. ‘Neemt u me niet kwalijk dat ik u stoor, milady, maar er staat een jongeman in de hal. Hij moet u spreken, zegt hij.’

Grace zuchtte geërgerd. Ze had intens genoten van haar vredige tuin, van de aanblik van de vogels die tussen het jonge blad dartelden en onder vrolijk gekwetter hun nest bouwden. Niets stemde haar zo gelukkig als het lied van de vogels. ‘Heeft hij ook gezegd hoe hij heet?’ vroeg ze. Misschien kon ze hem vragen later terug te komen.

‘Ja, milady. Hij heet Jack O’Leary.’

Ze schrok. ‘Dank je wel, Brennan. Ik kom eraan.’

Grace volgde de butler over het gras en ging het huis binnen via de zijdeur. Vanuit de hal kon ze zien dat Jack voor een van de ramen van de zitkamer naar de tuin stond te kijken. ‘Wat heb ik dat gemist! De vogels, de geur van de grond, het uitbotten van de knoppen.’ Hij draaide zich om en nam zijn pet af. ‘Het is heerlijk om weer vrij te zijn. Hoe maakt u het, Lady Rowan-Hampton?’

Staande in de deuropening zag ze hoe de gretige jongen door de oorlog was gehard tot een ruige, vermoeide man die ouder leek dan hij was. De passie die ze in zijn ogen had gezien op de avond dat hij een mes tussen de ribben van kolonel Manley stak, had plaatsgemaakt voor een uitdrukking van berusting en van verdriet die haar diep raakte. ‘Waarom hebben ze je zo lang vastgehouden?’ vroeg ze.

‘Ze dachten dat ik meer wist dan ik losliet,’ antwoordde hij.

Grace reageerde verbaasd. ‘Wisten ze van jou en Kitty?’

‘Ze hebben de brief gevonden die ze me had meegegeven. Die zat in mijn zak.’ Hij grijnsde. Grace zag dat hij een tand miste. ‘Ze is net op tijd weggekomen.’

‘Het verbaast me dat je nog leeft.’

‘Dat heb ik aan pastoor Quinn te danken. Zonder hem was ik dood geweest.’

‘Dat is dan de tweede keer,’ zei Grace wrang, indachtig de nasleep van de moord op kolonel Manley.

‘Inderdaad. God heeft altijd aan onze kant gestaan.’

Grace wist waarvoor hij kwam. ‘Laten we even de tuin in lopen,’ stelde ze voor.

Ze gingen naar buiten, waar de zon scheen en waar de roep van een kwartelkoning over het gazon klonk, samen met het gezoem van de eerste bijen die rond de verleidelijk stralende paardenbloemen tussen het hoge gras dansten. ‘Waarom moest het kasteel het ontgelden? Hoe hebben ze dat in godsnaam kunnen doen?’ vroeg Jack. ‘Het is tragisch. Zeker als je bedenkt wat Kitty voor de goede zaak heeft gedaan.’ Haar naam hing loodzwaar tussen hen in. ‘Ze had al veel eerder weg moeten gaan.’

‘Dat geldt voor jullie allebei. Jullie hadden naar Amerika moeten gaan toen het nog kon.’

‘Het was al te laat.’

‘Je had mij om hulp moeten vragen. Het voordeel van een rijke echtgenoot is dat ik anderen kan helpen, die het alleen niet redden.’

‘Waar is ze?’

Grace slaakte een zucht. ‘In Londen.’

‘Ik heb gezegd dat ze me moest loslaten. Maar ze bleef schrijven. En nu ben ik vrij. Is het dwaas om nog hoop te koesteren?’

‘Ja, ik ben bang van wel.’

Hij knikte en keek naar de grond. Zijn teleurstelling was bijna tastbaar. ‘Ik had moeten vragen of ze op me wilde wachten.’

‘Het is goed zoals het is, Jack. Ze heeft een klein jongetje.’ Grace legde een hand op zijn arm toen hij verbijsterd opkeek. ‘Nee, het is niet haar eigen kind. Het was te vondeling gelegd bij het jachthuis. En toen heeft ze besloten zich erover te ontfermen. Dat is de reden waarom ze niet naar Ierland kan terugkomen. Haar vader weigert haar in huis te nemen met een kind dat niet van haar is. Dus ze is in Londen een nieuw leven begonnen.’ Jacks ogen waren dof geworden. Grace ontweek zijn blik toen ze de genadeslag uitdeelde. ‘En ze is verloofd.’

‘Jaysus!’ Hij schudde zijn hoofd alsof hij probeerde het beeld van Kitty met een ander van zich af te schudden.

‘Het kind heeft behoefte aan een vader, en zij aan zekerheid.’

‘Als ik dacht dat het zin had zou ik voor haar vechten.’

‘En als ik dacht dat je daar goed aan deed, zou ik jullie financieel steunen. Maar je moet het loslaten, Jack. Je moet haar loslaten. Ze heeft het geluk gevonden. En na alles wat ze heeft doorgemaakt, heeft ze dat meer dan verdiend.’

Ze liepen een houten hek door, naar een veld met gele sleutelbloemen waar een stel duiven verschrikt opvloog. ‘We hebben gevochten voor onze onafhankelijkheid,’ zei Jack met een wrange grijns. ‘De Ierse Vrij­staat is een feit. Hoe dankbaar dat ook stemt, inmiddels vechten broers tegen broers. Door de burgeroorlog zijn we verworden tot een monster dat zichzelf opeet.’

‘De IRA zal niet rusten voordat heel Ierland verenigd en onafhankelijk is,’ zei Grace ernstig. ‘Maar ik ben tevreden met wat we hebben. Voor mij is de opstand voorbij.’ Ze keek hem aan en schonk hem een warme glimlach. ‘En voor jou ook.’

‘Het is goed om als vrij man door Ballinakelly te kunnen lopen. Onze kinderen zullen dankbaar zijn voor de offers die we hebben gebracht, wanneer ze op school en thuis aan de eettafel de verhalen horen.’

‘Helaas brengt de geschiedenis lang niet altijd dank aan wie dankbaarheid verdienen. En nu? Wat zijn je plannen?’ vroeg Grace.

Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik ga terug naar huis.’

‘Om de praktijk over te nemen?’

‘Ballinakelly heeft een goede dierenarts nodig. En mijn vader wordt een dagje ouder. De oorlog heeft hem behoorlijk aangepakt. Zijn krachten beginnen af te nemen. Dus ik pak mijn bestaan weer op en neem het van hem over. Wat moet ik anders?’

‘Er is hier altijd werk voor je. Dat is gelukkig niet veranderd.’

Hij keek haar verdrietig aan. ‘Maar verder is niets meer hetzelfde, Lady Rowan-Hampton. De Onafhankelijkheidsoorlog heeft ons alles afgenomen wat ons lief was.’

‘Maar het heeft ons ook gegeven wat ons het meest dierbaar is. Een vrij Ierland. Jij en Kitty hebben offers gebracht, en God weet dat ik me ook niet onbetuigd heb gelaten. Maar het is niet voor niets geweest.’ Ze keek om zich heen naar de glooiende, fluweelzachte heuvels en slaakte een zucht van bitterzoet genot. ‘Dit hebben ze ons niet afgenomen, Jack. Ierland is van ons en we hebben allemaal onze eigen rol gespeeld in de bevrijding.’

 

Grace kwam naar Londen voor Kitty’s huwelijk, een bescheiden plechtigheid in intieme kring. Kitty had geen behoefte aan een grootse bruiloft met een indrukwekkende gastenlijst zoals het huwelijk van Harry beloofde te worden. Haar vader zou er niet bij zijn om haar weg te geven, haar moeder was niet geïnteresseerd om haar te helpen met het uitkiezen van de japon en de bloemen voor het bruidsboeket. En dus trouwden Robert en zij tegen het eind van de zomer in Old Church, in Chelsea. Elspeth en Peter kwamen ervoor over uit Cork. Beatrice stond erop de receptie te betalen bij een restaurant aan Pavilion Road en ze versierde de ruimte uitbundig met witte rozen, in de hoop dat Maud zich schuldig zou voelen om de manier waarop ze Kitty en het kind waarover ze zich had ontfermd, in de kou liet staan. Als Kitty met een hertog was getrouwd, zou Maud misschien zijn bijgedraaid. Maar Kitty’s keuze voor Mr. Trench, die niet van adel was en bovendien als leraar had gewerkt, kon Maud allesbehalve bekoren. Met Peter MacCartain was ze ook verre van gelukkig geweest, maar die bezat tenminste nog een kasteel.

Elspeth wierp een blik op de kleine Jack en hield haar adem in. ‘Maar dat is jouw zoon!’ riep ze uit, net zoals haar moeder dat had gedaan.

Kitty grijnsde. ‘Ja, hij lijkt op me, hè?’

‘Wanneer is hij geboren? Waarom wist ik dat niet?’

‘Hij is niet van mij, Elspeth.’ Kitty lachte om het verbaasde gezicht van haar zus.

Elspeth liet zich in een stoel ploffen. ‘Van wie is hij dan?’

Kitty had genoeg van alle geheimzinnigheid. ‘Van papa,’ verklaarde ze beheerst. Elspeth hijgde van afschuw, haar mond viel open. ‘Papa is indiscreet geweest met een van de dienstmeisjes,’ vervolgde Kitty voorzichtig. ‘Dus de kleine Jack is ons halfbroertje.’

‘O Kitty! Geen wonder dat je thuis niet meer welkom bent!’

‘Jack is zijn zoon. Uiteindelijk zal hij ons toch moeten accepteren.’

‘Lieve hemel, waarom hoor ik dat nu pas?’

‘Ik wilde je niet van streek maken.’

‘Heb je het al die tijd voor je gehouden?’

‘Harry weet het. En Robert natuurlijk ook. En mama…’

‘Geen wonder dat ze er zo ellendig uitzag op je bruiloft.’

‘Ze weigert zelfs maar naar Jack te kijken. En dat kan ik haar niet eens kwalijk nemen. Hij vertegenwoordigt het verraad van papa.’

‘Ze is diep ongelukkig. En dat is ook geen wonder. Dat heeft ze aan zichzelf te danken. Maar jij verdient het om gelukkig te worden, Kitty! Ik ben zo blij dat je een goede man hebt gevonden. En een lieve man.’ Ze pakte de hand van haar zus. ‘Kom alsjeblieft terug naar Ierland. Ik mis je zo. Jullie zijn van harte welkom. Zolang je maar wilt.’ Ze dempte haar stem. ‘En het huis van oom Rupert is er ook nog. De ramen zijn dichtgetimmerd en sinds zijn dood is er niemand meer geweest. Maar als Robert met papa gaat praten, weet ik zeker dat jullie er mogen wonen. Probeer het!’ zei ze smekend. ‘Ik weet hoe verschrikkelijk je Ierland mist. En niemand hield zo veel van kasteel Deverill als jij.’

 

Kitty zag al geruime tijd als een berg tegen de eerste huwelijksnacht op. Robert had gereserveerd in een klein hotel in Chelsea en Kitty had geregeld dat Jack thuisbleef met het kindermeisje. Toen ze eindelijk alleen waren pakte Robert haar hand en nam haar mee naar de slaapkamer. Maar nadat ze elkaar hadden gekust wimpelde Kitty hem af. Ze was moe, zei ze. Achter het kamerscherm trok ze haar nachtjapon aan, waarna ze in bed kroop, met de dekens tot haar kin opgetrokken. Robert kwam naast haar liggen. Hij nam haar in zijn armen en kuste haar teder op haar voorhoofd, maar hij respecteerde haar vermoeidheid, zonder zich teleurgesteld te tonen. De volgende morgen reisden ze per boot en trein naar Italië, en twee dagen later arriveerden ze met een sjees in Florence. Na de lange, zware reis kon Kitty zich opnieuw beroepen op vermoeidheid.

De onbekende geuren van droge aarde, eucalyptusbomen, wilde rozemarijn en tijm verdrongen haar verlangen naar Ierland; naar de ruige groene heuvels en de kabbelende beekjes van Ballinakelly, naar de zachte regen, de donkere wolken, de dreigende hemel wanneer er storm op komst was. Met een gevoel van respijt liet Kitty zich meevoeren door het moment, door het heden. Gretig en bijna opgewonden gaf ze zich over aan de Italiaanse kunst en cultuur. Ze genoot van de prachtige, eeuwenoude stad met zijn lichtgekleurde gebouwen, terracotta daken, pleinen met zuilengaanderijen en smalle straatjes. Vanaf haar balkon kon ze de schitterende basiliek hoog boven de stad zien uitrijzen, als een indrukwekkend schip omringd door een zee van rode dakpannen. De reusachtige koepel leek de wetten van de zwaartekracht en de grenzen aan de menselijke vermogens te tarten. Vervuld van bewondering en ontzag zag ze hoe de ondergaande zon de stad bedekte met een sluier van stoffig roze.

Robert kwam achter haar staan, sloeg zijn armen om haar heen en kuste haar hals. ‘Is het niet prachtig?’ Kitty zuchtte, in een poging het onvermijdelijke zo lang mogelijk uit te stellen.

‘Ik verlang naar je, Kitty,’ zei hij zacht. ‘Ik verlang naar mijn vrouw. Ik wil met je vrijen.’

Op slag werd ze verlamd door angst. Blijkbaar voelde Robert dat ze verstijfde. ‘Liefste, wat is er?’ Hij legde zijn handen op haar schouders. ‘Ben je bang? Ik zal je geen pijn doen. Dat beloof ik.’ Toen ze nog altijd niets zei draaide hij haar naar zich toe. Hij was verbaasd oprechte angst in haar ogen te lezen. ‘Kitty, wat is er?’

Haar roomblanke huid zag grauw, haar lippen beefden door het geheim waarmee ze worstelde. Ze wist niet hoe ze onder woorden moest brengen wat Michael Doyle haar die dag op de boerderij had aangedaan. Als ze het vertelde, was ze bang dat de herinnering haar voorgoed zou blijven beheersen, als een schaduw over haar geluk, en haar zou beroven van al het mooie, al het goede in haar leven.

Bezorgd, met zijn handen nog altijd op haar schouders keek Robert haar aan. ‘Kitty, wat is er? Zeg het alsjeblieft. Ik ben je man, ik hou van je. Wat het ook is, het zal niets kunnen afdoen aan mijn liefde.’

Kitty slikte. Een serene kalmte nam bezit van haar. Een onwezenlijke rust, alsof ze hoog boven de hemelse koepel van Brunelleschi zweefde. ‘Ik ben verkracht,’ fluisterde ze. De woorden verlieten haar mond als een broze aaneenschakeling van klanken. Maar Robert had ze verstaan.

Ook hij werd asgrauw. ‘Door wie?’ vroeg hij ademloos. ‘En wanneer is dat gebeurd…’

Er biggelde een traan over haar wang. ‘In Ierland. Op de dag dat het kasteel afbrandde. Ik wist wie het had gedaan. Dus ik ben naar hem toe gegaan, om hem ter verantwoording te roepen.’

‘O Kitty.’ Hij nam haar in zijn armen, meer dan ooit vervuld van liefde en tederheid. ‘Mijn liefste, liefste Kitty. Ik zal ervoor zorgen dat niemand je ooit nog pijn kan doen. Dat beloof ik!’ Ze sloot haar ogen en liet haar tranen om wat Michael Doyle haar had aangedaan, eindelijk de vrije loop. En met een diepe huiverende zucht zocht ze beschutting in Roberts beschermende armen.