7

 

 

 

 

 

 

 

In de tweede week van augustus, na de Royal Dublin Horseshow die traditiegetrouw in de eerste week werd gehouden, verruilden neef Digby Deverill en zijn gezin hun landgoed in Wiltshire voor kasteel Deverill, waar ze arriveerden met genoeg bagage om het er een jaar te kunnen uithouden. Digby en zijn vrouw, de flamboyante Beatrice, kwamen elk jaar met hun vier buitengewoon verwende en vaak onuitstaanbare kinderen bij Maud en Bertie in het jachthuis logeren. Celia was net zo oud als Kitty, de tweelingzusjes Leona en Vivien waren in hetzelfde jaar geboren als Elspeth, en hun broer George was iets jonger dan Harry. De achterneven zaten in Eton in hetzelfde studentenhuis. Digby’s ouders – Stoke Deverill, een nazaat van Bartons jongere broer, en zijn vrouw Augusta – logeerden in het kasteel bij Hubert en Adeline. Zoals elk jaar maakten ze de bootreis naar Ierland met hutkoffers vol tennisrackets, rijkostuums, avondkleding, dagjaponnen en dansschoenen, klaar voor de tennisfeestjes, zomerbals, diners en lunches waar de Anglo-Ierse gemeenschap om bekendstond. Hun gevolg bestond uit kameniers, persoonlijke bedienden en Celia’s gouvernante, miss Springer.

Voor Kitty was dit de fijnste tijd van het jaar. Niet alleen kreeg ze de kans te ontsnappen aan de greep van haar gouvernante, maar bovendien vormde ze met Bridie en Celia een geheim genootschap dat zich bezighield met het bespioneren van de volwassenen. Dankzij Kitty’s scherpe ogen ontging hun maar weinig en het spel ging de hele vakantie door. Het hoogtepunt van het seizoen was het zomerbal, waarvoor de elite uit heel West Cork in fraaie rijtuigen en zijden avondjurken naar kasteel Deverill kwam en danste tot het ochtendgloren. Kitty en Celia mochten opblijven. En dankzij het feit dat de alcohol rijkelijk vloeide, werd er nauwelijks op hen gelet zodat ze ongehinderd door het kasteel konden zwerven. Terwijl ze van kamer naar kamer gingen, waren ze maar al te vaak getuige van wat volwassenen deden wanneer ze zich onbespied waanden.

Maud tolereerde de aanwezigheid van Beatrice, een struise vrouw, met grote borsten, een groot hart en een bijzonder grote verzameling van de meest schitterende diamanten, stuk voor stuk geschenken van haar man die rijk was geworden in de Zuid-Afrikaanse diamantmijnen. In de ogen van Maud was Beatrice ordinair en ontbrak het haar aan manieren. Maar Bertie vond het heerlijk om Digby over de vloer te hebben, wiens enthousiasme legendarisch was. Hij kon amper rijden, maar dat weerhield hem er niet van in wilde galop door de heuvels te jagen, bulderend van de lach wanneer hij weer eens uit het zadel vloog. Van vliegvissen had hij ook al geen kaas gegeten, maar hij beproefde urenlang zijn geluk in de branding en hij liet zich niet uit het veld slaan als hij tegen het eind van de dag alleen maar een lege rumfles had gevangen, afkomstig uit een gezonken piratenschip. Hij bracht altijd de beste Cubaanse sigaren, kratten wijn en Schotse whisky mee, terwijl Beatrice de meisjes overlaadde met zijde en kant in de meest stralende kleuren. Een echtpaar dat geen maat wist te houden, maar dat wel buitengewoon rijk was en bovendien dol op elkaar. Kitty was op haar beurt dol op hen omdat ze leven in de brouwerij brachten.

George, Leona, Vivien en Celia waren verwend en vonden de luxe en rijkdom waarmee ze omringd waren volkomen vanzelfsprekend. Sterker nog, voor minder haalden ze hun pedante neusjes op. De meisjes arriveerden in een dikke mantel, met een hoed en een wollen sjaal, luid klagend over de kou en niet wetend hoe snel ze bij het vuur moesten kruipen, alsof ze rechtstreeks uit de tropen kwamen. Beatrice had extra dekens bij zich en zachte slaapsokken voor koude voeten. ‘Beschouw het als een avontuur!’ zei ze tegen haar dochters wanneer ze mopperden over het klamme beddengoed en de zwakke, maar onmiskenbare muizengeur in de slaapkamers. Het duurde echter niet lang of ook de meisjes werden aangestoken door de Ierse manier van leven en ook zij dansten tot de zon opkwam, speelden croquet op het onberispelijk gemaaide gazon, tennisten op de grasbaan, picknickten op het strand en dineerden op het kasteel met de plaatselijke elite, heimelijk giechelend om hun excentrieke nichten en hun malle vriendinnen. Al gauw werden Leona en Vivien het hof gemaakt door Ierse jongens, want de meisjes waren niet alleen blond en knap, maar ook rijk. En op een slinkende gemeenschap als de Anglo-Ierse oefende Engels geld een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit. Celia was dol op spanning en opwinding, en op kasteel Deverill vond ze alle avonturen en intriges waarvan ze kon dromen. In Kitty had ze de perfecte medestander. Voor een meisje dat snel verveeld raakte en neigde tot ontevredenheid, betekende Kitty een onvermoeibare bron van activiteit en plezier.

Victoria had een succesvol uitgaansseizoen in Londen achter de rug, waarin ze bij haar neef en nichtjes had gelogeerd in hun schitterende stadsvilla in Italiaanse stijl aan Belgrave Square. Ze keerde terug naar Cork als een vrouw van de wereld, alsof ze Ierland was ontgroeid en thuishoorde in de balzalen van Londen, omringd door de adel en de hogere kringen. Ze mopperde ineens net zo hartgrondig op het vocht en de motregen als Leona en Vivien en begon haar meeste zinnen met ‘In Londen…’ op een toon die impliceerde dat daar alles beter was. De vele brieven van vrijers die ze ontving, las ze voor aan haar moeder en Beatrice, die met onvermoeibaar enthousiasme probeerden te bepalen welke graaf of lord de beste partij zou zijn. Kitty rolde met haar ogen en vroeg zich af waarom het er blijkbaar niet toe deed of Victoria een kandidaat ook aardig vond.

Ondanks Celia’s humeurigheid genoot Kitty van haar gezelschap. Haar nichtje had het gevoel voor humor van haar vader geërfd, ze was net zo ondeugend als haar moeder en ze had er geen bezwaar tegen dat Bridie meespeelde, die ze met haar grappige accent en wonderlijke vocabulaire als een curiositeit beschouwde. Al snel na aankomst van de familie kwamen Kitty, Bridie en Celia bij elkaar tussen de tomaten en druiven in een van de kassen van Kitty’s grootmoeder.

‘Victoria heeft het wel erg met zichzelf getroffen sinds ze terug is uit Londen,’ zei Kitty, kauwend op een stengel wilde zuring.

‘Ik hoorde haar tegen mama zeggen dat ze niet meer in Ierland wil wonen.’ Celia plukte een vijg en controleerde hem op insecten.

‘Ik steek de vlag uit als ze weer naar Londen vertrekt. Samen met Els­peth! Ik haat ze. Trouwens, mama is ook niet echt dol op ze. Die houdt alleen van Harry.’ Kitty dempte haar stem. ‘Weet je dat ik eigenlijk een jongen had moeten zijn?’ vroeg ze geheimzinnig.

‘Hoe weet je dat?’ vroeg Celia.

‘Dat hoorde ik mama tegen Lady Rowan-Hampton zeggen. Bij ons in de salon. “Was Kitty maar een jongen geweest…”’

‘Dus ze wilde je eigenlijk niet?’ Celia verslikte zich bijna in een stuk vijg.

‘Natuurlijk wilde ze je wel,’ sprak Bridie haar tegen, die nooit zoveel zei wanneer Celia erbij was.

‘Nee, ze wilde me niet. Ik was een teleurstelling. Als ik later een dochtertje heb ga ik heel veel van haar houden.’ Kitty grijnsde, want ze had een hekel aan zelfbeklag. ‘Laten we iets heel ergs doen.’

‘Ja!’ Celia klapte juichend in haar handen. Met Kitty was het leven nooit saai, maar gevuld met avontuur en kattenkwaad.

‘Misschien kunnen we een kikker gaan zoeken. En misschien geeft Victoria hem dan wel een zoen, in de hoop dat hij in een prins verandert.’

‘Maar waar vinden we een kikker?’

‘Bij de rivier. Als we naar de lelievijver gaan ben ik bang dat ze ons zien,’ zei Kitty. ‘Wat vind je, Bridie?’

‘Als ik hem maar niet vast hoef te houden,’ zei ze angstig. ‘Van kikkers krijg je wratten.’

‘Dat is ouwewijvenpraat, Bridie. Kom mee. Wie het eerst bij de rivier is!’ riep Kitty.

De meisjes renden de tuin door. Bij de muur gekomen klaagde Celia dat ze haar jurk niet vies wilde maken. ‘Is er geen hek?’

‘Jawel, maar daar kunnen ze ons ook zien,’ antwoordde Kitty.

Celia zuchtte en keek toe terwijl Kitty vlug als een hagedis over de muur klom, gevolgd door Bridie, in een jurk die toch al onder de vlekken zat. Celia stak haar onderlip naar voren. ‘Ik doe het niet!’ zei ze met gebalde vuisten. ‘Ik ga door het hek. Dan zien ze me maar.’

‘Nee, je moet over de muur. Het valt best mee,’ drong Kitty aan.

Maar Celia bleef waar ze was en sloeg haar armen over elkaar. ‘Je kunt me niet dwingen!’ zei ze, blozend van verontwaardiging.

Op dat moment hoorden ze achter zich het geluid van ritselende bladeren. Er kwam iemand aan. Kitty draaide zich om, half en half in de verwachting dat het de landlopers weer waren. Maar tot haar opluchting zag ze Jack aankomen, met zijn pet op en met een grijns op zijn sproetige gezicht. Hij had zijn hond bij zich. ‘Dus daar ben je! Ik zocht je al.’

‘Ik dacht dat je een landloper was,’ zei Kitty.

‘Geen landloper durft nog een voet in dit bos te zetten sinds…’ Hij zweeg abrupt toen hij Bridie ontdekte die in haar bruine jurk een beetje wegviel tegen de muur. Haar gezicht lichtte op toen ze hem zag en ze streek met een smoezelig handje haar verwarde haren uit haar ogen.

‘Celia wil niet over de muur klimmen,’ zei Kitty.

‘Kom maar. Dan zal ik je helpen.’ Jack sprong lenig op de muur, bukte zich en stak zijn hand uit. Met tegenzin liet Celia zich omhoogtrekken, waarna ze haastig haar jurk gladstreek en inspecteerde op vlekken. Jack schoot in de lach. ‘Wat zijn jullie aan het doen?’

‘We gaan op zoek naar een kikker,’ zei Bridie.

‘Die geven we aan Victoria, om te zien of hij in een prins verandert als ze hem kust,’ vertelde Kitty giechelend.

‘Je doet hem toch geen pijn, hè?’ Jack keek bezorgd.

‘We zetten hem meteen weer terug in het water. Dat beloof ik.’

‘Kom dan maar mee. Dan zal ik je laten zien waar je een kikker kunt vinden.’ Op dat moment kwam Jacks tamme havik aanvliegen en streek neer op de dikke, gewatteerde handschoen. ‘Hij is op jacht geweest. Op konijnen en muizen,’ vertelde Jack. ‘Maar hij heeft nog niks gevangen.’

‘Dat komt doordat papa met neef Digby en de jongens op jacht is. Ze schieten op alles wat beweegt,’ legde Kitty uit.

Door het hoge gras ging Jack de meisjes voor naar een kloof in de helling, waar een klein stroompje zich naar zee slingerde. Het was donker tussen de varens en het mos. Bridie bleef angstig achter Kitty staan toen die zich op haar hurken liet zakken, voor het geval dat er plotseling een kikker uit het water sprong. Jack liep naar het midden van het stroompje, zette zijn handen op zijn heupen en keek om zich heen, meer geïnteresseerd in zijn havik dan in de zoektocht naar een kikker. Celia was op het bruggetje blijven staan. ‘Heb je er al een?’ riep ze.

Ten slotte ontdekte Kitty een kleine groenbruine kikker tussen de stenen langs de waterkant. Hijgend van opwinding legde ze heel voorzichtig haar handen eromheen. ‘Jack!’ fluisterde ze. ‘Ik heb er een!’ Jack tuurde tussen haar vingers door.

‘Het is wel een kleintje,’ zei Jack. ‘Wist je dat hij van kleur kan veranderen, afhankelijk van de omgeving?’

‘Dus dan wordt hij roze, net als mijn handen?’

‘Nou, dat duurt wel een paar uur. Als je hem de tijd geeft zul je zien dat hij geel wordt. Want je moet hem op een bedje van bladeren vervoeren. Niet rechtstreeks op je huid. Dan zou je hem kunnen beschadigen.’ Hij bukte zich om wat bladeren bij elkaar te zoeken.

Bridie gluurde voorzichtig tussen Kitty’s vingers door. ‘Is hij koud en glibberig?’

‘Nee, een beetje vochtig en zacht,’ antwoordde Kitty opgetogen. Jack hielp haar de bladeren onder de kikker te leggen. ‘Je moet me wel even overeind helpen, Jack. Want ik kan mijn handen niet gebruiken.’

Jack schoot in de lach en nam Kitty in zijn armen. ‘Je lijkt wel een zak aardappelen,’ zei hij terwijl hij haar naar de waterkant droeg. Bridie sloeg hen jaloers gade. Droeg Jack haar ook maar naar de oever. Maar ze krabbelde op eigen kracht het water uit en keek toe terwijl Kitty de kikker aan Celia liet zien. Toen ze zag hoe de twee nichtjes zich naar elkaar toe bogen – een rood en een blond hoofd, maar verder elkaars evenbeeld in uiterlijk en manier van praten – voelde Bridie trots opwellen omdat Jack tot háár wereld behoorde en niet tot de hunne. Kitty en Celia waren niet alleen van adel, maar ook Engels. Zelfs Kitty was geen echte Ierse. Jack mocht dan nog zo dol op haar zijn, ze zou altijd onbereikbaar voor hem blijven.

‘Bridie, weet jij iets waar we hem in kunnen stoppen?’ vroeg Kitty bij terugkomst in het kasteel. Ze probeerde niet schuldbewust te kijken toen hun een livreiknecht tegemoet kwam. Celia en zij werden aan de lunch verwacht. Hun moeders en zussen zaten waarschijnlijk al in de salon, samen met Adeline en Augusta, Celia’s grootmoeder.

Bridie verdween naar de keuken en kwam al snel weer terug met een doos van Harrod’s. Er hadden gemengde bonbons in gezeten die Beatrice had meegebracht. De bonbons waren op, maar de doos kwam goed van pas. ‘Waar wil je hem laten?’ vroeg ze.

‘Dat weet ik nog niet.’ Kitty zette de kikker op zijn bedje van bladeren in de doos. ‘Dat zie ik straks wel.’

‘Leona en Vivien krijgen een flauwte van schrik,’ zei Celia opgetogen. ‘Ik verheug me nu al op het gezicht dat ze trekken!’

‘En ik op het gezicht van Victoria en Elspeth. En van mama, niet te vergeten.’ Kitty giechelde. ‘Mama heeft een gruwelijke hekel aan alles wat kruipt en glibbert. Laten we de volgende keer een muis vangen! Dan stoppen we die in haar bed!’

Kitty en Celia wasten hun handen en hun gezicht, fatsoeneerden hun haar zo goed en zo kwaad als het ging, en slopen de bediendentrap op. Via de personeelsdeur glipten ze de hal in. Daar zette Kitty de bonbondoos op tafel, achter een reusachtig bloemstuk met lelies. ‘Hier staat hij voorlopig goed,’ zei ze vol vertrouwen. Ze pakte Celia bij de hand en samen liepen ze met een onschuldig gezicht naar de salon, waar de dames aan een glaasje sherry zaten. De vier oudere nichtjes hadden de hoofden bij elkaar gestoken in een hoek van het vertrek, waar ze op gedempte toon converseerden. De mannen stonden te roken bij de haard.

‘Aha, daar zijn onze deugnieten.’ Hubert keek vol trots naar zijn kleindochter, toen ze in een jurk vol vlekken en met losgeraakte haarlinten de salon binnenkwam. ‘Wat hebben jullie uitgespookt?’

‘Niets, grootpapa. We zijn in de kas geweest.’

‘Vast en zeker om snode plannen te smeden,’ zei Digby grinnikend. Maud, die op de bank zat, liet haar blik geërgerd over Kitty’s verfomfaaide verschijning gaan. Maar voordat ze er iets van kon zeggen stak Adeline haar hand uit.

‘Kitty, kom eens bij me, lieverd. Wat hebben jullie de hele ochtend gedaan? Je ziet eruit alsof je aan het graven bent geweest.’ Kitty liep naar haar grootmoeder en keek naar haar bemodderde schoenen, zich bewust van de misprijzende blikken van haar moeder.

‘Miss Grieve verzaakt haar plicht,’ zei Maud ijzig. Het ontging haar niet hoe onberispelijk Celia eruitzag.

Adeline schoot in de lach. ‘Ik denk niet dat het de schuld is van die arme miss Grieve. Onze Kitty bezorgt haar nog grijze haren! Hoe komt het dat jij je zo vies hebt gemaakt, terwijl Celia zo keurig schoon is gebleven?’

‘Ik weet het niet.’ Kitty keek haar nichtje aan en smeekte haar stilzwijgend om niets te verklappen.

‘Je bent net je grootvader,’ zei Adeline. ‘Die maakt zich ook altijd vies.’

Beatrice viel haar uitbundig bij. ‘Mijn Celia verandert in een wilde zodra ze voet op Ierse bodem zet. Het verbaast me dat ze nu nog schoon is. Misschien zit het in de lucht, maar de zomers in Ierland zijn één groot avontuur, waar of niet, Celia? Een avontuur waar we altijd vol verwachting naar uitzien.’

‘Ik vermoed alleen dat het voor mij dit jaar wel de laatste keer zal zijn,’ merkte Augusta grimmig op. Celia’s grootmoeder was een knappe vrouw, met hoog opgestoken, dik grijs haar, enorme hangende borsten ingesnoerd door zwart kant, met daarop enorme smaragden, en brede jichtige heupen. Naast haar grote, zware gestalte viel haar echtgenoot, die aanzienlijk minder intimiderend was en wiens smalle gezicht werd gedomineerd door een zwierige witte snor, nogal in het niet. De dood, en dan vooral haar eigen levenseinde, was Augusta’s stokpaardje. ‘Ik heb altijd alleen maar aan anderen gedacht en mezelf weggecijferd. Maar nu kijk ik terug op een leven vol spijt en onvervulde dromen,’ zei ze met een zucht. ‘Als meisje kon ik me niet voorstellen dat ik ooit oud zou worden. Maar helaas, nu sta ik toch al met één been in het graf.’ Ze zag niet dat Leona en Vivien met hun ogen rolden. ‘Schrik niet als jullie vannacht stemmen horen. Dan ben ik het, in gesprek met God.’

‘Onzin, Augusta. Je overleeft ons allemaal.’ Als het om Augusta ging, leek Adeline over een eindeloos geduld te beschikken.

‘Ik heb tegen Stoke gezegd dat ik geen drukte wil als het eenmaal zover is. Gewoon een simpele kerkdienst met alleen de naaste vrienden en familie.’

‘Ik denk niet dat het je dan nog iets uitmaakt, Augusta,’ zei Adeline. ‘Want dan ben je er niet meer.’

‘Mijn lieve Adeline,’ Augusta legde haar hand op die van Adeline. ‘Ik vertrouw erop dat jíj ervoor zorgt dat Stoke niet onnodig veel geld uitgeeft. Je weet hoe hij is. Ik ben altijd nederig en bescheiden geweest. Pracht en praal en ceremonie, dat is aan mij allemaal niet besteed. Ik wil gewoon vredig en in alle stilte afscheid nemen van dit aardse bestaan, net zoals ik heb geleefd.’

De butler verscheen, om te zeggen dat het gezelschap aan tafel kon. Voorafgegaan door Elspeth en Victoria, gevolgd door Leona en Vivien, verliet de familie de salon. Als plichtsgetrouwe echtgenoot hielp Stoke zijn vrouw terwijl ze zich moeizaam overeind werkte, zwaar leunend op haar stok en iets minder zwaar op haar broze echtgenoot. Kitty pakte Celia bij de arm en haastte zich naar de hal om de bonbondoos te pakken. Maar toen ze achter het bloemstuk keek, ontdekte ze tot haar afschuw dat de doos was verdwenen. ‘Wat nu?’ fluisterde Celia. ‘Waar is hij gebleven?’

‘Blijkbaar heeft een van de bedienden hem meegenomen.’ Kitty slaakte een zucht.

‘Denk je dat ze hem hebben weggegooid?’

‘Ik weet het niet. Lieve hemel, wat een pech.’

‘Zullen we het gaan vragen?’

‘Kom mee, meisjes.’ Beatrice kwam vanuit de salon de hal in lopen. ‘Ik wed dat jullie rammelen van de honger. Of hebben jullie al van het fruit in de kassen gesnoept?’

‘Nee, mama. We hebben erg veel trek,’ antwoordde Celia.

Terwijl Kitty met Celia en Beatrice naar de eetkamer liep, probeerde ze zich geen zorgen te maken over de arme kikker en over haar belofte aan Jack.

De volwassenen gingen bij elkaar zitten, met Hubert op zijn vaste plek aan het hoofdeinde. Harry, zijn kleinzoon, zat aan het andere eind van de tafel, te midden van zijn zussen, zijn nichtjes en zijn neef. Vrouwelijk gezelschap kon hem niet boeien, dus hij praatte voor de meisjes langs met zijn neef George over hun plannen voor die middag. Kitty schoof lusteloos het eten over haar bord, nog altijd met haar gedachten bij de kikker. Victoria en Elspeth wierpen haar steelse blikken toe, alsof ze een binnenpretje hadden. En toen zag Kitty de doos. Hij stond op tafel, voor het bord van haar moeder. Het bloed schoot naar Kitty’s gezicht. Blijkbaar hadden haar zussen de doos in de hal zien staan. Ze probeerde oogcontact te maken met Elspeth, maar die wendde zich haastig af, bang voor Kitty’s dwingende, boze blik.

Pas bij het dessert pakte Maud de bonbondoos. Kitty verbleekte bij het zien van de vragende blik van haar moeder. ‘Beatrice! Wat verwen je ons. We hadden gisteravond ook al zulke heerlijke bonbons.’ Ze maakte de doos open. Kitty’s adem stokte in haar keel. Elspeth en Victoria grijnsden triomfantelijk. Celia werd vuurrood. De tijd leek stil te staan. Maud staarde als verlamd naar de kikker en hield geschokt haar adem in. Even maar. Toen gilde ze het uit. ‘Een kikker!’

Elspeth en Victoria trokken een verrast gezicht en keerden zich beschuldigend naar Kitty. Harry probeerde tevergeefs een glimlach te verbijten. Hij vond zijn ondeugende kleine zusje hoogst vermakelijk. Maud klapte de doos dicht en slikte krampachtig, in een poging zichzelf weer in de hand te krijgen. Bertie vloog overeind, liep met grote stappen om de tafel heen en pakte de doos. ‘Wat heeft dit te betekenen?’ bulderde hij, met een woedende blik op de kinderen. Kitty kreeg tranen in haar ogen. Victoria en Elspeth zouden niet aarzelen haar te verraden. Dus ze balde haar vuisten. In gedachten voelde ze de rijzweep al. Toen begon Adeline te lachen. Het was een licht, vrolijk geluid dat de geschokte stilte doorbrak. Iedereen rond de tafel keerde zich naar haar toe. ‘O, wat dom van me!’ riep ze uit. ‘O’Flynn moet hebben gedacht dat er bonbons in zaten. Dat leuke kleine kikkertje vond ik vanmorgen in de ochtendsalon. Ik wilde het nog even houden. Is het niet schattig?’

Maud keek haar schoonmoeder verbijsterd aan. ‘Dus die kikker is van u?’ vroeg ze ongelovig.

‘Het spijt me vreselijk, kindje. Het was niet de bedoeling je de stuipen op het lijf te jagen. Geef maar, Bertie. Misschien wil een van de kinderen hem weer buiten zetten?’ Adeline keek de tafel langs, alsof ze zich afvroeg aan wie ze het zou vragen. Toen bleef haar blik op Kitty rusten, die haar grootmoeder dankbaar en vol liefde aankeek. ‘Ach Kitty, jij bent zo dol op dieren. Zou jij een fijn vochtig plekje voor hem willen zoeken? Ik had hem niet in die doos mogen stoppen. Zo hoor je een dier niet te behandelen. Celia, loop jij even met Kitty mee? Trouwens, er is nog meer dessert. Wie wil er een tweede portie?’