35

 

 

 

 

 

 

 

Kitty joeg in galop door de heuvels. De hemel was een palet van indigo en goud terwijl de zon langzaam achter de horizon verdween, om aan de andere kant van de wereld weer op te komen. De zee leek een bed van violetkleurig satijn, met schuimkoppen van kant. De golven rimpelden als plooien, rijzend en dalend op het ritme van de wind die ze liefkozend streelde. Jack woonde afgelegen, zijn huis stond aan het eind van een stoffig pad, omringd door ruige velden, met uitzicht op een zanderige baai. Hij keek al naar haar uit, klaar om haar paard op stal te zetten. Zijn gezicht straalde terwijl hij haar in zijn armen nam en kuste. De zorgrimpels begonnen te vervagen, in zijn blik lag geen verdriet en wanhoop meer te lezen, en om zijn mond speelde een glimlach, net als vroeger, voordat Michael Doyle hem alles had afgenomen wat hem dierbaar was.

Met haar hand in de zijne trok hij haar mee naar binnen. De haard in de salon brandde. Het rook er naar brandende turf, naar boeken en naar versgebakken brood. Toen hij zich lachend naar haar omdraaide, was hij weer de jongen met zijn havik en zijn hond en zijn liefde voor al wat leefde, zelfs voor de spinnen en de ratten waar Bridie zo bang voor was geweest. Hij liep naar de trap, waarvan de loper was gerafeld van ouderdom. Er werd geen woord gesproken terwijl ze hem naar boven volgde. De stilte had iets magisch, wat ze geen van beiden wilden verstoren.

De slaapkamer was sober ingericht, met een bed, een eenvoudige houten ladekast, een kleerkast, een staande spiegel en een paar planken met boeken. Het raam stond open, de gordijnen bolden in de bries die de aardse geuren van de prille lente meebracht. In zijn ogen las ze dat hij jaren op dit moment had gewacht. Dat zijn liefde grenzeloos en onvoorwaardelijk was. En ze wist dat die liefde de wonden van het verleden zou genezen en de herinnering aan Michael Doyle zou doen verbleken.

Hij legde zijn handen om haar hals, nog warm van de rit. Met zijn duimen streelde hij haar wangen. Zijn ogen leken haar beeld in te drinken, alsof hij haar gezicht voor altijd in zijn geheugen wilde prenten. Ze hoefden geen haast te maken, want ze hadden alle tijd. Hier, in zijn afgelegen cottage, waren ze in hun eigen wereld. Jack boog zich naar haar toe en legde alle verlangens, alle dromen en fantasieën van de jongen die hij ooit was geweest, in zijn kus. Kitty liet haar handen langs zijn overhemd gaan, zich bewust van zijn warme lichaam, en sloot haar ogen. Ze was niet bang. In de armen van Jack was ze veilig. In zijn omhelzing kon ze alles vergeten.

Ze trok zijn overhemd uit zijn broek, knoopte het los en streek met haar vingers voorzichtig over zijn gekneusde ribben, waarop de blauwe plekken begonnen te verbleken. De borst van Robert was glad en onbehaard, maar Jack had het gespierde lichaam van een man die geen geld had om anderen voor zich te laten werken, en zijn borst was bedekt met haar. Opwindend, vond Kitty. Ze legde haar oor erop om zijn hart te horen kloppen, om zijn geur in te ademen die haar zo vertrouwd was.

Jack trok haar blouse over haar hoofd, zodat ze in haar hemdje en haar rijbroek stond. Haar schouders staken bleek af tegen haar dieprode haar dat er in weelderige golven omheen viel. Niet in staat zich nog langer te beheersen begroef hij zijn gezicht in haar hals en kuste haar. De sensatie van zijn lippen en zijn ruwe baardstoppels werd haar te machtig. Kitty maakte zich los uit zijn omhelzing en liet zich op het bed vallen, zodat Jack haar kon helpen haar laarzen en haar broek uit te trekken. Ineens werden ze ongeduldig, ineens snakten ze naar het moment waarop ze elkaar zo innig konden omhelzen dat niets hen meer kon scheiden. Hier, in deze eenvoudige kamer, bij Jack die haar zo vertrouwd was en die al zolang als ze zich kon herinneren van haar hield, voelde Kitty geen remmingen.

Hij liep naar het voeteneinde van het bed en maakte zijn broekriem los. Terwijl hij zich bukte en zijn kastanjebruine haar over zijn voorhoofd viel, dacht Kitty terug aan die dag waarop hij haar had geholpen een kikker te vinden in het riviertje. Hij was nog niets veranderd, alleen ouder geworden, meer verweerd. De tijd en het leven hadden diepe lijnen getrokken rond zijn ogen en zijn mond, en hadden zijn huid donkerder gekleurd. Haar hart stroomde over van dankbaarheid omdat God hem had gespaard, ondanks alle ontberingen, alle gevaren die hij had moeten doorstaan.

Toen Jack eindelijk naast haar kwam liggen, vielen de jaren waarin ze gescheiden waren geweest, abrupt weg. Met zijn handen volgde hij liefkozend de welvingen van haar zachte lichaam, alsof hij de eerste man was met wie ze sliep. En zij genoot van zijn strelingen alsof haar vertrouwen in de aanrakingen van een man nooit was beschaamd. Terwijl Jack de liefde met haar bedreef, ontdekte ze dat wat ze tot op dat moment had verafschuwd, niet afstotelijk was, maar een uiting van de diepgewortelde, onvoorwaardelijke toewijding van twee mensen die van elkaar houden.

 

Roberts boek kwam begin mei uit. Kitty was de eerste die het las. Ze lag op een kleed in het gras, omringd door de bloemen en struiken die ze zelf had geplant, en terwijl ze de zoete geuren van de lente inademde, werd ze meegevoerd door de liefdesgeschiedenis die haar man zo duidelijk voor haar had geschreven. Het was een prachtig verhaal. Zo prachtig dat Kitty het boek niet kon wegleggen. Robert had een vloeiende, lyrische stijl waarmee hij de lezer onmiddellijk wist te boeien. Soms lachte ze zelfs hardop, wat haar verraste omdat Robert in het gewone leven niet bijzonder geestig of grappig was. Ze werd vervuld door trots op haar man. Ook al had hij er maar weinig aan verdiend, toch hoopte ze dat het boek zo veel succes zou hebben dat hij van het schrijven zijn beroep kon maken. Ze hadden het huis in Londen verkocht en voorgoed afscheid van Engeland genomen. Voor Kitty lag haar toekomst in Ierland. Hier hoorde ze. Hier was ze eindelijk gelukkig. En dicht bij Jack.

De lente maakte plaats voor de zomer en de kleine Jack werd steeds avontuurlijker. Hij vond het heerlijk om het strand te verkennen, om met de honden te spelen die Robert had gekocht uit het nest dat Peter had gefokt. Hij genoot ervan plezier te maken met zijn neefjes. Kitty had nog altijd geen contact met haar vader. Ze ging bij haar grootmoeder langs en bij de Struikjes, ze trok veel op met haar zus en met Grace, en ze glipte zo vaak als dat kon zonder wantrouwen te wekken, weg naar de cottage van Jack.

Zo kwam het dat ze amper tijd had om zich druk te maken over haar vader. Zolang hij haar en de kleine Jack niet wilde zien, zou ze met een grote boog om hem heen lopen.

In augustus brachten Celia, Harry en Boysie leven in de brouwerij. Er werd gelachen en plezier gemaakt. Kitty organiseerde picknicks, ritten door de heuvels, uitstapjes naar Cork. De buren werden uitgenodigd voor geanimeerde lunches en feestelijke diners, waarbij Boysie het gezelschap vermaakte met zijn pianospel en waarbij Celia iedereen op de dansvloer wist te krijgen.

Het was haar aan te zien hoezeer ze ervan genoot weer in Ballinakelly te zijn. ‘Dit oude kasteel is me zo dierbaar,’ zei ze op een dag, toen ze bij Adeline in de toren zat. Boysie en Harry hadden zich in een door muizen aangevreten bank geperst, terwijl Kitty zich in de stoel van Hubert liet ploffen.

‘Het wordt hier wel erg vol,’ zei Adeline, genietend van de cannabis­thee die Kitty had gezet. ‘Hubert is voor geen kleintje vervaard, maar zelfs hem lukt het niet Barton buiten de deur houden. Barton zegt dat hij hier als eerste was. Dus dat hij de oudste rechten heeft. En daar is natuurlijk geen speld tussen te krijgen.’

Celia giechelde. ‘Volgens mij drinkt u te veel cannabisthee.’ Maar Kitty wist dat ze gelijk had. Hubert en Barton stonden bij het raam, hevig uit hun humeur vanwege de invasie in hun torenkamer.

Adeline gaf de theepot aan Boysie. ‘Ik ben tenminste nooit alleen,’ zei ze. ‘En ik heb altijd de haard aan, zelfs in de zomer. Anders wordt het hier erg vochtig. Maar ik zou nergens anders willen zitten. Tenslotte kan ik Hubert niet aan zijn lot overlaten, met al die familieleden tegen wie hij zich moet verweren.’

Boysie schonk zichzelf een kop thee in en gaf de pot door aan Harry. ‘We zouden meer van zulke thee moeten drinken. De wereld van Lady Deverill klinkt heerlijk. Daar wil ik ook wel heen.’

‘Ik ben bang dat het niet door de thee komt,’ zei Harry. ‘Grootmama en Kitty kunnen overledenen zien. Het is een gave, zeggen ze. Mij lijkt het meer een constructiefout.’

Kitty ontmoette de blik van haar grootmoeder. ‘Vroeger zouden we tot de brandstapel zijn veroordeeld,’ zei ze met een grijns.

‘Ik heb altijd gedacht dat je het uit je duim zoog,’ zei Celia. ‘Dat verhaal over die vloek waardoor Barton Deverill en zijn erfgenamen in het kasteel gevangen zaten. Net zolang tot er weer een O’Leary kwam wonen.’ Ze pakte de pot van Harry aan en schonk zichzelf nog eens in. Toen keerde ze zich naar Kitty, want ze moest ineens denken aan haar bekentenis in de tuin, over de man van wie ze had gehouden en naar wie ze de kleine Jack had vernoemd. ‘Wat is er eigenlijk van Jack O’Leary geworden?’

‘Die werkt als dierenarts, hier in Ballinakelly,’ antwoordde Kitty, maar ze wendde haar blik af. ‘Zijn vader is gewond van het front teruggekeerd. Dus Jack heeft de praktijk van hem overgenomen.’

‘O ja, dat is waar ook.’ Er verscheen een peinzende uitdrukking op Celia’s gezicht. ‘Hij kon altijd al goed met dieren overweg. Ze waren helemaal niet bang voor hem. Zelfs herten en wilde konijnen niet. Weet je nog dat hij ons de namen van de vogels leerde? Hij kende ze allemaal.’

‘Het lijkt Franciscus van Assisi wel,’ zei Boysie laconiek.

‘Nou, hij was bepaald geen heilige. En deksels knap, als ik me goed herinner,’ zei Celia. ‘Is hij eigenlijk ooit getrouwd?’ Dat laatste vroeg ze weer aan Kitty.

‘Nee, hij is nog vrijgezel.’

Celia grijnsde. ‘Pas maar op! Levensgevaarlijk!’ Ze gaf de pot aan Kitty, die zichzelf het laatste beetje thee inschonk, denkend aan Jack, in zijn cottage bij de zee. Zou hij uiteindelijk behoefte krijgen aan een gezin? Ze nam een slok en verdrong het schuldgevoel dat als een donkere wolk aan een heldere hemel een schaduw over haar hart wierp.

‘Ooit zal een O’Leary zijn land weer opeisen,’ verklaarde Adeline plechtig.

‘Denkt u dat echt?’ vroeg Celia. ‘Misschien trouwt een zoon van Harry en Charlotte wel met een dochter van Jack. Zou dat genoeg zijn om de vloek op te heffen?’

‘Dat zou het zeker,’ antwoordde Adeline vol overtuiging. ‘Dan kunnen al deze arme opgesloten zielen eindelijk naar huis.’ Harry gaf Boysie een por en grijnsde. Hij geloofde alleen in wat hij kon zien. ‘Als dat niet gebeurt, kom jij hier aan het eind van je leven ook terecht.’ Adeline keek haar kleinzoon streng aan. ‘Als een boze, dolende ziel die niet kan opstijgen naar het licht. Het voorgeborchte is een duistere wereld.’

De grijns verdween van Harry’s gezicht. ‘Het spijt me, grootmama, maar ik geloof niet in geesten.’

‘Geluidsgolven kun je ook niet zien, maar toch luister je naar de radio. Je scepsis zal niets aan je lot kunnen veranderen, jongen. En je er ook niet tegen kunnen beschermen, vrees ik. De vloek van Maggie O’Leary geldt nog steeds en kan alleen worden opgeheven wanneer een O’Leary zijn land terugeist.’

Celia verschoof rusteloos op de bank. ‘O, ik ben dol op spookverhalen! Vertelt u er nog eens een, tante Adeline!’

‘Je bent verdoemd, ouwe reus,’ zei Boysie. ‘Het zou me niks verbazen als je inderdaad in deze toren terechtkomt.’

Harry rolde met zijn ogen. ‘Nou ja, dan ben ik in elk geval niet de enige.’

 

Een paar dagen daarna verliet de ziel van Adeline haar vermoeide oude lichaam en steeg op naar het licht. Toen Bertie die avond laat thuiskwam trof hij zijn moeder niet in het jachthuis. Met lood in zijn schoenen beklom hij de treden naar de westelijke toren, waar hij haar koude lichaam aantrof in haar stoel bij de haard, griezelig verlicht door de dovende sintels van het vuur. Vanuit de duisternis tussen de werelden gadegeslagen door zijn vader, droeg hij haar de trap af. Hubert had Adeline zien gaan en bij het afscheid had ze beloofd zo snel mogelijk bij hem terug te keren. ‘Liefde verbindt ons, voor altijd en eeuwig,’ had ze gezegd. Dus hij zou geduldig wachten. Trouwens, wat moest hij anders doen?

Adeline werd opgebaard in het jachthuis. Bertie stak kaarsen aan naast het bed en legde een Bijbel onder haar handen. Ze bood een serene aanblik, alsof ze vlak voor haar dood nog een kop cannabisthee had gedronken waarvan ze altijd zo had genoten. Haar huid leek bijna doorzichtig, om haar lippen speelde een zweem van een glimlach, de glimlach van iemand die wist dat er een hemel was, met daarin een plaatsje voor haar. Bertie liet zich op de rand van het bed zakken en sloeg zijn handen voor zijn gezicht. Zijn vader en moeder waren dood, net als zijn broer Rupert. Samen met zijn zus, die lang geleden met schande overladen naar Amerika was vertrokken, was hij de enige overlevende van het gezin van zijn ouders. Zijn vrouw sprak hij nauwelijks meer, zijn jongste dochter had met hem gebroken, en ook Harry, Victoria en Elspeth zag hij amper. En dan was er nog de kleine Jack, zijn zoon die hij weigerde te erkennen, de belichaming van zijn grootste schande. Hoe had zijn eens zo hechte gezin zo volledig uiteen kunnen vallen?

Adeline werd begraven op het kerkhof van de St. Patrick in Ballinakelly, bij Hubert en de andere leden van de familie die helemaal terugging tot Barton Deverill, wiens inscriptie onder het mos nauwelijks meer leesbaar was. Maud en Victoria met haar man Eric, Stoke en Augusta, Digby en Beatrice met de tweeling Vivien en Leona kwamen over voor de begrafenis. De familie was herenigd, maar behalve dat de aanleiding een droevige was, ademde de hereniging een sfeer van afscheid, van een definitief vaarwel. Ze voelden allemaal dat er een tijdperk ten einde was gekomen. Adeline had hen bij elkaar gehouden, hoe zwak haar greep in haar laatste jaren ook was geweest. Nu leek het alsof de band voorgoed was verbroken, alsof de Deverills als vogels zouden uitzwermen, ieder zijn of haar eigen bestemming tegemoet.

De Struikjes huilden in hun zakdoek, het gezicht van Maud leek uit marmer gehouwen. Bertie had zo veel van zijn moeders cannabisthee gedronken dat hij zijn vrouw een toegeeflijke glimlach schonk, net als vroeger, voordat Maud zo ontevreden en ongelukkig was geworden dat zijn ogenschijnlijk onaantastbare joie de vivre eronder was gaan lijden. Kitty huilde en dacht aan de kleine zitkamer waar ze als kind naartoe was gevlucht om te ontsnappen aan de wrede, kille miss Grieve, snakkend naar de warmte en de liefde waarmee haar grootmoeder haar omringde. Robert nam haar hand in de zijne en daar was ze hem dankbaar voor. Victoria zat met droge ogen naast haar moeder en dacht aan alles wat ze misliep in Londen, terwijl Elspeth huilde om de grootmoeder die ze nooit echt had gekend. Harry en Boysie zaten naast elkaar. Boysie vroeg zich af hoe lang de plechtigheid nog duurde en wanneer ze met goed fatsoen weg konden. Harry piekerde over de vloek van Maggie O’Leary. Had zijn grootmoeder gelijk gehad? Zouden zijn pogingen om Ierland voorgoed achter zich te laten uiteindelijk, na zijn dood, tevergeefs blijken te zijn geweest? Eeuwig opgesloten in het kasteel, dat duurde wel heel erg lang. Celia bette haar ogen, denkend aan de goede oude tijd, die ze in haar verdriet steeds mooier maakte. Zou ze ooit weer zo gelukkig worden als ze dat vroeger, in haar jeugd op kasteel Deverill was geweest?

De familie verzamelde zich in het jachthuis voor de lunch, waar de aanwezigheid van de dominee zorgde voor een formele sfeer, net als vroeger toen Hubert en Adeline dominee Daunt met voorspelbare regelmaat voor het diner uitnodigden. Bertie zat aan het hoofd van de tafel. Zijn ogen stonden wazig, alsof hij ver weg was met zijn gedachten. Zijn ooit zo knappe gezicht was gezwollen en roodaangelopen. Er parelden zweetdruppeltjes op zijn voorhoofd en zijn bovenlip. Hij had Kitty hartelijk begroet – tot verrassing van hen allebei – en gevraagd of ze het naar haar zin had in het White House. Vervolgens had hij naar de kleine Jack geïnformeerd. Toen Kitty antwoordde dat het kind zich ontwikkelde tot een echte, knappe Deverill, was er een glimlach om zijn weke mond verschenen en had hij geknikt. ‘Dat is mooi.’ Maar daarna waren zijn gedachten weer afgedwaald.

Na de lunch kwam Bertie overeind om het gezelschap toe te spreken. Hij stond onvast op zijn benen, licht zwaaiend alsof hij zich op een deinend schip bevond. ‘Lieve vrienden en familie,’ begon hij. Een beetje nerveus zocht Kitty de blik van Harry, want ze betwijfelde of hun vader het er goed vanaf zou brengen. Toen Harry schuldbewust zijn ogen neersloeg, nam Kitty hem fronsend op, maar hij bleef hardnekkig naar zijn bord kijken. ‘Het stemt me droevig dat we vandaag, op deze buitengewoon trieste dag, afscheid moesten nemen van mijn lieve moeder, Adeline. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van een tijdperk. Maar elk einde is een nieuw begin, en dat geldt ook nu, voor ons allemaal. Ik bedank al degenen die uit Engeland zijn overgekomen. Mijn grootvader noemde de Engelse Deverills altijd de gelukkige tak van de familie. De “lucky devils”.’ Bertie grinnikte. ‘En in veel opzichten had hij gelijk. Maar we hebben allemaal in de oorlog gevochten, schouder aan schouder tegen een gezamenlijke vijand, en we hebben allemaal offers gebracht. Jullie hebben jullie dierbare George verloren, wij moeten Rupert missen. Beide takken van de familie hebben ernstig geleden. Ook in ons verdriet waren we verenigd. Toen de oorlog in Europa ten einde was, begon hier de strijd om de onafhankelijkheid. In die oorlog zijn wij de zetel van onze familie kwijtgeraakt. Ons ooit zo schitterende kasteel. Een van de mooiste in heel Ierland. In dat opzicht zijn we weinig gelukkig geweest. Maar ik zou het allemaal zo weer overdoen. Ik had nergens anders willen wonen. Want het is nergens zo mooi als hier, aan de kust van het graafschap Cork.’

Hij zweeg even, zijn neusvleugels trilden. Het was doodstil in de kamer. Niemand verroerde zich, maar de blikken die werden uitgewisseld, verrieden dat ze allemaal aanvoelden dat Bertie toewerkte naar een schokkende climax. ‘Dus het is met grote spijt dat ik jullie dit besluit bekendmaak. Een besluit dat geen landeigenaar onder normale omstandigheden zelfs maar zou overwegen. Maar we hebben geen keus.’ Iedereen rond de tafel hield geschokt de adem in. Kitty had het gevoel dat alle lucht uit haar longen werd geslagen. Ze keek naar haar moeder. Mauds dunne lippen vormden een grimmige streep, maar Kitty wist dat zij hierachter zat. Sinds de brand had ze van het kasteel af gewild. Daarvoor was het voor haar een statusobject geweest, iets om mee te pronken. Maar nu het kasteel weinig meer was dan een ruïne, had Maud haar handen ervanaf getrokken. Net als van Ierland.

‘Ik besef dat de meesten van jullie hierdoor geschokt zullen zijn,’ vervolgde Bertie. ‘Ik heb mijn plannen besproken met Harry en hij staat achter me. Zodra we een koper hebben gevonden voor het kasteel, verhuizen Maud en ik naar Londen. Ik besef dat Barton, de eerste Lord Deverill, zich zou omdraaien in zijn graf, maar ik zie geen andere mogelijkheid.’ Hij keek de tafel rond, zijn blik ging langs de verbaasde gezichten van zijn familie. Maud klopte hem op zijn hand, alsof ze een hond of een kat aaide die haar met weerzin vervulde. Bertie vertrok zijn gezicht. Hij keek naar haar koude witte vingers en vertrok zijn mond. ‘En net als je denkt dat het allemaal niet erger kan, heb ik nog iets wat ik jullie moet vertellen.’ Mauds hand schoot naar haar keel. ‘Namelijk dat ik formeel en in het openbaar Jack Deverill, mijn jongste zoon, wil erkennen. Kitty heeft zich over hem ontfermd, zodat hij hier in Ierland kan opgroeien. Want hier hoort hij, dit is zijn thuis. Hij is het resultaat van een moment van zwakte waar ik bepaald niet trots op ben. Maar ik ben wel trots op mijn zoon.’ Hij schonk Kitty een berouwvolle glimlach. ‘Kastelen, landerijen, bezittingen… het is allemaal tijdelijk. Maar familie blijft. Die is voor altijd.’

De poten van haar stoel schraapten over de vloer toen Maud opstond, haar servet op de tafel smeet en de kamer uit beende. Niemand verroerde zich. Iedereen keek naar Bertie, nog amper bekomen van wat hij had gezegd. Het bleef doodstil totdat een beverige stem aan de andere kant van de tafel het zwijgen verbrak. Het was Augusta, die het zoals gebruikelijk niet had kunnen volgen.

‘Wat zei hij nou allemaal? Die jongen praat zo deksels binnens­monds!’

 

Maud vertrok op hoge poten naar Londen. Hevig verontwaardigd en in alle staten. Nu iedereen wist dat Bertie een bastaardzoon had, zou dat een smet werpen op het familieblazoen, met als gevolg dat ze zich niet in de stad kon vertonen en bij Victoria in Kent zou moeten blijven tot het schandaal was overgewaaid. Ze vervloekte haar man. En ze vervloekte zichzelf omdat ze met hem was getrouwd. Ze had haar kans moeten grijpen en er met de hertog van Rothmeade vandoor moeten gaan! Gelukkig had ze Bertie wel zover weten te krijgen dat hij het kasteel verkocht. Dus ze kon vast op zoek gaan naar een huis in Londen.

Kitty was wanhopig. Haar blijdschap over haar vaders erkenning van de kleine Jack werd overschaduwd door zijn besluit het kasteel te verkopen. Ook al wist ze natuurlijk maar al te goed dat het niet zijn besluit was, maar dat van haar moeder. Als hij niet zo afhankelijk was geweest van de drank, zou hij zich nooit door zijn vrouw hebben laten manipuleren. Maar het leven had hem teleurgesteld, hij voelde zich ontgoocheld en de alcohol had hem gesloopt. Harry kon het niet schelen wat er met het kasteel gebeurde. Zolang hij maar bij Boysie kon zijn was hij gelukkig. Voor Kitty’s gevoel was zij de enige die om het kasteel gaf.

‘Als ik geld had, kocht ik het,’ zei ze tegen Jack. Ze lagen samen in bed in zijn vertrouwde slaapkamer. ‘Maar ik heb het niet. En Robert ook niet.’

Jack grijnsde. ‘Misschien heeft hij een rijke tante. En misschien gaat ze wel heel toevallig, heel plotseling dood.’

Kitty schoot in de lach. ‘Wat ben jij slecht!’

‘Ik zou het kasteel voor je kopen als ik dat kon.’ Hij kuste haar op haar voorhoofd. ‘En dan zou ik het steen voor steen herbouwen.’

‘Dat weet ik.’ Ze trok met haar nagels een spoor over zijn borst. ‘Ik wou dat ik met jou in het kasteel kon wonen. Dat we een gewoon leven konden leiden. Zonder stiekem te moeten doen. Jij en ik, en de kleine Jack.’

‘Dan zouden we al die geesten van je bevrijden.’

‘Ja, dan waren ze vrij. Dan was het gedaan met de drukte in de torenkamer.’

‘We zouden de tuinen opknappen. En een heleboel paarden kopen. En een heleboel kinderen maken.’

Kitty zuchtte. ‘O, Jack…’

Hij duwde haar teder weer in de kussens en keek haar diep in de ogen. ‘We zouden een heleboel kinderen krijgen, een heel kasteel vol!’

‘O, Jack…’ verzuchtte ze opnieuw.

Hij streek met zijn hand over haar buik. ‘Ik wil meer, Kitty. Ik wil meer dan wat gestolen momenten.’ Hij drukte zijn lippen op de zachte welving van haar maag. ‘Ik wil je helemaal, met lichaam en ziel.’

‘Dat heb je al.’

Hij tilde zijn hoofd op en keek haar ernstig aan. ‘Dan wil ik je hand. Ik wil je man zijn. Ik wil met jou aan mijn arm door Ballinakelly kunnen lopen, zodat iedereen ons kan zien. Dit… wat we nu hebben… daar heb ik niet langer genoeg aan.’