6

 

 

 

 

 

 

 

Heel Ballinakelly was diep geschokt door de laffe moord op Tomas Doyle. Mrs. Doyle jammerde zo hartverscheurend dat ze de Banshee moeiteloos zou hebben overstemd. ‘Ooit, toen ik als jong meisje naar de regatta in Bantry ging, heeft een oude landlopersvrouw me de hand gelezen,’ vertelde ze snikkend, met een zakdoek tegen haar ogen gedrukt. ‘Mijn leven zou een tranendal zijn. God beware ons, want ze heeft gelijk gekregen.’ Bridie was radeloos en verslagen, niet alleen van verdriet om haar lieve Da, maar ook omdat ze zichzelf de schuld gaf van zijn dood. Als zij niet met Mr. Miller en de jongens was meegegaan, zouden de landlopers haar niet hebben herkend. En als zij niet zo hard had gegild, zou haar vader misschien niet uit de pub naar buiten zijn gekomen. O, was ze die middag maar niet naar Kitty gegaan! Dan was het allemaal niet gebeurd en zou haar vader nog leven. Sean probeerde tevergeefs haar te troosten.

Michael maakte hun allebei verwijten. Dat ze roekeloos waren geweest en heulden met de Britten. ‘Een stelletje Shoneens, dat zijn jullie! Voor een paar ellendige fazanten! Die hebben onze Da het leven gekost!’ tierde hij. Zijn sombere gezicht zag paars van woede. ‘Heeft Da ons niet altijd geleerd dat we een landloper nooit in de ogen moeten kijken?’

De ogen van de oude Mrs. Nagle bleven droog. Tijdens de hongersnood had ze zo veel mensen zien sterven dat ze geen tranen meer had. Maar in haar magere borst huilde haar hart om haar dochter en haar verlies. Had wel iemand de akte van berouw voor de stervende Tomas uitgesproken, vroeg ze zich af. Zodat hij op weg naar de hemel niet eerst in het voorgeborchte terechtkwam? Maar er was niemand die de vraag kon beantwoorden.

De landloper die de moord had gepleegd, was ter plekke opgepakt en zou waarschijnlijk tot de strop worden veroordeeld. Maar dat was voor Mrs. Doyle een schrale troost. ‘Ophangen is nog te goed voor dat soort kerels,’ zei ze dreigend en met bevende stem. ‘God bewaar ons, maar moge de duivel hem halen! En moge hij eeuwig branden in het hellevuur!’

Tomas Doyle lag twee dagen opgebaard op de keukentafel. Mrs. Doyle had het raam opengezet om zijn ziel vrij te laten. Twee oude vrouwen die bekendstonden als de Nellies – miss Nellie Clifford en miss Nellie Moxley – kwamen in hun witte uniform met blauwe sluier om het lichaam te wassen. Pastoor Quinn werd gehaald om de dode te zalven. Hij arriveerde in vol ornaat, met zijn grijze haren verwaaid door een venijnige wind, zijn gezicht rood aangelopen van verontwaardiging omdat zijn kudde een schaapje moest missen, door de laffe daad van een dronken stroper. De pastoor was een grote man en hij moest bukken om zijn hoofd niet te stoten toen hij de boerderij binnenkwam. ‘Tomas was een goed mens,’ zei hij tegen Mrs. Doyle. Ze zat snikkend in haar schommelstoel bij de haard, met de rozenkrans tussen haar vingers. Pastoor Quinn liet zich naast haar op zijn knieën zakken. ‘Hij is nu bij de Heer, Mariah. En de man die dit heeft gedaan zal tot in alle eeuwigheid branden in de vlammen van de hel.’ Zijn stem klonk zo zacht en teder dat Bridie van pure verrassing ophield met huilen. Ze zag dat haar moeder met grote vochtige ogen opkeek naar de pastoor, dat haar gezicht ontspande in een gelukzalige glimlach, alsof zijn woorden haar verdriet hadden verjaagd en vervangen door de zekerheid dat haar lieve Tomas bij Maria en de engelen was. Als pastoor Quinn dat zei dan moest het wel zo zijn, want hij wist wat God met de mens voorhad.

‘Michael.’ De pastoor richtte zich in zijn volle lengte op en torende boven de zonen van Tomas uit. ‘Jij bent nu het hoofd van het gezin. En Sean, jij moet je broer helpen op het land. Je bent nu hier nodig. En Bridie?’ Ze begon op slag te beven door het gezag dat ze in zijn ogen las. ‘Jij helpt je oma met het huishouden totdat je oud genoeg bent om op het kasteel te gaan werken, bij je moeder in de keuken.’

‘Ja, pastoor Quinn,’ antwoordde ze zacht.

Hij legde een zware hand op haar schouder. ‘En denk erom! Wat er is gebeurd was niet jouw schuld. Begrijp je dat?’

‘Ja, pastoor Quinn.’ Ze kon haar tranen niet bedwingen zodat ze opnieuw over haar wangen stroomden.

‘Je moet flink zijn. Voor je moeder. En Michael?’ Zijn stem klonk nu weer even streng en onbewogen als altijd.

‘Ja, pastoor?’

‘Wijs niet met de beschuldigende vinger. Geen daad blijft zonder gevolgen. En wij mensen kennen die gevolgen niet. Maar het is Gods wil en daar mogen we niet aan twijfelen.’

‘Ja, pastoor.’ Michael klonk gehoorzaam, zijn donkere ogen stonden ondoorgrondelijk, maar in zijn hart smeulde de zucht naar wraak.

Lady Deverill kwam met een mand vol eten. Ze betuigde haar respect aan Tomas Doyle, ging met Mrs. Doyle en de oude Mrs. Nagle bij het vuur zitten en probeerde hen zo goed mogelijk te troosten. ‘Weet u, Mrs. Doyle…’ Ze keek de weduwe welwillend aan, door de rookwolken die uit de pijp van de oude Mrs. Nagle kwamen. ‘We zijn geen mensenkinderen die soms het spirituele mogen ervaren, we zijn onsterfelijke zielen die ervaren hoe het is om mens te zijn. Uw Tomas zal altijd bij u zijn. Dat u hem niet kunt zien, betekent niet dat hij er niet is. Hij is een schepsel van licht geworden, als een regenboog, en de wereld waar hij naartoe is gegaan is een veel betere dan de onze.’

‘Ja, want Tomas is nu bij de Heer, Lady Deverill,’ antwoordde Mrs. Doyle. ‘En daar heb ik vrede mee.’

Adeline gaf Bridie een schoenendoos. ‘Dit krijg je van Lord Deverill. Als beloning voor je dapperheid. Ik besef dat je je vader er niet mee terugkrijgt, maar ik hoop dat het je een beetje kan troosten.’ Toen ze weg was en Bridie de doos openmaakte, bleek deze een paar glimmend zwarte dansschoenen met zilveren gespen te bevatten. Bridie slaakte een zucht van verbijstering. Ze had nog nooit schoenen aangehad, haar voetzolen waren taai en dik als leer. Met ingehouden adem trok ze de schoenen aan. ‘Ze zijn prachtig, Bridie,’ zei Sean zacht, vurig hopend dat Michael het niet voor hun zusje zou bederven door haar te verwijten dat ze zich liet belonen voor iets wat tot de dood van hun vader had geleid. Maar Michael dacht aan de vermanende woorden van pastoor Quinn. Hij keek ernstig toe en slikte een verbitterde opmerking in.

Bridies hart begon sneller te kloppen. Heel even vergat ze haar verdriet en liet ze zich meeslepen door de opwinding en de blijdschap om haar eerste paar schoenen. Ze waren iets te groot, maar daar was ze blij om. Des te langer zou ze er plezier van hebben. Onbeholpen, stampend als een karrenpaard liep ze door de keuken, in een poging te wennen aan het gewicht en aan het harde leer tegen haar huid. Maar ze kon haar ogen er niet van afhouden. Zoiets moois had ze nog nooit gehad!

Even later kwamen buren en vrienden hun respect betuigen. Mrs. Doyle schonk whiskey, bood hun snuiftabak aan en deelde uit van de royale mand met eten die Lady Deverill haar had gebracht. Ook Liam O’Leary kwam langs met Julia, zijn vrouw, en met Jack, wiens hele wang pimpelpaars zag. Hij nam zijn pet af en schudde verdrietig zijn hoofd toen hij naar de arme Tomas Doyle keek. Julia, die zichzelf veel te goed voelde voor zulke eenvoudige mensen als de Doyles, drukte een zakdoek tegen haar neus en vertrok haar gezicht bij de aanblik van het lijk dat er in het licht van de kaarsen uitzag als een wassen beeld.

Liam O’Leary bleef maar even, net lang genoeg om zijn respect te betuigen en een glas te drinken. Bij het weggaan besprenkelde hij zichzelf met een paar druppeltjes gewijd water uit het flesje naast de deur, waarboven ook nog altijd de tak van Palmzondag hing. Julia bedankte. Voor haar geen gewijd water. Ze wilde zo snel mogelijk weg uit de armoedige boerderij met het lijk op de keukentafel.

Bridie was blij om Jack te zien. Ze toonde zich bezorgd om zijn zere wang, bezorgder dan zijn moeder, die er nauwelijks aandacht aan had geschonken. Hij zag haar schoenen direct. ‘Ik heb van Lord Deverill een hond gekregen. Een brak,’ vertelde hij. ‘Maar van mijn moeder mag ik hem niet houden.’

‘Waarom niet?’ vroeg Bridie verbaasd.

‘Ze moet niks van de Deverills hebben.’

‘Dus je gaat hem teruggeven?’

Hij grijnsde woest. ‘Ik peins er niet over! Het is mijn beloning. Ik heb hem eerlijk gekregen.’ Hij streek met zijn ruwe vingers over zijn kaak.

‘Doet het pijn?’ vroeg Bridie.

‘Nou en of.’ Hij keek naar Tomas op de tafel en schudde opnieuw zijn hoofd. ‘Maar ik mag blij zijn dat ik nog leef, Bridie. Je arme Da. God hebbe zijn ziel.’

De volgende dag kwam het hele dorp naar de begrafenis. Het was een stralende dag, alsof Tomas zelf voor mooi weer had gezorgd. ‘Gelukkig de mens die onder een zonnige hemel deze aarde mag verlaten,’ zeiden de rouwenden. De kerk was tot de laatste stoel bezet en er was zelfs nauwelijks meer plaats om te staan. Pastoor Quinn preekte bezielend, hij prees Tomas om zijn harde werk en goede hart, en hij noemde hem een voorbeeld voor anderen, waarbij hij wijselijk zweeg over zijn opvliegendheid en zijn drankzucht. ‘Het zijn altijd de besten die God ’t eerst tot zich roept,’ zei miss Nelly Moxley zacht.

‘Precies. Bij mij kan het ook niet lang meer duren,’ fluisterde miss Nellie Clifford terug. ‘Ik sta met één voet in het graf en met de andere op een stuk zeep.’

Tomas werd op het kerkhof begraven, bij al degenen die hem waren voorgegaan. Bridie kon bijna niet geloven dat het haar vader was die werd neergelaten in de grond. Dat ze zijn vriendelijke ogen nooit meer zou zien. Dat zijn geruststellende aanwezigheid voorgoed uit haar leven was verdwenen. Want ook al was Michael nu een man, en ook al was hij ruimschoots in staat het werk van hun vader over te nemen, toch had Bridie het gevoel dat de rotsvaste bodem onder haar bestaan was veranderd in drijfzand. Ze zou het troostende besef van haar vaders liefde zo vreselijk missen. Er kwamen tranen in haar ogen als ze dacht aan alle keren dat ze naast hem op de kar had gezeten, met hun boter op weg naar de boterbeurs in Cork. ‘Ierse boter, om het rijk te voeden,’ had haar vader dan altijd trots gezegd. Opnieuw hoorde ze zijn stem, zo duidelijk alsof hij naast haar stond. ‘Trek je niks aan van de donder, Bridie. Dat zijn maar vaten die langs de hemel rollen.’ Ze begon stilletjes te huilen.

 

Toen Adeline haar het verdrietige nieuws over Tomas Doyle vertelde, hield Kitty geschokt haar adem in en sloeg van afschuw een hand voor haar mond. ‘Ik heb Bridie een paar schoenen gegeven, omdat ze ons voor de stropers heeft gewaarschuwd. Maar gezien de tragedie die eruit voortvloeide, is het wel een bitterzoete beloning,’ zei Lady Deverill. Kitty zat naast haar grootmoeder op de bank in Adelines warme zitkamer en dacht aan haar vriendinnetje. ‘Hij is vandaag begraven,’ vervolgde haar grootmoeder. ‘Heel Ballinakelly was er. Tomas was erg geliefd,’ zei ze peinzend.

‘Ik had ook graag naar de begrafenis gewild.’

‘Dat had niet gekund, kindje. Dat zou niet tactvol zijn geweest.’

‘Maar Bridie is mijn vriendin.’

‘Ja, dat weet ik. Maar ze wordt er door sommige mensen op aangekeken als ze zouden weten dat ze met ons omgaat.’

‘Maar waarom dan, grootmama?’

‘Omdat er in de loop van de geschiedenis een hoop kwaad bloed is gezet, Kitty. Een volk dat is verslagen, haat zijn overwinnaars. En dat kan ook niet anders. Veel katholieken in Ierland zijn van hun land beroofd. Land dat aan de Britten is gegeven…’

‘Net als de O’Leary’s.’

‘Precies. Net als de O’Leary’s.’ Adeline zuchtte, moe van de haat en de verbittering. ‘Dus ze willen hun land terug. Ze willen de Engelsen hier weg hebben. Ze willen zelfbestuur. Vandaar dat ze wantrouwend staan tegenover iemand die met de Engelsen omgaat. En in dit geval zijn wij dat, Kitty. Bridie zou niet willen dat haar familie en haar vrienden denken dat ze een overloper is. Begrijp je dat?’

‘Ik zou mijn land ook terug willen als iemand het had afgepakt.’

‘Natuurlijk zou je het terug willen.’ Adeline glimlachte toegeeflijk, trots op de scherpe geest van haar kleindochter. ‘Maar als de O’Leary’s hun land terugkregen, dan waren wij kasteel Deverill kwijt. Je kunt het verleden niet ongedaan maken zonder dat het verschrikkelijke gevolgen heeft. We kunnen beter in het moment leven en niet te lang stilstaan bij de gruwelen van het verleden. We zullen het samen moeten zien te redden.’

‘Arme Bridie,’ verzuchtte Kitty.

‘Ja, ze heeft het niet makkelijk. Het is al erg genoeg om iemand te verliezen van wie je heel veel hebt gehouden. Maar het is onverdraaglijk voor wie niet beseft dat onze dierbaren niet echt verdwijnen. Voor wie niet weet dat onze dierbaren er altijd zullen zijn, ook al kunnen we hen dan niet meer zien.’

‘U laat me nooit alleen, hè, grootmama?’ vroeg Kitty.

Adeline sloeg een arm om haar schouders en trok haar dicht tegen zich aan. ‘Dat weet je toch, lieverd. Sterker nog, jij zult het altijd weten dat ik bij je ben. Want je kunt me zien. Die gave heb je gelukkig van me geërfd en dat is een heel bijzondere, verrukkelijke gave.’

Met haar gedachten nog altijd bij Bridie, rende Kitty de tuin in. Ze voelde de warme zon op haar huid en ze rook de zoete, romige geur van bessen en peperbomen. Elk stukje van haar grootmoeders tuin was haar vertrouwd. Toen ze bij een toverhazelaar kwam, waarvan de gele bloemetjes een geruststellende, geneeskrachtige geur verspreidden, plukte ze een paar takken. Met een stukje touw uit de kassen maakte ze er een boeketje van. Daarmee liep ze naar de stallen.

‘Mr. Mills, Mr. Mills!’ riep ze over het stalerf.

Hij kwam door de stenen boog van het stallenblok naar buiten, met een poetslap in zijn ene hand, een blik tuigwas in de andere. ‘Miss Kitty. Wat kan ik voor u doen?’

Ze rende over de keien naar hem toe en hield hem het boeketje voor. ‘Dit is voor Bridie. Mrs. Doyle en Sean zijn er niet, maar ik wil dat Bridie het vandaag nog krijgt.’

Mr. Mills schudde somber zijn hoofd. ‘Een afschuwelijke zaak, miss Kitty. Die arme Bridie. Om haar vader al zo jong te moeten missen.’ Hij ging weer naar binnen, Kitty liep met hem mee. In de stallen rook het naar paarden, naar hooi en mest. Een groepje knechten zat op krukjes tuig te poetsen. Ze hadden hun mouwen opgerold, zodat hun gespierde armen zichtbaar waren terwijl ze de was krachtig in het leer wreven. Toen Kitty binnenkwam keken ze even op van hun werk. Als het Lady Deverill was geweest, of een van de andere dames van de familie, zouden ze zijn opgesprongen. Maar Kitty was nog een kind. Een kind dat ze regelmatig met Bridie Doyle door de tuinen zagen rennen. En dus bleven ze zitten.

Mr. Mills legde zijn poetslap neer. In de zadelkamer vond hij een stoffige glazen pot, die hij omspoelde in het vat met water. ‘Ik moet vanmiddag toch naar de Doyles om mijn deelneming te betuigen.’ Hij pakte de bloemen van Kitty aan. ‘Zo blijven ze fris. Ik weet zeker dat Bridie het fijn vindt dat u aan haar denkt, miss Kitty.’

‘Natuurlijk denk ik aan haar. Bridie is mijn vriendin, Mr. Mills,’ zei Kitty eerlijk. Maar ook gekwetst, omdat hij zich verrast toonde door haar gebaar. ‘Mijn beste vriendin.’

Sinds ze die middag met haar vader uit rijden was geweest, hoefde ze niet langer in de kindervleugel te eten maar gebruikte ze de maaltijden samen met het gezin. Maud nam haar vanaf het hoofdeinde van de tafel wantrouwend op. De onbevreesde blik van het kind had iets verontrustends en bezorgde haar een schuldgevoel. De ogen van haar jongste dochter waren te groot en vreemd grijs van kleur, als de ogen van een wolf. Of misschien een ander wild dier, ook al zou Maud niet kunnen zeggen welk. Bovendien vond ze dat Kitty afschuwelijk brutaal uit haar ogen keek, alsof ze, net als Adeline, tot in het diepst van haar moeders ziel kon kijken en al haar geheimen kende. Maud voelde zich door haar in de verdediging gedrongen, ook al was Kitty nog te jong om de kille afstandelijkheid van haar moeder te begrijpen. Maud deed regelmatig haar best om een gesprekje aan te knopen met haar jongste dochter, maar in Kitty’s ogen las ze slechts hoon, alsof ze het amusant vond dat haar moeder probeerde met haar te praten, ondanks een volstrekt ontbreken van wederzijds begrip.

‘Miss Grieve, ik zou graag zien dat u Kitty wat nederigheid bijbrengt,’ instrueerde Maud de gouvernante na een bijzonder ongemakkelijke lunch. ‘Ze heeft een erg vrijmoedige blik. Om niet te zeggen, onbeleefd. Een meisje van haar leeftijd moet leren haar ogen neer te slaan en mensen niet zo openlijk te observeren.’

‘Ik zal ervoor zorgen, Mrs. Deverill,’ antwoordde miss Grieve.

‘Graag. Anders zal Kitty de maaltijden weer in de kindervleugel moeten gebruiken.’

Maud was opgelucht toen haar jongste dochter tijdens de volgende lunch voornamelijk naar haar bord keek. Kitty was echter veel te slim om zich te laten intimideren. Ze begreep al snel dat ze iedereen gewoon kon aankijken en dat alleen haar moeder ineenkromp zodra hun blikken elkaar kruisten. Maar hoe slim, hoe veerkrachtig Kitty ook mocht zijn, de vijandige houding van haar moeder liet haar bepaald niet onverschillig. Sterker nog, die deed haar oprecht pijn.

 

Mr. Mills zette zijn fiets tegen de gepleisterde muur van het huisje van de Doyles en duwde de deur open. De oude Mrs. Nagle zat in haar stoel bij de haard en hield het vuur onder de stoofpot brandend. In de schoorsteen hing vis te roken. Mrs. Doyle zat in haar schommelstoel een zwarte ruit op de mouw van Michaels jasje te naaien. De kamer was schaars verlicht, maar het was er warm en de geuren die opstegen uit de kookpot deden de maag van Mr. Mills knorren.

‘Goedemiddag, Mrs. Nagle, Mrs. Doyle,’ groette hij formeel en hij nam zijn pet af.

‘Goedemiddag. Wilt u misschien een kop thee?’ vroeg Mrs. Doyle. ‘Bridie kan hem voor u inschenken. De pot is nog warm.’

Toen Mr. Mills zich omdraaide zag hij Bridies bleke gezichtje uit de schemering opdoemen. Door de grote donkere ogen leek het extra smalletjes en verdrietig. De gespen op haar dansschoenen glommen in het licht van het vuur. ‘Wat een prachtige schoenen, Bridie.’ Hij zag hoe het kleine meisje glimlachte en weer wat kleur op haar gezicht kreeg, terwijl ze bijna liefkozend naar haar voeten keek.

‘Die heb ik van Lady Deverill gekregen,’ zei ze zacht.

‘En je hebt ze verdiend.’ Mr. Mills hield haar het boeketje voor. ‘Van miss Kitty.’ Bridie pakte de bloemen dankbaar aan en stak haar neus erin, zo ontroerd door het lieve gebaar dat ze even geen woord kon uitbrengen. ‘Ze wilde beslist dat je ze vandaag nog kreeg. Dat was belangrijk, zei miss Kitty.’ Mr. Mills dacht dat zijn hart zou breken bij het zien van de verdrietige blik in Bridies ogen. ‘En ze zei ook dat jij haar beste vriendin bent.’

Bridie knikte, met een aarzelende glimlach. Aan de strak gespannen spieren in haar hals zag Mr. Mills hoeveel inspanning het haar kostte haar emoties in bedwang te houden. ‘Misschien wil je me wel een kop thee inschenken,’ zei hij vriendelijk, om haar gelegenheid te geven zichzelf weer in de hand te krijgen. Bridie knikte dankbaar en ging voortvarend aan de slag.

‘Het leven gaat door,’ zei Mrs. Doyle in haar stoel bij het vuur. ‘Mr. Doyle is bij onze Heer en wij moeten de draad weer oppakken. Hij zou niet willen dat we bij de pakken neer gingen zitten. Denk u ook niet?’

‘Dat ben ik helemaal met u eens, Mrs. Doyle.’

‘Dus genoeg gehuild. Geen tranen meer.’ Ze tuitte haar lippen en wijdde zich weer aan haar naaiwerk.

Bridie gaf Mr. Mills een kom thee en had ook een kom voor haar oma ingeschonken. ‘Ik heb Bridie nog en mijn jongens. Dat is zo’n troost voor me.’ Mrs. Doyle schonk haar dochter een glimlach. Zo warm en liefhebbend had Mr. Mills haar nog nooit zien kijken. ‘Mr. Doyle was erg trots op zijn kinderen, Mr. Mills. Michael en Sean zijn hardwerkende jongens. En het duurt niet lang meer, of Bridie is oud genoeg om ook voor Lady Deverill te gaan werken. Dus we redden ons wel. Waar of niet, Bridie? We hebben veel om dankbaar voor te zijn. Een dak boven ons hoofd, een landheer die goed voor ons is… Er zijn er maar weinig die dat kunnen zeggen.’

Bridie ging aan de tafel zitten en zette de pot met toverhazelaar erop. De bloemen waren als balsem op de wond in haar hart. Hun zoete geur vulde de rokerige kamer, maar het was de vriendschap en het begrip waarvan de bloemen getuigden, waardoor Bridie zich getroost voelde. Ze dacht aan Kitty en verbeeldde zich dat ze voor haar zat, met ogen die griezelig schitterden in het kaarslicht. En het was alsof ze Kitty’s stem kon horen. ‘Je vader is nog altijd bij je, Bridie. Echt waar. Hij heeft je niet alleen gelaten. De mensen die we liefhebben, blijven bij ons. Ook als ze dood zijn.’ En Bridie, die er ooit aan had getwijfeld of Barton Deverill wel echt in die leunstoel in de kasteeltoren zat, wilde nu niets liever dan geloven dat haar lieve vader nog bij haar was. Ze wenste dat ze net zo overtuigd was als Kitty en dat ze net als zij de gave had om de doden te zien. Maar ze wenste vooral dat ze de klok kon terugzetten, dat ze haar vader kon terughalen naar het land der levenden.

 

Michael was er de man niet naar om rust te vinden in het gebed. Hij wilde zich wreken. De zucht naar wraak verteerde hem. Zelfs de dood door de strop, die de moordenaar te wachten stond was niet genoeg als boetedoening voor het leven van Tomas Doyle. Iedereen zou voor de misdaad moeten boeten. De hele landlopersgemeenschap. Hij sloeg de inhoud van zijn kroes achterover. Hanratty’s poitín brandde in zijn keel. Oog om oog, tand om tand. In zijn gekwelde ziel waren haat en verdriet niet langer van elkaar te onderscheiden, maar vormden ze een machtige, kwaadaardige drijfveer, aangewakkerd door alcohol. Terwijl hij naar de kring van armoedige karren en woonwagens kroop, was hij dankbaar dat de maan schuilging achter de wolken, want misschien had zelfs God zich van de wereld afgekeerd en het aan hem overgelaten om te zorgen dat het recht zijn loop zou krijgen.

En hij was ook dankbaar dat de landlopers nog niet naar een volgende stad waren getrokken. Misschien waren ze gebleven in de hoop dat de veroordeelde op het laatste moment gratie kreeg. Het liet Michael onverschillig. Muisstil maakte hij hun paarden los. De volgzame dieren hinnikten zacht, maar bleven waar ze waren. Michael stak de eerste fakkel aan en daarmee de andere vier die hij bij zich had. Hij sloop nog dichter naar de woonwagens. Waar een kier gaapte, stopte hij er een fakkel in. Dankzij de strozakken en de dikke laag vodden op het dak van de wagens greep het vuur razendsnel om zich heen. Er klonk gegil boven het geloei van de vlammen, mensen vluchtten als ratten de wagens uit. Dat zal ze leren. Michael trok zich terug in de duisternis, vanwaar hij de verwoesting gadesloeg. De hoog oplaaiende vlammen wierpen een gouden gloed op het veld waar de wagens stonden en op de hagen daaromheen. Maar net toen hij zich afwendde om naar huis te gaan, hoorde Michael een wanhoopskreet die zijn hart in een blok ijs veranderde. ‘Help!’ riep een vrouwenstem. ‘Help! Noreen is nog binnen! Mijn kleine Noreen!’

 

Niemand twijfelde eraan of Michael Doyle had de brand gesticht waarbij het jongste kind van de landlopers was omgekomen. Maar toen ze door de politie werden ondervraagd, durfden de inwoners van Ballinakelly zijn naam niet te noemen. Michael Doyle was een woesteling die voor niets terugdeinsde. Met een blik van zijn kille zwarte ogen kon hij zelfs de sterkste kerels doen sidderen. Er was niemand in Ballinakelly die de woede van Michael Doyle over zich wilde afroepen. En dus sloot het dorp de gelederen en nam hem in bescherming. Mrs. Doyle, Mrs. Nagle en de oude Badger Hanratty zwoeren dat hij de hele avond thuis bij de haard had gezeten. Maar daarmee was de beproeving voor Michael niet afgelopen. Integendeel. Noreen achtervolgde hem tot in zijn nachtmerries, als een smet op zijn geweten. Zijn schuldgevoel kleurde zijn ziel nog zwarter en maakte het pantser rond zijn versteende hart alleen maar dikker.