14

 

 

 

 

 

 

 

Maud bleef tot nieuwjaarsdag, toen stapte ze met Victoria, Elspeth en Harry op de boot naar Engeland, warm ingepakt in een kostbare bontjas. Harry was degene die met de meeste tegenzin vertrok. Kitty besefte dat het kwam door de liefde. Want ook al was die dan onconventioneel, op zijn manier hield Harry van Joseph, net zo oprecht als zij van Jack hield. Ze had met hem te doen en terwijl ze hem bij het afscheid omhelsde, zag ze de spijt in zijn ogen. Hij moest in de loop van januari terug naar het front, dus Kitty vroeg zich angstig af of hij zijn erfgoed ooit nog terug zou zien.

In haar voortdurende bezorgdheid om haar vader en haar broer betekende Jack een troost. Wat er ook gebeurde, hij zou niet naar het front gaan. Tenminste, dat dacht ze. Maar toen kwam de dag waarop David Lloyd-George, de Britse premier, besloot ook Ierland de dienstplicht op te leggen.

‘Een verdomd goed idee!’ Met zijn sigaar tussen zijn tanden keek Hubert zijn kleindochter aan over zijn kaarten. ‘Ierland maakt deel uit van Groot-Brittannië, dus we moeten samen vechten, schouder aan schouder.’

Een ijzige vuist sloot zich om haar hart. ‘Dus de jonge mannen in Ierland moeten ook naar het front?’ vroeg ze fluisterend.

‘Reken maar!’

De Struikjes, die zoals zo vaak waren langsgekomen voor het diner en een partij whist, waren minder overtuigd. ‘Ik vind het onverdraaglijk dat er nog meer jonge mannen de dood in worden gejaagd,’ zei Hazel. ‘Vind je ook niet, Laurel?’

‘Ik vind dat we ons onmiddellijk moeten overgeven, om een eind te maken aan die beestachtige oorlog,’ zei Laurel.

‘Goeie God, wat zit er in dat hoofd van je? Zaagsel?’ sputterde Hubert.

‘Als we ons overgeven zijn al die jonge mannen voor niets gestorven,’ zei Adeline vanuit haar fauteuil bij de haard, waar ze nipte van haar thee met cannabis.

‘Maar ze kunnen de Ieren toch niet dwingen om dienst te nemen?’ Kitty dwong zichzelf kalm te blijven.

‘Natuurlijk wel. En dat zullen ze doen ook,’ zei Hubert. ‘Wel verduiveld, we moeten die oorlog winnen! Maar als we niet meer manschappen krijgen, verliezen we! En die manschappen hebben we hier. Dan kunnen ze dat geweld van ze voor een goed doel inzetten. Het wordt tijd dat ze weten wie de werkelijke vijand is.’ Hij richtte zijn aandacht weer op zijn kaarten. ‘Wie was er aan de beurt?’

Angst dreigde Kitty te verlammen. ‘Ik moet even een frisse neus halen.’ Abrupt schoof ze haar stoel naar achteren.

‘Hè, ik heb net zulke goede kaarten,’ zei Hubert teleurgesteld. ‘Blijf niet te lang weg.’

Kitty liep naar buiten, ging op de treden bij de voordeur zitten en sloeg haar armen om haar knieën. Stel je voor dat Jack naar het front moest. Dat zou ze niet overleven! Ze keek omhoog naar de sterren, die helder, twinkelend aan de hemel stonden, en vroeg zich af hoe God dacht over de chaos die de mens ervan had gemaakt. Ze verlangde naar Jack. Ze wilde dat hij haar in zijn armen nam en haar beloofde dat hij nooit naar het front zou gaan. Dat hij zou weigeren, ondanks de dienstplicht. Ze konden hem vast niet dwingen. Vechtend tegen haar tranen sloeg ze haar handen voor haar gezicht. Diep in het bos klonk de roep van een uil. Zou Jack hem ook horen? Dacht hij aan haar?

Toen ze zichzelf weer in de hand had, liep ze terug naar de bibliotheek. Het leek wel alsof ze allemaal dronken waren, was haar eerste gedachte. Maar het was de cannabis, die haar grootmoeder royaal met haar zussen deelde. De Struikjes hingen achterover op de bank, wezenloos giechelend. ‘O, hij was zo’n knapperd!’ Laurel was zo traag dat ze de woorden nauwelijks over haar lippen kreeg. ‘Vertel Adeline eens wat je tegen mij zei, Hazel.’

‘Nee, dat kan niet!’ Hazel schaterde het uit. ‘Dat kan echt niet. Onze lieve moeder zou zich omdraaien in haar graf.’

‘Hè, toe! We zijn met familie onder elkaar.’ Laurel legde een hand tegen haar hoofd. ‘Ik ben duizelig.’

‘Waarom komt hij nooit meer jagen?’ vroeg Hazel. ‘Hubert nodigde hem altijd uit. Het was zo’n dappere man. Zwierig en vol bravoure. Een ouderwetse ridder.’

‘Wie?’ vroeg Kitty vanuit de deuropening.

‘De hertog van Rothmeade,’ antwoordde Hazel. ‘Die kwam hier vroeger altijd. Hij hoorde min of meer bij het meubilair.’

‘En hij was beeldschoon,’ zei Laurel. ‘Maar ineens kwam hij niet meer. Ik heb nooit begrepen waarom.’

‘Had hij niet een oogje op Maud?’ Hazel begon weer te giechelen. ‘Ik weet nog dat ze onafscheidelijk waren. En zoals Maud naar hem keek…’

‘Zo is het wel genoeg,’ kapte Adeline haar af.

‘Wat zit er eigenlijk in de thee, Adeline? Een behoorlijk sterk goedje, als je het mij vraagt.’

‘Cannabis,’ antwoordde Adeline slaperig. ‘Dat kweek ik. Het heeft een kalmerende werking.’

‘Een heks, dat is ze,’ zei Hubert die nog altijd aan de kaarttafel zat. En aan zijn derde whiskey. Kitty keek verbaasd om zich heen. De hele familie was beneveld.

‘O, maar dat wisten we allang,’ zei Laurel. ‘We zijn alle drie heksen, waar of niet, meisjes?’

‘Waarom ben jij eigenlijk niet naar een struik genoemd, Adeline?’ vroeg Hubert.

‘Geen idee. Moeder had niet echt groene vingers, dus misschien kon ze niet nog een struik bedenken.’ Opnieuw gierden de drie zussen het uit van de lach.

Adeline dronk haar kopje leeg en gaf de zilveren theepot aan Laurel door, die zichzelf gretig inschonk en de pot aan Hazel doorgaf.

‘Kitty, neem ook een kopje! Het is echt heerlijk,’ drong die aan.

Kitty slaakte een zucht. Als Jack naar het front moest, had het leven voor haar geen zin meer. ‘Ach, waarom ook niet,’ zei ze berustend, want ze herinnerde zich het verrukkelijke gevoel van zorgeloosheid dat de thee haar al eerder had bezorgd.

‘Zeg, we zijn nog niet uitgespeeld!’ riep Hubert vanaf de kaarttafel. Kitty nam een paar slokken en keek naar de Struikjes. De zussen keken terug, de cannabis begon ook bij Kitty zijn werk te doen en even later schaterden ze het allemaal uit, in een verrukkelijke, ongeremde uitbarsting van vrolijkheid.

 

De volgende morgen weigerde Kitty uit bed te komen. Ze stuurde Bridie naar Mr. Trench met de boodschap dat ze zich niet goed voelde. Zouden ze ruzie hebben gehad, vroeg Bridie zich af, maar Mr. Trench reageerde slechts bezorgd, niet alsof hij zich tekortgedaan voelde. ‘Ik hoop dat ze zich snel weer beter voelt. Als ze vanmiddag even een frisse neus wil halen, ben ik beschikbaar voor een voorzichtige wandeling in de tuinen.’ Bridie was diep onder de indruk van zijn hoffelijkheid en benijdde Kitty om zo’n knappe, charmante leraar.

‘Ze zeggen dat de Ieren naar het front moeten,’ zei Kitty somber toen Bridie terugkwam. ‘Dus dat geldt dan ook voor je broers.’

‘Michael zou liever sterven dan dat hij voor de Britten gaat vechten,’ verklaarde Bridie met grote stelligheid.

‘En Jack denkt er waarschijnlijk net zo over.’

De gedachte dat Jack naar het front zou gaan, verontrustte Bridie hevig. ‘Jack neemt geen dienst. Trouwens, geen van onze mannen. De Britten krijgen nóg een oorlog aan hun broek. Hier in Ierland.’

‘Die hebben ze al.’ Kitty ging rechtop zitten en dronk van de thee die Bridie haar had gebracht. Ze keek uit het raam. De voorjaarszon stond stralend aan de hemel. Een zoete bries voerde het gezang van vogels met zich mee. ‘Denk je dat Jack het weet?’

‘Natuurlijk weet hij het. Ze hebben het er allemaal over.’

‘En wat zeggen ze dan?’

‘Dat ze geen dienst nemen. Dat de Britten de hele mannelijke bevolking zullen moeten arresteren en gevangenzetten.’ Bridie ging op het bed zitten. ‘En volgens Michael werkt de maatregel alleen maar in ons voordeel. Want die komt onze zaak ten goede, waar of niet?’

‘Ja, daar heb je gelijk in. Zo had ik het nog niet bekeken.’ Kitty fleurde er helemaal van op, liet zich uit bed glijden en begon zich aan te kleden.

‘Ik dacht dat je ziek was,’ zei Bridie verbouwereerd.

‘Ik voel me alweer een stuk beter,’ verklaarde Kitty opgewekt. ‘Dat komt vast door de thee. Wat heb je erin gedaan?’

‘Niks,’ antwoordde Bridie onschuldig. ‘Moet ik tegen Mr. Trench zeggen dat je weer beter bent?’

‘Nee, alsjeblieft niet!’ zei Kitty lachend.

‘Hij zei dat hij wel een wandelingetje met je wilde maken, als je je weer wat beter voelde.’

Kitty glimlachte. ‘Nee, daar voel ik me nog niet goed genoeg voor. Trouwens, ik heb vast iets onder de leden, dus ik zou niet willen dat hij ook ziek werd. Nee, ik ga wel even alleen de tuin in.’

Bridie begreep er niets van. Dit was niet het gedrag van een verliefde vrouw. En ook niet van een vrouw die iets onder de leden had.

Toen Kitty beneden kwam zag ze tot haar verrassing behalve haar grootmoeder ook de Struikjes aan de ontbijttafel zitten. ‘We zijn blijven slapen,’ zei Hazel glimlachend. ‘Want we waren niet meer in staat om naar huis te gaan, hè Laurel?’

‘Nee, inderdaad. Ik weet niet wat er met ons aan de hand was, maar het was verrukkelijk.’

‘Je grootvader is gaan vissen,’ zei Adeline. ‘Volgens mij werd het hem allemaal te veel en is hij gevlucht.’

‘We hebben ons spelletje nooit afgemaakt,’ zei Hazel.

‘Volgens mij stonden wij op winst, Kitty. Waarom zijn we in ’s hemelsnaam gestopt?’

Kitty ging aan tafel zitten en schonk zichzelf een kop thee in. O’Flynn kwam aanschuifelen. ‘Wilt u eieren, miss Kitty?’

‘Ach, waarom ook niet? Wat een verrukkelijke dag! Misschien ga ik wel een eind rijden.’

‘Moet je niet naar Mr. Trench?’ vroeg Adeline.

Kitty zuchtte. ‘Ik heb hoofdpijn,’ loog ze. ‘Dus ik zou me onmogelijk kunnen concentreren.’

Adeline glimlachte. ‘Ik moet zeggen, die Mr. Trench mag van mij in een gouden lijstje dat hij het hier uithoudt. In Engeland is voor een man als hij zoveel meer te beleven.’

‘Maar zo’n aantrekkelijke leerling als Kitty vindt hij niet gauw weer,’ zei Laurel.

‘Precies,’ viel Hazel haar bij. ‘Ik weet zeker dat hij smoorverliefd op je is.’

‘Onzin,’ zei Kitty. ‘Ik heb nog nooit zo’n serieuze man ontmoet als Mr. Trench.’

‘Serieus, maar niet saai,’ protesteerde Adeline. ‘En hij is buitengewoon intelligent.’

‘Wat doet hij de hele dag, behalve jou lesgeven?’ vroeg Laurel. ‘Met dat been kan hij niet rijden.’

‘Hij leest,’ antwoordde Kitty. ‘Hij leest. En hij leest. En als hij klaar is met lezen, dan leest hij nog meer.’ Ze keek grijzend over de rand van haar theekop. ‘Ik heb alles geprobeerd om hem aan het lachen te krijgen. Maar er kan amper een glimlach af.’

‘Nou, als jij hem niet aan het lachen kunt krijgen, dan lukt het niemand,’ zei Adeline.

‘Geef hem een kopje thee met cannabis. Dan ontdooit hij wel. Wat zeg ik, dan opent hij zich als een mossel in een hete pan,’ zei Laurel.

‘Precies,’ viel Hazel haar lachend bij. ‘Als een mossel in een hete pan.’

 

Kitty haastte zich naar de muur. Ze haalde Jacks brief uit de opening en liep naar de kas om hem te lezen. Maar toen ze op de bank ging zitten, hoorde ze stemmen. Ze klonken zacht en steels, als het geritsel van muizen. Kitty stond op, stopte de brief in de hals van haar jurk en verborg zich achter een grote varen. Maar hoe gespannen ze ook luisterde, ze kon niet horen wat er werd gezegd. Het gefluister klonk gejaagd en werd afgewisseld met lange stiltes. Voorzichtig, om zichzelf niet te verraden, gluurde ze tussen de bladeren door. Bij de radijsjes ontdekte ze twee sjofele kinderen die gretig zaten te kauwen. Kitty was verbaasd. Kinderen! Dat had ze niet verwacht. Toen ze beter keek, zag ze dat het geen landlopers waren, maar kleine boefjes uit Ballinakelly. Hun haar was vies en zat vol klitten, hun gerafelde kleren boden een haveloze aanblik en ze liepen op blote voetjes. Kitty keek muisstil toe terwijl ze zich tegoeddeden aan sla, worteltjes en pastinaak. Niet doen, wilde ze hen waarschuwen. Van rauwe pastinaak krijg je afschuwelijke buikpijn. Maar ze zei niets en wachtte af tot de kinderen genoeg hadden gegeten en zich haastig uit de voeten maakten. Toen liep ze terug naar de bank en vouwde ze de brief open.

Nadat ze die had gelezen, besloot ze iets te eten neer te zetten, voor het geval dat de kinderen de volgende dag terugkwamen. Met wat brood en boter en een paar plakken ham zouden ze hun maag beter kunnen vullen dan met groenten alleen. Het was verkeerd dat kinderen honger hadden, terwijl zij op het kasteel in overvloed leefden. Mrs. Doyle stelde geen vragen toen ze om eten vroeg, en ze keek ook niet verbaasd toen Kitty ermee naar buiten liep. Ze was eraan gewend dat Lady Deverill manden met proviand vulde voor de armen. Kitty zette het eten onder een vliegennet op een tafel, vlak bij de plek waar ze de kinderen had gezien. En waar de kroontjes van de radijsjes die ze hadden verorberd, nog op de grond lagen.

Toen ze weer binnenkwam, liep ze Mr. Trench tegen het lijf die net op weg was naar buiten. ‘Ach, Kitty, ik ben blij dat je je weer wat beter voelt.’

Waarom kon er geen glimlach vanaf om te laten zien hoe blij? ‘Dank u wel.’ Ze probeerde niet schuldig te kijken.

‘Ik ga met de sjees naar Ballinakelly. Er is vandaag markt. Waarom ga je niet mee? De frisse lucht heeft je duidelijk goed gedaan.’

Ze kon geen geloofwaardig excuus bedenken. ‘Heel graag,’ zei ze dan ook beleefd. Misschien had ze geluk en kwam ze Jack tegen. ‘Ik ga even mijn hoed halen.’

Toen ze naar de stallen liepen zag ze dat Bridie hen nakeek vanachter het raam van een van de slaapkamers. Haar vriendinnetje wuifde. Bridie wendde zich af met een veelbetekenende glimlach. Het was maar al te duidelijk dat Kitty haar ziekte had verzonnen om met Mr. Trench de tuin in te gaan. Maar waarom had ze haar niet in vertrouwen genomen?

Het was een warme lentedag. De vogels zongen, overal hing de geur van ontluikend nieuw leven. Knoppen werden groen en openden zich in de zon. Het landschap had de somberheid van de winter afgelegd. Op zo’n stralende dag was het nauwelijks voorstelbaar dat er elders op de wereld een oorlog woedde.

Mr. Mills had de pony al ingespannen en stond met de sjees te wachten op het stalerf. Toen hij Kitty zag nam hij zijn pet af. ‘Goedemorgen, miss Kitty.’

‘Goedemorgen, Mr. Mills. Wat een verrukkelijke dag, vindt u niet?’

‘Inderdaad, miss Kitty. Een prachtige dag.’ Mr. Mills keerde zich ernstig naar Mr. Trench. ‘Wees voorzichtig in de stad,’ waarschuwde hij. ‘Er lopen nogal wat mensen rond die niet gelukkig zijn met de huidige politieke situatie.’

‘Ik zal goed oppassen, Mr. Mills.’ Mr. Trench klom in de sjees en nam de leidsels. Mr. Mills bood Kitty zijn hand en hielp haar op de bok, naast haar leraar, waarop Mr. Trench de leidsels liet knallen en de pony in een rustige draf aansprong.

Gedurende enige tijd werd er niet gesproken. Kitty was buiten het
leslokaal niet aan het gezelschap van haar leraar gewend, dus ze wist niet waar ze het over moest hebben. En Mr. Trench was geconcentreerd op de weg. Toen de wind haar hoed bijna afwoei, zag Kitty daarin een kans de ongemakkelijke stilte te verbreken. ‘Dat was op het nippertje.’ Ze legde een hand op haar hoed.

‘De wind is onvoorspelbaar,’ zei Mr. Trench.

‘Nou en of. Is het in Engeland ook zo winderig?’

‘Dat hangt ervan af. Aan de kust kan het erg stormachtig zijn. En in de winter sneuvelen er nogal wat bomen.’

‘Wat bedoelde Mr. Mills? Toen hij het had over mensen die niet gelukkig zijn met de huidige situatie? Komt dat omdat ze honger hebben?’ Kitty dacht aan de kinderen die ze in de kas had gezien.

‘Nee, het komt door de oorlog. Niemand wil gedwongen worden om naar het front te gaan.’

‘De dienstplicht.’ Ze slaakte een zucht. ‘Nee, mensen zouden inderdaad niet gedwongen mogen worden.’

‘Ierland maakt deel uit van het Verenigd Koninkrijk, net als Wales en Schotland. Het is niet meer dan rechtvaardig dat de Ieren ook hun steentje bijdragen.’

‘Veel Ieren doen dat al.’

‘Maar blijkbaar niet genoeg.’

‘Zou u willen dat u naar het front had gekund?’

Mr. Trench was gewend aan haar bijna botte directheid. Hij antwoordde net zo direct. ‘Ja.’

‘Ik wou dat papa ook een stijf been had gehad.’

‘Nee, dat wil je niet. Dat wens je niemand toe. Met zo’n handicap voel je je een mislukkeling.’

Ze keerde zich fronsend naar hem toe. Het was voor het eerst dat hij zichzelf blootgaf. ‘U bent geen mislukkeling, Mr. Trench. Misschien bent u uiteindelijk wel de laatste man die overblijft. Dan zullen alle jonge vrouwen zich in uw armen werpen. Dankzij uw been zou u wel eens de gelukkigste man van heel Engeland kunnen worden.’

‘Dat betwijfel ik.’ Hij klonk gegeneerd.

Kitty glimlachte. ‘God sluit geen deur zonder een raam te openen.’

‘O ja?’

‘Dat zegt mijn grootmoeder. En die heeft altijd gelijk.’

Ze reden Ballinakelly binnen. Vanwege de markt was er geen school. Sommige kinderen verhuurden zich voor een paar penny’s om op de beesten te passen, terwijl de boeren naar O’Donovan’s gingen om te drinken. Andere kinderen speelden tikkertje en renden als een roedel zwerfhonden de straat op en neer. Vrouwen in Bandon-cape, met een rieten arm om hun mand, stonden te praten en te roddelen. Het was niet ongebruikelijk dat er een koe tussen de mensen zwierf, omdat de kinderen die op het beest hadden moeten letten, verveeld waren geraakt en zich bij de pleziermakers hadden aangesloten. Zoals elke eerste vrijdag van de maand stond het grote plein tjokvol kippen en schapen, varkens en paarden. De menigte die zich tussen de dieren bewoog, bestond niet alleen uit inwoners van Ballinakelly. Ook vanuit de omliggende stadjes en dorpen kwamen de mensen naar de markt. En dan waren er nog de landlopersvrouwen die bedelden en afbeeldingen van heiligen verkochten. Het was een drukte en een herrie van belang. Boven het geroezemoes van stemmen kon Kitty muziek horen, en even later ontdekte ze drie vioolspelers op een hoek van het plein.

Reikhalzend liet ze haar blik over de massa gaan, op zoek naar Jack. Op een markt met zo veel dieren lag het voor de hand dat hij er ook was. Mr. Trench bond de pony vast en liep om de sjees heen om Kitty te helpen, maar ze was zelf al van de bok gesprongen en liep met grote stappen in de richting van de bedrijvigheid.

‘Kitty!’ Hij haastte zich achter haar aan en trof haar bij een kraam met geslachte konijnen die nog gevild moesten worden.

‘Arme stumpers,’ verzuchtte ze. ‘Gisteren zaten ze nog tevreden op een grasspriet te knabbelen, en daar hangen ze nu, klaar voor de stoofpot. Mensen moeten eten, maar ik vind het toch zielig.’

‘Kijk eens aan wie we daar hebben! Dag, Kitty,’ klonk een bekende stem. Kitty sloeg haar ogen op en keek in het gezicht van Lady Rowan-Hampton die haar vanonder een stralendblauwe hoed verrast toelachte.

‘Goedemiddag, Lady Rowan-Hampton,’ zei Kitty koel. Ze wilde echter niet onbeleefd lijken. ‘Ik geloof niet dat u Mr. Trench al hebt ontmoet.’

Grace Rowan-Hampton stak hem de hand toe. Mr. Trench begroette haar met een beleefde buiging. ‘Aangenaam kennis met u te maken,’ zei Grace opgewekt als altijd.

‘Mr. Trench is mijn leraar,’ vertelde Kitty.

‘Ja, je vader vertelde al dat je zo’n geweldige opleiding van hem krijgt.’

Kitty fronste. ‘Wat heeft mijn vader u nog meer verteld?’ vroeg ze ijzig.

‘Hoe trots hij is op zijn eigenzinnige, welbespraakte dochter.’

‘Ik geloof niet dat ik daaraan heb bijgedragen,’ zei Mr. Trench.

‘Nee, misschien niet. Kitty heeft altijd al een eigen mening gehad.’ Grace schoot in de lach. ‘Je vertrekt binnenkort naar Londen, neem ik aan?’

‘Ik heb in Londen niets te zoeken,’ antwoordde Kitty afgemeten. ‘Ik hoor hier.’

‘Nou, dat is dan iets wat we gemeen hebben,’ zei Grace. ‘Onze vurige liefde voor Ierland.’

‘En niet alleen voor Ierland,’ zei Kitty zo nadrukkelijk dat Grace haar wenkbrauwen fronste. ‘Nog een prettige dag verder, Lady Rowan-Hampton.’

Kitty liep weg. ‘Was dat nou nodig?’ vroeg Mr. Trench toen hij haar had ingehaald. ‘Om zo onbeleefd te zijn?’

Kitty keerde zich naar hem toe en zag dat er een blos van verontwaardiging op zijn gezicht lag. ‘Nee maar, mr. Trench, dat is voor het eerst dat u uit uw slof schiet.’

Hij ging er niet op in. ‘Lady Rowan-Hampton leek me buitengewoon vriendelijk en charmant.’

‘O, ze is ook buitengewoon charmant. En nog een heleboel meer.’

‘Dat zal best, maar ik vind dat we altijd moeten proberen beleefd te blijven.’

‘Waarom?’ vroeg Kitty fel. ‘Omdat anders onze ware gevoelens zichtbaar worden? God verhoede dat we onbeleefd zijn en onze gevoelens tonen.’ Ze klonk cynisch.

‘Je bent onredelijk.’

‘En u bent mijn leraar. Dus u moet me geschiedenis en wiskunde en aardrijkskunde en Frans leren. Maar u bent niet aangenomen om me manieren bij te brengen. Dat heeft miss Grieve al gedaan. En hoe! Ik was onbeleefd tegen Lady Rowan-Hampton omdat ze iets onvergeeflijks heeft gedaan. Iets wat ik nooit zal vergeten! Ik verwacht van u niet dat u het begrijpt, maar het minste wat u kunt doen is het daarbij laten. En dan ga ik nu even bij de paarden kijken. Ik ben over een halfuur weer bij de sjees. Hebt u dan genoeg tijd voor wat ú wilt doen?’

Mr. Trench zuchtte. ‘Ja, dat lijkt me lang genoeg.’

‘Dan zie ik u over een halfuur.’ Kitty wendde zich af en werd bijna onmiddellijk opgeslokt door de menigte.

Ze ging op zoek naar Jack, maar die zag ze nergens. Zijn moeder wel. Mrs. O’Leary stond met Robin Nash te praten, de eigenaar van de beste stoeterij in Ierland. Maar Kitty durfde haar niet naar Jack te vragen. Mrs. O’Leary mocht haar niet, dat was wel duidelijk, ook al had Kitty geen idee waarom. Tussen de menigte ontdekte ze leden van de Royal Irish Constabulary in zwart uniform met soldatenpet, maar ook pastoor Quinn in zijn lange zwarte soutane en dominee Daunt, gehuld in tweed met een helderwitte domineesboord. Ze slaagde erin zowel de dominee te ontlopen als Mr. Trench, die wat verloren tussen de schapen slenterde.

Na een onbevredigend halfuur liep ze terug naar de sjees. Mr. Trench was er al. Voor O’Donovan’s stond een groepje jongemannen die hem vanonder hun pet grimmig gadesloegen. Hij bood haar zijn hand, ze tilde haar rok een eindje op en liet zich in de sjees helpen. Daarop liep hij om de pony heen en ging naast haar zitten. Net toen ze wilden vertrekken, werd er iets gegooid wat Kitty in haar gezicht raakte. Ze slaakte een kreet van pijn, sloeg haar hand voor haar oog en boog voorover. Mr. Trench begon de boosdoener de huid vol te schelden, maar ineens stond Jack op de sjees en sloeg zijn arm om Kitty’s schouders. Ze begon op slag nog harder te huilen, bang om haar hand weg te nemen. Jack wist haar echter met zachte aandrang toch zover te krijgen. Tot haar opluchting was ze niet blind en zou de schade waarschijnlijk beperkt blijven tot een blauw oog.

Jack sprong van de sjees om de man, die de aardappel had gegooid, te lijf te gaan, maar er baande zich al een agent door de toegestroomde nieuwsgierigen waardoor een vechtpartij werd voorkomen. Na wat heen en weer gepraat bleek de dader een zekere Mr. Murphy te zijn, die Kitty als symbool van de Britse overheersing had bekogeld, uit woede over de dienstplicht. ‘Gaat u een aanklacht indienen, miss Deverill?’ De agent hield Mr. Murphy bij de arm die Kitty uitdagend aankeek.

Het liefst had ze gezien dat hij achter de tralies verdween, maar toen ze zich naar Jack keerde besefte ze dat hij die aardappel ook gegooid had kunnen hebben, als hij haar niet had gekend. ‘Nee, ik dien geen aanklacht in,’ zei ze dan ook. ‘Ik wil alleen wel dit zeggen, Mr. Murphy. Ik ben net zo vurig tegen de dienstplicht als u! Maar door aardappels te gooien naar iemand die zich niet kan verdedigen, zult u Mr. Lloyd-George niet tot andere gedachten brengen.’ De agent liet de dader los, die zich haastig uit de voeten maakte en met een groep vrienden bij O’Donovan’s naar binnen verdween.

‘Gaat het een beetje?’ vroeg Jack fluisterend terwijl hij op de treeplank ging staan.

‘Ik ben bang dat ik een afschuwelijk blauw oog ga krijgen,’ antwoordde ze met een matte glimlach.

‘Maar gelukkig héb je nog een oog.’

Ze lachte. ‘En als ik dat niet had? Zou je dan nog wel van me houden?’

‘Natuurlijk! Dat weet je best.’

‘Wanneer zie ik je weer?’

‘Morgenmiddag, vier uur? Smuggler’s Bay?’

‘Ik zorg dat ik er ben.’

Hij liet zijn ogen liefkozend over haar gehavende gezicht gaan. ‘Pas goed op jezelf. De sfeer wordt steeds grimmiger.’

‘Zeg maar tegen Mr. Murphy dat hij goed kan mikken,’ zei ze hardop, want ze besefte ineens weer dat Mr. Trench naast haar zat. ‘Daar kan hij beter wat nuttigs mee doen.’

‘En dat doet hij ook vast en zeker.’ Jack stapte van de treeplank. ‘Wel thuis.’

Mr. Trench pakte de leidsels en Kitty rukte zich los van de aanblik van Jack, die met zijn handen in zijn zakken de sjees nakeek. Tijdens de terugrit naar het kasteel was Mr. Trench ongewoon spraakzaam, opgewonden door alle commotie. Hij gaf Kitty zijn zakdoek om haar tranen te drogen en haar pijnlijke oog te bedekken. ‘Ik zag meteen dat ze naar me keken. En dat ze niets goeds van plan waren.’

Kitty wilde hem duidelijk maken dat ze aan hún kant stond. Dat de mannen konden rekenen op haar steun, haar sympathie, maar ze kwam niet verder dan: ‘Stelletje dwazen! Met aardappelen gooien bereiken ze niets.’

De volgende morgen had ze een dik oog, zo groot als een golfbal. Toen haar grootouders het zagen, dreigde haar grootvader eigenhandig met de aardappelgooier af te rekenen. Haar grootmoeder wist het hem uit zijn hoofd te praten. Met dat soort gedrag zou hij het alleen maar erger maken. Ze zei tegen Kitty dat ze het rustig aan moest doen en een koud kompres van smeerwortel op de blauwe plek moest leggen. Maar Kitty sloop het kasteel uit om het briefje van Jack uit de muur te halen. Hij had ook een boeketje wilde kamperfoelie voor haar neergelegd, bijeengebonden met een stukje touw. Terwijl ze de zoete geur opsnoof, zwol haar hart van geluk. Jack hield van haar! Bij binnenkomst in de kas viel haar oog onmiddellijk op de lege borden. De kinderen waren er weer geweest en hadden al het eten verorberd. Kitty glimlachte bij de gedachte aan hun gevulde magen. Maar hoe moest het nu verder? Misschien namen ze morgen hun vriendjes wel mee. Zou ze uiteindelijk alle kinderen uit heel Ballinakelly te eten moeten geven?