9
Ballinakelly, november 1914
Bij het uitbreken van de oorlog trok Maud zich terug in haar slaapkamer, klagend over vage en geheimzinnige ongemakken die haar wekenlang aan bed gekluisterd hielden. Beroofd van haar man en haar dierbare zoon, die in Frankrijk tegen de Duitsers vochten, was ze alleen in het jachthuis achtergebleven, samen met Elspeth die inmiddels eenentwintig was en nog altijd ongetrouwd na een nauwelijks succesvol te noemen seizoen in Londen, en met Kitty die op haar veertiende zo goed als ongezeglijk was. Victoria mocht zich gravin van Elmrod noemen en was getrouwd met Eric, een saaie, kinloze aristocraat die achttien jaar ouder was dan zij en die behalve een bescheiden maar voornaam landhuis in Kent ook een witgepleisterd herenhuis in Belgravia bezat. En zo leidde Victoria het leven waarvan Maud ooit zelf had gedroomd. Ze kon niet ontkennen dat ze haar dochter benijdde, hoewel ook Victoria haar man moest missen en doodsangsten uitstond hem – en alle materiële gemakken die ze aan hem te danken had – te verliezen. Bovendien waren er nog geen kinderen, wat voor de echtgenote van een graaf een reden tot grote bezorgdheid was.
Behalve door angst om de oorlog met Duitsland, werd Maud ook gekweld door onzekerheid in een land waar de bevolking de wapens tegen de Engelse onderdrukkers had opgenomen. Als gevolg van kleine, maar regelmatige schermutselingen tussen radicale Ierse nationalisten en het Engelse leger heerste er grote onrust. De situatie was weinig stabiel, wat voor Maud reden was om nog dieper onder haar quilt weg te kruipen en terug te denken aan de goede oude tijd toen het Britse Imperium de wereld regeerde. Ze hoopte vurig dat het krankzinnige, koortsachtige streven naar zelfbeschikking als een nachtkaars zou doven. De Ieren waren tenslotte een onbeschaafd volk dat zonder een harde hand niet kon gedijen. Beseften ze dat dan niet? Begrepen ze niet waar hun belang lag? Ach, was Bertie maar weer thuis om haar gerust te stellen. Aan haar schoonvader had ze niets met zijn redeloze tirades over ‘die verdomde papen’ en zijn groeiende paranoia dat ze in de bossen op de loer lagen, dat ze hun moment afwachtten en over de muren van het kasteel zouden klimmen om hen allemaal uit de weg te ruimen. Het geknal van zijn geweerschoten bezorgde Maud niet langer een veilig gevoel. Integendeel, ze werd er alleen maar nog wanhopiger van.
En ten slotte maakte Maud zich ook nog zorgen over Kitty. Hoezeer miss Grieve ook haar best had gedaan, ze had Kitty niet tot onderdanigheid kunnen dwingen. En op haar beurt slaagde Maud er niet in haar angst de baas te worden wanneer Kitty haar met die grote, griezelige ogen – de ogen van een vreemde – alleen maar aankeek. Net zomin als ze haar schuldgevoel de baas kon, want ze besefte maar al te goed dat het gebrek aan liefde voor haar eigen kind onnatuurlijk was. Bovendien werd haar schuldgevoel versterkt door het besef dat Kitty dat gebrek aan liefde van jongs af aan had gevoeld, ook al had ze nooit geweten wat de oorzaak daarvan was. Terwijl Maud rusteloos en diepongelukkig lag te woelen, steeg de koorts dusdanig dat ze begon te ijlen. Ze riep huilend om ‘Eddie’, tot verbijstering van de bedienden die niet wisten wie ‘Eddie’ was, en ze jammerde ‘Ik wil dit kind niet!’, wat in de keuken aanleiding gaf tot de wildste geruchten.
Als de ongemakken en de pijn van de bevalling haar niet nog levendig voor de geest hadden gestaan, zou Maud in haar koortsachtige toestand hebben durven zweren dat Kitty niet haar kind was. Kitty moest het kind van Adeline zijn, bedacht ze, verward in een halve droomtoestand. Het leek haar ineens volkomen logisch. Haar schoonmoeder had zich bediend van hekserij om een evenbeeld van zichzelf te creëren.
Toen Maud voldoende was hersteld vertrok ze met Elspeth naar Engeland om bij Victoria in te trekken. Kitty liet ze bij haar schoonouders achter. Het kind nam met haar gouvernante haar intrek in het kasteel. Maar zelfs de gevreesde miss Grieve kon weinig afdoen aan Kitty’s geluk. Ongehinderd door haar moeder kon ze min of meer doen en laten wat ze wilde. Ze hoefde niet op haar tenen te lopen, uit angst haar moeder tot last te zijn. Ze hoefde niet zachtjes te praten. Het was gedaan met de gespannen sfeer in huis, met bedienden die zich met verse thee, heet water, kompressen, extra dekens, medicinale olie en reukzout de trappen op en af haastten, voortdurend bang dat hun inspanningen tekortschoten zodat ze een uitbrander kregen. Want Maud had altijd al een scherpe tong, maar tijdens haar ziekte was ze vileiner en giftiger dan ooit.
In het kasteel verliep het leven in het trage, statige tempo van een voorbije tijd. De bedienden waren stokoud en beverig, en Kitty’s grootouders waren met het klimmen der jaren gewoontedieren geworden die zich hielden aan een strikte, onveranderlijke routine. Het gestage tikken van het staand horloge in de hal klonk rustgevend en verbrak de stilte, als het zachte tikken van een pook op een stoffige vloer. Door de geesten die er ronddoolden, heerste er een sfeer van tijdloosheid, alsof ook het kasteel van de rest van de wereld was afgezonderd. Kitty voelde zich er thuis, dankbaar, genietend als een kat die van een stenen vloer op een donzen matras belandde.
Ze miste haar vader, maar de geruststellende aanwezigheid van haar grootvader maakte veel goed. Hubert en Adeline hielden van gezelschap, dus er ging nauwelijks een avond voorbij of de Struikjes kwamen langs voor een partij whist, onder het genot van een glas sherry. Maar ook de buren bezochten het kasteel regelmatig; echtparen van wie de mannelijke helft oud genoeg was om in de Boerenoorlog te hebben gevochten. Met een sigaar en een glas whiskey bespraken de mannen de berichten van het front, en ze waren het er allemaal over eens dat de oorlog voor Kerstmis voorbij zou zijn. Of anders toch zeker in het voorjaar. En wat de strijd van de Ieren om zelfbestuur betrof, het House of Lords zou een wet waarin dat werd geregeld nooit aannemen. Dus als de strijd geen stille dood stierf door de oorlog, dan hoopten ze dat de Lords er een eind aan zouden maken. Voorgoed. Tweehonderd Ieren hadden zich aaneengesloten tot Ierse regimenten, die aan de kant van de Britten tegen de Duitsers vochten. De meerderheid van de Ieren steunde het Britse standpunt in de oorlog en dominee Daunt had de Struikjes ervan overtuigd dat de oorlog weliswaar gruwelijk was, maar dat er ook iets goeds uit zou voortkomen. Het zou zorgen voor een hechte band tussen de Ieren en de Britten, en het einde van het streven naar zelfbestuur, dat naar zijn mening van meet af aan geen schijn van kans had gehad.
Kitty was dol op whist, ze speelde uitstekend bridge en het scheelde niet veel of ze was haar grootvader op het schaakbord de baas. Ze schilderde met haar grootmoeder, die haar ook pianoles gaf en dat deed met geduld en humor. Ze werkte in de kassen en ze ging mee met de jacht, soms wel twee keer per week, met de dapperheid en de maling aan slecht weer van een jongen. Miss Grieve gaf haar weliswaar nog les, maar ze had haar pogingen het eigenzinnige kind onder controle te houden allang opgegeven. Kitty had zich ontwikkeld tot een onbevreesde jonge vrouw, bij wie miss Grieve niet meer met de rijzweep durfde aan te komen. Net zomin als met de vermaning dat ze Éngelse was.
Kitty was trots op haar Ierse afkomst. En hoeveel ze ook van haar grootvader hield, zijn afkeer van katholieken was iets wat ze niet begreep, noch kon vergoelijken. Dankzij haar vriendschap met Bridie en Jack wist Kitty hoeveel armoede er in Ierland werd geleden en had ze begrip voor het streven van de nationalisten naar zelfbestuur.
Kitty stond in die opvatting niet alleen. Maar het probleem was dat ze haar geestverwant verachtte sinds ze haar op heterdaad had betrapt met haar vader, op de avond van het zomerbal. Ooit was Grace Rowan-Hampton de vrouw geweest die Kitty het meest bewonderde, op haar grootmoeder Adeline na. Ze had zich vergaapt aan haar schoonheid, ze was verblind geweest door haar charme en gevleid door de aandacht die Grace haar gaf. Maar toen Kitty op de avond van het zomerbal om een hoekje van een deur had gekeken en Grace in zo’n compromitterende, om niet te zeggen onwaardige positie had gezien, had dat een diepe wond in haar kinderhart geslagen. De teleurstelling was overweldigend geweest. Ook al wist ze nog niets van seksuele relaties tussen mannen en vrouwen, Kitty had vaak genoeg dieren zien paren om te begrijpen wat ze in die kamer had gezien. En dat had haar vervuld met angst en weerzin. Ze legde de schuld volledig bij Grace. Het kwam niet eens bij haar op haar vader ook maar iets te verwijten. Grace had hem verleid, hem meegelokt en haar zondige spel met hem gespeeld.
Sterker nog, Grace had niet alleen haar vader verleid, maar ook haar moeder verraden, met wie ze bevriend was. En Kitty wist alles over vriendschap. Ondanks de kille verstandhouding was Kitty wel loyaal aan haar moeder. Ze was nog te jong om de verbittering van haar moeder en de oorzaken daarvan te begrijpen. Maar verraad was iets wat ze wel begreep. Iets wat ze kon ruiken! Het had een sterke geur, zwaar als de geur van uien. Telkens wanneer Lady Rowan-Hampton op bezoek kwam – wel drie keer in de week voordat haar moeder in een depressie was geraakt en niet meer uit bed wilde komen – had Kitty die geur geroken. Nu Bertie aan het front was en Maud herstelde in Engeland, kwam Grace niet zo vaak meer langs. Kitty zag haar nog wel tijdens de jacht, maar ze ontweek haar zodra Grace te dicht in de buurt dreigde te komen. Sir Ronald vocht ook aan het front, net als zijn zoons, en hoewel de zorgen Grace waren aan te zien, leed haar schoonheid er niet onder. Haar zwarte rijkostuum deed haar bleke huid en roze wangen nog beter tot hun recht komen. Onder de zwarte voile getuigde de glimlach om haar brede, zinnelijke mond van de dapperheid waarmee ze haar wanhoop tegemoet trad.
Kitty probeerde haar dierbare herinneringen aan Grace te verdringen, maar ze kwamen telkens weer naar boven, als braaksel met de bittere smaak van gal. Was Grace alleen maar aardig tegen haar geweest om het hart van haar vader te veroveren? Had Grace wel ooit oprechte sympathie voor haar gevoeld? Sinds het zomerbal, nu vier jaar geleden, was Kitty met een grote boog om Grace heen gelopen. En wanneer een ontmoeting onvermijdelijk was – bij diners, jachtpartijen en de diverse tennis- en croquetfeestjes – had Kitty haar beleefd gegroet en zich zo snel mogelijk weer uit de voeten gemaakt. Of Grace zich van haar afstandelijkheid bewust was, wist Kitty niet. Maar op deze ijzige novemberochtend, terwijl de Ballinakelly Foxhounds zich te paard bij het kasteel verzamelden voor een glas port of gin, stond Kitty ineens oog in oog met Grace.
‘Kindje, wat word je toch groot!’ Grace nam haar onderzoekend op. ‘Is er nog nieuws van Harry?’
Kitty zag de warmte en de genegenheid in haar zachte bruine ogen, maar deed ze af als onoprecht. Dus ze stak koppig haar kin naar voren. ‘Harry schrijft niet, tot woede van mama. Maar papa wel. Dat hij zo naar huis verlangt en mama zo mist,’ loog ze om Grace te kwetsen. Uit niets bleek echter dat ze daarin was geslaagd. Het gezicht van Grace bleef ondoorgrondelijk.
‘Ik mis Ronald en mijn jongens ook verschrikkelijk. Ze zeggen dat de oorlog met Kerstmis voorbij is, maar daar ben ik niet zo zeker van. Volgens mij gaat het allemaal veel langer duren. Ik kan alleen maar voor hen bidden. En doorgaan met het gewone leven. Voor zover dat lukt. Het is belangrijk om bezig te blijven.’ Ondanks de voile ontging het Kitty niet hoe smal haar gezicht was geworden. Haar jukbeenderen waren nog geprononceerder dan anders, haar wangen ingevallen. Ze straalde niet meer zoals vroeger. ‘Hoe is het nu met je lieve mama?’
‘Veel beter,’ antwoordde Kitty kortaf.
‘Daar ben ik blij om. Trouwens, haar mis ik ook.’ Grace glimlachte. ‘Weet je nog, die zondag in de kerk? Toen je zei dat ze je aan een wezel deed denken?’
Kitty verstijfde. ‘Ach, ik was nog een kind. Inmiddels weet ik beter.’ Terwijl ze het zei verafschuwde ze zichzelf om haar botheid. Want diep van binnen snakte ze nog altijd naar de warmte en de waardering die ze bij Grace had gevonden.
‘O, die verschrikkelijke oorlog!’ Er gleed een schaduw over het gezicht van Grace. Haar verzuchting klonk onverwacht heftig. Ze wendde zich af. ‘We zijn allemaal slachtoffer. Wat is er belangrijker dan de mensen die ons dierbaar zijn?’ Ze keerde zich weer naar Kitty, die verrast was door de vurige blik in die zachte bruine ogen. ‘Ik zal je vertellen wat er nog belangrijker is. De liefde voor ons land! Voor Ierland. Generaties komen en gaan. Ons leven is maar kort. En het enige wat we nalaten, zijn de herinneringen die onze kinderen aan ons hebben. Maar ook die verbleken uiteindelijk. En dan is het alsof we er nooit zijn geweest. Maar Ierland blijft. Altijd. Met behalve schoonheid ook tragedie. Ik hoop dat we de oorlog winnen, maar laten we niet vergeten dat we hier op vaderlandse bodem ook een strijd hebben te voeren. Ik weet dat jij er net zo over denkt, Kitty. In dat opzicht zijn we zusters.’
Kitty was zo verbijsterd door haar plotselinge uitbarsting dat ze niet wist wat ze moest zeggen. Doorgaans zat ze niet om een snelle repliek verlegen, maar nu deed ze er bij wijze van uitzondering het zwijgen toe. ‘Je bent zo afstandelijk tegen me, kindje. Heb ik iets gezegd of gedaan waarmee ik je heb gekwetst?’
Als door een zweepslag werd Kitty opgeschrikt uit haar verdoving. Ze keek Grace recht aan. ‘Wat weet u van mijn politieke opvattingen, Lady Rowan-Hampton?’
‘Je lieve vader heeft me erover verteld. En het stemde hem wanhopig, dat begrijp je. Zelf is hij vurig loyaal aan vorst en vaderland.’ Haar toegeeflijke glimlach verried hoezeer ze Bertie nog altijd in haar hart had gesloten.
‘Dan zou u moeten weten waarmee u me hebt gekwetst.’ Kitty snoof. ‘Ik wens u een prettige jacht, Lady Rowan-Hampton. Met de kou zullen de honden geen moeite hebben een spoor op te pikken. Maar de grond is hard. Dus we moeten zorgen dat we in het zadel blijven.’
‘Wil je me niet gewoon Grace noemen, Kitty. Ik zou zo graag…’ Maar Kitty had haar hielen al in de flanken van haar paard gedrukt en reed weg.
Later die dag zat ze in haar vaders bibliotheek in het jachthuis, dat sinds het vertrek van haar moeder, een paar maanden geleden, niet meer werd gebruikt en waar de meubels waren afgedekt met stoflakens. Het rook er vochtig en er hing nog vaag een geur van sigaren. Kitty had het vuur aangestoken dat zwakjes knetterde, en een deken om haar schouders geslagen terwijl ze op Bridie en Jack wachtte. Ze zouden na het eten langskomen en hier werden ze niet gestoord.
Kitty voelde zich somber en neerslachtig door de pijnlijke confrontatie met Grace Rowan-Hampton. Ze moest zich het tafereel in de slaapkamer, op de avond van het zomerbal, steeds in herinnering roepen om geen spijt te krijgen van haar afstandelijkheid en van wat ze had gezegd. Ze was niet eenzaam. Ze had Bridie en Jack en dankzij de brieven die ze elkaar schreven, was de vriendschap met Celia nog even hecht als altijd. En vervelen deed ze zich ook niet. Toch ontbrak er iets aan haar leven. Haar dagen waren gevuld, maar ’s avonds, vooral wanneer de hemel bezaaid was met sterren, snakte ze naar iets wat ze ze niet onder woorden kon brengen. Dan voelde ze een vreemd verlangen dat haar somber en lusteloos stemde.
De deur ging open, Jack en Bridie kwamen binnen en brachten een vlaag ijzige kou mee. Ze gingen op hun vaste plek zitten, Jack in Berties leren fauteuil, Bridie in haar keurige zwarte jurk met een wit schortje naast Kitty op de bank. Ze droeg haar haar opgestoken nu ze op het kasteel werkte als hulpje in de keuken. Jack rookte genietend. Hij was inmiddels zestien, een lange, knappe jongen bezield door een vurige opstandigheid dankzij de patriottische taal die hij bij O’Donovan’s van de oudere jongens hoorde. Hoewel hij nog te jong was om dienst te nemen, zou hij dat hoe dan ook hebben geweigerd. Het vervulde hem met weerzin dat zijn vader zich bij de Royal Irish Fusiliers had aangesloten.
‘Willen jullie een slok gin?’ Kitty gaf Jack de heupfles die haar vader altijd meenam als hij ging jagen.
‘Nou, daar zeg ik geen nee tegen.’ Jack grijnsde. Hij bekeek de zilveren flacon en bewonderde het wapen van de Deverills dat erin was gegraveerd, met Berties initialen. ‘Mooi.’
‘Wat erin zit is nog veel mooier,’ grapte Kitty terwijl ze keek hoe Jack een grote slok nam.
Hij wilde de heupfles aan Bridie geven, maar die schudde heftig haar hoofd. ‘Toe nou maar! Een klein slokje. Het is heel erg lekker.’
Bridie koesterde een grenzeloze bewondering voor Jack en kon hem niets weigeren. Dus ze zette de fles aan haar mond, en het was alsof ze de warmte van zijn lippen nog voelde. Ze nam een slok en begon te hoesten. ‘Het brandt in mijn keel!’ Ze liep rood aan. Kitty en Jack schoten in de lach.
‘Een kwestie van wennen.’ Jack nam de fles weer van haar over en zette hem opnieuw aan zijn mond. ‘Hoe is het met de lieftallige miss Grieve?’ vroeg hij aan Kitty.
‘Nog even lieftallig als altijd.’
‘Waarom probeer je niet van haar af te komen? Trouwens, hoe lang heb je eigenlijk nog een gouvernante?’
‘Tot ik meerderjarig ben.’
‘Dat duurt nog een hele tijd.’
‘Ja, maar ik red me wel. Volgens mij is ze een beetje bang voor me.’
‘Tja, je bent ook niet voor de poes.’ Er dansten pretlichtjes in Jacks lichte ogen.
‘Als het echt spookt in het kasteel…’ begon Bridie, trots dat ze in Kitty’s geheim was ingewijd, ‘dan snap ik niet dat ze nog durft te blijven. Als ik een geest tegenkwam zou ik niet weten hoe snel ik weg moest wezen.’
Kitty keek haar vriendin fronsend aan. Ze dacht aan Egerton, de zoon van Barton, die haar op de avond van het zomerbal zo’n gemene streek had geleverd. Ze had Bridie nooit verteld wat ze destijds in die slaapkamer had gezien. Ze had het zelfs niet tegen Celia gezegd. En sindsdien was ze terughoudend in haar omgang met de geesten. Maar wat Bridie zei… daar zat wel iets in. Het was het minste wat Barton kon doen om de wrede grap van zijn zoon een beetje goed te maken. ‘Miss Grieve snurkt als een oude zeug,’ zei Kitty vals. ‘Ze wordt nergens wakker van. Zelfs niet van een luidruchtige geest.’
‘Ik wil wel naar boven klimmen om haar de stuipen op het lijf te jagen.’ Jack blies rook uit zijn mondhoek. ‘Als jij zegt wat haar raam is, zorg ik dat het voor elkaar komt.’
Kitty vernauwde haar ogen tot spleetjes. Dat was bepaald geen gek voorstel. ‘Goed,’ zei ze grijnzend. ‘Als je maar geen al te gekke dingen doet.’ Ze beschreef het raam dat uitkeek op de doolhof van buxushagen. ‘Als grootpapa je ziet pakt hij zijn geweer. Echt waar, ik maak geen grapje.’
Bridie verbleekte. ‘Ik weet niet of het wel zo’n goed idee is, Jack.’
‘Het is in elk geval een goede oefening.’
‘Waarvoor?’ vroeg Kitty.
‘Ik ga bij de Volunteers, om te vechten voor zelfbestuur.’
Kitty zette grote ogen op.
Bridie keek hem verschrikt aan. ‘Je hebt te veel naar Michael geluisterd! Bij O’Donovan’s hebben ze het nergens anders meer over. Weg met de Engelse overheersing! En thuis hoor ik ook niets anders.’
‘Je bent toch nog te jong voor de Volunteers?’ vroeg Kitty.
‘Ik kan vast wel wat doen.’
‘Wat zou je vader daarvan zeggen?’ vroeg Bridie.
‘Die hoeft het niet te weten. Hij vecht aan het westelijk front, aan de kant van de Engelsen.’ Jack schudde verontwaardigd zijn hoofd. ‘Als kanonnenvlees voor de Britten, terwijl hij voor Ierland zou moeten vechten.’
‘Dat dóét hij ook!’ protesteerde Kitty. ‘De oorlog tussen Engeland en Duitsland is ook ónze oorlog. De Duitsers zijn onze gemeenschappelijke vijand, zegt grootpapa.’
‘Natuurlijk zegt hij dat! Nou, ik zal niet werkeloos toezien hoe de Engelsen onze identiteit de grond in stampen.’ Dat had hij niet zelf bedacht, kon Kitty niet nalaten te denken. ‘Ik ga schouder aan schouder met mijn broers vechten voor onze vrijheid. Voor zelfbestuur.’
‘Grootpapa zegt dat het House of Lords die wet nooit zal aannemen.’
‘Dan zullen we ze moeten dwingen!’ Jack leunde naar voren, met zijn ellebogen op zijn knieën. Zijn ogen glinsterden in het kaarslicht. ‘We moeten ze dwingen naar ons te luisteren.’
‘Met geweld,’ zei Kitty.
‘Ja. Als dat de enige manier is.’
‘We moeten eerst zien dat we deze oorlog winnen,’ zei Bridie.
‘Dat is het nu juist, Bridie. Zolang de Engelsen zijn afgeleid door de strijd tegen de Duitsers moeten wij hier onze kans grijpen.’
‘En wat gebeurt er dan met Kitty?’ vroeg Bridie nerveus, maar ze dacht ook aan haar moeder en zichzelf. Want ze werkten voor de Deverills.
‘Kitty hoeft nergens bang voor te zijn. Ze is tenslotte een van ons, waar of niet?’ Hij keek haar grijnzend aan en Kitty grijnsde terug. Het vertrouwen dat daaruit sprak, maakte dat Bridie zich nog onbehaaglijker begon te voelen.
‘De mensen in Ballinakelly hebben respect en waardering voor Lord Deverill,’ zei Bridie hoopvol. ‘Hij is altijd goed voor ons geweest. Dus er is geen enkele reden om je tegen hem te keren. Dat is toch zo, Jack?’
Hij knikte met een gewichtig gezicht. ‘Geen enkele reden,’ herhaalde hij, maar diep in zijn hart was hij daar niet zo zeker van. In de ogen van de nationalisten hoorde Lord Deverill bij de Engelse onderdrukker en lag zijn loyaliteit daarom bij de verkeerde partij. Als Michael het voor het zeggen kreeg, zou de hele familie op de boot naar Engeland worden gezet en het kasteel met de grond gelijk gemaakt.
Die avond beklom Kitty de trap naar de westelijke toren. Ze trof Barton in zijn vaste stoel, met zijn voeten op de kruk. Hij staarde somber voor zich uit, alsof hij droomde van zijn leven, in een ver verleden. Toen ze binnenkwam keek hij verrast op. ‘Ja, ik weet het. Ik ben al een tijd niet geweest.’ Kitty sloeg haar sjaal om haar schouders. Maar voor Barton betekende het niets dat ze elkaar in geen vier jaar hadden gesproken. Tijd had voor hem geen waarde meer.
‘Ik heb geprobeerd je tegen te houden,’ zei hij nors. ‘Maar je wilde niet luisteren.’
‘Ik was nieuwsgierig en dat is me duur komen te staan,’ antwoordde ze ernstig. ‘Ik heb uw hulp nodig.’
‘Alweer?’
‘Deze keer neem ik hem wél aan.’
‘Ik kan mezelf niet eens helpen, laat staan een ander.’
‘Dat is niet waar. Ik heb zelf gezien dat u dat herderinnetje van de schoorsteenmantel veegde. Als u het echt wilt, kunt u mijn gouvernante de stuipen op het lijf jagen. Dat weet ik zeker. Ze moet zo bang worden dat ze haar koffers pakt en vertrekt.’
Barton grijnsde. Het idee stond hem wel aan. ‘Als jij dat wilt…’
‘Het verbaast me eigenlijk dat Egerton het nog niet heeft gedaan.’
‘Egerton is liever lui dan moe. Tijdens zijn leven deugde hij al nergens voor. En dat is alleen maar erger geworden. Het is erg inspannend om slecht te zijn. Dat gaat niet vanzelf.’
‘Dan dank ik u alvast voor uw inspanning.’
Barton grijnsde. Een grijns die al zijn slechtheid, al zijn frustraties verried. ‘Het komt voor elkaar, kleine vriendin.’