23
Londen, Engeland, 1922
Celia zat voor haar kaptafel terwijl Marcie, haar kamenier, haar haar deed. Het was dinsdag, de avond van haar moeders salon. Ze keek afwezig naar de Express van die ochtend, waarin burggraaf Castlerosse, de schrijver van de roddelrubriek, haar moeder noemde in zijn Londense Logboek: Ik zou voor geen goud de wekelijkse salon willen missen van mijn dierbare vriendin Lady Deverill, in haar schitterende huis aan Kensington Palace Gardens, waar de aristocraten, politici en Amerikaanse filmsterren elkaar ontmoeten, de nieuwste Amerikaanse cocktails drinken en genieten van jazzmuziek. Deze week kwam ik daar Mr. Douglas Fairbanks tegen met zijn nieuwe vrouw Mary Pickford. Mr. Fairbanks sprak over zijn nieuwe film, Robin Hood, terwijl Ivor Novello, de veelbelovende tekstdichter uit Wales, achter de piano kroop en een van zijn populaire nummers zong, begeleid door The Sax, de zwarte muzikant uit New Orleans die zich mag verheugen in een groot aantal aanbidsters onder de gastvrouwen in Londen. In een andere hoek vertelde de Russische émigré prins Joesoepov – voor de tiende keer – aan minister van buitenlandse zaken Lord Curzon, hoe hij Raspoetin had vermoord. Ook aanwezig was…
Harry hing in een zijden kamerjas op de chaise longue, genietend van een Turkse sigaret die hij uit de salon had gebietst, uit een met parelmoer ingelegd tabakskistje. Sinds zijn aankomst in Londen was er tussen hem en Celia een hechte vriendschap gegroeid en week hij nauwelijks van haar zijde. Met hun blonde engelenhaar, hun albasten huid en blauwe ogen hadden ze gemakkelijk voor broer en zus kunnen doorgaan, ware het niet dat George iedereen die hem had gekend nog helder en levendig voor de geest stond. Terwijl Maud met een sleepnet naar een geschikte bruid voor haar zoon viste – een uitdaging die alleen maar groter was geworden nu ze niet langer een kasteel als lokaas kon gebruiken – bezocht Harry het ene feest na het andere, samen met zijn onvermoeibare nicht en met de knappe, laconieke Boysie Bancroft, een jeugdvriend van George.
‘Wat vond je van Charlotte Stalbridge?’ vroeg Celia. ‘Je mama heeft de hele avond geprobeerd jullie met elkaar in contact te brengen.’
Harry nam een lange trek van zijn sigaret en blies een kringetje. ‘Ik vond haar gruwelijk saai.’
‘Maar wel knap.’
‘Ach, wat heb je aan een mooie etalage als er in de winkel niets te koop is wat je de moeite waard vindt?’
Celia giechelde. ‘En ze mag dan een hoop geld hebben, maar ze weet niet hoe ze zich moet kleden.’
‘Dat lichtroze flatteerde haar helemaal niet,’ viel Harry haar bij. ‘Een meisje met haar teint zou zulke bleke tinten moeten mijden. Jij kunt daarentegen werkelijk alles dragen.’
‘Schrijf je ooit een gedicht over me? Ik wil onsterfelijk worden. Door een lang, romantisch vers. Zoals De jonkvrouw van Shalott.’
‘Die kwam anders behoorlijk akelig aan haar eind. Uit te zien naar Camelot. De aard der vloek werd niet gehoord, dus weeft zij steeds gestadig voort, door weinig andere zorg verstoord, de jonkvrouw van Shalott.’
‘Is het niet romantisch? En wat knap dat je die regels uit je hoofd kent.’ Haar kapsel was klaar, dus Celia gebaarde de kamenier dat ze kon vertrekken. ‘Ik zag dat je een gedicht voor Boysie had geschreven,’ vervolgde ze toen ze alleen waren. Harry stond op en liep met de asbak naar het raam, waar hij neerkeek op de tuin en de welgedane duiven op het gras. ‘Ik wilde niet indiscreet zijn, maar ik zag het op je nachtkastje liggen. En ik heb het natuurlijk niet gelezen,’ voegde Celia er haastig aan toe. ‘Maar ik zou zo dolgraag willen dat je ook een gedicht over mij schreef. Je hebt zo veel talent. Ooit ben je beroemd. Net zo beroemd als Oscar Wilde.’
De vergelijking ontging Harry niet. Hij nam nog een laatste trek van zijn sigaret en maakte hem uit. ‘Oscar Wilde wordt niet alleen herinnerd om zijn werk als dichter en schrijver. Een tragische figuur,’ zei Harry zacht.
‘Maar zo verrukkelijk schandaleus. Het is toch niet verkeerd als een man van een andere man houdt? Dat lijkt me een soort broederliefde. Denk je ook niet?’
‘Ik hou niet van Boysie, als je dat soms bedoelt. Ik bewonder hem. Hij is buitengewoon intelligent. En ik schrijf gedichten over iedereen.’
‘Dat weet ik. Maar als je wel van hem hield, zou ik daar niets verkeerds in zien.’
‘Ach meisje, je kunt toch soms zulke domme dingen zeggen.’ Hij liet de asbak op de vensterbank staan. ‘Ik zal me maar eens gaan verkleden. De gasten zijn er al bijna.’
Toen hij naar de deur liep kwam Beatrice binnenstormen met een telegram in haar mollige hand, waaraan de ringen en armbanden flonkerend het licht weerkaatsten. ‘Celia, Harry, hou je vast! Ik heb groot nieuws.’ Harry keek naar Celia en ging weer op de chaise longue zitten. ‘Je zus Kitty is onderweg hierheen.’
‘O, mama! Wat verrukkelijk!’ riep Celia uit.
Terwijl Beatrice verder las werden haar ogen zo groot als schoteltjes. ‘En ze heeft een kindje bij zich! Het is nog maar een paar weken oud!’
‘Een kind?’ herhaalde Harry. ‘Van wie dan wel?’
‘Een vondeling.’
‘Ach, die Kitty! Ze is echt te goed voor deze wereld,’ verklaarde Celia lachend. ‘Weet je nog, die zomer dat we bonen moesten doppen voor de armen?’
‘Wie heeft het telegram verstuurd?’ vroeg Harry. Beatrice gaf het hem. ‘O, Lady Rowan-Hampton. Dan neem ik aan dat papa er niets mee te maken wil hebben. Anders zou ze wel in Ierland zijn gebleven. Ik dacht, eerlijk gezegd, dat niemand haar ooit zo ver zou kunnen krijgen om uit Ierland weg te gaan.’
‘Nee, dat zei ze ook toen ik haar bij de begrafenis van neef Hubert voorstelde om mee terug te gaan naar Londen. Ik heb echt alles geprobeerd, maar ze wilde er niets van weten.’ Celia vernauwde haar ogen tot spleetjes. ‘Ik vraag me af wiens kind het is.’
‘In elk geval niet het hare,’ zei Beatrice.
‘Komt ze hier wonen?’ vroeg Celia hoopvol.
‘Nee, in Mayfair, in het huis van Grace.’
‘Weet mama het al?’ vroeg Harry.
‘Nog niet. Aan mij de taak om het haar te vertellen,’ antwoordde Beatrice somber.
‘Nou, dan wens ik u veel sterkte,’ zei Harry.
‘Wat kan het haar schelen?’ vroeg Celia. ‘Je moeder heeft nooit iets om Kitty gegeven.’
‘Haar ongetrouwde dochter die met een klein kind in Londen arriveert? Dat levert een schandaal op van jewelste. Iedereen zal denken dat het kind van Kitty is,’ legde Harry uit.
‘En wat dan nog?’ zei Celia, die zich graag als modern afficheerde. ‘We leven niet meer in de negentiende eeuw!’
‘Dat zal best, maar mama hecht erg veel belang aan haar reputatie.’
‘Dat is dan ook het enige wat ze nog heeft,’ zei Celia hatelijk.
Toen Maud het nieuws te horen kreeg, liet ze zich op een stoel zakken en sloeg een sierlijke witte hand voor haar mond. ‘Waarom komt Kitty in godsnaam met een kind naar Londen? Wil ze me soms ruïneren?’
Beatrice had die reactie wel verwacht, maar ze had haar antwoord ook al klaar. ‘Ze heeft zich ontfermd over een vondeling. Dat vind ik buitengewoon bewonderenswaardig.’
‘Het is niet bewonderenswaardig, Beatrice. Het is ronduit dwaas! Hoe denkt ze zo ooit een man te vinden? Hoe heeft Bertie dit kunnen goedvinden? Waarom is ze niet in Ierland gebleven?’
‘Het telegram was afkomstig van Grace. Dus ik denk dat Bertie er niets mee te maken wilde hebben.’
‘Nee, natuurlijk niet. Trouwens, van wie is dat kind?’
‘Dat weet ik niet. In het telegram stond alleen…’
Maud schoot overeind. ‘Hoe kan ze me dit aandoen? Eindelijk leek alles voor de wind te gaan. Victoria is in verwachting. En ik denk dat ik misschien een bruid voor Harry heb gevonden. Wat zal Lady Stalbridge wel niet denken als Harry’s zus met een buitenechtelijk kind komt aanzetten? Wil ze hem dan nog wel als bruidegom voor haar enige dochter? Nee, natuurlijk niet. Wat bezielt Kitty om de naam van onze familie zo door het slijk te halen? Na alles wat ik heb moeten doorstaan?’
‘Er is ongetwijfeld een goede reden waarom ze zich over het kind heeft ontfermd. Dus laten we ons oordeel opschorten tot ze hier is.’
‘Ze is altijd al een nagel aan mijn doodskist geweest,’ zei Maud verbitterd. ‘Ik weet niet wat ik heb misdaan om dat te verdienen. Maar ze haat me. Mijn eigen dochter haat me. Anders kan ik het niet verklaren. Het had beter wel haar eigen kind kunnen zijn. Dan hadden we kunnen doen alsof haar man was gestorven. Dat is tenminste nog eerzaam.’
‘Het is blijkbaar een kind van iemand die haar erg dierbaar is.’
‘Zodra ze hier is eis ik een verklaring.’
‘Ze logeert niet hier, Maud, maar in het huis van Grace.’
‘In Mayfair? Waarom niet hier?’ Maud schudde haar hoofd vol zelfbeklag. ‘Natuurlijk, ik had het kunnen weten. De zoveelste klap in mijn gezicht. Ik geloof niet dat ik vanavond in de stemming ben voor gezelschap. Dus ik ga naar mijn kamer. Zeg maar tegen Lady Stalbridge dat ik me niet goed voel.’ Met die woorden vertrok ze, net op het moment dat de eerste gasten arriveerden.
Harry genoot van de salon die Beatrice organiseerde. Wie er kwamen en hoeveel gasten er zouden zijn, was telkens weer een verrassing. Er werd gegeten en gedronken. Er werd gekaart en charade gespeeld. Er werd gedebatteerd en gediscussieerd en alle aanwezigen amuseerden zich kostelijk. Ook Harry, die op een van die avonden Boysie had leren kennen en op slag hopeloos verliefd op hem was geworden, maar Boysie leek het niet te merken wanneer Harry hem volgde met zijn blikken.
Boysie Bancroft was de mooiste man die Harry ooit had gezien – lang, slank als een den, met lange, welgevormde vingers die de toetsen leken te strelen wanneer hij piano speelde, en waarmee hij zwierig gebaarde wanneer hij poëzie declameerde. Boysie was een estheet, met een hemelse zangstem, licht hees van het roken, de cognac en het uitgaan. Zijn diepliggende, dromerige ogen waren diepgroen als toermalijn met gouden vlekjes. En over zijn volle, roze lippen als van een cherubijn rolden de vileine kleineringen van een duivel. Hij was vierentwintig, maar hij had een volmaakte gladde huid en hoefde zich nog niet te scheren. Zijn dikke kastanjebruine haar viel over zijn voorhoofd als de fraaie manendos van een jong paard. Iedereen was verrukt van hem vanwege zijn charme, zijn gevatheid en zijn humor waarmee hij ook zichzelf niet spaarde. Maar Beatrice droeg hem een bijzonder warm hart toe omdat hij de boezemvriend van George was geweest en omdat ze zich in aanwezigheid van Boysie nog altijd een beetje dichter bij haar zoon voelde.
Boysie en Harry vonden elkaar vanaf de eerste kennismaking sympathiek. Beide jonge mannen waren knap en intelligent, ze hielden van kunst en musea, van theater en ballet, en ze waren allebei dol op Celia. Volmaakte metgezellen die lachten om dezelfde grappen, doorgaans die van elkaar, en die dezelfde saaie mensen onverdraaglijk vonden. Maar wat de liefde betrof, wist Harry niet of de bewondering die hij voor Boysie voelde wederzijds was. Net toen hij begon te denken dat zijn gevoelens misschien werden beantwoord, verscheen Boysie met een knap meisje aan zijn arm en stelde hij de nogal plompe, onopvallende Deirdre Mortimer voor als zijn aanstaande vrouw.
Op dit moment stond Harry in de hal, waar hij, uiterlijk kalm, de gasten begroette en hoopte op de komst van Boysie. Hij was met zijn gedachten zo volledig bij de man van zijn dromen, dat hij zijn zus en haar vondeling volledig was vergeten. Toen Boysie eindelijk verscheen, samen met de bête lachende Deirdre Mortimer in een onflatteuze groene jurk, reageerde hij verrast, alsof hij toevallig net de hal binnenkwam. ‘Nee maar! Dat treft!’ Hij sloeg zijn vriend op de schouder. ‘Miss Mortimer, wat buitengewoon aangenaam om u weer te zien.’
‘Jij dekselse kerel! Je hebt een nieuw jasje gekocht.’ Boysie liet zijn blik over Harry’s onberispelijke verschijning gaan. ‘Ben je weer naar Savile Row geweest?’
‘Ik ben bang van wel.’ Harry’s hart stroomde over van geluk.
‘Met jou vergeleken voel ik me ineens erg sjofel. Dus dat zal ik moeten compenseren aan de piano! Ben je klaar voor een lied?’
Harry maakte aanstalten om Boysie voor te gaan naar boven, toen de voordeur opnieuw openging en Lady Stalbridge binnenkwam, samen met haar dochter Charlotte. ‘Kijk eens, lieverd, daar is Harry. Wat lief dat je op Charlotte hebt gewacht. Je weet hoe nerveus ze is, als ze helemaal alleen in een volle kamer naar binnen moet.’
Verbijsterd en heimelijk woedend schudde Harry haar de hand. ‘Het is me een genoegen.’ Hij hielp Charlotte uit haar mantel en gaf die aan de butler. ‘Waarom gaan we niet allemaal samen naar boven?’ stelde hij voor. ‘Volgens mij is Boysie van plan om achter de piano te kruipen. Heb jij een goede zangstem, Charlotte?’
‘Nee, ik kan helemaal niet zingen,’ antwoordde ze blozend.
‘Ik ook niet,’ viel Deirdre haar bij.
‘Dan gaan Harry en ik voor jullie zingen. En als jullie dan voor ons klappen, voelen we ons briljant en getalenteerd!’ Boysie ging voorop, gevolgd door Harry die vol bewondering bedacht dat Boysie iedereen altijd een goed gevoel over zichzelf wist te bezorgen.
De avond verliep zoals gebruikelijk. Het duurde niet lang of de stemming werd uitgelaten. Het zingen werd luider, het gelach rauwer, het gedrag onbetamelijker, en ondertussen raakte Harry hoe langer hoe meer in verwarring doordat Boysie hem vanachter de piano liefdevolle blikken toewierp, maar ondertussen ook uitvoerig aandacht besteedde aan Deirdre. Om middernacht kondigde Celia aan dat er gedanst ging worden. Stoelen en tafels werden aan de kant geschoven, de jeugd verzamelde zich rond de vloer en de oudere gasten vertrokken naar rustiger vertrekken. Of ze gingen naar huis. De grammofoon verdrong de piano en jazzmuziek zorgde voor koortsachtige opwinding op de dansvloer dankzij de foxtrot. Boysie was geen goede danser. Hij keek liever toe, met in zijn ene hand een cocktail, in de andere een sigaret, terwijl hij zijn blikken over het uitbundige gezelschap liet gaan om munitie voor roddels op te doen. Harry was dol op dansen en pakte Celia bij haar middel, tot grote teleurstelling van Charlotte, die niets liever wilde dan in Harry’s armen te worden rondgewerveld.
Beneden in de studeerkamer speelde Beatrice bridge met een kleine kring van intimi, waarbij ze ongegeneerd Turkse sigaretten rookte en klaagde over de tragische situatie in Ierland. ‘Waarom kopen jullie dat kasteel niet?’ opperde een van haar vrienden. ‘Digby heeft geld genoeg voor wel tien kastelen.’
Beatrice slaakte een diepe zucht en keek aarzelend naar haar kaarten. ‘Digby is dol op Ierland, maar kasteel Deverill komt hem niet toe. Het is van Bertie en Bertie is erg trots. Als Digby het kasteel zou kopen, ervan uitgaande dat Bertie het zou willen verkopen, of als Digby zelfs maar de restauratiekosten voor zijn rekening zou nemen, zou dat de verhoudingen onherroepelijk veranderen. Dus helaas zal Bertie zelf de wederopbouw ter hand moeten nemen, of hij zal het kasteel moeten opgeven. Ik ben bang dat het doek is gevallen voor de Anglo-Ierse gemeenschap.’ Ze glimlachte weemoedig. ‘Maar wat hebben we daar een prachtige tijd gehad!’
‘Beter terug naar Engeland dan vermoord worden in je eigen bed,’ zei een ander. ‘Ik heb begrepen dat die Ieren nogal ruwe types zijn.’
‘Dat zijn ze zeker,’ moest Beatrice toegeven. ‘Maar geen mooier land dan Ierland. Als Bertie kasteel Deverill moet opgeven, is dat echt een tragedie van formaat.’
Terwijl Harry door de kamer danste was hij zich ervan bewust dat Boysie hem volgde met zijn blikken. Toen hij eindelijk de kans kreeg zijn kant uit te kijken, werd hij getroffen door de ernstige, bijna wanhopige uitdrukking op Boysies gezicht. Hij stopte abrupt met dansen, maar Celia trok hem aan zijn arm. ‘Je bent toch niet moe?’
‘Nee, natuurlijk niet!’ Terwijl Harry het zei zag hij dat Boysie de kamer uit liep. ‘Je moet me even excuseren, schat. Ik ben zo terug.’ Hij haastte zich achter zijn vriend aan. Op de overloop zag hij nog net een zwarte schoen van Boysie de trap op verdwijnen. Harry riep hem, maar toen hij geen antwoord kreeg stormde hij met twee treden tegelijk naar boven. Daar was Boysie nergens te bekennen. Harry riep hem nogmaals. En kreeg weer geen antwoord. Met zijn handen in zijn zakken liep hij langzaam de gang door. Met elke stap die hij zette, begon zijn hart sneller te slaan. Ten slotte stond hij voor de deur van zijn eigen kamer. Hij aarzelde even, toen draaide hij de knop om. Een hand trok hem naar binnen. ‘Boysie?’ fluisterde hij. Voordat hij verder nog iets kon zeggen had de mond van Boysie de zijne gevonden in een hartstochtelijke kus. Harry’s hart stroomde over van geluk. Hij legde zijn handen langs Boysies gezicht en beantwoordde de kus. Hij proefde zeep, rook de kruidige geur die bij Boysie hoorde. Het was allemaal zo vertrouwd alsof ze elkaar al hun hele leven kenden. ‘En Deirdre dan?’ vroeg hij toen ze elkaar eindelijk loslieten.
‘Ik kan mezelf niet langer voor de gek houden. Het is sterker dan ik, Harry. Ik hou van je. En ik weet dat jij ook van mij houdt.’
‘Ja, ik hou van je, Boysie,’ antwoordde Harry en terwijl hij het zei, besefte hij dat ‘houden van’ nog nooit zo verrukkelijk had geklonken.
Boysie legde zijn voorhoofd tegen dat van Harry. ‘Dan valt er verder niets meer te zeggen.’
Na een lange reis arriveerde Kitty eindelijk bij de villa van rode baksteen aan Mount Street. De treinreis van Fishguard naar Paddington Station had uren geduurd en was erg vermoeiend geweest, maar Grace had een dienstmeisje met Kitty meegestuurd om haar te helpen met het kindje. Kitty was nog nooit in Engeland geweest. Ze had het zich altijd saai en onaantrekkelijk voorgesteld, maar het landschap verraste haar door zijn schoonheid. Zelfs in februari boden de weelderige groene heuvels en de sappige weiden met grazende schapen een lieftallige aanblik. Wales deed haar sterk aan Ierland denken en die ontdekking was balsem op haar gekwelde ziel, verteerd door heimwee. Terwijl ze uit het raampje van de trein keek, vroeg ze zich af waar Jack nu was. Ze dacht aan de opgejaagde klank in zijn stem toen hij zei dat hij moest zorgen dat hij wegkwam voordat hij werd doodgeschoten. En opnieuw stroomden de tranen over haar wangen om het verlies van de man die ze boven alles liefhad, en om haar dromen die in duigen waren gevallen. Wat had haar moed, haar roekeloosheid haar opgeleverd? Ze had gedacht dat niemand haar klein kon krijgen, dat ze iedereen aankon en tot alles in staat was. Maar uiteindelijk bleek ze net zo’n hulpeloze, nutteloze vrouw als haar zussen. Jack was gearresteerd. Ze had haar huis achter zich gelaten. Haar vader had haar min of meer onterfd. Grace en haar grootmoeder waren de enigen die ze nog had. Maar ze kon niet de rest van haar leven op hun zak teren. Wanneer zou ze naar Ierland kunnen terugkeren? Ach, wist ze dat maar! En als ze terugging, zou Jack dan op haar wachten?
Het was donker tegen de tijd dat ze aankwam op Paddington Station. Grace had een auto gestuurd en tijdens de korte rit naar Mayfair keek Kitty vol verwondering om zich heen. De straten vlak bij het station waren gevuld met mensen, auto’s, bussen; hier en daar zocht zelfs een paard-en-wagen nog langzaam zijn weg door de drukte. Maar toen ze Mayfair binnenreden, werd het rustig. De straten lagen er verlaten bij, op een enkele Daimler en Bentley na, glimmend in het licht van de straatlantaarns.
Het huis van Grace telde vijf verdiepingen en bood een statige, weelderige aanblik met zijn hoge grijze zuilengang en indrukwekkende zwarte voordeur. Uit de ramen, bekroond door fraaie gebeeldhouwde timpanen, viel zacht, gouden licht naar buiten. Een gevoel van opluchting daalde over Kitty neer. Daarbinnen zou ze veilig zijn.
Ze werd door een vriendelijke, mollige dame die zich voorstelde als Mrs. Blythe, naar haar kamer gebracht. ‘Zodra u zich hebt opgefrist staat het avondeten klaar in de kleine zitkamer. Daar eet Lady Rowan-Hampton ook vaak als ze alleen is. Het is minder formeel. Een gezellige, warme kamer. Wij zorgen ondertussen voor de kleine, zodat u een beetje tot uzelf kunt komen. Lady Rowan-Hampton heeft ons strikte instructies gegeven. Het mag u aan niets ontbreken.’ Ze deed de deur open van een royale slaapkamer met een groot koperen ledikant. In de haard knapperde een vuur. Op het nachtkastje stond een boeketje heide. ‘Daar heeft Lady Rowan-Hampton speciaal om gevraagd,’ vertelde Mrs. Blythe met een gewichtig gezicht. ‘Want dat zou u aan thuis herinneren, zei ze.’
Kitty pakte het boeketje en rook eraan. ‘Ja, daar had ze gelijk in. Het ruikt naar thuis.’ Maar ze was te moe om heimwee te hebben.
‘Kan ik een bad voor u maken?’
‘O, dat zou heerlijk zijn.’ Kitty verwachtte dat Mrs. Blythe een mannelijke bediende zou bellen om emmers warm water naar boven te sjouwen. Maar tot haar verrassing liep ze de badkamer in, waar Kitty prompt het geluid van stromend water hoorde. Ze moest denken aan Victoria die had geklaagd over het ontbreken van elektriciteit en fatsoenlijk sanitair. Nu begreep ze wat haar zus had bedoeld. Ze liep naar de badkamer en zag dat de kuip zich al begon te vullen. Mrs. Blythe schonk iets uit een groen flesje in het water. Vermoeid en murw als ze was door alle ervaringen en indrukken, voelde Kitty zich onmiddellijk gekalmeerd door de rustgevende geur van dennenbossen. Ze besefte ineens hoe smoezelig ze moest zijn van de reis, en haar armen en benen waren plotseling ondraaglijk zwaar van vermoeidheid. ‘Terwijl u een bad neemt pakken Becky en ik uw bagage uit. Hebt u maar één koffer bij u?’ vroeg Mrs. Blythe verrast. ‘Nou, dan zijn we snel klaar.’
Kitty genoot van haar bad en lag er zo lang in, dat Mrs. Blythe zich blijkbaar ongerust begon te maken, want ze klopte op de deur om te vragen of alles in orde was. Na haar bad kleedde Kitty zich voor het avondeten en ging naar beneden. Ondanks de royale afmetingen van het huis, maakte het een intieme indruk dankzij de nonchalante charme en de persoonlijke stijl van Grace. Er was voor Kitty gedekt in de kleine zitkamer, met wanden vol boeken, een zachte bank en geriefelijke fauteuils. Het vuur brandde en in het midden van de tafel stond een vaas met een stralend rood boeket. Het eten smaakte verrukkelijk. Terwijl ze een stuk kip aan haar vork prikte en een hap aardappelpuree nam, besefte ze pas goed hoeveel trek ze had. Het vlees was zacht en mals, de jus rijk van smaak. Wat een verschil met het eten dat de kok in het jachthuis op tafel zette! Nadat Kitty haar bord schoon leeg had gegeten, stond ze op om naar bed te gaan. Toen ze haar hoofd op het kussen legde, was ze te moe om haar thuis te missen. Te emotioneel gesloopt om zelfs maar aan Jack te denken. In plaats daarvan deed ze haar ogen dicht en liet ze zich meevoeren door de slaap, weg van haar problemen en haar zorgen over de toekomst.
De volgende morgen werd ze gewekt door Mrs. Blythe die op de deur klopte. ‘Goedemorgen, miss Deverill. Het spijt me dat ik u wakker maak, maar Lady Deverill zit beneden. Ze zei dat ik u direct moest waarschuwen.’
‘Hoe laat is het?’ vroeg Kitty slaperig.
‘Elf uur, miss Deverill.’
‘Lieve hemel, ik heb een gat in de dag geslapen!’
‘Inderdaad. En het is nog wel zo’n verrukkelijke, zonnige dag.’ Mrs. Blythe schoof de gordijnen open. ‘Misschien vindt u het prettig om straks een wandeling door het park te maken?’
‘Dat lijkt me heerlijk. Maar ik denk dat ik beter eerst mijn moeder te woord kan staan.’
‘Ik heb voor het ontbijt gedekt in de ochtendkamer. Daar zit u heerlijk, met uitzicht op de tuin. Lady Rowan-Hampton geniet er altijd van om naar de vogels te kijken. Ik zal Lady Deverill vragen daar op u te wachten.’
‘Dank u wel, Mrs. Blythe.’ Kitty voelde haar maag verkrampen bij het vooruitzicht van de confrontatie met haar moeder.
Ze trok de kleren aan die Mrs. Blythe voor haar had klaargelegd. Blijkbaar had de huishoudster haar reiskleding meegenomen en in de was gedaan. Kitty zou de rest van haar garderobe zo spoedig mogelijk laten nasturen. Toen ze vond dat ze er toonbaar uitzag, ging ze naar beneden, zich afvragend wat ze haar moeder over het kind moest vertellen. Want ze kon onmogelijk open kaart spelen.
Maud stond op haar te wachten in een ivoorkleurige japon met verlaagde taille, geheel volgens de laatste mode. Onder haar zwarte hoed was haar korte haar recht afgeknipt ter hoogte van haar kaaklijn, waardoor haar gezicht nog strenger leek. Maar het meest opmerkelijk waren haar vuurrode lippen, die ze tot een smalle streep had samengeknepen. ‘Dag, mama.’ Kitty liep naar de tafel, waar voor haar was gedekt met fraai blauw servies en een bijpassende placemat. Ze schonk zichzelf thee in. ‘Wilt u ook een kopje?’
‘Nee, ik blijf maar even,’ zei Maud.
‘Neem me niet kwalijk maar ik begin vast te eten. Want ik rammel van de honger.’ Kitty pakte een stuk toast en smeerde er boter op.
‘Dus je bent uit Ierland gevlucht met een kind.’ Maud was zo geagiteerd dat ze alle beleefdheden en plichtplegingen achterwege liet. ‘Van wie is dat kind? En waarom moest jij je er zonodig over ontfermen? En trouwens, waarom ben je niet in Ierland gebleven? Heb je enig idee wat de mensen zullen zeggen? Ze zullen denken dat het kind van jou is. Er komt een afschuwelijk schandaal van. Hoe denk je in ’s hemelsnaam nog een man te vinden? Geen man is bereid het kind van een ander groot te brengen. Heb je ook maar een moment níét alleen aan jezelf gedacht? Nou?’
Kitty nam kalm een hap van haar toast. ‘Was dat alles wat u te zeggen hebt?’
Maud liet zich verbijsterd op een stoel vallen. ‘Ik eis een verklaring, Kitty.’
Op dat moment kwam de butler binnen. ‘Goedemorgen, miss Deverill. Wenst u ook een eitje bij het ontbijt?’
‘Dat lijkt me heerlijk. Twee gekookte eieren graag.’ Kitty voelde haar zelfvertrouwen terugkeren.
‘Kan ik u ergens mee van dienst zijn, Lady Deverill?’ vroeg de butler aan Maud.
‘Nee, dank u. Ik blijf maar even.’ Toen de butler weer was vertrokken keek ze Kitty vol verwachting aan. ‘Nou? Komt er nog wat van?’
Kitty slaakte een zucht. ‘Ik ben uit Ierland weggegaan omdat papa weigerde het kind in huis te nemen.’ Dat was weliswaar niet de volledige waarheid, maar het leek Kitty verstandig het daarbij te laten.
‘En daar geef ik hem groot gelijk in. Je had het kind naar een weeshuis moeten sturen. Maar in plaats daarvan neem je het mee hierheen, met als gevolg dat onze goede naam wordt besmeurd. Je broer had misschien een geschikte bruid gevonden…’ De emoties werden haar even te veel. ‘Maar door het schandaal dat jij gaat veroorzaken, is het huwelijk misschien wel van de baan. Heb je ook maar een moment aan je familie gedacht?’
‘Ik heb aan het kind gedacht.’
‘Wiens kind is het eigenlijk? Van jou kan het niet zijn.’
‘Nee, niet in de biologische zin. Maar in alle andere opzichten is het mijn kind.’
‘Wat een onzin! Natuurlijk is het niet jouw kind. Je kunt niet zomaar andermans kind laten doorgaan voor het jouwe.’
‘Hij is niet zomaar andermans kind, mama.’
Maar Maud luisterde al niet meer. In plaats daarvan dacht ze koortsachtig na over de vraag hoe ze het probleem zo snel en zo discreet mogelijk kon oplossen. ‘Ik regel wel een plekje voor hem. Er zijn hier in Engeland tehuizen genoeg waar er goed voor kinderen wordt gezorgd.’
‘Hij gaat niet naar een tehuis.’
Maud keerde zich met fonkelende ogen naar haar toe. ‘Waarom niet? Wat betekent dat kind voor je?’
Op dat moment kwam de butler binnen met de eieren, gevolgd door het dienstmeisje dat met Kitty uit Ierland was meegekomen. Ze droeg het kindje op de arm, gewikkeld in een katoenen dekentje. Maud stond op en keek naar het kleine gezichtje, het rode haar, de lichtgrijze ogen. Toen deinsde ze vol afschuw terug en keerde zich weer naar Kitty. ‘Het is wel jouw kind!’
‘Nee.’
‘Maar hij heeft jouw haar en jouw ogen.’
‘Hij heeft het haar van grootmama. En ook haar ogen. Net als ik.’
Maud legde een witte hand op haar borst, alsof ze ineens moeite had met ademhalen. ‘Maar dan… dan is het…’
‘Het is papa’s kind,’ vertelde Kitty haar koel en beheerst, maar heimelijk genietend van het geschokte gezicht van haar moeder.
Maud slikte krampachtig. ‘Haal dat kind hier weg,’ snauwde ze.
‘Neem hem maar weer mee, Hetty. Ik kom zo. Lady Deverill blijft niet lang.’
‘Neemt u me niet kwalijk, miss Deverill, maar hoe heet hij eigenlijk?’ vroeg het dienstmeisje.
Kitty dacht even na terwijl Maud zich verslagen weer op haar stoel liet vallen. ‘Jack,’ antwoordde ze toen vol overtuiging. ‘Hij heet Jack. Master Jack Deverill.’