26

 

 

 

 

Londen, Engeland, 1922

 

 

Gekweld door onzekerheid hunkerde Kitty naar nieuws over Jack. Ze putte troost uit de zorg voor het kleine jongetje dat ze naar hem had vernoemd, en uit de drukke agenda van Celia die haar overal mee naartoe sleepte. Toch was Jack op de achtergrond altijd in haar gedachten. En toen kwam er in maart eindelijk een brief. Via Grace, die hem had doorgestuurd.

 

15 maart 1922

Liefste Kitty,

Ik schrijf je vanuit Cork waar ik mijn dagen slijt in de gevangenis. Je zult wel gehoord hebben dat het me niet is gelukt weg te komen naar Amerika. Het enige lichtpuntje is dat ik hier in Cork dichter bij jou ben. Wanneer ik naar de lucht kijk, weet ik dat jij hetzelfde blauw ziet. Daar put ik troost uit. Ik denk niet dat ze me tot het vuurpeloton zullen veroordelen. Misschien hebben de Britten door 1916 van hun fouten geleerd! Maar ik verwacht ook niet dat ze me zullen vrijlaten. Toch zal een bestaan achter tralies minder ondraaglijk voor me zijn, als ik weet dat jij doorgaat met je leven. Wacht niet op mij, mijn lieve mooie Kitty. Wacht niet tot ik vrijkom, tot je oud en verbitterd bent. Zoek een ander om van te houden. Een ander die ook van jou houdt. Ik ontsla je van je belofte, net zoals jij mij van de mijne moet ontslaan. We zijn niet voorbestemd om samen te zijn. Tot dat inzicht ben ik inmiddels gekomen. Maar dat jij van me hebt gehouden, heeft mijn leven oneindig verrijkt.

Houden van is loslaten, zeggen ze. En daarin schuilt een diepe waarheid. Ik hou van je, Kitty. Meer dan van mijn eigen leven. Jack

 

De inkt vlekte door de tranen die op het papier drupten. Haastig legde ze de brief weg, ze sloeg haar handen voor haar gezicht en zwoer dat ze op hem zou wachten, hoe lang het ook zou duren. Alleen al de gedachte dat ze op zoek zou gaan naar een ander, vervulde haar met afschuw. Haar hart behoorde Jack toe en dat zou altijd zo blijven.

Sinds haar aankomst in Londen, samen met de kleine Jack, was ze aangenaam verrast door de reacties die ze kreeg. Celia vond het ‘een giller’, een ongetrouwde vrouw met een kind. Beatrice had haar bewondering uitgesproken voor Kitty’s ‘daad van naastenliefde’. En Digby vond dat de kleine Jack sprekend op haar leek, waarop Maud vinnig had opgemerkt dat half Ierland rood haar had. Victoria toonde niet de minste interesse in de kleine Jack. Harry daarentegen nam Kitty apart. Ze hadden geen geheimen voor elkaar, zei hij. Dus hij eiste dat ze open kaart speelde. Toen Kitty hem de waarheid vertelde, had hij geen goed woord over voor de handelwijze van hun vader, maar hij schaarde zich volledig achter Kitty’s besluit om het kind groot te brengen. ‘Misschien ben ik de kleine Jack ooit wel dankbaar, want de kans dat ik ooit vader word lijkt me niet groot,’ fluisterde hij grijnzend.

‘Mama zal hevig teleurgesteld zijn als je niet voor een stamhouder zorgt,’ zei Kitty.

‘Arme mama, ze krijgt de ene teleurstelling na de andere te verwerken. Ik zou bijna medelijden met haar hebben.’

‘Bespaar je de moeite. Mama is net onkruid. Niet uit te roeien en ze duikt altijd daar op waar je haar niet kunt gebruiken.’

Kitty schreef Elspeth dat ze zich had ontfermd over een kind dat bij het jachthuis te vondeling was gelegd. En dat ze naar Londen was gegaan omdat hun vader weigerde een kind in huis te nemen dat niet van haar was. Het was althans gedeeltelijk de waarheid. Openhartiger durfde ze niet te zijn. Maar ze wilde ook niet dat haar zusje het nieuws van anderen zou horen. Elspeth zou haar steunen. Mocht ze ooit een toevluchtsoord nodig hebben in Ierland, dan kon ze op haar rekenen.

Misschien werd er in de hogere kringen van Londen over haar geroddeld, maar daar merkte Kitty niets van. En daar maakte ze zich ook niet druk om. Nu ze Ierland achter zich had moeten laten, stortte ze zich met overgave in het Londense uitgaansleven, alsof ze zich op die manier probeerde los te maken van het verleden. Ze werd een vaste bezoeker van de dinsdagavondsalon van Beatrice, waar ze de andere gasten zowel charmeerde als verbaasde met haar uitgesproken opvattingen die ze intelligent onder woorden wist te brengen, waarbij ze in vrijmoedigheid niet onderdeed voor de aanwezige heren. Wie zo onvoorzichtig was over de situatie in Ierland te beginnen, kreeg daar al snel spijt van, want Kitty deinsde er niet voor terug zich uit te spreken vóór de IRA en bewees dat ze beter op de hoogte was dan de meeste andere gasten. Beatrice was dan ook maar al te blij met haar nicht, die met haar spraakmakende levenswandel en gedurfde meningen voor vuurwerk zorgde tijdens de wekelijkse bijeenkomsten.

Samen met Celia en haar grote vriendenkring lunchte Kitty in de beste, populairste restaurants en danste ze tot in de kleine uurtjes in nachtclubs waar jazz werd gespeeld, de muziek die recentelijk uit Amerika was overgewaaid. Ze leerde de charleston, ze volgde de laatste mode van verlaagde tailles en kortere rokken, en ze begon te roken. Met Harry en Boysie ging ze naar musea, waarbij ze deed alsof ze de steelse blikken en vluchtige liefkozingen niet zag die de mannen uitwisselden. Ze was een graag geziene gast, het stralende middelpunt in elk gezelschap, ook al werd ze door bejaarde douairières ‘losbandig en zedeloos’ genoemd, wat in combinatie met haar Ierse afkomst zo mogelijk nog gevaarlijker was.

Hoezeer Kitty haar nieuwe leven ook omhelsde, Jack vergat ze niet. Ze schreef hem soms wel drie keer in de week en stuurde haar brieven naar de gevangenis in Cork. Maar hoe verlangend en ongeduldig ze ook uitkeek naar antwoord, Jack liet niets van zich horen.

De angst van Maud dat haar jongste dochter niet aan de man zou komen, bleek ongegrond. De oorlog mocht dan bijna een hele generatie hebben uitgeroeid, de jonge mannen die het front hadden overleefd, verloren al snel hun hart aan Kitty. Dat ze de zorg voor een kind op zich had genomen, leek hun niet te ontmoedigen. Het was tenslotte niet haar eigen kind. Bovendien wekte de manier waarop ze zich over het kleine jongetje ontfermde, slechts bewondering. Maar Kitty liet zich niet strikken, met als gevolg dat ze de mannenharten nog vuriger liet slaan.

 

De zomer deed zijn intrede en Victoria’s dochter werd geboren. Lady Alexandra Mary Victoria Casselwright, zoals het kleine meisje ging heten. ‘Had ze geen naam kunnen bedenken die niet naar een koningin verwijst?’ mopperde Kitty tegen Celia.

‘De volgende wordt een jongen. George William Edward Eric,’ zei Celia grinnikend. ‘Want “Eric” moet er natuurlijk wel bij. Het arme schaap!’

‘Met een kind waarmee ze kan pronken, hebben we deze zomer gelukkig geen last van mama,’ zei Kitty. ‘De zoon van Elspeth telt niet, want die heet maar heel gewoontjes John MacCartain. Bovendien moet mama niets van Ierland hebben. Trouwens, ook niet van Elspeth. Wat zal ze het heerlijk vinden om grootmoeder te zijn van een kleinkind dat van adel is!’

Voor de zomer ging de familie naar Deverill Rising, Digby’s uitgestrekte landgoed in de heuvels van Wiltshire. Toen de auto de indrukwekkende oprijlaan insloeg, tussen glooiende weiden met hoog gras en wilde bloemen, over een schilderachtige brug met daaronder het riviertje de Deverill, besefte Kitty pas hoezeer ze het platteland had gemist. De hellingen waren bespikkeld met schapen, als pluizige paardenbloemen. Vogels vlogen hagen van sleedoorn en haagbeuk in en uit. Hoog oprijzende kastanjebomen verleenden beschutting tegen de brandend hete zomerzon, terwijl de paarden in de schaduw daaronder werden belaagd door dikke vliegen die zich niet lieten wegjagen en zich verzamelden rond hun ogen en hun fluweelzachte lippen. Kitty’s hart zwol bij het vooruitzicht weer te kunnen rijden en haar blik gleed verlangend over de krijtheuvels.

Het indrukwekkende landhuis was opgetrokken uit natuursteen, de gevel werd over de volle breedte bekroond door een timpaan en langs de dakrand verhief zich een robuuste balustrade met amfora’s. Hoge ramen keken uit op weelderig bloeiende, liefdevol verzorgde tuinen. Zodra de auto stilhield op het grind sprong Celia eruit en sleepte Kitty mee. De kleine Jack bleef onder de hoede van Hetty, die er ook op toezag dat de bagage naar binnen werd gebracht. Ondertussen renden de nichtjes het huis door, naar de openslaande deuren aan de achterkant die uitkwamen op een geplaveide tuin met een overvloed aan wilde tijm, vrouwenmantel, vergeet-mij-nietjes en reusachtige potten vol rozemarijn. Een ronde witte duiventil met een rieten dak bood een serene aanblik tegen de achtergrond van een dicht bos.

De meisjes renden de tuinen door, onder sierlijke bogen begroeid met klimrozen, over slingerende paden tussen uitgestrekte borders met campanula en pioenrozen, en door de ommuurde groentetuinen waar la­thyrus tussen rijen worteltjes en spinazie groeide. Gretig om haar alles te laten zien – van de tennisbaan en het croquetveld, tot de boomhut die ze voor haar tiende verjaardag van haar vader had gekregen – trok Celia haar nichtje achter zich aan. Uiteindelijk ploften ze neer op een houten bank rond een perenboom, doodmoe en lachend van opwinding. ‘Is het hier niet heerlijk?’ jubelde Celia.

‘Ik had niet gedacht dat het ergens mooier kon zijn dan thuis, maar Deverill Rising is adembenemend,’ antwoordde Kitty hijgend.

‘En reken maar dat we plezier gaan maken. Net als vroeger, in Ierland. Vivien en Leona komen met hun saaie mannen en hun krijsende kinderen. En vanavond verwachten we Harry en Boysie met Archie Mayberry. Volgens mij gaat Archie me ten huwelijk vragen.’

‘En wat zeg je dan?’

Celia haalde haar schouders op. ‘Ik denk dat ik ja zeg. Ooit moet het er toch van komen en Archie is geen verkeerde keuze. Bovendien is hij rijk. Schat- en schatrijk.’

‘En knap,’ opperde Kitty behulpzaam.

‘Ja, het is geen straf om naar hem te kijken, hè? Ik hou natuurlijk niet van hem, maar hij wel van mij, geloof ik. Bij de keuze van een man moet je praktisch te werk gaan. Hij is rijk, van goede komaf en intelligent. Dat laatste is ook erg belangrijk, want ik zou het niet kunnen verdragen om getrouwd te zijn met een domme man. Als ik me verveel ga ik me misdragen. Dus ik trouw met Archie, ik krijg een stel kinderen en dan word ik verliefd op een ander.’ Celia zuchtte tevreden. ‘Zo gaat het toch altijd?’

‘Ik heb er eigenlijk nog nooit over nagedacht. Mijn vader is mijn moeder inderdaad ontrouw geweest, dat weet ik wel.’

‘Natuurlijk. De mijne ook. Van mama weet ik het niet zeker. Als ze minnaars heeft gehad, dan is ze daar discreter mee omgesprongen dan mijn vader. Trouwens, laten we een eind gaan rijden als de jongens er zijn. Ik wed dat je dat mist.’

‘Ja, ik mis de paarden heel erg.’

‘In deze tijd van het jaar valt er niets te jagen, maar we kunnen in galop over de heuvels en ik kan je de Man laten zien. Dat is een reusachtige kalkfiguur op de helling, want de bodem onder het gras bestaat uit kalk. Hij is niet zo indrukwekkend als jouw Elfenkring want hij komt bij zonsondergang niet tot leven.’ Celia pakte Kitty’s hand. ‘Konden we de klok maar terugzetten, om desnoods nog één zomer op kasteel Deverill te kunnen doorbrengen. Heb jij dat ook?’ Bij het zien van de doffe blik in Kitty’s ogen begon Celia snel over iets anders. ‘Kom, dan laat ik je het huis zien.’

Het duurde niet lang of het grote landgoed vulde zich met gasten. Ze kwamen onverwacht en bleven soms dagen. Beatrice vond het allemaal prima. Ze troonde op het terras, met op haar hoofd een grote zonnehoed, terwijl Digby, in een fonkelnieuw geel geruit jagerskostuum compleet met kniebroek, de mannen rondleidde over het landgoed en ze de bijbehorende boerderij liet zien. Sir Digby Deverill mocht dan uit een oud, adellijk geslacht stammen, hij gedroeg zich als een nouveau riche en deinsde er niet voor terug te pronken met zijn diamantmiljoenen. Beatrice genoot vooral van haar jeugdige gasten die in glimmende auto’s naar het landgoed kwamen. De meisjes droegen hun haar kort en de taille laag, volgens de laatste mode. Ze hadden hun lange nagels rood geverfd, net als hun lippen. De mannen in hun lichtgekleurde pakken of gestreepte jasjes, met crickettruien en platte strohoeden, zagen eruit als echte levensgenieters. Opgewekt en ogenschijnlijk onbekommerd. Beatrice sloeg hen gade terwijl ze tennis en croquet en charade speelden; bij het blikje trappen en de picknicks op de heuvel. Ze zag hoe ze elkaar plaagden, hoe ze flirtten, rookten, dansten en plezier maakten. O, wat zou ik graag weer jong zijn, dacht ze verlangend. De rijkdom van de jeugd, als je hele leven nog voor je ligt.

Op een avond in augustus, toen de hemel was bezaaid met sterren, nam Archie plechtig Celia’s hand in de zijne en vroeg haar of ze met hem wilde trouwen. Celia zei ja, waarop het stel naar binnen stormde en een spelletje buut verstoorde dat werd gespeeld volgens de regels van de Deverills en was uitgegroeid tot een traditie. Het aanstaande bruidspaar vertelde zijn grote nieuws, de champagne werd ontkurkt, er werden gelukwensen uitgewisseld en vervolgens trok Celia zich terug met haar vriendinnen voor het bespreken van De Jurk en het kiezen van de bruidsmeisjes. ‘Jij moet mijn boeket vangen, Kitty, want jij bent de volgende bruid.’ Kitty zei niets. Als ze ooit de bruid zou zijn, dan alleen met Jack als bruidegom. Wanneer zou hij eindelijk vrijkomen, vroeg ze zich wanhopig af.

 

Op 22 augustus werd Michael Collins, die de onderhandelingen had gevoerd waaruit de Ierse tweedeling was voortgekomen, door fanatieke nationalisten in een hinderlaag gelokt en vermoord. Kitty was diep geschokt toen ze het in de krant las. ‘Ze hebben Michael Collins vermoord! Wat vreselijk!’ riep ze uit terwijl ze The Times op de ontbijttafel smeet en dacht aan Jack die nog in de gevangenis zat. ‘Houdt het geweld dan nooit op?’

‘Michael Collins? Dat is toch een van die Ierse terroristen?’ Celia begreep niet waarom haar nichtje zo van streek was.

Kitty schudde verbaasd haar hoofd. ‘Maar weet je dat dan niet? Michael Collins was een held. Een opstandeling, een strijder voor de vrijheid. Een dappere man die alles overhad voor zijn land. Ik hoop dat ze de daders vinden! En wat mij betreft worden ze aan de hoogste boom opgeknoopt!’ Het gezelschap rond de tafel keek elkaar ongemakkelijk aan. Niemand was geïnteresseerd in Ierland en in wat daar gebeurde, alleen Harry, die de krant pakte en zwijgend begon te lezen. Boysie keek bezorgd en er viel een ongemakkelijke stilte.

‘Hemeltje lief, wat akelig allemaal. Weet je wat, laten we gaan picknicken. Daar vrolijk je van op, Kitty. En dan kunnen we kastie spelen op de heuvel,’ stelde Celia voor.

‘Wat een geweldige idee, lieveling.’ Archie keerde zich bewonderend en in aanbidding naar haar toe. ‘Dat geeft ons iets leukers om aan te denken dan die Michael Collins.’

 

Er werd een trouwdatum vastgesteld. Het huwelijk zou in de lente worden gesloten, de herfst was een aaneenschakeling van verlovingsfeestjes, naast het gebruikelijke vertier. Kitty onderhield een hecht contact met haar grootmoeder, die haar lange, poëtische en in toenemende mate krankzinnige brieven stuurde. Adeline schreef over de dwergen in de hagen, over de elfen in de bloembedden, over Bertie die haar had gedwongen om vanwege de kou haar intrek te nemen in het jachthuis. Ze ging er alleen naartoe om te eten en te slapen, want Hubert was erg veeleisend en wilde dat ze hem de hele dag gezelschap hield. De Struikjes durfden niet meer langs te komen en leefden min of meer als kluizenaars in hun huis in Ballinakelly. Ze stuurde hun cannabis om de zenuwen te kalmeren, maar niemand zou het weten als ze op een dag in hun slaap kwamen te overlijden. Adeline informeerde ook naar de toelage die ze Kitty stuurde. Is het genoeg, kindje? Want ik wil niet dat je als een pauper moet leven. Als iemand verdient om het goed te hebben, ben jij het. Zelf heb ik nog maar weinig nodig nu ik nauwelijks verder kom dan de toren. Ik voel me een tweede Raponsje, maar dan zonder heks. En Hubert, mijn prins, is niet in staat me te redden. Het ga je goed, lieve Kitty. Bid dat er een eind mag komen aan het geweld, zodat je met de kleine jongen kunt terugkeren en hem op kasteel Deverill kunt grootbrengen. Want dit is zijn huis. Hier hoort hij.

Kitty schreef Jack nog altijd met grote regelmaat. Ook al had hij haar op het hart gedrukt niet op hem te wachten, toch was ze verbijsterd en gekwetst door zijn weigering om terug te schrijven. Besefte hij dan niet dat ze zo veel van hem hield dat ze desnoods haar hele leven op hem zou wachten? En toen, op 17 december 1922, nadat op 6 december de Ierse Vrijstaat was uitgeroepen, vertrokken de laatste Britse troepen uit de kazerne in Dublin. Het zuiden was eindelijk onafhankelijk. Kitty twijfelde er niet aan of Jack zou nu spoedig vrijkomen.

De bevrijding was een historisch moment waarvan Kitty al zo lang had gedroomd. Ze was trots op haar eigen bescheiden rol daarin en samen met Grace vierde ze het heuglijke feit in het Ritz, met champagne en een diner, waarbij ze herinneringen ophaalden aan hun tijd als opstandelingen, aan de gruwelijke moord op kolonel Manley, aan het moment waarop Kitty had beseft dat Grace niet de vijand was maar haar bondgenoot, en aan die keer dat Kitty bijna door de Auxiliaries was betrapt met een schoenendoos waarin een pistool verstopt zat. ‘Zonder het improvisatietalent van pastoor Quinn was je misschien wel in de gevangenis beland, net als gravin Markievicz.’ Het was Grace aan te zien dat ze heimwee had naar die opwindende tijden. Kitty verwachtte dat Jack onmiddellijk zou worden vrijgelaten, maar de weken verstreken zonder dat ze iets hoorde, en geleidelijk aan maakte het gevoel van triomf plaats voor teleurstelling en verbittering.

De kleine Jack Deverill groeide voorspoedig. Van het broze kindje dat Kitty op de veranda had gevonden, had hij zich ontwikkeld tot een kleine dikzak, blakend van gezondheid. Omdat ze niet wist wanneer hij was geboren, verklaarde ze 1 januari tot zijn verjaardag. Ze bakte een taart voor hem en nodigde Celia en Harry uit voor de viering. Terwijl de kleine Jack de kaars uit blies, dacht Kitty aan Bridie. Was ze inmiddels teruggekeerd naar Ballinakelly? Het liefst zou ze haar schrijven, om haar gerust te stellen dat alles goed was met de kleine en dat hij van haar alle liefde kreeg die Bridie hem niet kon geven. Wanneer hij sliep, zat ze soms naast zijn bedje en vergat ze de tijd. Hoe had ze ooit kunnen vermoeden dat zo’n klein mensje haar zo veel vreugde zou schenken? Wanneer ze eraan dacht wat Bridie allemaal miste, voelde ze een steek van pijn in haar hart.

Hoewel Grace regelmatig naar Londen kwam, had ze geen nieuws over Jack. En Bertie was koppiger dan ooit in zijn weigering om Kitty en de kleine Jack naar huis te laten terugkeren. ‘Hij erkent het kind niet,’ zei Grace zacht. ‘In zijn ogen is Jack geen Deverill.’

‘Dan kan ik niet terug.’ Kitty stak haar kin naar voren om haar verdriet terug te dringen. ‘Maar ooit zal ik Jack Deverill laten zien wat zijn thuis is. Hij heeft meer Iers bloed dan ik en ik zal niet rusten voordat ik hem heb herenigd met de zetel van zijn voorgeslacht.’

‘Je kunt altijd bij mij in huis komen,’ bood Grace aan.

‘En van een afstand naar mijn eigen huis kijken? Nee, dat zou ik niet kunnen verdragen. Uiteindelijk zal papa moeten toegeven. Al is het maar ter wille van grootmama. Zou jij met hem willen praten, Grace?’ Kitty legde een hand op de arm van haar vriendin. ‘Jij bent de enige naar wie hij luistert.’

Grace vertelde maar niet dat Bertie weer veel te veel dronk en dat ze hem nog maar zelden zag. Jagen deed hij amper meer, bij de rennen liet hij zich niet zien en bezoek ontving hij ook nauwelijks. Al met al was hij nog slechts een schim van de charismatische figuur die hij ooit was geweest. De zwierige, onbekommerde man was een paranoïde angsthaas geworden. Alleen whiskey – heel veel whiskey – kon zijn gekwelde ziel nog sussen, en Grace was bang dat het niet lang zou duren of hij ging ook elfen en dwergen zien, net als Adeline.

‘Is er nog nieuws van Bridie?’ vroeg Kitty.

‘Het laatste wat ik heb gehoord, is dat ze als dienstmeisje werkt in Manhattan. Ze maakt het goed. Je hoeft je over haar geen zorgen te maken.’ Grace keerde zich naar het raam. ‘Ze wilde een nieuw leven beginnen. En je vader is buitengewoon royaal geweest. Royaler dan de meeste mannen zouden zijn in een dergelijke situatie.’

‘Komt ze ooit nog terug, denk je?’

Grace keek haar ernstig aan. ‘Zou je dat willen? Dat ze terugkomt en haar kind opeist?’

Daar had Kitty niet aan gedacht. ‘Nee. Nee, dat wil ik niet. Als ik eerlijk ben, moet ik bekennen dat ik de kleine Jack voor mezelf wil. Is het harteloos om zo te denken?’

‘Helemaal niet. Het zou harteloos zijn als je er anders over dacht.’

‘Ik hou van hem alsof hij mijn eigen zoon is, Grace,’ verklaarde Kitty stralend. ‘Ik hoef maar naar hem te kijken of al mijn zorgen verdwijnen en ik heb er weer vertrouwen in dat alles goed komt met de wereld.’

‘Dan moet je Bridie uit je hoofd zetten. Ze heeft vrijwillig afstand gedaan van haar kind. Wie de kleine Jack ook bij jou voor de deur heeft gelegd, wist dat je goed voor hem zou zorgen en dat je hem als een Deverill zou grootbrengen. Want dat is hij tenslotte. Ik weet zeker dat Bridie dat zelf zo heeft geregeld. Jullie zijn vriendinnen. Ze wist dat ze op je kon rekenen.’

‘Ja, dat denk ik ook.’ Kitty voelde zich op slag een stuk beter. ‘Als de rollen omgedraaid waren, zou ze voor mij hetzelfde doen.’

 

Naarmate de bruiloft dichterbij kwam, werd Celia steeds nerveuzer over de eerste huwelijksnacht. ‘Hoe zou het zijn? Denk je dat het pijn doet?’

Het gezicht van Michael Doyle verscheen voor Kitty’s geestesoog. ‘Als de bruidegom voorzichtig is, doet het geen pijn. Dat weet ik zeker.’

‘Ik zou het liever met Lachlan doen,’ zei Celia, doelend op Archies getuige.

‘Celia!’ De bekentenis van haar nichtje betekende voor Kitty een welkome afleiding.

‘O, ik weet heus wel dat ik dat soort dingen niet hoor te denken. Maar als hij naar me kijkt, is het net alsof alle haartjes over mijn hele lichaam rechtop gaan staan, als soldaatjes die in de houding springen. En dat heb ik bij Archie helemaal niet.’

‘Wat wil je daarmee zeggen?’

‘Niks. Ik trouw over twee weken met Archie. En tegen de tijd dat ik hem een stamhouder heb gegeven, en wie weet zelfs nóg een zoon als reserve, word ik misschien wel verliefd op Lachlan Kirkpatrick.’

Het huwelijk van Celia Deverill zou waarschijnlijk dé gebeurtenis van het seizoen zijn geweest, ware het niet dat prins George, de hertog van York, die aprilmaand trouwde met Lady Elizabeth Bowes-Lyon. Het koninklijke huwelijk werd niet, zoals de traditie wilde, in de Royal Chapel gesloten, maar in Westminster Abbey waardoor het welbewust tot een publieke aangelegenheid werd gemaakt, om het moreel op te vijzelen na het geweld en de verwoestingen van de oorlog. Beatrice was diep teleurgesteld dat Celia’s bruiloft, die in mei zou plaatsvinden, zou worden overschaduwd door een huwelijk waarmee ze onmogelijk kon concurreren, zelfs niet met al Digby’s miljoenen en haar unieke, gevarieerde gastenlijst.

De plechtigheid vond plaats in St. Peter’s Church in Belgravia, de receptie werd gehouden in het Ritz. Celia zag er schitterend uit in een japon van ivoorwitte zijde en met op haar hoofd de indrukwekkende diamanten tiara die Digby voor Leona’s huwelijk had laten maken, en die ook haar zus Vivien als bruid had gedragen. Over beide huwelijken was destijds een stuk in The Tatler verschenen, compleet met een foto van het bruidspaar. Voor het huwelijk van haar jongste dochter koesterde Beatrice dezelfde hooggespannen verwachtingen.

Kitty droeg als bruidsmeisje ook een lange witte jurk, afgestemd op de zijden creatie van de bruid. Ze had jasmijn door haar haar gevlochten en de geur van haar boeketje lelies en kersenbloesem vervulde haar met nostalgie, want het was de geur van kasteel Deverill in de lente. Celia beloofde plechtig dat ze Archie Mayberry zou liefhebben en gehoorzamen, en het koor zong hymnen die zelfs het ijzigste hart zouden hebben doen smelten. Tenminste, dat dacht Kitty. Maar één blik op het strakke profiel van haar moeder deed haar beseffen dat alleen haar huwelijk met een aristocraat die aan Mauds onmogelijk hoge eisen voldeed, het hart van haar moeder zou kunnen ontdooien. Wat jammer dat prins George net gestrikt was, dacht ze kwaadaardig, een glimlach verbijtend.

Na de plechtigheid gingen de gasten naar het Ritz voor thee met bruidstaart. Kitty vond het een saaie bedoening, want op de gastenlijst stonden – zoals gebruikelijk was – voornamelijk vrienden van Digby en Beatrice, niet van Celia of Archie. Met haar kop thee liep ze wat rond en maakte hier en daar een praatje. Augusta was even ongenietbaar als altijd en somde met nauwelijks verholen genot een lange lijst vrienden op die recentelijk het tijdelijke met het eeuwige hadden verwisseld. ‘Bunny Spencer is vorige week dood gebleven in haar border,’ vertelde ze gretig. ‘Het ene moment rook ze nog aan de rozen, het volgende was ze compost! En Arthur Sillars is heel ernstig ziek. Hij zal het niet lang meer maken, zeggen ze. En moet je Stoke nu eens zien.’ Ze wees naar haar man die er met zijn zware snor en rode wangen meer dan ooit uitzag als een kabouter. ‘Je kunt je niet voorstellen dat hij ook ooit doodgaat. Toch kan het elk moment afgelopen zijn.’

Kitty wist zich van haar los te maken met het excuus dat ze zich om de bruid moest bekommeren. Haastig liep ze naar buiten, het terras op. Daar leunde ze met een diepe zucht op de balustrade met uitzicht op Green Park, waar wandelaars ongehaast tussen de platanen slenterden. ‘Nee maar, miss Deverill!’ klonk een stem naast haar.

Toen ze zich omdraaide keek ze recht in de ogen van Mr. Trench. Ze was zelf verbaasd over de blijdschap die ze voelde om het weerzien. ‘Mr. Trench, wat een onverwacht genoegen…’

Hij nam haar hand in de zijne en boog. ‘Inderdaad, een groot genoegen om u na al die tijd weer te zien. En staat u mij toe u te complimenteren. U ziet er buitengewoon lieftallig uit.’

‘Dank u wel.’ Ze glimlachte. Hij was veranderd. Minder stijf, misschien ook zelfverzekerder, en veel minder ernstig. ‘Ik had u hier niet verwacht,’ zei ze nogmaals.

‘Hoe dat zo? Tenslotte heeft uw nicht Beatrice me destijds bij uw moeder aanbevolen. Digby en Beatrice behoren tot de intieme vriendenkring van mijn familie.’

‘Maar waarom komen we elkaar dan nu pas tegen? Ik ben al meer dan een jaar in Londen.’

‘Ik kom net terug uit Italië.’

‘Uit Italië! Wat heerlijk. En wat deed u daar, als ik vragen mag?’

‘Ik heb een boek geschreven.’

‘Een wetenschappelijke studie?’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee, een roman,’ vertelde hij met een verlegen grijns.

‘Nee maar, wat opwindend! En waar gaat die roman over?’

‘Over de liefde.’

‘De liefde?’

‘Kijk maar niet zo verschrikt. Wat is er in het leven nou belangrijker dan de liefde?’

Kitty wist even niet wat ze moest zeggen. ‘Lieve hemel, Mr. Trench. Maar natuurlijk. U hebt gelijk. Er is niets zo belangrijk als de liefde.’

‘Noemt u me alstublieft gewoon Robert. De tijd dat ik uw leraar was, ligt tenslotte ver achter ons.’

‘Goed, Robert. Maar dan ook geen “miss Deverill” meer.’

Zijn gezicht werd plotseling ernstig. ‘Ik heb gehoord wat er met het kasteel is gebeurd. En met je arme grootvader. Wat verschrikkelijk.’

Ze sloeg haar ogen neer. ‘Ja, dat is het zeker.’

‘Ben je daarom uit Ierland weggegaan?’

‘Nee.’ Kitty aarzelde, plotseling vermoeid. ‘Het is een lang verhaal. En een verdrietig verhaal. Maar ik ben er nog niet aan toe om het te vertellen.’

‘Neem me niet kwalijk. Dat begrijp ik. Kan ik misschien…’

Op dat moment kwam er iemand het terras op stormen, hevig ongerust om zich heen kijkend. ‘Heeft iemand de bruid gezien? We hebben overal gezocht!’

‘O, lieve hemel!’ riep Kitty uit.

‘Miss Deverill, u bent een van de bruidsmeisjes. Wanneer hebt u haar voor het laatst gezien? Het is tijd voor het bruidspaar om de taart aan te snijden.’

‘Weet u zeker dat ze zich niet even is gaan opfrissen?’ vroeg Kitty.

‘We hebben overal gekeken!’

‘Je denkt toch niet dat ze ervandoor is, hè?’ vroeg Robert zacht. Hij liet zijn blik over de gasten gaan. De commotie verspreidde zich als een olievlek, overal werd besmuikt gefluisterd.

‘Ik weet niet wat ik ervan moet denken,’ zei Kitty bezorgd. ‘Maar volgens mij moeten we op zoek naar Lachlan Kirkpatrick, de getuige van de bruidegom.’