17
Vanwege het geweld besloten Digby en Beatrice te breken met de jarenlange traditie en de zomermaanden op Deverill Rising door te brengen. De Britse kranten stonden bol van de wreedheden in Ierland die uit naam van het nationalisme werden gepleegd, en de Engelse Deverills vreesden voor het leven van hun Anglo-Ierse familie. Maar Hubert en Adeline hadden vertrouwen in de Britse overheid en waren ervan overtuigd dat de rust spoedig zou weerkeren dankzij de snelle en doeltreffende vergeldingsmaatregelen van kolonel Manley en zijn mannen.
‘Hij heeft onze steun nodig, Kitty,’ legde Hubert uit toen zijn kleindochter hem waarschuwde dat hij de kolonel beter niet op het kasteel kon ontvangen.
‘Maar de mensen moeten kunnen zien dat u boven het conflict staat, grootpapa.’
‘Integendeel. Als ik jonger was ging ik zelf met mijn geweer de straat op. Manley gaat de rust in het graafschap herstellen en dus moeten we hem laten zien dat we achter hem staan. Barton, de eerste Lord Deverill, heeft zijn titel en zijn land niet te danken aan wankelmoedigheid, maar aan zijn loyaliteit jegens de koning. Datzelfde wordt van ons verwacht als we de naam van de familie willen hooghouden.’
Kitty slaakte een diepe zucht. Het had geen zin om tegen haar grootvader in te gaan. Hij stamde uit een andere eeuw, toen het Britse rijk nog op het hoogtepunt van zijn macht was. Dus tot wanhoop van Kitty werd kolonel Manley een regelmatige gast op kasteel Deverill en had ze geen andere keus dan zijn neerbuigendheid en zijn onoprechte charme te tolereren. Want in de ogen van kolonel Manley waren vrouwen niet meer dan vlinders; schepselen om te bewonderen, om mee te spelen of om te vermorzelen. En het was maar al te duidelijk dat hij grote bewondering koesterde voor Grace Rowan-Hampton die, wanneer ze niet in Dublin verbleef, eveneens regelmatig kwam dineren, samen met Sir Ronald. En dus moest Kitty ook haar aanwezigheid verdragen en toezien hoe haar vader met droefgeestige hondenogen naar zijn maîtresse zat te staren, terwijl Maud grimmig en verbeten haar lippen zo stijf op elkaar drukte dat ze bijna niet meer te zien waren.
Terwijl het kasteel terugschrok voor verandering en vasthield aan het verleden, diende zich in Ballinakelly in hoog tempo een nieuwe wereld aan. Het gonsde in het stadje van anti-Britse sentimenten, samenzweringen schoten als paddenstoelen uit de grond. De strijd voor de vrijheid ging door. Bridie had ’s avonds vrij wanneer Kitty in het jachthuis of bij haar grootouders dineerde. De vijfgangendiners op het kasteel duurden uren en dan haastte Bridie zich via de kortste weg, door de bossen naar huis. Daar trof ze haar broers met hun vrienden rond de tafel, waar ze met een glas donker bier onder handbereik op gedempte toon overlegden. Zodra ze de klink optilde, viel het gesprek stil en draaiden de mannen zich naar de deur, bang voor de Black and Tans. Zodra ze zagen dat zij het was, staken ze de koppen weer bij elkaar, met een spel kaarten bij de hand, als dekmantel bij een inval door de politie.
Jack was er ook vaak bij. Hij glimlachte als ze binnenkwam en ze glimlachte terug, aangemoedigd door de warme genegenheid in zijn ogen. Dan maakte ze een kom warme melk voor zichzelf, met suiker en een snee brood, en ze ging in de stoel van haar moeder zitten. Terwijl ze het brood met de melk tot een dikke brij roerde, luisterde ze naar de gesprekken van de mannen, over wapendiefstallen, over hinderlagen voor de Auxiliaries, zoals de hulptroepen heetten, en over een moordaanslag op kolonel Manley. Dan hoorde Bridie in de schemerige keuken verhalen over de wreedheden die de kolonel had begaan. Over onschuldige mannen die werden gearresteerd en gemarteld, zelfs gedood. Over de willekeur waarmee de kolonel wist te bereiken dat niemand in het graafschap zich nog veilig voelde. Hij was de meest gehate man in heel Ballinakelly.
De Britse overheid reageerde op het toenemende bloedvergieten door in een groot deel van het zuiden de staat van beleg uit te roepen. Het Irish Republican Army werd eindelijk erkend als leger en niet langer gezien als een bende moordzuchtige opstandelingen. Op zondag 21 november werden in Dublin veertien Britse soldaten vermoord, waarop de Royal Irish Constabulary bij wijze van represaille het vuur opende op onschuldige toeschouwers bij een voetbalwedstrijd. Er vielen veertien doden en talloze gewonden. In de daaropvolgende decembermaand was ook Cork het doelwit van geweld toen het centrum van de stad door Britse troepen in de as werd gelegd. Hubert las het verslag in de Irish Times maar deed er het zwijgen toe. Hij was uitgeput, als een oude stoomtrein die zijn eindpunt had bereikt. Het was allemaal te gruwelijk en bovendien angstig dichtbij, want van Ballinakelly was het amper tachtig kilometer naar Cork. Vanaf die dag trok Hubert zich terug in zijn eigen wereld vol watersnippen en konijnen, waar hij naar hartenlust kon jagen op vossen en waar de jachthonden altijd gretig waren erop uit te gaan, ongeacht het weer. Hij sprak over paarden, over de rennen, over zijn jonge jaren en de goede oude tijd toen de plaatselijke bevolking nog respect had voor de familie en loyaal was aan de Kroon. De Onafhankelijkheidsoorlog had hem eindelijk klein gekregen.
Adeline liet hem begaan, maar de Struikjes maakten zich grote zorgen. Als zelfs Hubert bang was, hoe moest het dan met hen? Ze nipten van Adelines thee met cannabis, ze speelden whist en ze baden tot God, want alleen Hij kon hen verlossen.
In januari 1921 werd het kasteel opgeschrikt door het nieuws dat kolonel Manley was vermoord, even buiten Ballinakelly. ‘God bewaar ons!’ bulderde Hubert terwijl hij de hoorn op de haak legde en van de hal naar de eetkamer liep, waar Adeline en de Struikjes aan het ontbijt zaten. ‘Dat was luitenant Driscoll. Kolonel Manley is vermoord.’ De vrouwen hielden geschokt hun adem in. Laurel zette haar kopje zo hardhandig neer dat de thee over de rand klotste. ‘Gisteravond. In een oude boerderij aan de weg naar Dunashee. Ze hebben hem vanochtend pas gevonden. Die vervloekte idioot was alleen op pad, zonder escorte. Wat bezielde hem?’ Hij ging zitten, ineens een oude man van vierenzeventig. ‘Eergisteren zat hij hier nog aan tafel.’
Adeline schudde haar hoofd. ‘De gevolgen voor Ballinakelly zullen verschrikkelijk zijn,’ verzuchtte ze, denkend aan de onschuldige burgers die het slachtoffer zouden worden van de onvermijdelijke represailles.
‘Wat een drama.’ Ook Hubert schudde zijn hoofd. ‘Manley was een goed mens.’
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg Laurel, wit als een doek.
‘Ja, wat is er precies gebeurd, Hubert?’ viel Hazel haar bij.
‘De details ken ik niet. Alleen dat Manley gisteravond met een van zijn mannen de weg naar Dunashee heeft genomen…’ Hubert keek fronsend naar Adeline. ‘Uitgerekend hij moet toch hebben geweten hoe gevaarlijk die verlaten wegen zijn!’
‘En de man die bij hem was? Wat is daarmee gebeurd?’
‘Doodgeschoten.’
‘Wat verschrikkelijk!’ bracht Hazel ademloos uit.
‘En met de kolonel?’ drong Laurel aan.
‘Ze hebben hem een mes tussen zijn ribben gestoken.’
‘Wat verschrikkelijk!’ verzuchtte Hazel nogmaals.
‘Wat deed hij op die boerderij?’ vroeg Adeline zich hardop af.
‘De dag is voor de levenden, de nacht voor de doden,’ zei Laurel.
‘Maar wat had hij daar te zoeken?’ Adeline vernauwde haar ogen tot spleetjes. ‘Ik weet bijna zeker dat er een vrouw in het spel was.’
‘Een vrouw die hij geheim wilde houden,’ vulde Hazel opgewonden aan. ‘Een katholieke vrouw.’
‘Op de weg naar Dunashee? Dat betwijfel ik ten zeerste,’ zei Hubert. ‘Driscoll komt vanochtend langs. Hij wil me spreken.’
‘Heeft hij ook gezegd waarom?’ vroeg Adeline.
‘Nee.’
‘Ik kan me niet voorstellen hoe jij de politie zou kunnen helpen.’
‘Ik ook niet.’
‘Ach hemeltje,’ jammerde Hazel. ‘Het was zo’n charmante man.’
‘En knap,’ voegde Laurel eraan toe.
‘Een echte heer. Wat zonde. We zullen hem missen.’ Hazel glimlachte verstolen achter haar theekopje. ‘Misschien vergis ik me, maar ik had kunnen zweren dat hij een oogje op ons had.’
Kitty was bij Elspeth op de kamer, om de bruiloft van haar zus te bespreken. Ze lagen samen op bed toen Bridie op de deur klopte. ‘Post voor… voor u, miss Kitty.’ Ze bedacht nog net op tijd dat ze Kitty met gepast respect moest behandelen wanneer er anderen bij waren. ‘Kolonel Manley is vermoord.’ De twee zussen schoten overeind.
‘Wanneer?’ vroeg Kitty.
‘Gisteravond. Ze zeggen dat hij in een hinderlaag is gelokt.’
‘Lieve hemel, wat verschrikkelijk!’ zei Elspeth ademloos. ‘Weet papa het al?’
‘Ik denk dat heel Ballinakelly het al weet, miss Elspeth.’
‘En dan te bedenken dat het ook op weg naar het kasteel had kunnen gebeuren,’ verzuchtte Elspeth.
‘Volgens mij leent de weg tussen het kasteel en Ballinakelly zich niet voor een hinderlaag,’ zei Kitty terwijl ze de brief aanpakte. Ze herkende Jacks handschrift meteen.
‘Van wie is die brief?’ vroeg Elspeth.
‘Geen idee. Ik lees hem straks wel.’ Kitty liet de brief met gespeelde onverschilligheid in haar zak glijden. ‘Ik denk dat kant erg mooi is, Elspeth. Tenslotte is het lente tegen de tijd dat je trouwt. Bovendien, kant is altijd prachtig.’
Bridie liep de kamer uit. Van wie was die brief, vroeg ze zich af. De jongen die hem kwam bezorgen, had speciaal naar haar gevraagd en gezegd dat ze hem onmiddellijk aan Kitty moest geven. Maar ze zette de brief al snel weer uit haar hoofd, want er was iets anders wat haar niet met rust liet, namelijk het afschuwelijke vermoeden dat Michael en Sean bij de moord betrokken waren. Ze hadden het er zo vaak over gehad. Als ze gepakt werden, kregen ze de kogel. En zelfs al werden ze alleen maar verdacht, dan zouden ze worden gearresteerd en gemarteld. Hun enige hoop was dat Manley in het hele graafschap werd gehaat. De politie kon onmogelijk iedereen arresteren.
Toen Kitty weer alleen was, las ze het briefje van Jack. Je was gisteravond bij Lady Rowan-Hampton. Jullie hebben samen gegeten. Rundvlees met aardappels. Je bent om acht uur gekomen en om elf uur vertrokken. J. Geschokt dat Jack blijkbaar iets met de moord op kolonel Manley te maken had, las ze het briefje nogmaals. Waarom moest ze doen alsof ze bij Grace had gegeten? Stond ze onder verdenking? En zo ja, waarom kon ze dan niet gewoon de waarheid vertellen? Namelijk dat ze met Elspeth en Harry had gedineerd, terwijl haar ouders op het kasteel aten, samen met dominee en Mrs. Daunt. En trouwens, waarom zou de politie haar verdenken? Haar hart begon wild te bonzen bij de gedachte aan Jack; aan het gevaar dat hij liep. De moord op kolonel Manley zou worden gezien als verraad. Dat betekende dat de daders zouden worden geëxecuteerd. Als ze werden gepakt. Maar dat zou niet meevallen. Want Kitty wist dat heel Ierland om hen heen zou gaan staan. Maar hoe zouden de Black and Tans de moord op de kolonel wreken?
Later die ochtend stopte de auto van luitenant Driscoll voor de deur, gevolgd door twee legervoertuigen met Auxiliaries en Black and Tans. Het was duidelijk dat de Britten geen enkel risico meer namen. Terwijl zijn mannen de wacht hielden bij de voordeur en door de tuinen patrouilleerden, werd Driscoll de bibliotheek binnengelaten waar Hubert al op hem wachtte. ‘Goedemorgen, Lord Deverill.’
‘Goedemorgen, luitenant Driscoll. Wat een toestand! Pak een stoel.’
O’Flynn trok de deur achter zich dicht en de twee mannen waren alleen. Driscoll ging tegenover Hubert zitten, die een sigaar opstak.
‘Het bewijst op werkelijk misselijkmakende wijze dat die lui voor niets terugdeinzen. Kolonel Manley was een eerlijke kerel, hij deed zijn werk met inzet en toewijding. In hem verliezen we een goed mens, Lord Deverill.’
‘Dat kan ik alleen maar onderschrijven. Zoals u weet was hij hier regelmatig te gast. Maar zegt u het eens, wat kan ik voor u doen?’
‘Ik vertrouw erop dat we onder ons zijn?’ Driscoll keek achterdochtig om zich heen.
‘Inderdaad.’
‘Dan kan ik vrijuit spreken.’ Driscoll boog zich voorover, met zijn ellebogen op zijn knieën, zijn handen gevouwen. ‘We hebben reden aan te nemen dat kolonel Manley gisteravond had afgesproken met een vrouw.’
Hubert trok zijn wenkbrauwen op. Dus Adeline had gelijk. ‘O?’
‘Een vrouw die al enige tijd onder verdenking staat. Vandaar dat we haar gangen zijn nagegaan. Daardoor weten we dat ze vriendschappelijke contacten onderhoudt met de Fenians in Dublin. Kolonel Manley probeerde meer duidelijkheid te krijgen en we geloven dat hij gisteravond een…’ Hij aarzelde, zoekend naar het juiste woord. ‘… een amoureus rendez-vous had geregeld. Vandaar dat hij zonder volledig escorte ging. We vermoeden dat zij het lokaas was. Maar ze beweert dat ze gisteren de hele avond thuis is geweest.’
‘En wat kan ik voor u betekenen?’
‘U bent met haar bevriend, Lord Deverill. Haar man zit op het moment in Londen en ze beweert dat ze gisteravond in gezelschap was van uw kleindochter, miss Kitty.’
‘En wie mag deze geheimzinnige, om niet te zeggen lichtzinnige vrouw dan wel wezen?’ vroeg Hubert grinnikend, nog altijd met zijn sigaar tussen zijn tanden.
‘Lady Rowan-Hampton.’
Hubert verslikte zich in de rook. ‘God allemachtig, man! Lady Rowan-Hampton een Fenian! Het idee alleen al! Je reinste lariekoek. Maar als u mijn kleindochter wilt spreken, wil ik haar met alle plezier laten halen.’
‘Heel graag. Ik wil zo snel mogelijkheid duidelijkheid zien te krijgen in deze kwestie.’
Toen Kitty werd ontboden haastte ze zich met bonzend hart door de tuinen naar het kasteel. Ze had Jacks briefje verbrand, maar pas nadat ze het zo vaak had gelezen dat de tekst in haar geheugen gegrift stond. Waarom had ze een ander alibi nodig dan ze al had? Ze had niets misdaan. En waarom moest ze zeggen dat ze bij Grace was geweest? Alleen al bij de gedachte kwam haar maag in opstand.
Ze was geschokt door de hoeveelheid Auxiliaries. Waakzaam, nerveus, met de vinger aan de trekker zagen ze eruit alsof ze beleg rond het kasteel hadden geslagen. De mannen lieten haar passeren en eenmaal binnen liep ze rechtstreeks naar de bibliotheek, waar haar grootvader en luitenant Driscoll op haar zaten te wachten.
Nadat ze de vlezige hand van de luitenant had geschud ging ze op de bank zitten. ‘Luitenant Driscoll wil je een paar vragen stellen,’ zei Hubert. ‘Je weet dat kolonel Manley is vermoord?’
‘Ja, grootpapa.’ Ze deed haar best om haar stem vast te doen klinken.
‘Het spijt me dat ik u lastigval, miss Deverill. Het enige wat ik van u wil weten, is waar u was, gisteravond.’
‘U denkt toch niet dat ik iets met de dood van kolonel Manley te maken heb?’ vroeg ze geschokt.
Ze keek Driscoll aan. Zijn ronde gezicht was glad en roze als dat van een schooljongen, zijn blonde haar met pommade naar achteren gekamd. En ineens besefte ze tot haar afschuw dat niet zíj het was die onder verdenking stond en een alibi nodig had, maar Grace. Even leek de tijd stil te staan. In haar herinnering keek ze weer door de kier van de slaapkamerdeur en zag ze haar vader, terwijl hij als een dier de vrouw besteeg die zij altijd zo had bewonderd. De haat die in haar naar boven kwam, brandde in haar keel. En werd gevolgd door een duizeligmakend besef van macht. Dit was haar kans om zich voorgoed van Grace Rowan-Hampton te ontdoen. Als ze betrokken was geweest bij de moord op kolonel Manley zou Grace op zijn minst de gevangenis in gaan. Maar toen Kitty zich naar luitenant Driscoll keerde, keek ze hem recht in de ogen en zei: ‘Ik was gisteravond bij Lady Rowan-Hampton.’ Het leek alsof ze droomde, alsof ze zich had losgemaakt van haar lichaam en erboven zweefde.
‘Bij haar thuis?’
‘Bij haar thuis, ja. Waarom wilt u dat weten? Heb ik iets verkeerds gedaan?’ Ze keerde zich met grote, onschuldige ogen naar haar grootvader.
‘Nee hoor, kindje. Maak je geen zorgen. Was dat alles?’ Dat laatste was tot luitenant Driscoll, die knikte en een zucht slaakte alsof hij teleurgesteld was dat dit spoor niets had opgeleverd.
‘Ja, dat was alles. Ik dank u voor uw tijd, miss Deverill.’ Hij zette zijn pet weer op.
‘Het spijt me heel erg van kolonel Manley. Hij was zo hoffelijk en charmant,’ zei Kitty.
‘Inderdaad.’ Luitenant Driscoll stond op en liep naar de deur, maar toen hij zijn hand op de knop legde, leek hem iets te binnen te schieten. ‘Nog een laatste vraag, miss Deverill. Wat hebt u gisteravond gegeten?’
Kitty beantwoordde zijn blik kalm en zelfverzekerd. ‘Rundvlees. En daar houd ik niet van. Het was bovendien te lang gebraden en taai.’ Haar antwoord was weliswaar bevredigend, maar opnieuw een teleurstelling, getuige het gezicht van luitenant Driscoll.
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg Kitty toen hij weg was aan haar grootvader.
‘Dat weet ik ook niet. Belachelijk, dat is het. Ik heb hem gezegd dat Grace er niets mee te maken heeft.’
‘Waar wordt ze van beschuldigd?’
‘Ze zou het lokaas zijn geweest. Blijkbaar is ze in Dublin met de vijand gezien. Ze wordt al enige tijd in de gaten gehouden. De politie en de Auxiliaries denken dat ze met Manley had afgesproken voor een romantische liaison in de oude boerderij langs de weg naar Dunashee. En zodra hij arriveerde, zou zij of een haar medeplichtigen hem hebben doodgestoken. Ik heb mijn leven lang nog nooit zoiets belachelijks gehoord. Grace is een dame, een Engelse dame, geen Shinner. Wacht maar tot Ronald dit te horen krijgt.’
Voor Kitty’s geestesoog verscheen het beeld van Grace en een man – niet haar vader, maar kolonel Manley – en ze werd plotseling licht in het hoofd. Het beeld maakte plaats voor een ander, dat van Grace in de boerderij aan de weg naar Dunashee, met een mes onder haar rok.
Bij terugkeer in het jachthuis trok Kitty haastig haar rijkleding aan. ‘Waar ga je heen?’ vroeg Elspeth toen ze de kamer binnenkwam.
‘Even een frisse neus halen.’
Elspeth keek teleurgesteld. Ze was nog lang niet uitgepraat over haar huwelijk en haar jurk. ‘Wat wilde grootpapa?’
‘O, hij maakt zich zorgen over de Struikjes,’ improviseerde Kitty.
‘Waarom?’
‘Ze komen de deur niet meer uit, uit angst voor de Shinners. Ze zijn bang dat ze ook worden vermoord, net als kolonel Manley.’
‘Ik denk niet dat iemand twee weerloze oude dames zal vermoorden.’
‘Dat heb ik ook gezegd.’ Kitty speldde haar hoed vast.
‘Misschien kunnen wij ze af en toe mee de stad in nemen. Met ons erbij zijn ze vast minder bang.’
‘Precies.’ Kitty was weinig spraakzaam, want ze vond het afschuwelijk te moeten liegen. ‘Tot straks.’
‘Je gaat toch niet in je eentje de stad in, hè?’ vroeg Elspeth bezorgd.
‘Nee, ik ga naar de heuvels.’
‘Weet je zeker dat het wel veilig is, helemaal alleen? Kun je Harry niet beter meenemen?’
‘Welnee. Maak je geen zorgen. God helpe de Shinner die míj lastigvalt.’ Lachend liep ze de kamer uit.
Kitty galoppeerde over de heuvels naar het huis van Grace. Schapen en koeien liepen vredig te grazen, het gras was nog mals en sappig en had niet van de winter te lijden gehad. Al rijdend voelde ze dat haar boosheid door de wind werd meegenomen. En dat haar hart, als een ballon, zwol van liefde voor Ierland. Hoe meer ze om zich heen keek, naar het ruige, rotsachtige landschap, hoe groter de ballon werd, en uiteindelijk lachte ze hardop in ongeremde blijdschap. Ze duwde haar hielen in de flanken van haar paard om het over een stenen muur te drijven, genietend van de gevaarlijke sprong, vertrouwend op haar ervaring.
Bij het grote, grijze landhuis gekomen reed ze naar de stallen en steeg af. Ze gaf haar paard aan de stalknecht, trok haar handschoenen uit en liep kordaat naar de voordeur. ‘Ik moet Lady Rowan-Hampton spreken,’ zei ze tegen de butler die haar verbaasd en een beetje ongemakkelijk opnam toen ze langs hem heen naar binnen liep, zonder in de hal te blijven wachten.
‘Ik zal zeggen dat u er bent.’ De butler haastte zich achter haar aan.
‘Grace!’ riep Kitty. Voordat de butler het bezoek had kunnen aankondigen, verscheen Grace in de deuropening van de zitkamer. Ze zag bleek, haar ogen stonden vermoeid, maar haar dieprode jurk en groene vest verrieden haar liefde voor kleur. Dat ze de moed had gehad iemand dood te steken, kon Kitty zich niet voorstellen.
‘Het is in orde, Brennan. Zou je ons een pot thee willen brengen?’
‘Zoals u wenst, milady.’ Hij tuitte zijn lippen en wierp Kitty een afkeurende blik toe.
‘Kom binnen.’ Grace gebaarde uitnodigend. ‘Dus ik ben eindelijk Grace,’ zei ze met een glimlach.
‘Ik kan je moeilijk Lady Rowan-Hampton noemen nu we blijkbaar zulke dikke vriendinnen zijn. Ik heb tenminste begrepen dat we gisteravond samen hebben gedineerd.’
Grace keek haar aan. ‘Dank je wel,’ zei ze zacht. Haar ogen stonden ernstig.
Kitty liep langs haar heen, naar het hekje rond de haard. ‘Wat is er precies aan de hand?’
Grace kwam naast haar staan. Ze dempte haar stem, maar in haar ogen lag een felle schittering. ‘Ik was gisteravond in die boerderij. Samen met Michael en de jongens…’
Kitty’s mond viel open. ‘Heb jij hem vermoord?’
‘Nee.’ Grace keek Kitty recht aan. ‘Dat heeft Jack gedaan.’
‘Jack…’
‘Jouw Jack.’
Daar had Kitty niet op gerekend. Ze had gedacht dat niemand op de hoogte was van haar en Jack. Grace al helemaal niet. ‘Hoe weet je dat?’
‘Ik weet een heleboel. Onder andere dat jij een van ons bent. Vandaar dat ik jou als mijn alibi heb gekozen.’
‘Je had geen keus. Mama zou nooit voor je hebben gelogen. Trouwens, dat geldt waarschijnlijk voor al je Engelse vrienden.’
‘Maar ik wist dat jij het zou doen.’
‘Hoewel je ook wist dat ik een hekel aan je heb?’
‘Ja, want je zou het niet doen voor mij, maar voor Jack.’ Grace sloeg haar ogen neer. ‘Ik weet waarom je een hekel aan me hebt, maar ik ga me niet verontschuldigen.’
‘Je hebt wel lef, Grace.’
‘Ik vertrouw op mijn instinct.’
‘Dus het was een test?’
‘In zekere zin.’
‘Was dat niet een beetje roekeloos? Als ik had geweigerd, was je aan de galg geëindigd.’
‘Maar je hebt niet geweigerd.’ Er verscheen een vluchtige glimlach om haar lippen. ‘Ik had goed gegokt.’
‘Ik heb je een alibi verschaft en je leven gered. Dat betekent dat je bij me in het krijt staat.’
‘Nee, het betekent dat je nu echt een van ons bent.’
Kitty trok een wenkbrauw op. Een wilde vreugde maakte zich van haar meester. ‘Ik hoor erbij, ik doe mee, of Jack het nu leuk vindt of niet?’
‘Precies. Dat is toch wat je altijd hebt gewild?’
‘En nu?’ vroeg Kitty.
Grace keerde zich naar de deur. Brennan kwam binnen met een dienblad, gevolgd door een jong dienstmeisje met een portercake op een schaal. ‘Aha, daar is de thee. Maar om antwoord te geven op je vraag. Dit zou wel eens het begin kunnen zijn van een heel boeiende vriendschap.’
Bij terugkeer in het jachthuis vroeg Kitty haar broer en zus naar haar kamer te komen. Ze deed de deur zorgvuldig dicht en leunde ertegen, alsof ze bang was dat ze zouden worden afgeluisterd. Tenslotte had ze zelf maar al te vaak door een sleutelgat geloerd. ‘Jullie moeten me helpen,’ zei ze ernstig.
Elspeth en Harry keken elkaar aan. ‘Wat is er aan de hand?’ vroeg Elspeth.
‘Heb je je in de nesten gewerkt?’ vroeg Harry.
‘Nee. Maar dan moeten jullie me wel helpen.’
‘Natuurlijk helpen we je, waar of niet, Harry?’
‘Ja, natuurlijk. Wat is er aan de hand?’
Kitty haalde diep adem. ‘Ik kan niet uitleggen waarom, maar we moeten doen alsof ik gisteravond niet met jullie heb gedineerd. Alsof ik bij Lady Rowan-Hampton was.’
Harry fronste zijn wenkbrauwen. ‘Waarom?’
‘Nogmaals, dat kan ik niet zeggen. Daarvoor is het te ingewikkeld. Dus jullie moeten het zonder uitleg stellen. En gewoon doen wat ik vraag.’
‘Heeft het iets te maken met vanmiddag, toen je bij grootpapa moest komen?’ vroeg Elspeth.
‘Ja,’ gaf Kitty toe. ‘Daar heeft het mee te maken.’
Elspeth glimlachte. ‘Je leek me al een beetje van streek.’
‘Dus jullie doen het? Als iemand vraagt waar ik was, willen jullie dan zeggen dat ik niet met jullie heb gedineerd?’
Harry knikte. Gezien het geheim dat ze over hem bewaarde was dit wel het minste wat hij kon doen. Elspeth knikte ook, hoe graag ze ook zou willen weten wat er aan de hand was. ‘Dat beloof ik.’
‘Bedankt.’ Kitty glimlachte. ‘En dan te bedenken dat ik ooit dacht dat we geen vrienden konden zijn.’
Harry grijnsde. ‘Niets schept zo’n sterke band als een gedeeld geheim.’
Elspeth viel hem bij, ook al wist ze niets van het geheim dat Kitty over haar broer bewaarde. ‘En niets schept zo’n sterke band tussen broers en zussen als een moeder die alleen maar aan zichzelf denkt.’