3

 

 

 

 

 

 

 

Maud Deverill zat zwijgend naast haar man in het rijtuig. Haar gevouwen handen lagen warm ingepakt op de deken over haar schoot en ze was diep weggekropen in haar bontjas, maar toch had ze het nog steeds koud. Ondanks de heldere avond was het kil en klam, zowel door het vocht dat uit de doorweekte grond opsteeg, als door de zilte, natte zeebries die haar tot op het bot verkilde. Bertie was zoals gebruikelijk aan het begin van de avond thuisgekomen, stinkend naar hooi en paardenzweet. Hij had Lady Rowan-Hampton hoffelijk begroet, maar Maud liet zich geen zand in de ogen strooien. Ze had het parfum van Grace op zijn boord geroken en maar al te vaak hun schalkse blikken onderschept wanneer Grace en Bertie dachten dat niemand het zag. Dat ze zo’n hechte band met de maîtresse van haar man onderhield, kwam door haar overtuiging dat je je vrienden dicht om je heen moest houden, maar je vijanden helemaal. En dat gold dus ook voor Grace, de gevaarlijkste vijand die een vrouw kon hebben. Maud hield haar dan ook met argusogen in de gaten.

Het rijtuig hobbelde door plassen en kuilen over de onverharde weg naar het kasteel en de inzittenden waren bij aankomst dan ook behoorlijk door elkaar geschud. De livreiknecht opende de deur. Hij bood Mrs. Deverill zijn hand, waarop ze aarzelend haar voet uitstak, in het donker zoekend naar het trapje. Zodra ze veilig op de grond stond schoof ze haar arm door die van haar man. Bertie was een aantrekkelijke verschijning met vlasblond haar, een breed, welgevormd gezicht en lichte ogen, grijs als eendeneieren. Hij bezat een droog soort humor en een levendige belangstelling voor knappe vrouwen. In het hele graafschap was hij geliefd om zijn charme en milde jovialiteit. Alle dames zagen hem als de perfecte gentleman. Alle dames behalve Maud, die het niet kon uitstaan dat ze hem nooit alleen had.

Aan weerskanten van de kasteeldeur brandden fakkels om de gasten bij te lichten. Bertie en Maud waren weliswaar de naaste buren, maar door Mauds getalm, waarmee ze onbewust hoopte te bereiken dat haar man zonder haar vertrok, arriveerden ze altijd als laatsten.

‘Als ik weer naast de dominee zit, jaag ik een kogel door mijn hoofd,’ beet ze Bertie toe. In het donker leken haar vuurrode lippen bijna zwart.

‘Lieve, je zit altijd naast de dominee en je hebt jezelf nog nooit een kogel door het hoofd gejaagd,’ zei Bertie geduldig.

‘Je moeder doet het expres. Om me te sarren.’

‘Kom, kom. Waarom zou ze dat doen?’

‘Omdat ze een hekel aan me heeft.’

‘Onzin. Mama heeft helemaal geen hekel aan je. Jullie zijn gewoon erg verschillend. Maar ik zou niet weten waarom jullie het samen niet gewoon gezellig kunnen hebben.’

‘Ik heb hoofdpijn. Ik had niet mee moeten gaan.’

‘Maar nu je er toch bent, kun je er maar beter van genieten.’

‘Jij hebt makkelijk praten. Jij bent overal het middelpunt. Iedereen is altijd verrukt van je. Mijn enige functie is zorgen dat jij je kunt amuseren.’

‘Doe niet zo belachelijk, Maud! Kom, je krijgt nog een longontsteking. En ik heb dringend behoefte aan een borrel.’ Ze betraden de hal, waar Maud met tegenzin haar bontjas aan O’Flynn gaf, samen met haar handschoenen.

Maud Deverill was een mooie, zij het nogal strenge, koele vrouw, gezegend met hoge jukbeenderen en een symmetrisch hartvormig gezicht. Ze had grote, lichtblauwe ogen, een aantrekkelijke, rechte neus en volle lippen. Haar dikke blonde haar glansde en was opgestoken in edwardi­aanse stijl, met perfect gekapte krullen en golven. Ze had een roomblanke huid en kleine, sierlijke handen en voeten. Als een lieftallige beeltenis, door een welwillende schepper uit marmer gehouwen. Zo zag ze eruit. Maar het marmer bleef koud en hard, zonder een zweem van zinnelijkheid. De enige eigenschap die haar althans nog een greintje karakter verleende, was haar vermogen om zichzelf als middelpunt van het universum te zien.

Ze ging die avond gekleed in een bleekblauwe, lange japon die haar slanke figuur volmaakt tot zijn recht deed komen, met om haar hals een choker van parels. De diamanten in de sluiting glinsterden als ijskristallen in de zon. Toen ze de salon binnenkwam klonk er een bewonderend geroezemoes. Haar sombere stemming verdween op slag en ze voegde zich elegant en zelfverzekerd bij het gezelschap. Laurel en Hazel, Adelines excentrieke zussen, waren er als de kippen bij om haar te begroeten.

‘Lieve Maud, wat zie je er beeldig uit,’ dweepte Hazel. ‘Vind je ook niet, Laurel? Dat Maud er beeldig uitziet?’

Laurel, die zelden van de zijde van haar zuster week, glimlachte met een blos op haar volle wangen. ‘Inderdaad, Hazel. Ze ziet er beeldig uit. Echt beeldig.’ Maud keek hooghartig neer op de twee ronde gezichten die haar gretig aanstaarden. Ze glimlachte beleefd en maakte zich toen zo snel mogelijk uit de voeten met het excuus dat ze de dominee wilde begroeten. ‘Die arme Mrs. Daunt heeft het lelijk te pakken,’ zei Hazel over de vrouw van de dominee die zich wegens ziekte liet verexcuseren.

‘We zullen Mary vragen om een cake te bakken en die morgen bij haar langs te brengen,’ opperde Laurel, doelend op hun dienstmeisje.

‘Wat een goed idee,’ viel Hazel haar bij. ‘Een beetje cognac erin, dan knapt ze snel weer op. Denk je ook niet?’

‘Vast en zeker!’ riep de altijd uitbundige Laurel en ze klapte opgewonden in haar kleine handen.

De dominee was een zware, verwaten man met een lange, borstelige snor en een gezwollen, rood aangelopen gezicht. Een man die proefde van de geneugten van het leven alsof de plicht daartoe een van Gods minder bekende geboden was. Hij was een fervent jager, een prima schutter en een hartstochtelijk visser. Ook bij de paardenrennen mengde hij zich vaak onder zijn kudde en liet hij geen kans voorbijgaan om te preken, alsof zijn voortdurende gemoraliseer zijn aanwezigheid in die poel van zondigheid rechtvaardigde. Wanneer het haar uitkwam was Maud een gelovige vrouw en ze verafschuwde de dominee om zijn pronkzucht. De dominee in Engeland, in het stadje waar zij vandaan kwam, was een strenge, eenvoudige man geweest, sober en eenvoudig. En zo zouden alle dienaren van de Kerk moeten zijn, vond Maud. Maar ze stak de dominee haar hand toe en verborg haar gevoelens achter een façade van koele hoffelijkheid. ‘Kijk eens wie we daar hebben! De lieftallige Mrs. Deverill.’ Zijn vlezige hand sloot zich om haar slanke vingers. ‘Heeft Victoria de bijbellezing voor de dienst van morgen ontvangen?’

‘Ja, die heeft ze gekregen. Ik heb met haar geoefend, maar u weet hoe jonge mensen zijn,’ antwoordde Maud. ‘Ze lezen veel te gehaast.’

‘Ik heb begrepen dat ze ons spoedig zal verlaten om naar Londen te gaan?’

‘Inderdaad. Ook al weet ik niet hoe ik het zonder haar moet redden,’ zei Maud, die erin slaagde elk gesprek zo te manipuleren dat het weer over haar ging. ‘Wat een verlies. Dan heb ik alleen Elspeth nog.’

‘Harry komt alweer bijna naar huis voor de vakantie. En u hebt natuurlijk ook -’ Kitty nog, wilde hij zeggen, maar Maud kapte hem voortvarend af.

‘Ach, je betaalt als ouder een hoge prijs voor een goede opvoeding,’ zei ze ernstig. ‘Maar zo gaat het in het leven. En Harry is gelukkig in Eton, dus ik zou niet moeten klagen. Maar ik mis hem zo. Hij is me tien keer meer waard dan mijn dochters. Helaas heeft God in Zijn wijsheid beschikt me maar één zoon te schenken,’ besloot ze verwijtend, alsof de dominee medeverantwoordelijk was.

‘Uw dochters zullen op uw oude dag voor u zorgen,’ troostte hij haar en hij dronk zijn glas sherry leeg.

‘Harry zal op mijn oude dag voor me zorgen. Want dan hebben mijn dochters het veel te druk met hun eigen kinderen om aan hun moeder te denken.’

Op dat moment voegde Adeline zich bij hen. Met haar lieve glimlach en twinkelende ogen bezorgde ze de dominee een warm gevoel van opluchting. ‘Ach, Lady Deverill, we hadden het er net over dat dochters zo’n grote troost zijn wanneer hun moeders wat ouder worden.’

‘Ik zou het niet weten. Mijn dochter is naar de andere kant van de grote plas vertrokken en nooit meer teruggekomen,’ zei Adeline zonder een zweem van wrok. ‘Maar u hebt ongetwijfeld gelijk. Maud is erg verwend met drie dochters.’ Maud wendde onbehaaglijk haar ogen af. Het was alsof Adeline dwars door haar heen kon kijken. Alsof ze al haar tekortkomingen kon zien en ze zelfs lichtelijk amusant vond.

‘De kans is groot dat Victoria en Elspeth allebei met een Engelsman trouwen en Ierland definitief de rug toekeren. Dus al mijn hoop is gevestigd op Harry. Met wie hij ook trouwt, zijn huis is hier.’

Adeline keek Maud aan. ‘Je vergeet Kitty, kindje.’

De dominee grijnsde breed, want hij was dol op de jongste Deverill.

‘Die gaat hier ook niet weg. Kitty blijft in Ierland. Ik durf er heel wat om te verwedden dat ze met een Ier trouwt.’ Maud probeerde haar vuurrode lippen in een glimlach te plooien, maar ze kwam niet verder dan een grimas.

Adeline schudde haar hoofd en deed geen moeite haar bijzondere band met Kitty te verbloemen. ‘Het kind kent geen angst. Ze gaat ons nog voor verrassingen plaatsen, daar zou ík heel wat om durven te verwedden.’

Maud voelde dat van haar ook een bijdrage werd verwacht, maar ze wist oprecht niets over haar dochter te zeggen, alleen dat Kitty hetzelfde vlammend rode haar had als Adeline en dezelfde blik in haar ogen, waarmee ze haar moeder uit haar evenwicht bracht.

Ten slotte verscheen O’Flynn in de deuropening om aan te kondigen dat het gezelschap aan tafel kon. Maud hoorde haar man enthousiast over de volgende jachtpartij praten. Hij was in gesprek met zijn vader die al aan zijn derde sherry bezig was. Lord Deverill zag er zoals altijd uit als een armoedzaaier. Zijn grijze haar stond alle kanten uit, zijn smoking had gaten op de ellebogen, alsof de muizen eraan hadden geknaagd. Hoe Skiddy ook zijn best deed, de kleren van de kasteelheer boden onveranderlijk een verfomfaaide aanblik, alsof ze onder uit een la waren opgediept.

‘Mag ik het genoegen hebben je naar de tafel te begeleiden, Maud?’ vroeg hij op dat moment, met een blik waaruit oprechte waardering voor zijn knappe schoondochter sprak. En omdat ze wist dat hij haar tenminste nooit zou afvallen, schoof Maud haar arm door de zijne.

Bertie had aan elke arm een van de Struikjes en liet hun opgewonden gekwetter over zich heen komen als onschuldig, onbetekenend vogelgetsjirp. De dominee begeleidde Adeline. Hun gesprek was inmiddels teruggebracht tot een monoloog van zijn kant over stemrecht voor vrouwen, waar Adeline met een half oor en met nog minder belangstelling naar luisterde.

Ze bleven achter hun stoel staan voor het gebed. Hubert en Adeline ieder aan een hoofdeind, de dominee aan Adelines rechterhand, naast de woedende Maud. Iedereen boog het hoofd en de dominee bad, met de diepe, gewichtige stem die iedere zondag van de preekstoel schalde. Het gebed was amper uitgesproken of de deur vloog open en daar stond Rupert, Berties jongere boer, verfomfaaid en zichtbaar aangeschoten, met zijn armen wijd, zijn handen aan weerskanten op de deurpost. ‘Is er voor mij nog een plekje?’ Hij keek vragend naar zijn moeder.

Adeline toonde zich niet in het minst verrast door de komst van haar jongste, die op het terrein van het kasteel in het huis van wijlen haar schoonmoeder woonde, de douairière Lady Deverill. ‘Waarom ga je niet tussen je tantes zitten?’ zei Adeline terwijl ze aan tafel plaatsnam.

Hubert had minder geduld met de zoon die niet wilde deugen. In zijn ogen had Rupert beter zijn zus achterna kunnen reizen, om in Amerika een vrouw te zoeken en te proberen iets van zijn leven te maken. ‘Heeft je kok soms een dag vrijaf?’ vroeg hij na misprijzend zijn keel te hebben geschraapt.

Rupert legde al zijn charme in zijn glimlach. ‘Toen ik hoorde dat mijn lieve tantes Hazel en Laurel kwamen dineren, kon ik de verleiding niet weerstaan, papa.’ De Struikjes bloosden van plezier. Zijn licht spottende toon ontging hun en ze schoven haastig opzij zodat O’Flynn een stoel tussen hen in kon zetten.

‘Wat een verrukkelijke verrassing,’ zei Laurel smachtend. ‘Vind je ook niet, Hazel?’

‘Verrukkelijk, Laurel. Kom maar gauw zitten, Rupert. Vertel eens, lieverd, wat doe je zoal? We zeiden gisteren nog tegen elkaar hoe heerlijk het moet zijn om nog bijna je hele leven vóór je te hebben. Waar of niet, Laurel?’

‘Ja, dat hebben we inderdaad gezegd. Hazel en ik zijn al zo oud. We kunnen alleen nog maar smullen van de verhalen waarop jij ons onthaalt, Rupert, als kruimels van een rijkgevulde tafel.’

Rupert ging zitten en vouwde zijn servet open. ‘Ik ben benieuwd wat voor lekkers Mrs. Doyle heeft gekookt.’

 

Het was al na middernacht toen Bertie en Maud terugreden naar het jachthuis. Maud was woedend, haar echtgenoot vermoeid en aangenaam aangeschoten. ‘Het is een schande!’ tierde ze. ‘Hoe durft Rupert zomaar binnen te vallen? Onuitgenodigd. Dronken. Niet op de gelegenheid gekleed. Gezien al het geld dat je vader aan hem uitgeeft, mag je toch verwachten dat hij het fatsoen heeft zich te kleden voor het diner.’ Ze schoot naar voren toen het rijtuig door een kuil reed.

‘Papa en mama geven niet om dat soort dingen,’ antwoordde Bertie geeuwend.

‘Nou, dat zouden ze wel moeten doen! Beschaving is een kwestie van niveau. Dit land zou tot barbarij vervallen zonder mensen zoals wij, die zorgen dat het niveau hoog blijft. Uiterlijkheden zijn belangrijk, Bertie. Je ouders zouden het goede voorbeeld moeten geven.’

‘Wil je daarmee zeggen dat ze zich niet gepast kleden, Maud?’

‘De kleren van je vader zien eruit alsof ze door de motten zijn aangevreten. Waarom gaat hij niet gewoon af en toe naar zijn kleermaker in Londen?’

‘Hij heeft belangrijker dingen aan zijn hoofd.’

‘Zoals? Jagen, schieten en vissen?’

‘Precies. Hij is oud, gun hem zijn pleziertjes.’

‘En je tantes gedragen zich ronduit belachelijk.’

‘Ze zijn altijd opgewekt en ze hebben het hart op de goede plaats. Je oordeelt erg hard, Maud. Is er eigenlijk iemand die je wél mag?’

‘Rupert heeft een vrouw nodig,’ zei ze om het over iets anders te hebben.

‘Misschien kun jij iemand voor hem vinden.’

‘Hij moet naar Londen, voor een leuk Engels meisje met goede manieren en een ferme hand om hem in het gareel te dwingen.’

‘Wat klink je verbitterd. Zo erg was het toch allemaal niet?’

‘Dat zul jij weten! Jij hebt je kostelijk vermaakt in de eetkamer, met port en sigaren. Ondertussen moesten wij ons maar zien te amuseren in de salon. Wist je dat je moeder en haar zussen van plan zijn een seance te houden? Heksen, dat zijn het! Het is gewoon absurd.’

‘Ach, gun ze hun pleziertje, lieve. Wat heb jij er voor last van als ze met de doden willen praten?’

Maud besefte dat ze niet sterk stond. ‘Het is goddeloos,’ beet ze hem toe. ‘Ik denk dat de dominee geen goed woord voor dat soort spelletjes over heeft. Er komt alleen maar narigheid van. Let op mijn woorden.’

‘Ik zie nog altijd niet wat jij daar voor last van hebt.’

‘Je moeder heeft een slechte invloed op Kitty.’ Maud wist dat hij daar gevoelig voor was.

Bertie wreef fronsend over zijn stoppelige kin. ‘Ach, Kitty,’ verzuchtte hij met een steek van schuldbesef.

‘Ze zit veel te veel bij haar grootmoeder en die brengt haar maar op onzinnige ideeën.’

‘Misschien omdat jij nooit tijd voor haar hebt?’

Maud zweeg beledigd. Het was voor het eerst dat Bertie haar dit verwijt maakte. Maar ze hadden toch niet voor niets een gouvernante? Het was normaal dat jonge kinderen nog geen deel namen aan het gezinsleven. Ineens daagde het pijnlijke besef waar dit verwijt vandaan kwam. Grace zat hierachter. Door zo intiem met haar grootste vijand op te trekken had Maud een spion in huis gehaald.

Het rijtuig hield stil voor de deur van het jachthuis. Het miezerde licht. ‘Zachte regen’, zoals de plaatselijke bevolking het noemde. Er stond een krachtige wind die griezelig door de kale takken van de paardenkastanjes huilde. In de hal stond de butler al op hen te wachten met een olielamp. Vervuld van onvrede volgde Maud haar man naar boven, in de hoop dat hij haar stilzwijgen zou opmerken. Maar in plaats van te vragen wat haar dwarszat wenste hij haar welterusten en verdween naar zijn eigen kamer. Toen de deur achter hem in het slot was gevallen, ging Maud woedend haar eigen kamer binnen, waar haar kamenier al klaarstond om haar te helpen met uitkleden. Zwijgend keerde Maud haar de rug toe zodat ze de knoopjes kon losmaken.

 

De volgende morgen, na het ontbijt met miss Grieve in de kindervleugel, kleedde Kitty zich voor de kerk. De zondagsdienst, in de St. Patrick in Ballinakelly, was de enige gelegenheid waarbij de hele familie compleet was. De enige geledenheid waarbij Kitty haar ouders echt te zien kreeg. Miss Grieve had een schone witte schortjurk voor haar klaargelegd met glimmend gepoetste zwarte laarsjes, en ze had veel langer – en veel hardhandiger – dan nodig was de klitten uit Kitty’s haar gekamd. Maar Kitty zette haar kiezen op elkaar en keek naar de grijze wolken, vastbesloten geen traan te laten.

Haar ouders en grootouders gingen met het rijtuig, Kitty en haar zussen namen de ponysjees. Miss Grieve zat voorin, naast Mr. Mills die de leidsels hield. Victoria was net zo knap als haar moeder, met een hartvormig gezicht, een lange, rechte neus en helderblauwe ogen. Haar blonde haar viel glanzend, in weelderige krullen tot haar middel. Ze zat kaarsrecht, met haar kin naar voren, zich bewust van haar schoonheid en van de bewonderende blikken die ze daarmee oogstte. Elspeth was bescheidener, minder aantrekkelijk dan haar oudere zus. Ze had onopvallend bruin haar, een stompe neus, en de dommige, onderdanige blik van een schoothondje. Beide meisjes negeerden Kitty volledig en praatten uitsluitend met elkaar. Niet dat Kitty het erg vond. Ze had het veel te druk met om zich heen kijken, naar de velden met koeien en schapen. ‘Mama zegt dat ik voor Londen nieuwe jurken moet laten maken,’ vertelde Victoria triomfantelijk, met haar hand op haar hoed om te voorkomen dat hij afwoei. ‘Ze heeft mijn maten al naar nicht Beatrice gestuurd. Ik verheug me er zo op! Want ik krijg natuurlijk het nieuwste van het nieuwste, volgens de laatste mode.’

‘Je bent zo’n bofferd,’ zei Elspeth, die de neiging had haar klinkers te rekken, zodat ze altijd wat huilerig klonk. ‘Ik wou dat ik ook mee mocht. Maar ik zit straks helemaal alleen met mama. Zonder jou wordt het hier dodelijk saai.’

‘Wen er maar vast aan,’ zei Victoria scherp. ‘Want ik ben vast van plan een man te vinden.’

‘Ja, daar ga je tenslotte voor.’

‘Als een meisje geen man vindt, komt dat doordat ze lelijk is. Of saai. Of allebei. Dat zegt mama.’

‘Jij bent niet lelijk. En saai ben je ook niet,’ zei Elspeth. ‘En gelukkig hebben we geen van beiden grootmama’s rode haar geërfd.’

‘Het is niet rood,’ protesteerde Kitty vanonder haar bonnet. ‘Het heet “titiaan”.’

Haar zussen giechelden. ‘Volgens mama is het gewoon rood,’ merkte Victoria vals op.

‘Rood haar brengt ongeluk. Vissers gaan terug naar de haven zodra ze een vrouw met rood haar zien. Dat vertelde Clodagh,’ zei Elspeth, doelend op een van de dienstmeisjes.

‘Dus ik zou het maar onder die bonnet houden.’ Victoria keek op haar kleine zusje neer. Maar toen Kitty haar grijze ogen opsloeg, verging haar het lachen en voelde Victoria zich ineens slecht op haar gemak. Er was iets in de blik van haar kleine zusje wat haar angst aanjoeg, alsof Kitty haar zou kunnen beheksen door haar alleen maar aan te kijken. ‘Maar laten we niet onaardig zijn,’ zei ze dan ook, want ze wilde Kitty niet boos maken, uit angst dat haar zusje haar seizoen in Londen op de een of andere manier zou weten te bederven. ‘Rood haar kan best leuk zijn, in combinatie met een knap gezichtje. Waar of niet, Elspeth?’ Victoria gaf haar een por.

‘Ja, dat is zo,’ viel Elspeth haar braaf bij. Maar Kitty luisterde al niet meer. Ze keek naar de katholieke kinderen die terugkwamen van de mis, benieuwd of ze Bridie en Jack O’Leary zag.