10

 

 

 

 

 

 

 

Als een luipaard die zijn prooi beloerde, hield Kitty haar gouvernante in de gaten. Miss Grieve was oud geworden. Haar bleke lippen waren nu zo smal dat ze een nauwelijks zichtbare streep vormden, haar jukbeenderen prikten bijna door haar ziekelijk grauwe huid. De huilende jonge vrouw naar wie Kitty had gegluurd door het sleutelgat, behoorde voorgoed tot het verleden. Hoe kwam het dat vrouwen als haar moeder en Lady Rowan-Hampton hun voordeel leken te doen met de zachte Ierse regen, terwijl de huid van miss Grieve zo oud en droog was geworden als een lap leer? Ooit had Kitty gedacht dat miss Grieve misschien net zo oud was als haar moeder. Inmiddels leek ze zelfs nog ouder dan haar grootmoeder, wier levendige gezicht altijd iets jeugdigs had behouden.

Miss Grieve keek op van haar boek en Kitty voelde zich betrapt. ‘Ik heb je iets gevraagd, Kitty, maar op mijn gezicht zul je het antwoord niet vinden.’

‘Hoe oud bent u, miss Grieve?’

De gouvernante verstijfde. ‘Het is erg onbeleefd om een dame naar haar leeftijd te vragen.’

‘Maar we kennen elkaar al zolang. En ik ben geen kind meer. Kunnen we geen vriendinnen zijn, miss Grieve?’

‘Ik zou niet weten waarom de status van vriendin je het recht zou geven te weten hoe oud ik ben.’ Met haar zware Schotse accent kneep ze al het leven uit haar klinkers.

Kitty grijnsde. Met het klimmen der jaren leek miss Grieve niet alleen ouder, maar ook kleiner te zijn geworden. Kitty vond haar zelfs bijna kwetsbaar en ze betrapte zich op een gevoel van medelijden met de gouvernante die haar het leven ooit zo zuur had gemaakt. Ze nam haar onderzoekend op. ‘Ik denk dat u vijftig bent,’ zei ze, in de overtuiging dat ze miss Grieve daarmee een enorm compliment maakte.

Er verschenen twee rode vlekken op de wangen van de gouvernante en ze werden steeds groter, als inktvlekken op een vloeibad. ‘Je denkt dat ik vijftig ben?’ Miss Grieve knipperde verbijsterd met haar ogen. ‘Ik ben achtendertig,’ verklaarde ze gesmoord. Kitty wist niet wat ze moest zeggen. Geschokt keek ze toe terwijl de gouvernante haar stoel naar achteren schoof en opstond. Ook al keerde ze haar rug naar Kitty toe, de huivering die door haar heen trok verried hoe gekwetst ze zich voelde. ‘Maak jij die opgave tekstbegrip maar af. Ik ga naar mijn kamer. En ik wil niet gestoord worden.’

De opgave was nauwelijks een uitdaging. Toen Kitty ermee klaar was liep ze de trap af, op zoek naar haar grootmoeder. Uit de salon klonk pianomuziek. ‘Kitty, lieverd!’ Haar grootmoeder stopte met spelen. ‘Zijn de lessen al klaar voor vandaag?’

‘Ik ben bang dat ik miss Grieve heb beledigd.’ Met een zucht streek Kitty over het glimmende oppervlak van de piano. ‘Ik zei dat ik haar op vijftig schatte. En ze is pas achtendertig. Maar zo ziet ze er niet uit, of vindt u van wel?’

‘Vergissen is menselijk,’ antwoordde haar grootmoeder. ‘Maar de leeftijd van een vrouw is altijd een gevaarlijk onderwerp.’

‘Ze heeft me nooit gemogen. En dat is wederzijds,’ zei Kitty. ‘Ik ken niemand met zo’n volslagen gebrek aan humor.’

‘Ik kan me niet herinneren dat ik erg dol was op mijn gouvernante. Het is een merkwaardige soort.’

‘Waarom zijn ze zo merkwaardig?’

‘Omdat het goed opgeleide vrouwen zijn die om welke reden dan ook nooit een man hebben kunnen vinden. Dus ze hebben geen andere keus dan de kost verdienen als gouvernante of gezelschapsdame. Ik heb met ze te doen. Het lijkt me erg onbevredigend om altijd onder andermans dak te moeten wonen en nooit een plek van jezelf te hebben.’

‘Miss Grieve is gemeen. Ik ken niemand die zo gemeen is,’ mopperde Kitty.

Adeline schonk haar kleindochter een wijze blik. ‘Kindje, je moet proberen begrip voor haar te hebben. Onaardige mensen zijn meestal ook ongelukkig. En volgens mij is miss Grieve heel erg ongelukkig.’

‘Dat geeft haar nog niet het recht om gemeen te zijn.’

‘Nee, dat is inderdaad geen rechtvaardiging. Maar wel een verklaring. Volgens mij is miss Grieve in haar leven geconfronteerd met grote teleurstellingen. En als ze ziet hoe gelukkig jij bent, is de tegenstelling wel erg wreed. Hoe moeilijk het ook is om anderen te begrijpen en te vergeven, ik vind dat we het toch moeten proberen.’

Op dat moment kwam O’Flynn binnenschuifelen, met een brief op een zilveren blad. ‘De post, milady.’

Adeline pakte de brief van het blad en keek naar het handschrift. ‘Van Rupert! Wat heerlijk!’ Ze gebruikte de zilveren opener die naast de brief lag en begon zwijgend te lezen. Ten slotte drukte ze de brief met een weemoedige glimlach tegen haar hart. ‘Ach Rupert, die lieverd. Hij deugt niet voor de oorlog. Volgens Hubert deugt hij nergens voor, maar ik denk dat de oorlog hem tot onvermoede hoogten zal doen stijgen.’

‘Schrijft hij ook over papa?’ vroeg Kitty gretig.

‘Ja, hij is nijdig omdat het uniform je vader beter staat dan hem.’ Ze lachte weer. ‘Echt iets voor Rupert, om altijd overal de grappige kant van te zien.’ Ze zuchtte. ‘Ik hoop toch zo dat ze met de kerst weer thuis zijn.’

 

Toen Kitty die avond naar boven ging was ze helemaal vergeten wat ze aan Barton had gevraagd. Ze had gedineerd met haar grootouders en de Struikjes, die bijna dagelijks langskwamen nu Rupert en Bertie aan het front zaten. Kwetterend als mussen en honderduit babbelend probeerden ze hun zus – en zichzelf – af te leiden van de angst voor de telegrammen die bij steeds meer families werden bezorgd, met nieuws over vermisten, gewonden en gesneuvelden. De realiteit van de oorlog begon door het vernis van moed en bravoure heen te schemeren.

Op weg naar haar slaapkamer kwam Kitty langs de deur van miss Grieve. Er viel geen licht onderdoor. Kitty had haar niet meer gezien sinds de gouvernante diep geschokt de leskamer had verlaten. Plotseling overweldigd door spijt bleef ze voor de deur staan. De gang lag er verlaten bij. Het enige geluid was de stormwind uit zee, die met venijnige vlagen rond de schoorstenen joeg. Ten slotte sloop Kitty verder naar haar eigen kamer, naast die van miss Grieve. Daar schoof ze de gordijnen open om naar buiten te kijken, naar de tintelend koude winteravond. Wolken zo dik als havermoutpap schoten langs de hemel. Wanneer ze af en toe even uit elkaar weken werd er een glimp van de maan zichtbaar, die een griezelig zilveren schijnsel over de doolhof van buxushagen wierp. Kitty dacht opnieuw aan miss Grieve en haar hart stroomde over van medelijden. De gouvernante was vroeg oud geworden en ze had geen ander toekomstperspectief dan lesgeven en wonen onder andermans dak. Kwam het inderdaad door verdriet en teleurstelling dat ze zo hard, zo verbitterd was geworden? Als ze een man had gevonden met wie ze gelukkig was geworden, zou ze dan aardiger zijn geweest?

Kitty stond nog lang voor het raam, maar uiteindelijk werden haar oogleden zwaar. Dus ze trok de gordijnen weer dicht, kleedde zich uit en hing haar jurk over de stoel. Ze had in het kasteel een heerlijke kamer, met een hemelbed waarvan ze de gordijnen kon dichttrekken om de kou buiten te sluiten. In de haard smeulden de laatste sintels, de wind roffelde een sussend slaaplied op het raam, en het duurde niet lang of ze was onder zeil.

 

Ze schrok wakker van een luide gil. Het duurde even voordat ze besefte dat ze niet droomde en dat de gil uit de kamer van miss Grieve was gekomen. Dus ze liet zich uit bed glijden en tastte naar de lucifers om de lamp naast haar bed aan te steken. Knipperend met haar ogen tegen het licht schudde ze haar hoofd en schoot nog half versuft in haar wollen kamerjas en haar pantoffels. De gang lag er donker en verlaten bij, maar de deur van de kamer van miss Grieve stond open. Kitty haastte zich erheen. Ze verwachtte de gouvernante rechtop in bed aan te treffen, maar de quilt was teruggeslagen en miss Grieve was nergens te bekennen. Toen zag Kitty vanuit haar ooghoeken iets bewegen. Ze keerde zich naar het raam en ontdekte daarachter een schimmige gedaante. Nog altijd slaperig knipperde ze met haar ogen, maar toen ze opnieuw keek, was de gedaante verdwenen. Een ijzige vuist sloot zich om Kitty’s hart. Met een gevoel alsof ze door kniehoog water waadde, liep ze naar het raam. Ze hield haar adem in, doodsbang voor wat ze zou zien. Toen keek ze naar buiten, naar de tuin onder het raam. De wind joeg de wolken uit elkaar, het licht van de maan viel op de spartelende gedaante van Jack die in de buxushagen lag, onder de ladder die werd gebruikt voor het snoeien van de rozen. ‘Lieve help!’ bracht ze uit, opgelucht dat het Jack was en niet miss Grieve. ‘Wat doet hij daar?’

Kitty rende de trap af, de keukendeur uit. Met haar kamerjas dicht om zich heen getrokken, zodat de wind er geen vat op kreeg, stormde ze de duisternis in. Maar met haar haren had de wind vrij spel. Hij blies ze alle kanten uit en rukte de linten los. Kitty trok zich er niets van aan en haastte zich om de hoek van het kasteel naar de buxustuin, met haar hoofd gebogen, haar armen om haar middel geslagen. De vorst toverde ijskristallen op het gras en ze huiverde toen het vocht door haar pantoffels drong. Tegen de tijd dat ze bij de buxustuin kwam, had Jack zich inmiddels weten te bevrijden. De opluchting was van zijn gezicht af te lezen. ‘Jaysus, Heilige Moeder Maria! Ik zag een geest. Ik zweer het je! V-voor het raam!’ Hij struikelde over zijn woorden, zijn gezicht zag asgrauw, zijn lichte ogen waren groot van angst. ‘God beware ons!’

‘Rustig maar. Niks aan de hand. Het was maar een geest.’ Kitty legde haar handen op zijn bevende schouders. Ze besefte dat hij één voet ontzag en zwaar steunde op zijn andere been. ‘Heb je je bezeerd?’

‘Ik wilde haar alleen maar bang maken. Maar die geest heeft míj de stuipen op het lijf gejaagd. Ik ben me doodgeschrokken.’

Plotseling klonk er boven de wind uit een hoge kreet, een scherpe, rauwe gil. Jack en Kitty keken naar de bossen. ‘De Banshee!’ fluisterde Jack onheilspellend.

Kitty hoorde een bons, alsof er een zak aardappels uit een raam naar beneden was gegooid. ‘Nee, dat was de Banshee niet.’ Nu was het haar beurt om te verbleken. ‘O god!’ Ze wankelde en Jack stak zijn hand uit om te voorkomen dat ze onderuitging.

‘Wat is er?’

‘Je moet hier weg. Vlug!’ Ze probeerde wanhopig hem in beweging te krijgen. ‘Toe, je moet hier weg!’

‘Maar…’

‘Ga weg.’ In haar ogen stond pure doodsangst te lezen. ‘Vlug! Voordat iemand je hier ziet!’

Jack verdween strompelend in de duisternis. Kitty liep langzaam, met een stijgend gevoel van onheil, om het kasteel heen naar de achterkant. Haar hart bonsde tegen haar ribben, haar keel werd dichtgesnoerd, want ze wist al wat ze zou vinden. Ze voelde het diep vanbinnen, ze proefde het in de gal die opsteeg in haar keel. En haar voorgevoel had haar niet bedrogen. Want daar lag miss Grieve, een gebroken hoopje mens op de bevroren grond.

Kitty liet zich naast het lichaam op haar knieën vallen. Haar hand beefde toen ze de pols van haar gouvernante voelde. Het hart klopte niet meer. Miss Grieve zag eruit als een pop, als een kapot stuk speelgoed op de vloer van de kinderkamer. Hete tranen brandden in Kitty’s ogen, ze werd overweldigd door berouw en schuldgevoel. Ze zou haar armen om miss Grieve heen willen slaan, maar ze kon het niet. En dus sloeg ze haar armen om zichzelf heen en begon te snikken. In die paar korte momenten, voordat ze om hulp riep, dacht ze niet aan de wreedheid van miss Grieve, maar zag ze alleen haar jeugdige gezicht en de tranen op haar wangen terwijl ze zich over de brief in haar schoot boog.

Al heel vroeg in de ochtend kwam de Royal Irish Constabulary naar het kasteel, samen met een ziekenwagen die het lichaam van miss Grieve meenam. Kitty zat in de bibliotheek, waar ze werd getroost door haar grootmoeder. De ladder die in de buxustuin was gevonden, en de schade die Jack had aangericht, werden grondig bestudeerd en de politie had de plek afgezet als plaats delict. Kitty legde wachtmeester O’Duggan uit dat ze een kreet had gehoord en was gaan kijken, maar dat ze miss Grieve niet in haar slaapkamer had aangetroffen. Dat ze toen naar het raam was gelopen en daar het gezicht van een man had gezien. Blijkbaar had ze hem laten schrikken, want hij was met ladder en al achterover geslagen. Tegen de tijd dat ze buitenkwam was hij nergens meer te bekennen geweest. En op dat moment had ze opnieuw een kreet gehoord, gevolgd door het geluid van een vallend lichaam.

‘Hebt u de man goed kunnen zien, miss Deverill?’ vroeg de wachtmeester.

‘Nee. Ik schrok zo dat ik amper durfde te kijken, en toen ik moed had verzameld was hij verdwenen. Het was een man. Dat is het enige wat ik u kan vertellen. Meer heb ik in het donker niet kunnen zien.’

‘Het lijkt erop dat miss Grieve van het dak is gesprongen, ben ik bang.’

‘Hoe is ze daar in ’s hemelsnaam gekomen?’ vroeg Adeline.

‘Via de trap naar de zolder, Lady Deverill. En daar is ze door een raampje naar buiten geklommen.’

‘Lieve hemel, wat een moeite. Dan wilde ze blijkbaar echt dood.’

‘Waarom heeft ze niet gewoon om hulp geroepen?’ vroeg Hubert, met zijn handen op zijn heupen. ‘Ik heb mijn geweer altijd bij de hand. En ik had die vent met liefde een kogel door zijn kop gejaagd! Deksels jammer dat hij niet mijn raam had uitgekozen!’

‘Denkt u dat u hem te pakken krijgt?’ vroeg Kitty ongerust.

Wachtmeester O’Duggan schudde zijn hoofd. ‘Dat lijkt me helaas niet erg waarschijnlijk. We hebben geen enkel bewijs en in Ballinakelly houden ze allemaal hun kiezen op elkaar. Maar we doen ons best.’

‘Dank u wel,’ zei Adeline.

De wachtmeester krabde enigszins verward aan zijn bakkenbaarden. ‘Het probleem is dat ik niet zo goed begrijp wat het motief is geweest. Als het hem om geld of kostbaarheden te doen was, waarom dan al die moeite om met een ladder naar de eerste verdieping te klimmen? En als hij het op iemand gemunt had, waarom heeft hij dan uitgerekend dát raam uitgekozen? Het zat potdicht. En waarom is miss Grieve helemaal naar de zolder gevlucht om zichzelf van het dak naar beneden te gooien? Had ze een vrijer? Werd ze door iemand lastiggevallen?’

Adeline keek verrast. ‘Dat is niet eens bij me opgekomen.’ Ze keerde zich naar haar kleindochter. ‘Misschien dat Kitty het weet?’

‘Nee, miss Grieve had niemand. Alleen haar moeder.’ Kitty besloot niets over de brief te zeggen die ze net op tijd had weggemoffeld, voordat de politie de kamer van miss Grieve kwam doorzoeken. ‘In Ballinakelly praatte ze met niemand. Ze was heel erg gesloten en heel erg serieus.’

Wachtmeester O’Duggan knikte ernstig. ‘In elk geval bedankt voor uw tijd. O, nog één ding, miss Deverill…’

Kitty keek hem vragend aan. Het klamme zweet sloeg haar uit van de zenuwen.

‘U doet er verstandig aan niet zelf achter de dader aan te gaan. Dit soort mensen is doorgaans gewapend. En levensgevaarlijk.’

‘Ik zal het niet meer doen, wachtmeester. Dat was inderdaad erg onnadenkend van me.’ Met een diepe zucht sloeg ze haar ogen neer.

 

Toen ze eindelijk alleen op haar kamer was, haalde ze de brief onder haar kussen vandaan. Ze ging ermee op het bed zitten en begon te lezen.

 

18 januari 1910

Liefste Lottie,

Ik weet dat je me zei pas te schrijven wanneer ik mijn belofte gestand kon doen. En dat was ook oprecht mijn voornemen. Maar er is geen moment dat ik niet aan je denk, mijn liefste Lottie. Je lieve gezicht staat op mijn netvlies gebrand, ik draag je mee in mijn hart, en in mijn oren hoor ik je prachtige stem. Met dat lieflijke geluid word ik ’s morgens wakker en ik val er ’s avonds mee in slaap. Mijn dromen zijn een kwelling, want dan houd ik je in mijn armen, en met het aanbreken van de nieuwe dag verlies ik je weer. Zodra ik een noot op de piano speel denk ik aan je en voel ik me zo overweldigd door verdriet dat het me bijna te machtig wordt.

Waarom het lot zo’n wreed spel met ons speelt zal ik nooit begrijpen.

Waarom mochten we elkaar niet jaren eerder ontmoeten, toen ik nog niet gebonden was? Dat is de vraag die onophoudelijk door mijn hoofd maalt.

‘Waarom…’ ‘Had ik maar…’ Het zijn de verdrietigste woorden ooit geschreven.

Mijn hart stroomt over van verdriet. Ik ben een man van eer, maar ik vrees dat ik mijn belofte niet gestand kan doen, ondanks de vele jaren dat je op me hebt gewacht. Ik weet dat je naar Ierland bent gevlucht uit boosheid, omdat je dacht dat mijn beloften loos waren. Maar ik zweer je, mijn liefste, ze waren oprecht gemeend. Ik wachtte op het juiste moment, maar dat kwam niet. Als ik had gekund zou ik Edwina voor je hebben verlaten. En ik geloofde oprecht dat het moment ooit zou aanbreken. Maar inmiddels is alle hoop vervlogen. En kan ik alleen maar aannemen dat God ons niet voor elkaar heeft bestemd.

Mijn vreugde om het naderende vaderschap wordt overschaduwd door het besef dat jij niet de moeder bent. Mijn liefste Lottie. Mijn hart huilt om je maar je moet me laten gaan, zoals ik ook jou moet loslaten.

Ik heb niet alleen jou, maar ook mezelf diep teleurgesteld. En dat zal ik de rest van mijn leven berouwen.

Je liefhebbende Jonnie

 

Kitty vouwde de brief dicht en deed hem weer in de envelop. Toen veegde ze over haar ogen, ze liep met de brief naar de haard en keek toe terwijl het papier vlam vatte en tot as verteerde.

Ze staarde in het vuur, haar ogen begonnen opnieuw te tranen. Had miss Grieve een einde aan haar leven gemaakt omdat ze een toekomst zonder liefde niet aankon? Dat leek niet waarschijnlijk. De brief was tenslotte al jaren geleden geschreven. Had ze het gedaan omdat Kitty had gezegd dat ze eruitzag als vijftig, waardoor ze plotseling had beseft dat ze veel te vroeg oud was geworden? Was ze al die jaren op het kasteel wanhopig ongelukkig geweest? Had Kitty daar ooit wel eens bij stilgestaan? Was het haar schuld? Ze beefde, ondanks de warmte van de vlammen.

 

De politie concludeerde op basis van het onderzoek van de kamer en het gebied onder het raam van miss Grieve dat het ging om een simpel geval van zelfdoding, als gevolg van een poging tot diefstal. Niemand had er enig vertrouwen in dat de dader zou worden gevonden. Als iemand al licht op de zaak zou kunnen werpen, dan was de politie wel de laatste die dat te horen zou krijgen.

Die middag ging Kitty naar Ballinakelly, naar het bescheiden, maar keurige witte huis bij de haven waar Jack woonde. Nu zijn vader aan het front was, had Jack diens werk als dierenarts overgenomen. Kitty hoopte dat hij thuis was. Ze steeg af en klopte aan. Het duurde niet lang of Jacks moeder deed open. Ze keek bepaald niet verheugd toen ze Kitty herkende. ‘Miss Deverill, waaraan dank ik het genoegen?’

‘Ik ben op zoek naar Jack. Om te vragen of hij even naar mijn paard wil kijken.’

Mrs. O’Leary riep haar zoon. Toen keek ze langs Kitty heen naar de grijze merrie die aan een paal was vastgebonden. ‘Hij ziet er anders niet ziek uit.’

‘Nee, het is ook niets ernstigs.’ Kitty voelde zich opgelaten. Waarschijnlijk was er in heel Ballinakelly geen gezonder paard te vinden.

‘Jack!’ riep zijn moeder nogmaals. Even later kwam hij naar de deur.

‘Miss Deverill.’ Hij was zichtbaar verrast.

‘Ik hoop niet dat ik stoor tijdens het avondeten?’

‘Nee, maakt u zich geen zorgen. Ik heb gisteravond mijn enkel verzwikt, op de trap. Dus ik heb de hele dag niets kunnen doen.’ Hij schudde spijtig zijn hoofd. ‘Erg vervelend.’

Zijn moeder verdween weer naar binnen, terwijl Jack de deur achter zich dichttrok.

‘Ik móést je spreken,’ zei Kitty zacht.

Jack strompelde naar het paard en deed alsof hij de merrie onderzocht. ‘Ik heb gehoord wat er is gebeurd.’

‘Het is verschrikkelijk, Jack. En het is mijn schuld,’ fluisterde ze. Haar ogen vulden zich met tranen.

‘Ónze schuld,’ verbeterde hij haar nadrukkelijk.

‘Ze denken dat het een poging tot inbraak was.’

‘Des te beter.’

‘Maar ík weet wat er werkelijk is gebeurd. En dat zal ik mezelf nooit vergeven.’

‘We zijn samen verantwoordelijk,’ zei Jack ernstig. ‘Maar maak je geen zorgen. Ik vertel het aan niemand.’

‘Ik had nooit gedacht dat je het echt zou doen.’

Jack keek steels de straat uit terwijl hij de merrie op haar flank klopte. ‘Ik wilde indruk op je maken,’ antwoordde hij somber. ‘Maar ik had dat gezicht in het raam niet verwacht.’ Hij richtte zich op en keek haar vragend aan. ‘“Het was maar een geest,” zei je.’

‘Ja, dat was het ook,’ fluisterde ze. ‘Ik kan ze zien. Dat heb ik altijd al gekund. Het is een gave.’

Hij keek op haar neer. ‘Hm, ik kan moeilijk zeggen dat ik je niet geloof.’

‘Nee, dat zou ik ook denken.’

‘Hij heeft me de stuipen op het lijf gejaagd.’

‘Je mag nog van geluk spreken. Als je niet in de haag was beland waren er misschien twee doden te betreuren geweest.’

Jack keek onder de hoeven. Kitty liep met hem mee om het paard heen. ‘Waarom heb je me dat nooit verteld?’

‘Ik mocht er van grootmama met niemand over praten. Maar ik heb het ooit wel aan Bridie verteld. En volgens haar worden mensen wel voor minder opgesloten.’

‘Dus lady Deverill ziet ze ook?’

‘Ja.’

‘En vind je het niet eng?’

‘Nee.’

Hij schonk haar een grijns en Kitty was hem dankbaar dat hij zo reageerde. ‘Je bent een rare, Kitty Deverill.’

Ze grijnsde terug. ‘Dat weet ik. Maar je blijft toch nog wel mijn vriend, hè?’

‘Dat blijf ik altijd, Kitty. Je vriend.’ Hij zette het been van de merrie neer en richtte zich op. ‘Door het geheim dat we delen, zijn we voor altijd verbonden. En dat geheim nemen we mee in het graf.’

‘Ja. Dat doen we.’

‘Je merrie mankeert niks.’ Jack klopte haar stevig op de hals. ‘Het is een prima paard.’

‘Dan moest ik er maar weer eens vandoor.’ Ze sprong in het zadel. ‘Hoe is het met je enkel?’

‘O, die geneest wel weer. Krijg je nu een nieuwe gouvernante?’

‘Niet als ík het voor het zeggen heb,’ riep Kitty over haar schouder.

 

Die avond trof Kitty Barton op zijn vaste plek, in de fauteuil bekleed met verschoten zijde. Zijn voeten lagen op de kruk. ‘Kijk eens aan! Goedenavond, Kitty!’

Ze was verrast hem zo opgewekt te zien, maar misschien werd hij vrolijk van andermans ellende.

‘Ik kom vanwege miss Grieve,’ zei Kitty. ‘Want ik heb er zo’n spijt van dat ik u heb gevraagd haar bang te maken. Dat had ik nooit mogen doen.’

Barton fronste. ‘Waarom denk je dat ík erachter zit?’

‘Is dat dan niet zo?’ Kitty keek hem niet-begrijpend aan.

‘Nee. Ik heb er niks mee te maken. Maar trouwens, wat valt er te klagen? Dit is toch wat je wou?’

‘Ik wilde alleen dat ze wegging!’ zei Kitty woedend. Ze beet op haar lip. ‘Niet dat ze zo bang werd gemaakt dat ze… dat ze van het dak sprong.’

‘Maar er is ook helemaal niemand die haar bang heeft gemaakt. Integendeel.’

‘Hoe bedoelt u?’

‘Het was een aardige kerel. De man die in haar slaapkamer verscheen. Een beetje te sentimenteel naar mijn smaak, maar verder…’

‘Over wie hebt u het?’

‘Een of andere soldaat. Hij was gesneuveld aan het front, die arme donder.’ Kitty had een gevoel alsof ijzige vingers zich over haar huid bewogen. ‘Hij probeerde al een tijdje haar aandacht te trekken. Zoiets kan voor ons, als doden, erg frustrerend zijn.’

‘Hoe heette die soldaat?’

Barton Deverill krabde aan zijn baard. ‘Tja… hoe heette hij ook alweer?’

‘Weet u het nog?’ drong Kitty aan.

‘Jonnie! Dat was het. Jonnie Wilson.’