37

 

 

 

 

 

 

 

De volgende dag ging Bridie alleen, met de ponysjees van Sean, naar het White House. Rosetta liet ze thuis, om haar moeder te helpen, terwijl Sean elk excuus aangreep om tijdens het werk op de boerderij even binnen te komen. Het was opnieuw een warme septemberdag, met zacht herfstlicht en een zilte zeelucht die door de wind werd aangevoerd. Bridie wilde genieten van de echo’s van het verleden die van alle kanten op haar af kwamen, maar het enige waaraan ze kon denken was haar zoon.

Het bloed bonsde achter haar slapen, ze had kramp in haar maag en was misselijk van de zenuwen. Ze had geen idee wat ze tegen Kitty zou zeggen. En al helemaal geen idee hoe de ontmoeting met haar zoon zou verlopen. In gedachten probeerde ze zich een beeld van hem te vormen. Hij was nu ruim drie en ze stelde zich voor dat hij haar om de hals zou vliegen. Aan dat beeld hield ze zich vast, om te voorkomen dat de moed haar in de schoenen zonk en ze rechtsomkeert maakte. Ze probeerde Kitty dankbaar te zijn. Tenslotte had haar zoontje ook bij wildvreemden terecht kunnen komen en dan had ze hem nooit meer teruggezien. Nu wist ze tenminste waar hij was en dat hij opgroeide in een liefdevolle omgeving. Toch was wrok haar overheersende emotie. Het had nooit mogen gebeuren dat haar kind haar was afgenomen!

Ten slotte zag ze het White House opdoemen tussen de bomen. Het lag op een heuvel, met uitzicht op zee, aan het eind van een lange oprijlaan. Ze klom van de bok, zette de pony vast aan het hek en begon aan de klim naar boven. Wat zou er van Jack zijn geworden, vroeg ze zich ondertussen af. Kitty was met haar leraar getrouwd, terwijl ze hem ooit oersaai had genoemd, gespeend van elk gevoel voor humor. Waarom was ze er niet met Jack vandoor gegaan? Bridie kon een gevoel van triomf, van boosaardig leedvermaak niet ontkennen. Dus niet alleen zij had achter het net gevist, maar Kitty ook. Daarin school een zekere gerechtigheid.

Plotseling hoorde ze stemmen – een vrouw die lachte, een kind dat joelde van plezier. Bridie liep verder, in de richting van het geluid. Naarmate ze dichterbij kwam, besefte ze dat ze steeds krampachtiger haar adem inhield. Dat angst en gespannen verwachting haar keel dichtsnoerden. Toen zag ze hem, en ze kon niet voorkomen dat ze kreunde. Er kwam een kleine jongen aanrennen, in een bruine broek en een witte bloes, met op zijn hoofd een pet zoals Jack die altijd droeg. Naast hem liep een vrouw die hem bij de hand hield. Het was niet Kitty. Bridie bleef staan, met haar handen tegen haar hart gedrukt. Zo keek ze naar die kleine onbekende die haar vlees en bloed was. Een mooi kind. Zijn glimlach brak opnieuw haar hart, net als meer dan drie jaar geleden, toen ze hem had moeten afstaan. Op dat moment verscheen Kitty in de deuropening van het huis. Ze spreidde met een brede glimlach haar armen. ‘Kitty!’ riep de kleine jongen en hij rende op zijn korte beentjes naar haar toe. Juichend van verrukking tilde ze hem op en knuffelde hem. Ze pakte zijn pet en zette die op haar eigen hoofd, waarop het kind schaterend probeerde hem terug te pakken. Voordat Bridie zich van de schok had kunnen herstellen, was Kitty weer naar binnen verdwenen. Samen met het kind.

Bridie staarde nog altijd naar de plek waar ze hen had gezien. Ze stond als aan de grond genageld, met een brandende pijn in haar hart. De vrouw die Jack bij de hand had gehouden, draaide zich om en zag haar staan. Bridie besefte zelf hoe merkwaardig de aanblik moest zijn die ze bood. Een voornaam geklede dame, zichtbaar van streek, helemaal alleen op de oprijlaan. Haar ogen afschermend tegen de zon kwam de vrouw naar haar toe. ‘Goedemorgen, zoekt u iemand?’ vroeg ze.

Het kostte Bridie moeite haar stem terug te vinden. ‘Neemt u mij niet kwalijk. Ik ben aan het verkeerde adres, geloof ik,’ wist ze uit te brengen. Toen draaide ze zich om en vluchtte de oprijlaan af. De vrouw keek haar fronsend na.

Buiten het hek liet Bridie zich in het gras vallen en sloeg snikkend haar handen voor haar gezicht. Al haar hoop was vervlogen. Het kleine jongetje dat ze zo-even had gezien, beschouwde Kitty ongetwijfeld als zijn moeder, ook al had hij haar niet zo genoemd. Hoe had ze ooit kunnen denken dat Kitty blij zou zijn haar te zien? Dat ze haar het kind vrijwillig zou teruggeven? Ze had moeten weten dat Kitty van het kind zou houden als van haar eigen zoon. Zíj mocht hem dan ter wereld hebben gebracht, in alle andere opzichten was Kitty zijn moeder. Bij die gedachte nam een vurige, radeloze jaloezie bezit van haar. Ze sloeg haar armen om zich heen en gaf zich over aan haar wanhoop.

Na een tijdje krabbelde ze beverig overeind. Maar net toen ze de leidsels van de pony losmaakte, hoorde ze voetstappen. Ze draaide zich om. Het was Kitty die kwam aanlopen. Haar gezicht stond ernstig en zag bleek in het zonlicht. ‘Bridie?’

Bridie ontmoette haar blik. En in de ogen van haar vroegere vriendinnetje, dat haar ooit zo dierbaar was geweest als een zusje, las ze een wilde, onverholen angst. Als de angst van de vos, waarmee ze altijd was vergeleken, voor de jager. En door die angst gaapte er plotseling een ravijn tussen hen in. ‘Kitty,’ was alles wat ze zei.

‘Je bent teruggekomen.’ Kitty klonk hees.

‘Ik kom mijn zoon halen.’ Bridie stak haar kin naar voren en Kitty zag dat de tijd in Amerika haar bijna onherkenbaar had verhard.

‘Je bent lang weg geweest. Je zoon is al een echte jongen.’

‘Het is míjn zoon.’

‘Maar je hebt hem aan míj gegeven. Je hebt hem bij mij op de veranda gelegd. En ik heb gezworen dat ik hem zou grootbrengen. Dat ik van hem zou houden als van mijn eigen kind. Ik heb alles voor hem opgeofferd. Maar dat heb ik ook voor jou gedaan.’

‘Ik heb hem niet aan jou gegeven,’ beet Bridie haar toe. ‘Dat heeft Michael gedaan.’

‘Michael?’ Alleen al zijn naam deed Kitty huiveren.

‘De nonnen hebben hem bij me weggehaald. Ze hebben hem van me gestolen!’ In haar wanhoop ging Bridie steeds harder praten. ‘Michael heeft hem daar weggehaald en hem bij jou gebracht. Zodat ik mijn zoon ooit, wanneer ik zelf weer voor hem kon zorgen, zou terugkrijgen. Daarom ben ik teruggekomen, Kitty. Het is mijn kind. Begrijp je dan niet hoeveel mijn zoon voor me betekent? Zo harteloos kun je toch niet zijn?’

‘Ik heb de man van wie ik hield, opgegeven juist omdat ik een hart heb! Ik heb niet aan mezelf gedacht, maar alleen aan jouw zoon. Hij was bij ons te vondeling gelegd omdat hij een Deverill is. Mijn vader heeft hem erkend. Hij is mijn broer. Hij hoort hier, bij mij.’

‘Maar ik ben zijn moeder!’

‘Jij hebt hem ter wereld gebracht. En hem toen in de steek gelaten.’

‘Ik had geen keus.’

‘Jack denkt dat hij geen moeder meer heeft, Bridie.’

Kitty zei het heel zacht en voorzichtig, maar Bridie was diep geschokt. Haar hand vloog naar haar keel. Ze smoorde een kreet. ‘Heb je hem verteld dat ik dood ben?’ vroeg ze happend naar lucht.

‘Wat moest ik anders doen? Ik kon toch niet zeggen dat zijn moeder hem in een klooster had achtergelaten?’

‘Was er echt geen andere mogelijkheid?’ bracht Bridie kreunend uit.

‘Hij bidt voor je,’ zei Kitty zacht. Ze voelde een steek van schuldbesef bij het zien van Bridies geschokte, wanhopige gezicht. ‘Hij bidt elke avond voor zijn moeder die ergens tussen de sterren op hem neerkijkt.’

‘God bewaar ons!’ jammerde Bridie.

‘Ik heb alleen aan Jack gedacht.’

Bridie keerde zich woedend naar haar vriendin. ‘Je denkt alleen aan jezelf! Je hebt me Jack O’Leary afgetroggeld en nu neem je me mijn zoon ook nog af!’

‘Laat Jack O’Leary erbuiten!’ beet Kitty haar toe. Haar medelijden met Bridie was op slag verdwenen. ‘Die heb ik je niet afgetroggeld, want hij is nooit van jou geweest.’

‘En nu is hij ook niet meer van jou,’ zei Bridie met grimmige bevrediging. ‘Ik laat het hier niet bij zitten, Kitty. Het laatste woord is hierover nog niet gezegd.’ Ze klom in de sjees en pakte de leidsels. ‘Amerika heeft me niet alleen schatrijk gemaakt, maar ook sterk! Jack Deverill is mijn zoon. Hij hoort bij mij. Destijds heb ik afstand van hem moeten doen, maar dat laat ik niet nog eens gebeuren.’

Pas toen ze uit het zicht verdwenen was, gaf Kitty toe aan haar verdriet. Ze liet zich op haar knieën vallen, sloeg haar armen om zich heen en begon wanhopig te snikken.

 

Bertie legde de hoorn op de haak en staarde met een mengeling van verdriet en moedeloosheid in zijn glas whiskey. Dus het kasteel was verkocht. Zomaar ineens. Het had niet lang geduurd. De koper had erop gestaan dat de overdracht zo snel mogelijk en in strikte vertrouwelijkheid plaatsvond, aldus Berties advocaat. Hij had niet geprobeerd af te dingen maar de volledige vraagprijs betaald. Bertie begreep niet waarom de koop geheim moest blijven, maar daar had hij niet naar geïnformeerd. Hij werd er zo neerslachtig van dat hij maar het liefst zo snel mogelijk zijn handtekening wilde zetten, om er vanaf te zijn.

 

‘Het kasteel is verkocht? Nu al?’ riep Maud aan de andere kant van de lijn. ‘Wie is de koper?’

Nadat ze had opgehangen liep ze naar de zitkamer waar Victoria en Eric in avondkleding aan een glas sherry zaten. ‘Jullie zullen het niet geloven, maar het kasteel is verkocht!’

‘Lieve hemel!’ zei Eric. ‘Dat is snel gegaan.’

‘De koper had blijkbaar erg veel haast,’ vertelde Maud. Ze ging zitten en pakte haar half lege glas sherry. ‘Nou ja, zolang we ons geld maar krijgen.’

‘Weten we ook wie het heeft gekocht?’ vroeg Victoria.

‘Nee, volgens Bertie is dat geheim.’

‘Merkwaardig. Waarom zou iemand de aankoop van een kasteel geheim willen houden?’ Victoria snoof.

‘Ik weet het niet, maar daar komen we nog wel achter,’ veronderstelde Maud.

‘Misschien vermoedt de koper dat u het anders niet aan hem zou hebben verkocht.’ Eric krabde aan zijn baard.

‘Daar zit iets in,’ viel Victoria hem bij. ‘Van wie zouden we niet willen dat hij het kasteel kocht?’

Maud schudde haar hoofd. Haar witblonde haar, geknipt in een modieuze boblijn, bleef perfect in model. ‘Ik geloof niet dat het me ook maar iets zou kunnen schelen wie de koper is.’

‘Echt niet?’ vroeg Victoria. ‘Ik denk dat u toch wel een beetje gepikeerd zou zijn als het naar iemand van de familie ging. Naar Digby, bijvoorbeeld.’

‘Daar heb je gelijk in. Dat zou ik niet leuk vinden, nee. Als er een Deverill gaat wonen, dan moet Harry dat zijn. Maar Digby is niet in het kasteel geïnteresseerd. En Beatrice al helemaal niet. Ze hebben Deverill Rising. Dus waarom zouden ze in ’s hemelsnaam een berg stenen willen kopen?’

‘Misschien Kitty?’ opperde Victoria.

‘Die hebben geen geld,’ zei Maud vals.

‘Of Grace?’

Maud werd spierwit. ‘Grace Rowan-Hampton? Meen je dat serieus of maak je een grapje?’

Victoria haalde haar schouders op. ‘Ze heeft geld genoeg.’

‘Maar waarom zou ze het willen kopen?’

‘Omdat het mooi is,’ antwoordde Victoria. ‘Ik hoef het niet, want ik wil niet in Ierland wonen. Maar als je van Ierland houdt, dan woon je nergens zo mooi als op kasteel Deverill. Dus ik zou me goed kunnen voorstellen dat Grace geïnteresseerd is.’

Grace hield van Bertie, dus het was bepaald niet ondenkbaar dat ze het kasteel zou willen herbouwen. Maud sloeg geschokt een hand voor haar mond. ‘Denk je dat echt…’ De implicaties waren zo verschrikkelijk dat ze er niet aan durfde te denken.

 

Digby kwam de eetkamer binnen, waar zijn vrouw nog aan tafel zat, samen met Stoke en Augusta. ‘Ik had Bertie net aan de telefoon. Het kasteel is al verkocht.’ Hij ging weer zitten en legde zijn servet op zijn schoot. ‘Maar Bertie weet niet aan wie.’

‘Wat heerlijk voor Maud dat het zo snel is gegaan,’ zei Beatrice. ‘Ze heeft gisteren nog naar een huis aan Chester Square gekeken.’

‘En die arme Bertie moet hier in Londen komen wonen?’ vroeg Stoke. ‘Met een vrouw waar hij niet tegenop kan?’

‘Ik denk niet dat ze genoeg geld hebben voor twee huizen,’ veronderstelde Beatrice. ‘Dus ik ben inderdaad bang dat ze weer onder één dak moeten gaan wonen.’

‘Maud is zo inhalig,’ zei Augusta. ‘Dat had ik Bertie al voor zijn trouwen kunnen vertellen. En dat zou hem een hoop narigheid hebben bespaard.’

‘Ach, in het begin waren ze heel gelukkig,’ beweerde Digby.

‘Ja, maar daarna niet meer,’ vervolgde Augusta op besliste toon. ‘Gelukkig zijn in het begin, dat is niet genoeg. Het leven heeft ook nog een midden en een eind. Ik ben inmiddels aan het eind gekomen en ondanks alles wat ik heb moeten doormaken, kan ik in alle eerlijkheid zeggen dat Stoke en ik nog altijd erg gelukkig zijn samen.’

‘God heeft ons rijk gezegend,’ viel Stoke haar bij, maar het klonk erg ongelukkig.

‘Het vlees is zwak, maar daar mag een mens niet aan toegeven,’ vervolgde Augusta met schelle stem. ‘Maud was te mooi om aan één man genoeg te hebben. Had ze op enig moment niet een oogje op Eddie Rothmeade?’

‘Eddie Rothmeade?’ herhaalde Digby. ‘Dat hoor ik voor het eerst. Wat een onzin.’

‘Ja, die was het. Adeline en ik hebben het er vaak over gehad. Ik heb zelfs even gedacht dat Maud de benen met hem zou nemen. Daar achtte ik haar wel toe in staat. Maar Eddie kreeg uiteindelijk genoeg van haar. En dat heeft Bertie inmiddels ook. IJdele vrouwen zoals Maud putten een man uit. Het huwelijk is voor een vrouw nu eenmaal een kwestie van geven en nemen. Maar geven is niet Mauds sterkste kant.’

‘Lieve hemel, Augusta! Dat heb je me nooit verteld,’ zei Stoke. Zijn grote hangsnor trilde als de snorharen van een walrus.

‘Adeline zou me wat hebben aangedaan! Maar nu ze dood is kan ik het wel vertellen.’ Augusta bette haar lippen met haar servet. ‘Als je eens wist wat ik allemaal weet, lieve. Maar ik vrees dat ik al mijn andere geheimen zal meenemen in het graf. Helaas. Ik hoop alleen wel dat ik nog lang genoeg leef om te horen wie het kasteel heeft gekocht!’